HET ONWEER DAGBRIEVEN EENER MOEDER De luchtroovers van Hoitika ALLE ABONNÉ'S F 750.- Öe kleine goochelaar LENTE cheepsrecht VRIJDAG 14 APRIL 1939 Een aardig behendigheids- kogelspel De betooverde slang EDY EMAILLE Onwaarheid spreken is niet altijd liegen EMAILLE SPIJSVERTERINGSSTOORNISSEN PLAAGDEN HEM Geniet thans een blakende gezondheid Driemaal is. Loekie keek door het raam naar de lucht om zien, hoe het weer zich zou houden, want s Wafelaar had haar uitgenoodigd om dien [Mddag te komen; ze zouden dan heerlijk gaan tennissen. Els was een nieuw schoolvriendinnetje van ekie. Ze woonde in dat groote huis, buiten £et dorp, tegen het bosch aan. De twee meisjes^ kenden elkaar nog niet lang, en dit zou de' eerste keer zijn, dat Loekie in dat groote huis eens een kijkje zou gaan nemen. Daarom keek ze zoo teleurgesteld naar boven. »0 moe" zei ze, „zou het wel goed weer blij ven'" Moeder kwam ook naar het raam en keek baar buiten, terwijl ze haar arm om Loekie's bals legde. Samen keken ze naar de groote Bfijze en zwarte wolken, die aan kwamen drij ven. Moeder trok een bedenkelijk gezicht, vooral toen er een felle wind op kwam steken, die de Vensters deed rinkelen. ..Nee kind, dat gaat daar buiten den verkeer- en kant uit. Het is wel jammer voor je, maar bi dit weer mag je er niet uit." Juist wilde Loekie trachten haar moeder tot andere gedachten te brengen, toen er een klop °P de deur klonk. Een oogenblik later opende bloeder de deur en zag een meisje op de stoep ataan, die ze nog nooit gezien had. Ze stak heel Jh en keurig in de kleeren. „Ehwoont Loekie Peters hier?" vroeg het hieisje. -Ja, ik ben haar moeder" was het vriendelijke antwoord. „En jij bent zeker Els Wafelaar, niet?" ..Ja," klonk het korte antwoord. Op het ge zichtje was een onaangename trek. °P dat oogenblik was Loekie zelf bij de deur bekomen. ..Dag," zei ze tegen Els. ..Dag," antwoordde Els kort, „ik kwam zeg- ®en, dat de tennisbaan te nat is om erop te sPelen. Het heeft gisterennacht te hard gere gend. Maar ik wilde je komen vragen, toch van middag te willen komen, alsehZe blaakte den zin niet af doch zei er meteen over- been, „wat een rare straat is dat hier. Ik wist niet, dat jij in zoo'n klein huisje woonde." Loekie kreeg even een schokje. Moeder was 6r niet meer bij; die was weer naar de keuken ®eSaan. ..Enehwat ik nog zeggen wilde" ging El; S door, terwijl ze haar neusje even ophaalde, Jan had vriendjes uitgenoodigd Want 't was zijn jaarlijksch feest; 't Was de dag van zijn verjaardag, Zoo ivas 't ieder jaar geweest O. ivat hadden al die jongens Keel den avond weer een pret; Wat had Jan voor al zijn vriendjes Een programma opgezet. Eerst vertoonde hij een film, Daarna kwam er koek, chocla; De cadeautjes van zijn vrienden, Van zijn Moeder, zus en Pa. Toen werd in de achterkamer Een tooneelstuk opgevoerd; Zusje speelde zoo uitstekend, Allen vmren heel ontroerd. Toen, als 't beste van den avond, Kwam 'n goochelaar op 't tooneel; 't Was beslist een klein Chineesje, Dogen schuin en heelemaal geel. Wat vertoonde hij een staaltjes, Wat had die behendigheid; Eén der jongens was (wat schrok die), Zóó maar zijn horloge kwijt. 