Nederland is niet luchtvaardig
AIR-MINDED, MAAR
OP DEN GROND
M
Instantine
A&lfct!
<Kd mïHaal den dag
De luchtroovers van Hoitika
B
ALLE ABONNÉ'S
F 250.-
n door Percy King
DONDERDAG 6 APRIL 1939
Achterlijkheid in sportvliegerij beteekent zwakte
Voor defensie
't is van
Jcheepsrecht
weg door de lucht wel vinden. Een ge-
■*;x
EEN COMMUNIE-TEGEL
RETRAITEN
Retraitehuis „Klooster van den
H. Geest" te Uden
AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
[jjriemaal is....
tatii
en zegt, dat ons land „airminded"
is en men wijst daarbij met trots
en voldoening op de prachtige pres
es van de K.L.M., op de reputatie, die
eze instelling in de heele wereld geniet
an op de enorme vlucht die, dank zij zeer
e waardeeren pioniersarbeid, de burger-
Uchtvaart in ons land genomen heeft,
^ien zegt ook, dat ons volk „airminded"
en men wijst dan op onze jeugd, die de
Uchtvaartboeken van 'n knap schrijvend
üoot verslindt en die zich met zichtbaar
genoegen vermaakt met het bouwen van
Zeer gevarieerde en ingewikkelde vlieg-
'Wgmodellen.
Men zegt, dat ons volk luchtvaartgezind
eh men bedoelt ermee, dat de belang
stelling ^oor de luchtvaart en alles wat
aarrnee samenhangt niet gering is, dat
®*en- met groote interesse de ontwikkeling
an onze nationale luchtvloot gadeslaat en
at men zich zorglijk bekommert om het
en wee van onze burgerlijke en mili-
re luchtvaartbestellingen.
De Nederlander is airminded op zijn ma-
^ier- Het is 'n luchtvaartgezindheid van
en kouden grond. In den letterlijken zin
an het woord.
Hoevelen zetten hun sympathie in daden
Reeds de zakenlui, die in hun drukke
^gheden van de weldaad der luchtlijnen
^ebruik maken, zijn te tellen; maar hoe-
eel jonge mannen beoefenen de edele en
aunelijke vliegsport, het zweefvliegen en
e meer biedende motorvliegerij?
n vergelijking met het buitenland zijn
1 op dit gebied in ontstellende mate ach-
Ondanks de voortreffelijke service en
llQog opgevoerde veiligheid van de K.
e" M., ondanks het summum van comfort
snelheid zijn er betrekkelijk zeer wei-
gen, die met overwinning van lankmoe-
'gheid en vrees werkelijk de lucht in
gaan.
Dit
is echter niet het ergste. Tenslotte
het Nederlandsche publiek geleidelijk
*ijn
VV^A
meerde propaganda heeft hier weinig
sin.
Erger is het, dat de beoefening van de
vliegsport in een vergaande achter
lijkheid verkeert, zoo zelfs, dat men
Nauwelijks van een „status nascendi" kan
spreken. En dat deze achterstand voor ons
and en óns volk catastrophale gevolgen
au hebben zal iedereen duidelijk worden.
Wanneer men de dringende behoefte aan
vkegers voor onze militaire luchtvaart in
°°genschouw neemt.
Wij willen hier den nadruk leggen op de
weerlegbare noodzaak van een groot
antal reserve-vliegers, die in tijd van nood
ar zullen staan om het onvermijdelijke
les aan militaire piloten oogenblikkelijk
an te vullen.
aap6 Uitval van vliegend personeel is juist
gro* begin van een °°rlog schrikbarend
dat IVIen mag niet uit het 00g verliezen>
oh 6611 vliegtuigbestuurder niet alleen
ysiek volkomen in orde moet zijn, maar
°ok zijn psychische gesteldheid aan
°ge eischen moet voldoen. En de' oorlogs-
^varing heeft geleerd, dat juist bij, ja
ts vóór het uitbreken der vijandelijk-
eden, ernstige storingen kunnen optreden,
h de eerste drie weken van den wereld-
rl°g bedroeg de uitval van de Britsche
chtrnacht reeds 40 procent van haar
erkte, terwijl in April 1917 in één
aand tijd sommige onderdeelen méér
an 100 pet. verlies, leden. Dat wil dus zeg-
eü. dat in één maand tijd alle gedurende
i® maand voor het eerst aan het front
komen vliegers weer (zij het grootendeels
1Jdelijk) verdwenen zijn.
als men dan weet, dat volgens Duit-
Sche
cijfers 70 procent van de dooden door
°Ngevallen en slechts 30 procent door de
-landelijke wapens werden verloren, dan
het duidelijk zijn van welk een enorm
belang een deugdelijk opgeleide
reserve moet worden geacht.
