HET ONWEER
DAGBRIEVEN EENER MOEDER
De luchtroovers van Hoitika
ALLE ABONNÉ'S
F 750.-
Öe kleine goochelaar
LENTE
cheepsrecht
VRIJDAG 14 APRIL 1939
Een aardig behendigheids-
kogelspel
De betooverde slang
EDY EMAILLE
Onwaarheid spreken is niet
altijd liegen
EMAILLE
SPIJSVERTERINGSSTOORNISSEN
PLAAGDEN HEM
Geniet thans een blakende gezondheid
Driemaal is.
Loekie keek door het raam naar de lucht om
zien, hoe het weer zich zou houden, want
s Wafelaar had haar uitgenoodigd om dien
[Mddag te komen; ze zouden dan heerlijk gaan
tennissen.
Els was een nieuw schoolvriendinnetje van
ekie. Ze woonde in dat groote huis, buiten
£et dorp, tegen het bosch aan. De twee meisjes^
kenden elkaar nog niet lang, en dit zou de'
eerste keer zijn, dat Loekie in dat groote huis
eens een kijkje zou gaan nemen. Daarom keek
ze zoo teleurgesteld naar boven.
»0 moe" zei ze, „zou het wel goed weer blij
ven'"
Moeder kwam ook naar het raam en keek
baar buiten, terwijl ze haar arm om Loekie's
bals legde. Samen keken ze naar de groote
Bfijze en zwarte wolken, die aan kwamen drij
ven. Moeder trok een bedenkelijk gezicht, vooral
toen er een felle wind op kwam steken, die de
Vensters deed rinkelen.
..Nee kind, dat gaat daar buiten den verkeer-
en kant uit. Het is wel jammer voor je, maar
bi dit weer mag je er niet uit."
Juist wilde Loekie trachten haar moeder tot
andere gedachten te brengen, toen er een klop
°P de deur klonk. Een oogenblik later opende
bloeder de deur en zag een meisje op de stoep
ataan, die ze nog nooit gezien had. Ze stak heel
Jh en keurig in de kleeren.
„Ehwoont Loekie Peters hier?" vroeg het
hieisje.
-Ja, ik ben haar moeder" was het vriendelijke
antwoord. „En jij bent zeker Els Wafelaar,
niet?"
..Ja," klonk het korte antwoord. Op het ge
zichtje was een onaangename trek.
°P dat oogenblik was Loekie zelf bij de deur
bekomen.
..Dag," zei ze tegen Els.
..Dag," antwoordde Els kort, „ik kwam zeg-
®en, dat de tennisbaan te nat is om erop te
sPelen. Het heeft gisterennacht te hard gere
gend. Maar ik wilde je komen vragen, toch van
middag te willen komen, alsehZe
blaakte den zin niet af doch zei er meteen over-
been, „wat een rare straat is dat hier. Ik
wist niet, dat jij in zoo'n klein huisje woonde."
Loekie kreeg even een schokje. Moeder was
6r niet meer bij; die was weer naar de keuken
®eSaan.
..Enehwat ik nog zeggen wilde" ging
El;
S door, terwijl ze haar neusje even ophaalde,
Jan had vriendjes uitgenoodigd
Want 't was zijn jaarlijksch feest;
't Was de dag van zijn verjaardag,
Zoo ivas 't ieder jaar geweest
O. ivat hadden al die jongens
Keel den avond weer een pret;
Wat had Jan voor al zijn vriendjes
Een programma opgezet.
Eerst vertoonde hij een film,
Daarna kwam er koek, chocla;
De cadeautjes van zijn vrienden,
Van zijn Moeder, zus en Pa.
Toen werd in de achterkamer
Een tooneelstuk opgevoerd;
Zusje speelde zoo uitstekend,
Allen vmren heel ontroerd.
Toen, als 't beste van den avond,
Kwam 'n goochelaar op 't tooneel;
't Was beslist een klein Chineesje,
Dogen schuin en heelemaal geel.
Wat vertoonde hij een staaltjes,
Wat had die behendigheid;
Eén der jongens was (wat schrok die),
Zóó maar zijn horloge kwijt.
't Laatste, wat zij van hem zagen,
(Dat ging boven hun verstand!)
Was een gulden, ploth verdwenen
Maar er was iets aan de hand!
Al de jongens en het zusje.
Keken naar den goochelaar;
Want die stond plots, angstig schreeuwend
Waarom deed hij toch zoo raar?