't Laatste, wat zij van hem zagen, (Dat ging boven hun verstand!) Was een gulden, ploth verdwenen Maar er was iets aan de hand! Al de jongens en het zusje. Keken naar den goochelaar; Want die stond plots, angstig schreeuwend Waarom deed hij toch zoo raar? Jantjes Vader snelde haastig, Kaar den kleinen, gelen man; Want dat angstige paar oogen Hoorde aan zijn zoontje Jan. Jan had met zijn jaardaggulden Zeker niet zoo goed gemikt; Hem niet in zijn mouw gevangen, Maar per ongeluk ingeslikt. F. P. IMANDT „ik denk, dat pa en moe het wel niet goed zullen vinden, dat ik vriendinnetje met jou ben, als ze weten, waar jullie wonen." Loekie keek Els aan. Ze kon een oogenblik geen woord uitbrengen. Toen kreeg ze haar be zinning terug en zei kort; „Zoo. En dan Wil ik jou even zeggen, dat ik er geen sikkepit om geef om vriendin met j o u te zijn, als jij zoo'n schepsel bent!" En tegelijk had ze de deur geopend en werkte Els naar buiten. Zonder Loekie aan te kijken verdween Els door de deur naar buiten. Loek smeet de deur dicht en barstte toen in tranen uit. „Maar m'n kind, wat heb je?" vroeg moeder, toen Loekie de kamer binnenkwam. Hortend en stootend kwam het bij Loekie er uit Juist wilde moeder Loekie troosten en haar op haar gemak stellen, toen plotseling het ver trek verlicht werd door een feilen bliksemstraal, gevolgd door een ratelenden donderslag Onmiddellijk vergat Loekie haar verdriet. Ze vloog naar het raam. „O moeder" riep ze uit, „wat een vreeselijk onweer. En daar is Els in. En ik weet hoe ver schrikkelijk ze onweer vindt. In hun vorig huis is eens de bliksem ingeslagen, heeft ze me ver leden week verteld. Zou ik haar niet achterna gaan en haar mee terug nemen naar ons huis. Ze zal het niet zoo bedoeld hebben daar straks. In elk geval kan ze met zulk weer beter in ons „kleine huisje" zitten dan buiten in storm en onweer. Nee, dat kan niet, Loekie, hoe lief of ik het ook van je vind, na alles, wat Els zoo juist te gen je gezegd heeft. Ik zal wel gaan. antwoord de moeder. Loekie rende naar den kapstok om moeders regenjas te halen en bracht tegelijk de hare mede. „Toe moes, laat mij ook mee gaan", smeek te ze en tenslotte stemde moeder toe. De regen stroomde met bakken uit de lucht en de bliksemstralen volgden elkander onop houdelijk op, toen moeder en Loekie door de straat snelden. Hoe de twee echter ook keken, nergens was iets van Els meer te zien. Ze dachten er juist over, dat Els waarschijnlijk in een ander huis binnengevlucht zou zijn, toen ze haar plotseling onder een boom zagen staan schuilen, lijkbleek van schrik en door en door nat in haar dunne zomerjurkje. Els moest hen tweeën reeds gezien hebben en had zeker niet durven roepen toen ze er aan dacht, hoe onaardig ze tegen Loekie was geweest, maar Loek liep onmiddellijk op haar toe. Weer klonk een ratelende donderslag en Els stond met haar handen voor haar oogen te snikken van angst. „Wees maar niet bang", zei Loekie's moeder, terwijl ze Els een hand gaf, „kom maar mee met ons naar huis." „Jamaar ik heb toch tegen Loekie ge zegd dat...." „O, dat ben ik al lang vergeten", lachte Loekie, „dat heb je toch niet zoo gemeend." „En al zou ik met u mee willen, ik kan niet", vervolgde Els, „want ik ben gevallen, en heb zoo'n pijn in mijn enkel." Eerst nu zagen moeder en Loekie, dat Els maar op één voet stond. „Arm kind", sprak moeder. „Kom maar hier, dan zullen we je ondersteunen." Tezamen droegen ze nu Els naar hun huis, en zetten haar in een gemakkelijken leunstoel. Inmiddels was het onweer gelukkig wat be daard, zoodat moeder aan Jan van meneer Ba- rendse, die naast hen woonde vroeg, of die even een boodschap naar de villa wilde sturen. Anders zouden de ouders van Els misschien on gerust worden. Al spoedig kwam Jan terug, maarin den auto van Elsje's vader die onmiddellijk mee was gekomen. De dokter kwam ook spoedig en con stateerde een gekneusden enkel. Die werd di rect gezwachteld en daarna nam Elsjes vader haar mee in den auto. Els had gedurende den tijd, dat ze bij Loe kie in de kamer zat, niet veel gezegd, maar de schaamte over haar gedrag was van haar ge zicht te lezen, en die werd er niet minder op toen ze merkte, hoe vriendelijk zoowel Loekie als haar moeder voor haar naar