Het is een bekend feit, dat bij den aan
vang der krijgsverrichtingen het luchtwa-
pen een bijzonder actieve rol heeft te spe
len en ook wanneer wij ons van een on
verhoopt internationaal conflict afzijdig
weten te houden, zal het nog bij schending
van ons luchtgebied, ter handhaving onzer
neutraliteit, noodig zijn, dat wij daadwer
kelijk optreden. Wij moeten dus ernstig re
kening houden met een direct en aanmer
kelijk uitvallerscijfer van goedgeoefende en
geroutineerde strijdkrachten, zoodat het
absoluut noodzakelijk is, dat er een sterke
reservemacht gereed staat, een reserve, die
goed gevorrnd en practisch opgeleid, on
middellijk in staat is *de opengevallen
plaats in te nemen.
Natuurlijk beschikt nu ons luchtwa-
pen over een aantal reservevliegers,
maar gezien de groote behoefte aan
manschappen in oorlogstijd is het vanzelf
sprekend onmogelijk, een voldoende aantal
reeds in het vredesleger permanent voor
radig te hebben. Noodig is daarom, dat wij
een belangrijk contingent jonge mannen
hebben, die zich in vredestijd vrijwillig en
bij wijze van sport bekwamen in de vlieg
kunst; alleen uit deze categorie zal de re
serve voor onze militaire vliegers gerequi-
reerd kunnen worden.
Overal in het buitenland heeft men het
groote bèlang van de sportvlieger ij volko
men begrepen en met bewonderenswaar
dige voortvarendheid hebben de overheden
deze liefhebberij gepropageerd en, wat
zeer belangrijk is, financieel gesteund. In
ons land ontbreken ongetwijfeld de be
kwame en ondernemende gegadigden voor
de vliegsport niet, maar zij stuit op tal
rijke bezwaren, waardoor het aantal sport
vliegers bedenkelijk laag is. In de tien
jaren, dat de Nationale Luchtvaart-School
bestaat, ontvingen slechts ruim 400 leer
lingen het sportbrevet A.
Hierbij moet men nu wel in het oog
houden, dat dit brevet slechts een jaar
geldig blijft en dat het absoluut noodig is,
de vliegvaardigheid te onderhouden,
wil men het brevet verlengd krijgen. Daar
zoodoende lang niet iedereen aan de vlieg
sport verankerd blijft, zal het wel
duidelijk zijn, dat er van een eventueele
militaire luchtreserve weinig terecht komt.
Zooals gezegd zijn de bezwaren, aan de
sportvliegerij verbonden, vooral in ons
land velerlei. Daar zijn vooreerst de kos
ten. De opleiding tot het vliegbrevet A kan
begroot worden op f 700,a f 800,ter
wijl ook de kosten, verbonden aan het on
derhouden van de vliegvaardigheid 25.—
a 30.per uur), zeer hoog zijn. Het gevolg
hiervan is dat slechts de zeer goed gesitu-
Het moderne pijnstillende middel
eerden zich de „luxe" van het vliegen als
sport uit eigen middelen kunnen veroorlo
ven, terwijl van dezen nog zeer velen door
een bezorgdheid, die de perfectie en de hoog
opgevoerde veiligheid van het moderne
vliegwezen miskent, weerhouden worden
om hun rijpaard of twoseater voor den
stuurstoel te verwisselen.
Naast een intense propaganda voor de
vliegsport is dus noodig een verlaging van
de daaraan verbonden kosten. En het na
tionale belang, dat door de sportvliegerij
gediend wordt, is zoo groot, dat die kosten
vermindering de mogelijkheid van een mas
sale opleiding opent.
De overheid is echter, hoezeer hier het
nationaal belang ook spreekt, in deze zaak
tot nu toe zeer inactief gebleven. De be
kende zuinigheid met contanten heeft haar
blijkbaar genoopt de zorg voor een goed ge
trainde luchtmacht-reserve zoo goed als
volkomen te verwaarloozen.
Uit particulier initiatief kwam een
daadwerkelijke actie naar voren, om
de leemte in onze weermacht zoo
spoedig mogelijk aan te vullen.