Jantjes Vader snelde haastig,
Kaar den kleinen, gelen man;
Want dat angstige paar oogen
Hoorde aan zijn zoontje Jan.
Jan had met zijn jaardaggulden
Zeker niet zoo goed gemikt;
Hem niet in zijn mouw gevangen,
Maar per ongeluk ingeslikt.
F. P. IMANDT
„ik denk, dat pa en moe het wel niet goed zullen
vinden, dat ik vriendinnetje met jou ben, als
ze weten, waar jullie wonen."
Loekie keek Els aan. Ze kon een oogenblik
geen woord uitbrengen. Toen kreeg ze haar be
zinning terug en zei kort;
„Zoo. En dan Wil ik jou even zeggen, dat ik
er geen sikkepit om geef om vriendin met j o u
te zijn, als jij zoo'n schepsel bent!"
En tegelijk had ze de deur geopend en werkte
Els naar buiten.
Zonder Loekie aan te kijken verdween Els
door de deur naar buiten. Loek smeet de deur
dicht en barstte toen in tranen uit.
„Maar m'n kind, wat heb je?" vroeg moeder,
toen Loekie de kamer binnenkwam.
Hortend en stootend kwam het bij Loekie er
uit
Juist wilde moeder Loekie troosten en haar
op haar gemak stellen, toen plotseling het ver
trek verlicht werd door een feilen bliksemstraal,
gevolgd door een ratelenden donderslag
Onmiddellijk vergat Loekie haar verdriet. Ze
vloog naar het raam.
„O moeder" riep ze uit, „wat een vreeselijk
onweer. En daar is Els in. En ik weet hoe ver
schrikkelijk ze onweer vindt. In hun vorig huis
is eens de bliksem ingeslagen, heeft ze me ver
leden week verteld. Zou ik haar niet achterna
gaan en haar mee terug nemen naar ons huis.
Ze zal het niet zoo bedoeld hebben daar straks.
In elk geval kan ze met zulk weer beter in
ons „kleine huisje" zitten dan buiten in storm
en onweer.
Nee, dat kan niet, Loekie, hoe lief of ik het
ook van je vind, na alles, wat Els zoo juist te
gen je gezegd heeft. Ik zal wel gaan. antwoord
de moeder.
Loekie rende naar den kapstok om moeders
regenjas te halen en bracht tegelijk de hare
mede.
„Toe moes, laat mij ook mee gaan", smeek
te ze en tenslotte stemde moeder toe.
De regen stroomde met bakken uit de lucht
en de bliksemstralen volgden elkander onop
houdelijk op, toen moeder en Loekie door de
straat snelden. Hoe de twee echter ook keken,
nergens was iets van Els meer te zien. Ze
dachten er juist over, dat Els waarschijnlijk
in een ander huis binnengevlucht zou zijn, toen
ze haar plotseling onder een boom zagen staan
schuilen, lijkbleek van schrik en door en door
nat in haar dunne zomerjurkje.
Els moest hen tweeën reeds gezien hebben
en had zeker niet durven roepen toen ze er
aan dacht, hoe onaardig ze tegen Loekie was
geweest, maar Loek liep onmiddellijk op haar
toe.
Weer klonk een ratelende donderslag en Els
stond met haar handen voor haar oogen te
snikken van angst.
„Wees maar niet bang", zei Loekie's moeder,
terwijl ze Els een hand gaf, „kom maar mee
met ons naar huis."
„Jamaar ik heb toch tegen Loekie ge
zegd dat...."
„O, dat ben ik al lang vergeten", lachte
Loekie, „dat heb je toch niet zoo gemeend."
„En al zou ik met u mee willen, ik kan niet",
vervolgde Els, „want ik ben gevallen, en heb
zoo'n pijn in mijn enkel."
Eerst nu zagen moeder en Loekie, dat Els
maar op één voet stond.
„Arm kind", sprak moeder. „Kom maar hier,
dan zullen we je ondersteunen."
Tezamen droegen ze nu Els naar hun huis,
en zetten haar in een gemakkelijken leunstoel.
Inmiddels was het onweer gelukkig wat be
daard, zoodat moeder aan Jan van meneer Ba-
rendse, die naast hen woonde vroeg, of die
even een boodschap naar de villa wilde sturen.
Anders zouden de ouders van Els misschien on
gerust worden.