nest! waren. Zes dagen later was de enkel van Els weer heelemaal genezen en haar eerste gang was naar Loekie om haar en haar moeder verge ving te vragen. „Ik heb eerlijk tegen vader opgebiecht, wat ik tegen je gezegd heb. Ik had er toch zoo spijt van, en toen heeft vader me een heel erg standje gegeven. Hij zei, dat ik bly moest zijn, zulk een vriendin getroffen te hebben. Kan je het mij vergeven?" Natuurlijk, óf die goeie Loekie het vergeven wilde! Die was maar wat blij dat het avontuur in het onweer geen nadeelige gevolgen voor Els had gehad. En vanaf dien dag zijn die twee steeds bij elkaar. En ik geloof dat Els nog meer bij Loekie thuis is in het gezellige kleine huisje, dan omgekeerd, en Els heeft tegelijk een goed lesje gehad dat haar leerde, hoe er in een klein huisje dikwijls veel meer vriendelijkheid en medeleven kan zijn dan in een groot heerenhui3 waar alles blinkt en glinstert van rijkdom. JAN VAN OGTRODE Zorg voor een klein houten kistje en snijdt ook van een oude koperen gordijnroe een stukje af, dat zoo breed is als dat kistje. In het midden van de roe boor je een gat, zoo groot, dat een kogel van één c.M. doorsnede er door kan. Dan boor je in de zijden van het kastje tegenover elkaar ook een gat om het koperen buisje er in te kunnen zetten. Ten slotte wordt het kistje met gekleurd papier be plakt, een kogel of een knikker er in gelegd en als deksel dient een glasplaat. En dan is het spel klaar. Koning en winnaar is hij, wien het gelukt de knikker uit het kastje te bevrijden. Dat kan slechts geschieden door met draaien en wen den van het kastje den knikker in het gat van het buisje te brengen, die rolt dan door een van de zijgaten cr uit. Aan iederen medespeler wordt hiervoor drie minuten de tijd gegeven, na afloop hiervan kan de volgende zijn geluk probeeren. Om den bevrijden kogel weer in het kastje te rug te brengen, hoeft men hem slechts om te draaien en den kogel in een van de zijgaten te werpen. Dat klinkt erg griezelig, hè! Maar in werke lijkheid is het heel eenvoudig en je hebt er alleen maar een stukje dun vloeipapier voor noodig en een pijpje lak. ±n het papier (liefst dat, waar cigaretten van gemaakt zijn) knip je een spiraal, die je aan de uiteinden den. vorm van kop en staart geeft. Deze leg je plat op tafel. Nu wrijf je een pijp lak stevig met een wollen doek en houdt hem dan tegen het kopje van je slang aan. Kijk nu maar eens, of het beestje niet betooverd wordt! C. P. D. Emaille van Nederlandsch Fabrikaat. Sterk als staal, fraai van lijn en modern van kleur. Edy emaille is een sieraad voor elke keuken. Tabrlek t® Dieren De lente komt, de lente komt, Ik zie het aan de boomen, waar hier en daar en overal de groene knopjes komen. De lente komt, de lente komt, Ik hoor het aan het fluiten van vogels in de dakkegoot, en in de heg daarbuiten. De lente komt, de lente komt, Ik ruik het aan de geuren van bloemetjes, die uit den grond, hun blanke kopjes beuren. De lente komt, de lente komt, Ik voel het aan mijn wangen, die blij den zachten adem van het Zuidenwindje vang»n. C. P.-D. (Ingezonden Mededeeling) Acht jaren geniet deze man nu reeds een blakende gezondheid, nadat hij tevoren ge kweld was geweest door indigestie. „Tien jaar geleden werd ik gekweld door spijsverterings- stoomissen. Na ontelbare middelen te hebben geprobeerd zonder verlichting te kunnen vin den, werd mijn toestand steeds erger. Eindelijk probeerde ik Kruschen en gedurende 8 jaren geniet ik nu al weer een blakende gezondheid. Ik ben opzichter in een bekende motorenfabriêk en hoewel ik 65 ben, ga ik door voor 50." E. T. Kruschen Salts is een combinatie van zes zouten, die ieder een eigen werking hebben. Zij verwijderen de