In Mei 1937 werd n.l. door de Vereeniging
voor Nationale Veiligheid het z.g. Luchtver
dedigingsfonds in het leven geroepen, dat
ten doel heeft de vorming van een zoo groot-
mogelijk aantal burgervliegers, wier vlieg-
bekwaamheid zoodanig is en blijft, dat zij
in tijd van nood na een aanvullende mili
taire opleiding onze oorlogsmacht kunnen
versterken.
Daarnaast bestond reeds eerder het door
den Nederlandschen vliegtuigbouwer An
thony Fokker ingestelde Fokkerfonds, dat
eveneens beoogt om aan hen, die uit en
thousiasme voor de luchtvaart een vlieg
brevet wenschen te behalen en te onder
houden, min of meer financieelen steun te
verleenen. Tegenwoordig werken beide
fondsen zeer nauw samen, waardoor
vruchtbare resultaten bereikt kunnen wor
den.
Aangezien het vliegbrevet A (het z.g.
Sportbrevet) geen voldoenden waarborg
geeft om eventueel verder als militair vlie
ger te worden opgeleid, heeft het Lucht
verdedigingsfonds met goedkeuring van
den Minister van Defensie het z.g. M-bre-
vet ingesteld, waarbij aan den candidaat
iets hoogere eischen worden gesteld.
Voor candidaat-vliegers, die aan bepaal
de eischen betreffende leeftijd, gezondheid
en ontwikkeling voldoen, stelt nu het Fok
kerfonds subsidies beschikbaar, waardoor
men opgeleid kan wordén tót sportvlieger
en dus in het bezit komt van het A-brevet.
Het Luchtverdedigingsfonds betaalt aan
het Fokkerfonds deze opleidingskosten terug
en neemt verder de opleiding tot het M-
brevet alsmede het onderhoud van de vlieg
vaardigheid tot het 40ste jaar voor zijn re
kening.
Men ziet: de particuliere offers, die in het
belang van onze nationale verdediging ge
bracht worden, zijn niet gering. Beide fond
sen toch worden in stand gehouden door
jaarlijksche contributies en donaties van
vaderlandslievende Nederlanders.
Tot nu toe, dat is in een periode van ruim
een jaar, behaalden 74 jonge mannen het
M-brevet. Het is een begin, maar het is te
weinig. Wil men tot een eenigszins behoor
lijke reserve komen, dan is het strikt noo
dig, dat er in den kortst mogelijken tijd
1000 M-vliegers worden opgeleid. Hoe goed
willend het particuliere initiatief ook is,
het kan hierin niet voorzien.
Een opleiding tot M-vlieger kost reeds
pim. 1200.terwijl het onderhouden van
de vliegvaardigheid op 450 per jaar mag
worden geschat. Vooral deze laatste factor
legt een zwaar gewicht in de schaal; het is
een jaarlijks terugkeerende last, die met.
het toenemende aantal brevethouders steeds
hooger wordt
De regeering heeft deze moeilijkheid in
gezien en werd bereid gevonden om een
aantal bezitters van het M-brevet voor
ieder jaar afzonderlijk vast te stellen toe
te laten tot een rechtstreeksche verbintenis
met het Rijk, waardoor deze M-vliegers
automatisch in tijd van oorlog of mobili
satie worden ingedeeld bij de luchtvaart
troepen. Tevens genieten deze reservisten
diverse faciliteiten, zooals vrije keuring,
reisvergoeding naar de vliegvelden, verze
kering tegen ongevallen enz., terwijl aan
het luchtverdedigingsfonds door het Rijk
een bedrag van 400 wordt betaald als ge
deeltelijke vergoeding voor de opleidings
kosten, en door een jaarlijksche storting
van 450 in het fonds ook de verdere kos
ten voor onderhoud van de vliegvaardigheid
voor rekening van het Rijk komen.
Het aan deze regeling ten grondslag lig
gende principe kan ongetwijfeld als juist
en redelijk gekenmerkt worden. De oplei
ding. tot sportvlieger is in de eerste plaats
een burgerlijke taak en het is dus vanzelf
sprekend dat zij door particuliere instanties
ter hand wordt genomen. Waar het hier
echter een sport betreft, die in het kader
van onze nationale verdediging van enorme
beteekenis is, mag de regeering met haar
steun niet achterblijven. Dat zij daarbij per
jaar een zoo beperkt aantal vliegers (tot nu
toe slechts 14) voor steun en hulp in aan
merking doet komen, moet absoluut onvol
doende geacht worden.