Al spoedig kwam Jan terug, maarin den
auto van Elsje's vader die onmiddellijk mee was
gekomen. De dokter kwam ook spoedig en con
stateerde een gekneusden enkel. Die werd di
rect gezwachteld en daarna nam Elsjes vader
haar mee in den auto.
Els had gedurende den tijd, dat ze bij Loe
kie in de kamer zat, niet veel gezegd, maar de
schaamte over haar gedrag was van haar ge
zicht te lezen, en die werd er niet minder op
toen ze merkte, hoe vriendelijk zoowel Loekie
als haar moeder voor haar naar nest!
waren.
Zes dagen later was de enkel van Els weer
heelemaal genezen en haar eerste gang was
naar Loekie om haar en haar moeder verge
ving te vragen.
„Ik heb eerlijk tegen vader opgebiecht, wat
ik tegen je gezegd heb. Ik had er toch zoo spijt
van, en toen heeft vader me een heel erg
standje gegeven. Hij zei, dat ik bly moest zijn,
zulk een vriendin getroffen te hebben. Kan je
het mij vergeven?"
Natuurlijk, óf die goeie Loekie het vergeven
wilde! Die was maar wat blij dat het avontuur
in het onweer geen nadeelige gevolgen voor Els
had gehad. En vanaf dien dag zijn die twee
steeds bij elkaar. En ik geloof dat Els nog meer
bij Loekie thuis is in het gezellige kleine huisje,
dan omgekeerd, en Els heeft tegelijk een goed
lesje gehad dat haar leerde, hoe er in een klein
huisje dikwijls veel meer vriendelijkheid en
medeleven kan zijn dan in een groot heerenhui3
waar alles blinkt en glinstert van rijkdom.
JAN VAN OGTRODE
Zorg voor een klein houten kistje en snijdt
ook van een oude koperen gordijnroe een
stukje af, dat zoo breed is als dat kistje. In
het midden van de roe boor je een gat, zoo
groot, dat een kogel van één c.M. doorsnede
er door kan. Dan boor je in de zijden van het
kastje tegenover elkaar ook een gat om het
koperen buisje er in te kunnen zetten. Ten
slotte wordt het kistje met gekleurd papier be
plakt, een kogel of een knikker er in gelegd
en als deksel dient een glasplaat. En dan is
het spel klaar.
Koning en winnaar is hij, wien het gelukt
de knikker uit het kastje te bevrijden. Dat kan
slechts geschieden door met draaien en wen
den van het kastje den knikker in het gat van
het buisje te brengen, die rolt dan door een
van de zijgaten cr uit. Aan iederen medespeler
wordt hiervoor drie minuten de tijd gegeven,
na afloop hiervan kan de volgende zijn geluk
probeeren.
Om den bevrijden kogel weer in het kastje te
rug te brengen, hoeft men hem slechts om te
draaien en den kogel in een van de zijgaten te
werpen.
Dat klinkt erg griezelig, hè! Maar in werke
lijkheid is het heel eenvoudig en je hebt er
alleen maar een stukje dun vloeipapier voor
noodig en een pijpje lak. ±n het papier (liefst
dat, waar cigaretten van gemaakt zijn) knip je
een spiraal, die je aan de uiteinden den. vorm
van kop en staart geeft. Deze leg je plat op
tafel. Nu wrijf je een pijp lak stevig met een
wollen doek en houdt hem dan tegen het kopje
van je slang aan. Kijk nu maar eens, of het
beestje niet betooverd wordt!
C. P. D.
Emaille van Nederlandsch
Fabrikaat. Sterk als staal,
fraai van lijn en modern
van kleur. Edy emaille is
een sieraad voor
elke keuken.
Tabrlek t® Dieren
De lente komt, de lente komt,
Ik zie het aan de boomen,
waar hier en daar en overal
de groene knopjes komen.
De lente komt, de lente komt,
Ik hoor het aan het fluiten
van vogels in de dakkegoot,
en in de heg daarbuiten.
De lente komt, de lente komt,
Ik ruik het aan de geuren
van bloemetjes, die uit den grond,
hun blanke kopjes beuren.
De lente komt, de lente komt,
Ik voel het aan mijn wangen,
die blij den zachten adem van
het Zuidenwindje vang»n.
C. P.-D.
(Ingezonden Mededeeling)
Acht jaren geniet deze man nu reeds een
blakende gezondheid, nadat hij tevoren ge
kweld was geweest door indigestie. „Tien jaar
geleden werd ik gekweld door spijsverterings-
stoomissen. Na ontelbare middelen te hebben
geprobeerd zonder verlichting te kunnen vin
den, werd mijn toestand steeds erger. Eindelijk
probeerde ik Kruschen en gedurende 8 jaren
geniet ik nu al weer een blakende gezondheid.