opgehoopte afvalstoffen, die de oorzaak zijn van Uw klachten, door aanspo rende werking op lever, nieren en ingewanden, waardoor niet alleen rheumatische pijnen, maar ook spijsverteringsstoomissen, voorkomen en bestreden worden Uw bloed wordt gezuiverd en binnen korten tijd zullen Uw pijnen verminde ren, om tenslotte geheel te verdwijnen. Kruschen Salts is uitsluitend verkrijgbaar bij alle apothe kers en erkende drogisten. XV Oh, wat ben jij een jokkebrok! Oh wat kun jij liegen! Deze en dergelijke woorden liggen velen kinderen en volwassenen niet minder, in den mond bestorven. Toch wordt het jok-ver- wijt zeer dikwijls volkomen onverdiend gedaan, zelfs wanneer hetgeen gezegd wordt even weinig op de zuivere Waarheid lijkt als een leeuw in dc woestijn op het krullig gedierte dat menig wapenschild siert. Als het kind met de waar heid een loopje neemt, beteekent dit nog zeker niet, althans lang niet in alle gevallen, dat het beoogt een onwaarheid te spreken. De recht- streeksche onwaarheid: het antwoord „neen" op een vraag waar „ja" op zijn plaats zou zijn is gemakkelijk te onderkennen; daarmee echter is in den regel meteen de rij der opzettelijk bedoelde leugens ten einde. Inplaats van leu genachtigheid treedt zeer dikwijls de fantasie, en vele kinderen zijn in het bezit eener fanta sie, die bij de kleinste aanleiding met hen op den loop slaat. Hetgeen niet in hun nadeel behoeft te zijn: dichters, sprekers, schrijvers, verkoopers, en zooals men soms beweren wil: politici groeien dikwijls uit de zoodanig-geaarden. Zij jokken niet opzettelijk, doch de waarheid verdampt ir, hun hand en mond als een druppel water op een gloeiende plaat, 't Is niet zoozeer als zij iets vertellen, dat zij beginnen met de bedoeling u iets op de mouw te spelden, neen, de feiten bij hen vertikken 't eenvoudig nuchtere feiten te blijven. Het leven moet bij hen om draaglijk te blijven vol afwisseling en verrassing zijn en wanneer dit niet het geval is maken zij deze verrassingen lees overdrijvingen er zelf bij. Eentonigheid en gelijkmatigheid zijn hun grootste vijanden en dien vijand te bestlijden is hun wensch, hun levensvulling, hun missie. Bij vele kinderen kan geen gebeurtenis, hoe klein ook, genoemd worden, welke door him herver tellen niet aan belangrijkheid won. Kleinen met deze gave een fout durf ik het werkelijk niet te noemen bezitten het opmerkelijk ont wikkeld vermogen zich een plaatsje in de harten der volwassenen te veroveren en dit te blijven innemen.... Voor gediplomeerde accountants of beëedigde getuigen bij verkeersongevallen zijn zij echter niet in de wieg gelegd. Noem hen echter geen leugenaars. Niet alleen dat zij door dit woord ten zeerste gegriefd zou den zijn, doch eens kunstenaars meest kostbare bezit: zijn rijke fantasie wordt erdcor geraakt en geknauwd. Een van mijn eigen spruiten be hoort tot dit genre, vandaar dat ik uit per soonlijke ondervinding spreken kan. Zonder overdrijving kan ik zeggen, dat hij de zuiverst- en meest-waarheidlievende mijner drie jongens is en toch uit geen mond vloeien zooveel on waarheden zóó natuurlijk naar buiten als uit den zijne. Wanneer de een of andere streek is uitgehaald of ik wil na een kibbel- of vecht partijtje weten wie begon, wat de aanleiding was, kortom wie de schuldige w«s, dan behoef Put kracht uit ir I APPELSTROOP De stad, met allemaal huisjes van vierkante kistjes, telde geen vijf straten en lag langs de baai uitgestrekt. Verdwalen kon Piet onmogelijk en zoodra hij een steegje was doorgehold, stond hij aan de haven. De zee klotste tegen den rotsachtigen oever en er dobberden een paar visschersbootjes. Verderop zag hij hun vliegtuig; dat zou hij goed in de gaten