De sportvliegers, die zich tot 't M-brevet
bekwamen, hebben overduidelijk blijk ge
geven van geschiktheid en goeden wil om
in tijden van nood klaar te staan voor den
TL Y
Ze waren in een zwerm sprinkhanen terecht gekomen. Mil-
lioenen en nog eens millioenen dieren kwamen door de lucht
aanzetten en al sloeg de schroef ze bij honderden kapot, toch
konden ze geen hand meer voor oogen zien en ze dreigden
leelijk den weg kwijt te raken, want de dieren vielen op het
toestel neer en kropen bij honderden overal op en in en door
heen. „Als ze het omhulsel maar niet kapot bijten," riep Piet
angstig.
Ei- zat niets anders op. dan maar zoo hard als ze konden
door te vliegen en eindelijk werd het iets lichterJa, nu
kwamen ze door den zwerm heen en zagen de zon weer! Dat
was een opluchting, maar het toestel krioelde nog van de
beesten en dus trachtten ze te landen, om hun toestel voor
verdere schade te bewaren. Piet proestte het uit, toen zoo'n
vette sprinkhaan boven op den „paddenstoel" op het hoofd van
zijn vriendje ging zitten.
Blackpool voelde zich niet op z'n gemak, toen
hij het nieuwtje over Reginald Ross hoorde, al
liet hij er niet veel van merken aan z'n mede
leden van de club. Die medeleden ergerden zich
zelf ook wel aan het nieuwtje, maar wat konden
ze er aan doen?
't Stond in 't avondblad: De beroemde tooneel-
speler Reginald Ross was aan lager wal. Hij had
z'n toevlucht moeten nemen tot het Tehuis
voor Oude Tooneelspelers. En dat, terwijl vol
gens de algemeene opinie Ross een der weinige
acteurs was, die in hun goeden tijd op hun geld
wisten te passen.
Blackpool zat aan tafel met eenige andere
acteurs, regisseurs en tooneelschrijvers, maar hij
kon opeens niet meer eten. De man tegenover
hem zei:
„Ja, 't is natuurlijk ellendig, maar 't Tehuis
is.... liefdadigheid kan je 't eigenlijk niet
noemen."
Maar hoe ze de zaak ook in 't gunstigste licht
beschouwden, welke woorden ze ook kozen om
zich zelf en elkaar te bedriegen, 't was niet weg
te praten. Ze wisten allen heel goed, dat het
nieuwe Tehuis wèl weldadigheid had. 't Was
het einde der loopbaan; de weide, waar de oude
raspaarden werden ingestuurd; 't was de lage
wal, het armenhuis.
En daar konden ze geen van allen ongevoelig
onder blijven. Blackpool het allerminst. Hij was
jaren jonger dan Reginald Ross; hij had in
diens troep gespeeld, toen hij pas begon en hv
was altijd een vurig vereerder van den grooten
Shakespeare-vertolker geweest. Dat het met
Ross zóó was afgeloopen, vond hij een smaad
voor de tooneelkunst!
Blackpool stond op. Hij wilde niet, dat de
anderen z'n gezicht zagen. Op dit oogenblik zag
hij Ross niet meer als een oud man, die zich
niet op z'n plaats gevoelt in een club van jon
geren. Hij zag terug naar zich zelf als een kwa
jongen, die op de tweede gaanderij van den
schouwburg zat te dwepen, terwijl de geniale
Ross zich op de planken bewoog, het publiek
liet lachen of schreien, het leerde wat wanhoop
en uitbundige vreugde was, en vooral wat glorie
is. En nu was die glorie weg, weggevaagd, voor
goedi
Met een beklemmend gevoel zei Blackpool als
terloops„Ik zal hem dezer dagen wel eens gaan
opzoeken."
Niemand gaf daarop antwoord. Ze keken hem
na; ze voelden, dat hij er tegen op zag, zooals
ze allen tegen zoo'n bezoek op zouden zien. Ze
zwegen dus maar, toen Blackpool zijn hoed nam
en vertrok. Er lag sneeuw in de 54ste straat van
New-York. Het had den heelen dag gesneeuwd
en alles was wit, maar in de gemoedsstemming
waarin de jonge tooneelspeler Blackpool ver
keerde, leek alles smerig. Hij reed de stad door
en stapte voor het Tehuis uit. Hij had zich dat
Tehuis voorgesteld als iets sombers, iets vijan
digs, een uitvinding om jeugd en succes buiten
te houden en ouderdom binnen. Hij was dus
verbaasd, toen hij in een lichte, prettige kamer
stond, met bloemen op lage tafels, een dik, mol
lig kleed onder z'n voeten en overal een sfeer
van echte huiselijkheid.