Ik ben opzichter in een bekende motorenfabriêk
en hoewel ik 65 ben, ga ik door voor 50." E. T.
Kruschen Salts is een combinatie van zes
zouten, die ieder een eigen werking hebben. Zij
verwijderen de opgehoopte afvalstoffen, die de
oorzaak zijn van Uw klachten, door aanspo
rende werking op lever, nieren en ingewanden,
waardoor niet alleen rheumatische pijnen, maar
ook spijsverteringsstoomissen, voorkomen en
bestreden worden Uw bloed wordt gezuiverd en
binnen korten tijd zullen Uw pijnen verminde
ren, om tenslotte geheel te verdwijnen. Kruschen
Salts is uitsluitend verkrijgbaar bij alle apothe
kers en erkende drogisten.
XV
Oh, wat ben jij een jokkebrok! Oh wat kun
jij liegen! Deze en dergelijke woorden liggen
velen kinderen en volwassenen niet minder, in
den mond bestorven. Toch wordt het jok-ver-
wijt zeer dikwijls volkomen onverdiend gedaan,
zelfs wanneer hetgeen gezegd wordt even weinig
op de zuivere Waarheid lijkt als een leeuw in dc
woestijn op het krullig gedierte dat menig
wapenschild siert. Als het kind met de waar
heid een loopje neemt, beteekent dit nog zeker
niet, althans lang niet in alle gevallen, dat het
beoogt een onwaarheid te spreken. De recht-
streeksche onwaarheid: het antwoord „neen" op
een vraag waar „ja" op zijn plaats zou zijn is
gemakkelijk te onderkennen; daarmee echter
is in den regel meteen de rij der opzettelijk
bedoelde leugens ten einde. Inplaats van leu
genachtigheid treedt zeer dikwijls de fantasie,
en vele kinderen zijn in het bezit eener fanta
sie, die bij de kleinste aanleiding met hen op
den loop slaat.
Hetgeen niet in hun nadeel behoeft te zijn:
dichters, sprekers, schrijvers, verkoopers, en
zooals men soms beweren wil: politici groeien
dikwijls uit de zoodanig-geaarden. Zij jokken
niet opzettelijk, doch de waarheid verdampt ir,
hun hand en mond als een druppel water op
een gloeiende plaat, 't Is niet zoozeer als zij
iets vertellen, dat zij beginnen met de bedoeling
u iets op de mouw te spelden, neen, de feiten
bij hen vertikken 't eenvoudig nuchtere feiten te
blijven. Het leven moet bij hen om draaglijk te
blijven vol afwisseling en verrassing zijn en
wanneer dit niet het geval is maken zij deze
verrassingen lees overdrijvingen er zelf
bij. Eentonigheid en gelijkmatigheid zijn hun
grootste vijanden en dien vijand te bestlijden is
hun wensch, hun levensvulling, hun missie. Bij
vele kinderen kan geen gebeurtenis, hoe klein
ook, genoemd worden, welke door him herver
tellen niet aan belangrijkheid won. Kleinen
met deze gave een fout durf ik het werkelijk
niet te noemen bezitten het opmerkelijk ont
wikkeld vermogen zich een plaatsje in de harten
der volwassenen te veroveren en dit te blijven
innemen.... Voor gediplomeerde accountants
of beëedigde getuigen bij verkeersongevallen zijn
zij echter niet in de wieg gelegd.
Noem hen echter geen leugenaars. Niet alleen
dat zij door dit woord ten zeerste gegriefd zou
den zijn, doch eens kunstenaars meest kostbare
bezit: zijn rijke fantasie wordt erdcor geraakt
en geknauwd. Een van mijn eigen spruiten be
hoort tot dit genre, vandaar dat ik uit per
soonlijke ondervinding spreken kan. Zonder
overdrijving kan ik zeggen, dat hij de zuiverst-
en meest-waarheidlievende mijner drie jongens
is en toch uit geen mond vloeien zooveel on
waarheden zóó natuurlijk naar buiten als uit
den zijne. Wanneer de een of andere streek is
uitgehaald of ik wil na een kibbel- of vecht
partijtje weten wie begon, wat de aanleiding
was, kortom wie de schuldige w«s, dan behoef
Put kracht uit
ir I APPELSTROOP
De stad, met allemaal huisjes van vierkante kistjes, telde
geen vijf straten en lag langs de baai uitgestrekt. Verdwalen
kon Piet onmogelijk en zoodra hij een steegje was doorgehold,
stond hij aan de haven. De zee klotste tegen den rotsachtigen
oever en er dobberden een paar visschersbootjes. Verderop
zag hij hun vliegtuig; dat zou hij goed in de gaten houden.