houden. Veel was er niet te zien, wat vaten, kisten, touwwerk en hier en daar een zwarte kerel, die in de zon lag te bakken. Wat er hier eigenlijk gewerkt werd en waarvan de menschen leef den, was hem niet duidelijk. Aan het eind van de kade was een groep palmboomen. Piet verlangde naar schaduw en ging er heen. ik hem nooit twee maal te vragen: hü treedt me tegemoet, kijkt me aan en zegt mij precies de waarheid, versta welprecies, heelemaal, wanneer hijzelf de schuldige is. Maargaat 't om een verhaaltje, een verslag, dan zijn er van de zés verhaaltjes, die hij me doet, vijf zoo versierd en opgefleurd, dat de held zelf zijn eigen belevenissen nauwelijks herkennen zou. Een voorbeeld, dat hoewei reeds oud, toch dui delijk de feiten demonstreert. Een heer komt mijn man bezoeken, doch hem niet thuis tref fend vertrekt hij onmiddellijk weer in zijn auto. Mijn man herkent thuiskomend den naam niet en vraagt mij den bezoeker te beschrijven. „Een lange figuur?" De^e vraag hoorde Keesje en even later kwam zijn verhaal los. De meneer was heel lang ge weest, zóó lang, dat zijn beenen buiten de auto deuren moesten blijven. Zij sleepten over den grond. Wel zoover als de halve breedte van de straat een meter of vijftien!! hij had de gummizolen van den meneer zijn voeten ge zien; nog heelemaal nieuwe zolen, reuzegroot, wel zoo groot alsals een millioen borden. Aandachtig luisterde mijn man. Zou hij gezegd hebben: „wat jok je Kees" of „dat is niet waar", wie weet wat het gevolg zou zijn ge weest; want wij mogen niet vergeten, nooit, dat Keesje bij zijn verhaal in vollen ernst was, en zelf beslist van de waarheid zijner woorden en beweringen overtuigd was. Versta wel: ter wijl hij het verhaal deed. Langer niet. Mijn man deed alsof hij het verhaalde geloofde, schudde zwaarwichtig het hoofd en zei: „Ge weldig, hè Kees, wat een lange man was dat." Op dat oogenblik keerde, als ik het zoo noemen mag, de realiteit bij het kind terug, even keek hij zijn vader aan, dan sprong hij op, en dan send juichte hij: „Ha ha, die paps gelooft 't ook. Ha ha." Waarmee het incident gesloten was. Zulke verhalen worden mij nu nog eenige malen per dag gedaan. Moeilijk om de waar heid te leeren kennen? Neen, dat niet. Alleen bij rapporten, bij verhaaltjes omtrent iets, dat hij beleefd heeft, is 't tijdroovend. Zulke ver slagen moeten steeds twee maal verteld worden: grappig overdreven eerst, de nuchtere waarheid daarna. Waarbij, teekenend voor de kindermen taliteit, hij een bewering, dat het eerste on waarheid was, het tweede de waarheid, met verontwaardiging afgewezen zou hebben. Beide keeren vertelde hij, volgens zijn norm, de waar heid, den eersten keer „mooi", den tweeden keer „gewoon" Wil ik in een bijzonder geval precies de waar heid kennen, dan moet ik óf eerst doen alsof ik zijn „mooie" geschiedenis geloof, terwijl hij daarna, zelf tevreden gesteld, mij als tweede editie nuchter, kort en zakelijk de werkelijkheid vertellen zal óf ik moet hem ernstig, ronduit vragen wat waar is en wat niet, zoodat hü be grijpt, dat een vermooid verhaal ditmaal niet op zün plaats is. Wanneer echter aan zijn eerste „mooie" ver haal getwijfeld wordt, waardoor zijn fantasie niet die waardeering vindt, waarop deze volgens hem recht heeft, zal hij voortgaan met het verhaal te vermooien, zijn ongerijmdheden te „bewijzen" met nog grootere ongerijmdheden, tot ten laatste de origineele waarheid zoover in de franjes en toevoegsels verstrikt is, dat hü verdrietig, zelf niet meer uit den wirwar wijs worden kan. Soms is het werkelijk moeilijk, de omslachtige taktiek te handhaven, vooral in de vanzelfsprekend zeer talrijke grensgevallen. Gis teren bijvoorbeeld. Als de heeren