Aan 't andere eind van die kamer, voor een
vroolijk brandenden haard, zat een groepje da
mes en heeren koffie te drinken, lachend en
pratend. Lachend? Ja, en Blackpool had niet
verwacht, dat hij hier zou hooren lachen. Regi
nald Ross kwam bij de anderen vandaan, trad
zijn bezoeker tegemoet en stak z'n oude fraaie
hand uit.
„Wel Blackpool," lachte hij, „aardig, dat je
eens aankomt. Ook een kop koffie?"
De bezoeker had verwacht, dat z'n oude col
lega verlegen zou zijn geweest, beschaamd. Maar
daar stond de oude Reginald, wat scherper van
trekken, maar opgewekt, vroolijk pratend, zoo
als de jonge man 't nog nooit had beleefd; ver
heugd, dat hij Blackpool zag, maar niet uitge
laten. Een man, die een gast ontvangt aan z'n
eigen haard. Groot, voornaam, beheerscht van
beweging, stelde hij z'n bezoeker voor.
Blackpool keek naar links en rechts, of z'n
oogen hem soms bedrogen. Hij was verbluft. Dat
was niet. de groote oude heer uit de tooneel-
spelersclub, door z'n leeftijd uitgeschakeld van
de anderen, maar een persoonlijkheid in z'n
eigen element, onder gelijken.
In den grooten haard brandde het heldere
vuur en door alles wat hij zag en hoorde, voelde
Blackpool zich hier niet geheel op z'n plaats.
Hij was hier, wat Ross in de club geweest was:
een buitenstaander. Die oude tooneelspelers ken
den elkander allen zoo goed, ze maakten grap
pen, noemden elkaar met bijnamen; ze waren
vriendelijk tegen Blackpool, maar stelden geen
wezenlijk belang in hem. 't Was enkel gastvrije
beleefdheid. Ze spraken ongedwongen over 't
tooneel. Ze waren
geen uitgestoote- j"
nen, geen stukken
wrakhout. aan I TT rj~\ j
wal gespoeld, ll€t 1 C/lUlS
maar bewuste
zoekers naar rust i
en op hun gemak
na het volbrachte werk van den dag.
Dit alles was iets onbegrijpelijks voor Black
pool, maar hij voelde er zich door opgelucht.
Z'n waan, dat Ross zich ongelukkig moest voe
len, was uitgeroeid. Hij bleef niet lang in 't Te
huis, want ze hadden hem daar niet noodig.
Ross had hem evenmin noodig, als de club Ross
noodig had gehad, 't Was goed, schenen die ge
zichten te zeggen, 't was goed om oud en bij
elkaar te zijn.
Toen hij in z'n auto zat, overdacht Blackpool
het geval. Hij begreep het niet heelemaal, maai
hij voelde duidelijk dat z'n medelijden met z'n
held onredelijk, ongerijmd was geweest. Ross
stond op den drempel der voordeur en wuifde
ten afscheid. Hij begreep waarom Blackpool
gekomen was en hij waardeerde het. En toch
speelde er een guitig lachje om z'n lippen,
want hij maakte zich vroolijk over de verbluft
heid van den jongen man. Toen keek hij op
naar den hemel. Het had opgehouden met sneeu
wen en een smal maantje scheen in een heldere
lucht. Het Westen was zeer mooi met iets van
roseparelgrijs en 'tavondücht gaf een neldere
kracht aan 't Tehuis en aan z'n eiger. gezicht.
Naar dit alles bleef de oude Ross een poesje
kijken; daarna ging hij naar binnen. Hij ging
terug naar die menschen van z'n eigen leeftijd,
die hem de laatste jaren gemeden hadden, om
dat hij veel geld verdiende, omdat ze meenden
dat hij rijk was en zij arm waren.
Maar nu, nu was hij een der hunnen. Hij
was geen uitgeschakelde meer. Bestond er ver
schil, dan was hij de minste hunner, want hij
was de laatst gekomene in 't Tehuis. Hij was
hier thuis en zijn geheim was voor hem alleen;
het gleed door z'n gedachten als door diepe
wateren.
Daar moest dat geheim blijven, verborgen en
veilig. Niemand mocht ooit weten of zelfs raden,
dat hij Reginald Ross het was, die het Tehuis
had gebouwd en in de installatie had voorzien.