Veel was er niet te zien, wat vaten, kisten, touwwerk en hier
en daar een zwarte kerel, die in de zon lag te bakken. Wat
er hier eigenlijk gewerkt werd en waarvan de menschen leef
den, was hem niet duidelijk. Aan het eind van de kade was een
groep palmboomen. Piet verlangde naar schaduw en ging er
heen.
ik hem nooit twee maal te vragen: hü treedt
me tegemoet, kijkt me aan en zegt mij precies
de waarheid, versta welprecies, heelemaal,
wanneer hijzelf de schuldige is. Maargaat
't om een verhaaltje, een verslag, dan zijn er
van de zés verhaaltjes, die hij me doet, vijf zoo
versierd en opgefleurd, dat de held zelf zijn
eigen belevenissen nauwelijks herkennen zou.
Een voorbeeld, dat hoewei reeds oud, toch dui
delijk de feiten demonstreert. Een heer komt
mijn man bezoeken, doch hem niet thuis tref
fend vertrekt hij onmiddellijk weer in zijn auto.
Mijn man herkent thuiskomend den naam niet
en vraagt mij den bezoeker te beschrijven. „Een
lange figuur?"
De^e vraag hoorde Keesje en even later kwam
zijn verhaal los. De meneer was heel lang ge
weest, zóó lang, dat zijn beenen buiten de auto
deuren moesten blijven. Zij sleepten over den
grond. Wel zoover als de halve breedte van de
straat een meter of vijftien!! hij had de
gummizolen van den meneer zijn voeten ge
zien; nog heelemaal nieuwe zolen, reuzegroot,
wel zoo groot alsals een millioen borden.
Aandachtig luisterde mijn man. Zou hij gezegd
hebben: „wat jok je Kees" of „dat is niet
waar", wie weet wat het gevolg zou zijn ge
weest; want wij mogen niet vergeten, nooit, dat
Keesje bij zijn verhaal in vollen ernst was, en
zelf beslist van de waarheid zijner woorden
en beweringen overtuigd was. Versta wel: ter
wijl hij het verhaal deed. Langer niet. Mijn
man deed alsof hij het verhaalde geloofde,
schudde zwaarwichtig het hoofd en zei: „Ge
weldig, hè Kees, wat een lange man was dat."
Op dat oogenblik keerde, als ik het zoo noemen
mag, de realiteit bij het kind terug, even keek
hij zijn vader aan, dan sprong hij op, en dan
send juichte hij: „Ha ha, die paps gelooft 't
ook. Ha ha." Waarmee het incident gesloten
was. Zulke verhalen worden mij nu nog eenige
malen per dag gedaan. Moeilijk om de waar
heid te leeren kennen? Neen, dat niet. Alleen
bij rapporten, bij verhaaltjes omtrent iets, dat
hij beleefd heeft, is 't tijdroovend. Zulke ver
slagen moeten steeds twee maal verteld worden:
grappig overdreven eerst, de nuchtere waarheid
daarna. Waarbij, teekenend voor de kindermen
taliteit, hij een bewering, dat het eerste on
waarheid was, het tweede de waarheid, met
verontwaardiging afgewezen zou hebben. Beide
keeren vertelde hij, volgens zijn norm, de waar
heid, den eersten keer „mooi", den tweeden
keer „gewoon"
Wil ik in een bijzonder geval precies de waar
heid kennen, dan moet ik óf eerst doen alsof
ik zijn „mooie" geschiedenis geloof, terwijl hij
daarna, zelf tevreden gesteld, mij als tweede
editie nuchter, kort en zakelijk de werkelijkheid
vertellen zal óf ik moet hem ernstig, ronduit
vragen wat waar is en wat niet, zoodat hü be
grijpt, dat een vermooid verhaal ditmaal niet
op zün plaats is.