dorst hebben tappen zij het liefst het water uit de keuken kraan, in een kopje of glas, dat daarvoor niet bestemd is, staande met één voet op een knop van het keukenkastdeurtje, terwijl de andere in de lucht zweeft, met één hand kraan openend en dichtdraaiend, manipuleerend met het kopje en drinkend met de andere hand moeten zü zich vastklemmen om in evenwicht te blp- ven en gehaast nog bovendien omdat deze wpze van drinken eigenlijk verboden is. Amu sant echter vinden zü het en het water schijnt, zoo verkregen, veel lekkerder te zijn dan wan neer op de normale manier gevraagd. Tot nadeel overigens van servies en glazenkast. Gisteren bleek opnieuw, dat een porceleinen kopje geen val in een ijzeren gootsteen of waaruit die dingen gemaakt zijn verdragen kan. „Wie heeft dit gedaan?" vraag ik, de scherven bijeen vegend. „Kleine zusje", antwoordt Kees prompt. Meteen wil ik boos worden, overtuigd, dat de kleine meid onmogelijk schuldig kan zijn, doch juist zie ik nog dat Keesje een veel beteekenen- den blik op zijn broer werpt. Ik draai mü om, doe alsof ik weg ga en hoor Keesje juist nog fluisteren. „Kijk eens Juun, fün he? Mams ge looft 't ook." Met groote, opzettelijk zware, dus boosklinkende stappen loop ik op de trap naar de slaapkamer toe. „Dan zal ik zusje eens gaan straffen", mompel ik barsch. Juichend komt Keesje me achterna ik had tranen van be rouw verwacht! „Ha ha, jubelt hij, mams ge looft 't ook. En zusje ligt in bed. Ha ha. W!at een domme mams." Toch houd ik de comedie nog even vol. „Maar jü hebt 't toch gezegd", weerleg ik hem, „en jü jokt nooit." „Natuurlijk niet, mams", geeft hü prompt toe. „Ik heb ook niet gejokt. Ik zei het toch maar voor de grap." Waarmee eigenhjk geheel het probleem ontleed is. Hij zei het voor de grap ennoemde dit geen leugen. Had ik echter dadelijk straf uitgedeeld, waartoe menig een, in drift of boosheid in staat zou zijn ge weest. en waardoor ik hem de gelegenheid zich te verklaren ontnomen had, het kind zou on verdiend gestraft zijn hij bedoelde immers beslist niet het zusje van het breken te be schuldigen ik had het verdriet gehad te moe ten denken, dat een mijner jongens een leuge naar was. Nu kwam alles nog op zijn pootjes terecht. Maar.... gebeurt dat altijd.... en overal? EEN MOEDER bü levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door wg/v bij een ongeval met TJ" OCfTj 4 .wx x~xx verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen F OU.- doodeltfken afloop eer AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL op dit blad zün ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen vesSes ran hand. door Percy King „Neen," Dominee Baillie schudde 't hoofd. „Mr. Eric Carline werd tijdens de ceremonie door Scotland Yard in hechtenis genomen." „Carline gearresteerdOakton zag den Predikant verbasterd aan. „Nog een klein poosje en jij volgt, Oakton!" Met een ruk draaide de advocaat zich om. In de opening van de deur, die op de gang uitkwam, stond Keith Cullingwood. Nu trad hij langzaam daar voren. „Jü!" Een oogenblik leek 't, alsof Oakton zün bezinning zou verliezen en zich op Cullingwood herpen. Hü deed echter niet meer dan twee stappen in diens richting. Toen bleef hü staan en bevochtigde met een punt van de tong de nppen. „Zoo! Dus jü hebt er de hand in ge had?" „'k Hoorde 't belachelijke fabeltje, dat je dominee Baillie opdischte," zei Keith. Hij nam den advocaat geringschattend op. ,,'k Stel er niet minste belang in, of de brieven van Mrs. Kay Wharrie echt zijn of niet. 