Nu bezat hij alles: vriendschap, gelijkheid.
Dat had zijn geld voor hem gedaan. Het had
voor hen allen veel gedaan, maar voor
hèm had het meer gedaan dan voor de anderen.
Want voor hem had het iets gemaakt van niets.
dienst van het vaderland. Als het vaderland
meent, hen noodig te zullen hebben en
daaraan valt niet te twijfelen dient de
overheid hun gelegenheid te geven om die
geschiktheid te onderhouden; zij moet alle
M-vliegers vliegvaardig helpen houden. Dat
is 't minste wat van haar verwacht kan
worden.
Daarnaast moet de propaganda voor de
sportvliegerij zoo intens mogelijk worden
aangegrepen. Dat dit geschiedt via particu
liere instelling is niet anders dan toe te
juichen, maar dan moeten deze instellingen
daartoe ook financieel in staat worden ge
steld.
Het wordt hoog tijd dat ons volk lucht
vaardig wordt in den waren zin van het
woord. Een volk dat in voorbije tijden de
zeeën kon beheerschen, dat zich de manne
lijke eigenschappen van kloeke vastberaden
heid en fier zelfvertrouwen bewust was,
mag, nu er een nieuw en ruim gebied wijd
open ligt, niet achter blijven. En wat van
direct en tastbaar belang is: willen wij ons
kunnen beroemen op een hecht gefundeerd
nationaal verdedigings-potentieel, dan is
de vorming van een groot contingent ge
trainde vliegers een gebiedende eisch, waar
aan de regeering niet kan ontkomen.
De fa. Wed. J. R. van Rossum te Utrecht
brengt in den handel een communietegel, ver
vaardigd naar een ontwerp van Paul Grégoire.
De tegel is in rood en blauw uitgevoerd, welke
kleuren zijn geglazuurd op gele klei. De voor
stelling is zoo primitief mogelijk gehouden, zoo
dat zij spreekt tot de jeugd. De kinderen ziet
men tot Jezus komen, de kleinsten worden door
de ouders naar den Goddelijken Meester ge
dragen. De tegel is een product van de meer
en meer bekend wordende Tegelsche ceramiek.
oven het recht op eigendom gaat
het recht op leven en beide rech
ten liggen verankerd in de natuurwet
1518 April Dames P.T.T. en. dames.
22—25 April. Meisjes uit St. Oedenrode e.a.
plaatsen.
29 April2 Mei. Voor eventueel aan te vragen
retraite.
69 Mei. Meisjes uit Berlicum, Groesbeek en
Nuenen.
1215 Mei. Voor meisjes, die zich aan de
Kath. Actie wijden.
2225. Gehuwde dames uit den middenstand.
2730 Mei. Meisjes uit Groot Veldhoven
(Pinksteren)
34 Juni. E.K. dagen voor dames Onderw.
essen.
59 Juni. Dames uit den deftigen en ge
goeden stand.
1316 Juni. Dames.
1720 Juni Meisjes uit Wijchen e.a. plaatsen.
2023 Juni Leden v. d. St. Anna Congregatie
uit Nijmegen.
2630 Juni. Gereserveerd.
op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen ¥-» *7 f?{\ b(j levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door T~» WNA bfl een ongeval met
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen T I OUi" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A I OU»" doodelijken afloop
bS verBes van een hand,
een voet of een oog.
39
"Raffin belde op, wilde je gesproken hebben.
dat je naar 't Knightsbridge was. Hij
tt» me op 't hart, je aan te raden, voorzich-
te
zijn, omdat Carline heele dagen om
•X()k JAAWiiluav WCIA ni'c iiovio
Jp'rta heen hangt en een gevaarlijk sujet is.'
•.'Ie "'^ngwood kneep 't meisje zacht in de hand.
lij. ®en geen knaap, die in zeven slooten tege-
L '°opt. Maar 'k vind 't heel lief, dat je zoo
^gd was."