Wanneer echter aan zijn eerste „mooie" ver
haal getwijfeld wordt, waardoor zijn fantasie
niet die waardeering vindt, waarop deze volgens
hem recht heeft, zal hij voortgaan met het
verhaal te vermooien, zijn ongerijmdheden te
„bewijzen" met nog grootere ongerijmdheden,
tot ten laatste de origineele waarheid zoover in
de franjes en toevoegsels verstrikt is, dat hü
verdrietig, zelf niet meer uit den wirwar wijs
worden kan. Soms is het werkelijk moeilijk, de
omslachtige taktiek te handhaven, vooral in de
vanzelfsprekend zeer talrijke grensgevallen. Gis
teren bijvoorbeeld. Als de heeren dorst hebben
tappen zij het liefst het water uit de keuken
kraan, in een kopje of glas, dat daarvoor niet
bestemd is, staande met één voet op een knop
van het keukenkastdeurtje, terwijl de andere
in de lucht zweeft, met één hand kraan openend
en dichtdraaiend, manipuleerend met het kopje
en drinkend met de andere hand moeten
zü zich vastklemmen om in evenwicht te blp-
ven en gehaast nog bovendien omdat deze
wpze van drinken eigenlijk verboden is. Amu
sant echter vinden zü het en het water schijnt,
zoo verkregen, veel lekkerder te zijn dan wan
neer op de normale manier gevraagd. Tot nadeel
overigens van servies en glazenkast. Gisteren
bleek opnieuw, dat een porceleinen kopje geen
val in een ijzeren gootsteen of waaruit die
dingen gemaakt zijn verdragen kan. „Wie
heeft dit gedaan?" vraag ik, de scherven bijeen
vegend. „Kleine zusje", antwoordt Kees prompt.
Meteen wil ik boos worden, overtuigd, dat de
kleine meid onmogelijk schuldig kan zijn, doch
juist zie ik nog dat Keesje een veel beteekenen-
den blik op zijn broer werpt. Ik draai mü om,
doe alsof ik weg ga en hoor Keesje juist nog
fluisteren. „Kijk eens Juun, fün he? Mams ge
looft 't ook." Met groote, opzettelijk zware, dus
boosklinkende stappen loop ik op de trap naar
de slaapkamer toe. „Dan zal ik zusje eens gaan
straffen", mompel ik barsch. Juichend komt
Keesje me achterna ik had tranen van be
rouw verwacht! „Ha ha, jubelt hij, mams ge
looft 't ook. En zusje ligt in bed. Ha ha. W!at
een domme mams."
Toch houd ik de comedie nog even vol. „Maar
jü hebt 't toch gezegd", weerleg ik hem, „en jü
jokt nooit." „Natuurlijk niet, mams", geeft hü
prompt toe. „Ik heb ook niet gejokt. Ik zei het
toch maar voor de grap." Waarmee eigenhjk
geheel het probleem ontleed is. Hij zei het voor
de grap ennoemde dit geen leugen. Had ik
echter dadelijk straf uitgedeeld, waartoe menig
een, in drift of boosheid in staat zou zijn ge
weest. en waardoor ik hem de gelegenheid zich
te verklaren ontnomen had, het kind zou on
verdiend gestraft zijn hij bedoelde immers
beslist niet het zusje van het breken te be
schuldigen ik had het verdriet gehad te moe
ten denken, dat een mijner jongens een leuge
naar was. Nu kwam alles nog op zijn pootjes
terecht. Maar.... gebeurt dat altijd.... en
overal?
EEN MOEDER
bü levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door wg/v bij een ongeval met TJ" OCfTj
4 .wx x~xx verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen F OU.- doodeltfken afloop eer
AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
op dit blad zün ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
vesSes ran
hand.
door Percy King
„Neen," Dominee Baillie schudde 't hoofd.
„Mr. Eric Carline werd tijdens de ceremonie
door Scotland Yard in hechtenis genomen."
„Carline gearresteerdOakton zag den
Predikant verbasterd aan.
„Nog een klein poosje en jij volgt, Oakton!"
Met een ruk draaide de advocaat zich om. In
de opening van de deur, die op de gang uitkwam,
stond Keith Cullingwood. Nu trad hij langzaam
daar voren.
„Jü!" Een oogenblik leek 't, alsof Oakton zün
bezinning zou verliezen en zich op Cullingwood
herpen. Hü deed echter niet meer dan twee
stappen in diens richting. Toen bleef hü staan
en bevochtigde met een punt van de tong de
nppen. „Zoo! Dus jü hebt er de hand in ge
had?"