't Zal wel niet veel ^aaks wezen, want ze is een handlangster van JOU en dat zegt genoeg, Jü als advocaat weet drommels goed, dat een huwelijksvoltrekking niet verhinderd wordt, al reden twee dozijn teleurgestelde dames karren vol brieven met trouwbeloften aan. Ze kunnen een actie tot schadeloosstelling beginnen, meer niet. Neen, daar ging 't ook niet om, vrind. Jij wilde dat huwelijk voorkomen, niet Mrs. Kay Wharrie. Mogelijk heeft zij andere pijlen op haar boog, om Carline te treffen; dat moeten die twee maar zien uit te vechten. Jouw toeleg, Oakton, is, hem van de baan te schuiven, om zelf de handen vrij te hebben. Je denkt, zekere jonge dame tot een huwelijk te kunnen dwingen met haar schriftelijke verklaring, dat zij op Carline in zijn villa geschoten heeft." „Je liegt, kerel!" brulde Oakton, wit van drift „Die verklaring bezit Carline!" Cullingwood spotlachte. „Ja, een tweede exem plaar, door Joe Camsell, schriftvervalscher van professie, onderteekend! 'k Heb je dóór,schoelje! Luister nu eens goed! Wanneer ik 't wil, heb 'k op ditzelfde oogenblik een paar pootige man netjes tot mijn beschikking, en we kunnen je fouilleeren, of je 't goed vindt of niet. Maar 'k denk er niet aan. Je kunt die verklaring houden en in een lijstje zetten. Ze is geteekend door Roberta Falkner, die niet bestaat. Mocht je nog een vuilen streek in fcetto hebben, dan wil 'k als leek je herinneren aan de straf, die er op staat, als iemand kennis van een misdaad draagt en niettemin de wetenschap onder zich houdt. Je hebt ook de tweede ronde verloren, Oakton! Nu nog de derde en laatste; dan zal'k je op mijn gemak uittellen. En verdwijn nu zoo gauw als je kunt!" ,,'t Is zooals je zegt, Keith Cullingwood!" Oak ton balde een vuist. „Maar denk niet, dat je 't stomme geluk altijd aan je züde hebt! De derde ronde win ik, al moest 'k er de hulp van den duivel in eigen persoon voor inroepen!" De advocaat stormde de consistoriekamer uit. Zij hoorden hem een oogenblk later den motor aan slaan en wegrijden, nog voor Kay Wharrie zich bij hem had kunnen voegen. Keith grinnikte, ,,'k Hoop, dat ze geen geld bij zich heeft. Dan mag ze op haar beurt van Streatham naar Londen tippelen leer om leer!" Hij wendde zich tot Margaret, „Hoe kwam dat nobele span in 's hemelsnaam hier verzeild?" ,,'k Telefoneerde Kay Wharrie, dat 't huwe- lyk tusschen Roberta Falkner en Eric Carline om half acht vanochtend in 't Schotsche kerkje te Streatham voltrokken zou worden," ant woordde Margaret met een glimlach. „Die bood schap was, zooals 'k trouwens wel vermoedde, voldoende, om haar en Oakton hierheen te krp- gen. 'k Wist, dat Kay Wharrie in relatie met Carline moest staan; had ze jou anders zoo pauwkeurig de indeeling van zün villa aan kun nen geven? Ze stond ook in betrekking tot advocaat Oakton,- want in haar flat tikte je de brieven van Mrs. Robinson op den kop. Wel, toen heb 'k me op mijn beurt eens aan een gokje bezondigd!" „Laat dit even rusten," kwam de predikant tusschenbeiden. ,,'k Geloof, dat 't beter is, eerst om een dokter voor Miss Chrichton te tele- foneeren." „Heusch niet," verzekerde Margaret. „Ik kan zóó zien, dat 't niets te beduiden heeft. Over een half uur uiterlijk kan Miss Chrichton al weer met me meegaan." Cullingwood tikte Margaret tegen de wang. „Vertel nu dat gokje van je maar eens!" „Och, 't is werkelijk niet zooveel bijzonders. Zie je, wij hadden wel een niet onaardig plan netje in elkaar gezet, maar 'k heb van begin af rekening gehouden met de mogelijkheid, dat 't desondanks op een mislukking kon uitdraaien. En 'k redeneerde: kunnen wij niet tijdig Car line roet in 't eten gooien, dan moet Oakton er maar aan te pas komen. Hebben wij om half acht de zaak nog niet onder de knie, dan kan de waardige advocaat onze taak overnemen. In 't ergste geval zou 'k de politie van Streatham er in gehaald hebben, om 't heele