fla't neen!" Mal'garet lachte, ,,'k Weet al lang,
Ra f Ze i°u best om boodschap kunnen sturen
Ijy fiU had een nieuwtje en 'k dacht, dat je er
l^tschien je voordeel mee doen kon, ook in 't
li aUg van onze diënte. 't Huwelijk tusschen
en Eric Carline wordt Zaterdag voltrok-
keq..,
tne bekend. Zei Raffill ook, waar en hoe
A wist hij met. Toen heb ik 't zelf uitge-
"t 5"t. In fitreatham, 's morgens zeven uur, in
^aiiv^e van de Scbotsche gemeente. Dominee
'*e maakte eerst heel wat bedenking tegen
^°cee uur. maar Carline wist hem tenslotte
te overreden, omdat, naar hij voorgaf, de „Duke
of Kent", waarmee zijn vrouw en hij de huwe
lijksreis maken, klokslag twaalf uit Southamp
ton vertrekt. Verder zal de toezegging van een
royale gift voor de armen van zijn parochie
dominee Baillie wel over zijn bezwarenhebben
doen heenstappen. Vin-jij 't niet zonderling,
dat Carline voor de trouwerij een dominee in
den arm heeft genomen?"
„Betrekkelijk. Carline is een Schot, dominee
Baillie ook. Nu ze kort geleden de huwelijks
smederij in Gretna Green gesloten hebben, is bij
wijze van compensatie van Schtsche predi
kanten 't sluiten van huwelijken toegestaan
Van die bepaling wil Carline gebruik maken.
Toch geloof 'k wel dat zijn eerwaarde zich
tweemaal bedenken zou, als hij wist, wat voor
vleesch hij Zaterdagmorgen in de kuip krijgt.
Nu 't is nog niet te laat om hem in te lichten."
„Denk je werkelijk, dat huwelijk te kunnen
verhinderen?"
„Als 'k er maar een gaatje in zie, niet grooter
dan een speldknop Ja."
„Dan mag je er wel haast achter zetten.
Streatham, Zaterdagmorgen zeven uur. 'k Ben
't nog niet met mezelf eens, welk costuum
'k voor de plechtigheid aantrek."
„Aha! Ben je voornemens, die bij te wonen?"
,,'k Zou 't feest voor geen geld ter wereld
willen missen."
XX
„Kom nog een minuut of vijf in mijn kan
toor, Keith," animeerde Margaret, toen zij voor
de deur van Warwick Place 53 stonden. Een
pittige revue in 't Hippodrome had hun ge
dachten weggevoerd van Roberta Falkner en
de moeilijkheden, waarin t meisje door eigen
schuld geraakt was. „Misschien heeft de post
belangrijk nieuws gebracht."
„Dat kan 'k je zóó wel zeggen!" plaagde
Cullingwood. „Een kar vol opdrachten, bosjes
postwissels, stapels brieven met dankbetuigin
gen en dikke chèques! Je weet toch, dat mèt
mijn compagnonschap Fortuna haar intrek op
Warwick Place 53 genomen heeft!"
De post was dien avond 't detectivebureau
M. Townley voorbij gewandeld, en zooiets be
hoorde lang niet tot de uitzonderingen. Toch
had Margaret niet heelemaal ongelijk gehad:
nieuws was er in elk geval. Zij haalde een
enveloppe uit 't brievenkastje en bekeek 't
adres.
„Voor jou, Keith."
Cullingwood volgde Margaret naar 't kan
toor, ging zitten en scheurde de enveloppe
open. „Van Benjamin Raffill," zei hij, toen hij
de onderteekening gezien had. „Lieve tijd,
wat een lijvig epistel! 't Lijkt wel een roman
in manuscript!"
„Lees voor!" verzocht Margaret geïnteres
seerd.
Keith knikte. De brief had geen aanhef;
Raffill viel onmiddellijk met de deur in huis.
Ik weet, dat 'k, door u dit te schrijven,
mijn schepen achter mij verbrand, doch zoo
als 'k vanmiddag zei: wat 't zwaarst is, moet
ook 't zwaarst wegen, 'k Zie geen anderen
weg, wil misschien nog voorkomen kunnen
worden, dat Roberta Falkner voor altijd onge
lukkig zal zijn: door een huwelijk met Eric
Carline of Alfred Oakton.
Ouder gewoonte noem 'k haar Roberta
Falkner.
't Is verkeerd, want zij heeft geen recht op
dien naam. Zij heet Sybil Chrichton en is de
dochter van Woodford Chrichton, tot voor
kort zaakwaarnemer te Durham.
Chrichton trouwde pas, toen hij den middelba
ren leeftijd al dicht naderde. Van langen duur is
zijn huwelijk niet geweest en 't mag een zegen
voor zijn vrouw geacht worden, want hij be
handelde haar heel slecht. Zij stierf kort nadat
zij een dochtertje ter wereld gebracht had,
Sybil.