„'k Hoorde 't belachelijke fabeltje, dat je
dominee Baillie opdischte," zei Keith. Hij nam
den advocaat geringschattend op. ,,'k Stel er niet
minste belang in, of de brieven van Mrs. Kay
Wharrie echt zijn of niet. 't Zal wel niet veel
^aaks wezen, want ze is een handlangster van
JOU en dat zegt genoeg, Jü als advocaat weet
drommels goed, dat een huwelijksvoltrekking
niet verhinderd wordt, al reden twee dozijn
teleurgestelde dames karren vol brieven met
trouwbeloften aan. Ze kunnen een actie tot
schadeloosstelling beginnen, meer niet. Neen,
daar ging 't ook niet om, vrind. Jij wilde dat
huwelijk voorkomen, niet Mrs. Kay Wharrie.
Mogelijk heeft zij andere pijlen op haar boog,
om Carline te treffen; dat moeten die twee
maar zien uit te vechten. Jouw toeleg, Oakton,
is, hem van de baan te schuiven, om zelf de
handen vrij te hebben. Je denkt, zekere jonge
dame tot een huwelijk te kunnen dwingen met
haar schriftelijke verklaring, dat zij op Carline
in zijn villa geschoten heeft."
„Je liegt, kerel!" brulde Oakton, wit van drift
„Die verklaring bezit Carline!"
Cullingwood spotlachte. „Ja, een tweede exem
plaar, door Joe Camsell, schriftvervalscher van
professie, onderteekend! 'k Heb je dóór,schoelje!
Luister nu eens goed! Wanneer ik 't wil, heb 'k
op ditzelfde oogenblik een paar pootige man
netjes tot mijn beschikking, en we kunnen je
fouilleeren, of je 't goed vindt of niet. Maar 'k
denk er niet aan. Je kunt die verklaring houden
en in een lijstje zetten. Ze is geteekend door
Roberta Falkner, die niet bestaat. Mocht je nog
een vuilen streek in fcetto hebben, dan wil 'k
als leek je herinneren aan de straf, die er op
staat, als iemand kennis van een misdaad
draagt en niettemin de wetenschap onder zich
houdt. Je hebt ook de tweede ronde verloren,
Oakton! Nu nog de derde en laatste; dan zal'k
je op mijn gemak uittellen. En verdwijn nu zoo
gauw als je kunt!"
,,'t Is zooals je zegt, Keith Cullingwood!" Oak
ton balde een vuist. „Maar denk niet, dat je
't stomme geluk altijd aan je züde hebt! De
derde ronde win ik, al moest 'k er de hulp van
den duivel in eigen persoon voor inroepen!"
De advocaat stormde de consistoriekamer uit. Zij
hoorden hem een oogenblk later den motor aan
slaan en wegrijden, nog voor Kay Wharrie zich
bij hem had kunnen voegen.
Keith grinnikte, ,,'k Hoop, dat ze geen geld bij
zich heeft. Dan mag ze op haar beurt van
Streatham naar Londen tippelen leer om
leer!" Hij wendde zich tot Margaret, „Hoe
kwam dat nobele span in 's hemelsnaam hier
verzeild?"
,,'k Telefoneerde Kay Wharrie, dat 't huwe-
lyk tusschen Roberta Falkner en Eric Carline
om half acht vanochtend in 't Schotsche kerkje
te Streatham voltrokken zou worden," ant
woordde Margaret met een glimlach. „Die bood
schap was, zooals 'k trouwens wel vermoedde,
voldoende, om haar en Oakton hierheen te krp-
gen. 'k Wist, dat Kay Wharrie in relatie met
Carline moest staan; had ze jou anders zoo
pauwkeurig de indeeling van zün villa aan kun
nen geven? Ze stond ook in betrekking tot
advocaat Oakton,- want in haar flat tikte je de
brieven van Mrs. Robinson op den kop. Wel,
toen heb 'k me op mijn beurt eens aan een gokje
bezondigd!"
„Laat dit even rusten," kwam de predikant
tusschenbeiden. ,,'k Geloof, dat 't beter is, eerst
om een dokter voor Miss Chrichton te tele-
foneeren."
„Heusch niet," verzekerde Margaret. „Ik kan
zóó zien, dat 't niets te beduiden heeft. Over
een half uur uiterlijk kan Miss Chrichton al
weer met me meegaan."
Cullingwood tikte Margaret tegen de wang.
„Vertel nu dat gokje van je maar eens!"
„Och, 't is werkelijk niet zooveel bijzonders.