stelletje in te pikken Carline, Oakton, Sybil Chrichton, Kay Wharrie incluis. Maar zoo is 't beter." Dominee Baillie had met groote oogen ge luisterd. Toen Margaret zweeg, zag hü Culling wood ietwat verwütend aan. ,,'t Zat dus toch nog eenigszins anders in elkaar, dan u me gis termiddag vertelde." ,,'k Vertelde u geen onwaarheden, maar mis schien niet de vólle waarheid," antwoordde Keith, den predikant de hand reikend, ,,'k Ben met dit zaakje nog lang niet aan 't eind. Als 't eenmaal zoo ver is, kom 'k u de juiste toedracht vertellen. En per slot van rekening zult u be merken, er niet aan te kort gekomen te zijn. Want binnenkort zult u een paartje in den echt mogen verbinden, waarbij zich geen enkele dis sonant zal voordoen. Mijn secretaresse en ik zün namelijk overtuigd, dat aan ons huwelpk iets mankeeren zou, als 't niet gesloten werd door dominee Walter Baillie in zijn aardige Schot sche kerkje te Streatham." XXII Holliday en Barber hadden Carline tot d-iens verwondering niet naar Scotland Yard, doch naar zijn villa gereden, 't Was voor den schelm de eerste aanwijzing, dat zij hem er tusschen wilden nemen. Toen hp er danig over begon op te spelen, stelde Holliday hem voor de keus, zijn mond dicht te houden, of een opstopper te in- casseeren, zoodat hij geen pap meer zeggen kon. De bedreiging deed Carline een toontje lager zingen. Geïntimideerd vroeg hij, waarom hü naar zijn woning was gebracht. „Dat zal je wel duidelijk worden," antwoordde Holliday barsch. „Je geweten is niet al te zuiver hé?" Daarbij bleef 't. Na een uur verscheen Cullingwood. Hü kwam voor Carline staan, ,,'t Schünt een onverander- lijke wet te zijn," zei hij, „dat schurken elkaar altijd moeten beduvelen. Je vriend Oakton ver eerde in gezelschap van de voortreffelüke Kay Wharrie dominee Baillie met een bezoek. Hij wilde je huwelijk met Sybil Chrichton verhin deren. Wat een wonder! Oakton heeft zelf zijn oog op 't meisje laten vallen of beter op t geld, dat niet 't hare is. Je kunt die verklaring van de zoogenaamde Roberta Falkner in snip pers scheuren, Carline. Ook al had Oakton je niet bedrogen en je een duplicaat in handen gestopt, door Joe Camsell onderteekend, dan nóg deed je er niets mee. De bekentenis van iemand, die niet bestaat, is waardeloos." Carline haalde de schouders op. ,,'k Zal me dan maar troosten met de overweging, dat ook Oakton's vlieger niet opgaat. We zijn stomme lingen geweest, om Chrichton's raad in den wind te slaan. Dan was je uit den weg geruimd, vóór je 't ons lastig kon maken. Maar kraai niet te vroeg victorie, Cullingwood! Je bent er nog niet!" „Als Chrichton's raad gevolgd was, Carline; had jij er toch geen zijde bij gesponnen. Hij en Oakton deelen liever samen dan met zijn vieren. Wat dat uit den weg ruimen betreft zooiets hadden jullie nooit op een koopje moeten doen. Jullie huurden een paar schurken, die eerder zichzelf in de kuiten schieten, dan dat ze den man raken, op wien ze losgelaten worden. Neen, goed beschouwd zijn jullie een stelletje armzalige klungelaars. Maar dat tot daaraan toe. Vertel me, hoe jullie dat zaakje met Sybil Chrichton in 't vat wilden gieten." Carline schudde 't hoofd. „Tc Zal wpzer zyn, Cullingwood!" „Wel, dan zal ik t je zeggen. Sybil Chrichton zou door jullie gedwongen worden, als Roberta Falkner t vermogen van Sir Malcolm Beveridge en zün verzameling historische kostbaarheden op te eischen; dan dachten haar vader, Oakton en jij er mooi weer van te gaan spelen. Wan neer Sybil dat eenmaal gedaan had zouden jullie er wel raad op weten, haar voor goed kwpt te raken. Dooden maken 't je niet lastig. Waar of niét?" (Wordt vervólgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 9