Ik leerde Woodford Chrichton kennen, toen
'k secretaris was van uw oom, Sir Malcolm
Beveridge, in Wheterell. Hij was zijn zaakwaar
nemer. Aan de jaren, die 'k op Beveridge
Manor doorbracht, denk 'k liever niet terug;
'k had er een hondenbaan. Uw oom eischte 't
onmogelijke van ondergeschikten, had nooit
een behoorlijk woord voor hen en betaalde
lagere loonen dan wie ook tusschen Durham en
Sunderland. Verandering van personeel was op
de Manor schering en inslag. Ik daarentegen
had geen keus. Toen 'k de betrekking in Whete-
-ell kreeg, was 'k twee en een half jaar zonder
werk geweest en mijn spaarpenningen waren
er zoo goed als bij ingeteerd. Als u ooit in
soortgelijke omstandigheden verkeerd hebt,
Mr. Cullingwood, zult u begrijpen, hoe 'k reeds
huiverde bii de gedachte alleen, een nieuwe
periode van werkloosheid tegemoet te zullen
gaan. Dus bleef 'k. Wat 'k in die jaren van
dienstbaarheid op de Manor heb moeten slik
ten 'k zal u een beschrijving er van be
sparen. Slechts dit: op een avond heb 'k het
voornemen gemaakt, dat, als ooit de gelegen
heid daartoe zich voordeed, ik Sir Malcolm met
interest op interest zou laten betalen voor de
ïrieven en bejegening, die 'k van zijn kant te
verduren had. 'k Moet u dit onder 't oog bren
gen, omdat 't in nauw verband staat met de
dingen, die volgen.
Had Sir Malcolm mij menschwaardig behan
deld, dan zou Woodford Chrichton nooit vat op
me gekregen hebben. Maar uw oom had er
oijzonder slag van, ieder, met wien hij in aan
raking kwam, in den kortst mogelijken tijd tot
zijn vijand te maken.
U weet, dat zijn huwelijk met Jean Forbess
een totale mislukking was. Zij verliet hem ten
slotte. Dit was al lang en breed gebeurd, voor
dat 'k op de Beveridge Manor kwam, maar 'k
heb er genoeg over gehoord. Letterlijk niemand
nam 't voor uw oom op. 'k Was nog geen
maand in Wheterell, toen Sir Malcolm een
brief ontving van Jean Forbess, die zich in 't
Zuiden van Frankrijk gevestigd had. Zij ver
langde van hem, dat hij in echtscheiding bewil
ligde, opdat zij haar meisjesnaam weer kon
aannemen. Uw oom liet haar brief onbeant
woord.
Een paar jaar later betreurde hij die afwij
zende houding, maar hij was te trotsch om dat
te bekennen aan de vrouw, die hem verlaten
had. Persoonlijk wenschte hü niet meer met
haar in relatie te treden. Daarom droeg hij
zijn zaakwaarnemer, Chrichton, den eenigen
man, met wien hij betrekkelijk vriendschappe
lijk omging, op, naar Monte Carlo te gaan en
uit zijn naam Jean Forbess mede te deelen,
dat hij bij nadere overweging besloten had,
aan haar verzoek om echtscheiding gehoor te
geven. Chrichton werd echter in Monte Carlo
niet al te hartelijk ontvangen. Jean Forbess
zei hem, dat 't haar ten slotte weinig meer kon
schelen, hoe ze officieel heette; ze gebruikte
eenvoudig haar meisjesnaam en iedereen kende
haar als Miss Forbess. Sir Malcolm kon echter
doen wat hij verkoos.
Chrichton bleef enkele dagen in Monte Carlo
om de zaak nader te regelen na schriftelijk
overleg met Sir Malcolm. Op een middag, dat
de aanhoudende regen hem in 't hotel hield,
spelde hij uit verveling allerlei kranten uit. Zijn
aandacht werd getrokken door een oproeping
van den hoofdcommissaris van politie. Men
had 't lijk gevonden van een heer, naar schat
ting ongeveer vijftig jaar oud; de dood was
waarschijnlijk 't gevolg geweest van een aan
rijding door een auto. De bezittingen van den
overledene bleken te bestaan uit een portemon-
naie met slechts enkele francs, een entreebe
wijs tot 't Casino, een ongemerkten zakdoek en
een portefeuille, waarvan de geheele inhoud
bestond uit visitekaartjes ten name van Jean
Forbes, zonder meer.
(Wordt vervolgd.)