Zie je, wij hadden wel een niet onaardig plan
netje in elkaar gezet, maar 'k heb van begin af
rekening gehouden met de mogelijkheid, dat 't
desondanks op een mislukking kon uitdraaien.
En 'k redeneerde: kunnen wij niet tijdig Car
line roet in 't eten gooien, dan moet Oakton
er maar aan te pas komen. Hebben wij om half
acht de zaak nog niet onder de knie, dan kan
de waardige advocaat onze taak overnemen. In
't ergste geval zou 'k de politie van Streatham
er in gehaald hebben, om 't heele stelletje in te
pikken Carline, Oakton, Sybil Chrichton, Kay
Wharrie incluis. Maar zoo is 't beter."
Dominee Baillie had met groote oogen ge
luisterd. Toen Margaret zweeg, zag hü Culling
wood ietwat verwütend aan. ,,'t Zat dus toch
nog eenigszins anders in elkaar, dan u me gis
termiddag vertelde."
,,'k Vertelde u geen onwaarheden, maar mis
schien niet de vólle waarheid," antwoordde
Keith, den predikant de hand reikend, ,,'k Ben
met dit zaakje nog lang niet aan 't eind. Als 't
eenmaal zoo ver is, kom 'k u de juiste toedracht
vertellen. En per slot van rekening zult u be
merken, er niet aan te kort gekomen te zijn.
Want binnenkort zult u een paartje in den echt
mogen verbinden, waarbij zich geen enkele dis
sonant zal voordoen. Mijn secretaresse en ik zün
namelijk overtuigd, dat aan ons huwelpk iets
mankeeren zou, als 't niet gesloten werd door
dominee Walter Baillie in zijn aardige Schot
sche kerkje te Streatham."
XXII
Holliday en Barber hadden Carline tot d-iens
verwondering niet naar Scotland Yard, doch
naar zijn villa gereden, 't Was voor den schelm
de eerste aanwijzing, dat zij hem er tusschen
wilden nemen. Toen hp er danig over begon op
te spelen, stelde Holliday hem voor de keus, zijn
mond dicht te houden, of een opstopper te in-
casseeren, zoodat hij geen pap meer zeggen kon.
De bedreiging deed Carline een toontje lager
zingen. Geïntimideerd vroeg hij, waarom hü
naar zijn woning was gebracht.
„Dat zal je wel duidelijk worden," antwoordde
Holliday barsch. „Je geweten is niet al te
zuiver hé?" Daarbij bleef 't.
Na een uur verscheen Cullingwood. Hü kwam
voor Carline staan, ,,'t Schünt een onverander-
lijke wet te zijn," zei hij, „dat schurken elkaar
altijd moeten beduvelen. Je vriend Oakton ver
eerde in gezelschap van de voortreffelüke Kay
Wharrie dominee Baillie met een bezoek. Hij
wilde je huwelijk met Sybil Chrichton verhin
deren. Wat een wonder! Oakton heeft zelf zijn
oog op 't meisje laten vallen of beter op t
geld, dat niet 't hare is. Je kunt die verklaring
van de zoogenaamde Roberta Falkner in snip
pers scheuren, Carline. Ook al had Oakton je
niet bedrogen en je een duplicaat in handen
gestopt, door Joe Camsell onderteekend, dan
nóg deed je er niets mee. De bekentenis van
iemand, die niet bestaat, is waardeloos."
Carline haalde de schouders op. ,,'k Zal me dan
maar troosten met de overweging, dat ook
Oakton's vlieger niet opgaat. We zijn stomme
lingen geweest, om Chrichton's raad in den wind
te slaan. Dan was je uit den weg geruimd, vóór
je 't ons lastig kon maken. Maar kraai niet te
vroeg victorie, Cullingwood! Je bent er nog
niet!"
„Als Chrichton's raad gevolgd was, Carline;
had jij er toch geen zijde bij gesponnen. Hij en
Oakton deelen liever samen dan met zijn vieren.
Wat dat uit den weg ruimen betreft zooiets
hadden jullie nooit op een koopje moeten doen.
Jullie huurden een paar schurken, die eerder
zichzelf in de kuiten schieten, dan dat ze den
man raken, op wien ze losgelaten worden.
Neen, goed beschouwd zijn jullie een stelletje
armzalige klungelaars. Maar dat tot daaraan
toe. Vertel me, hoe jullie dat zaakje met Sybil
Chrichton in 't vat wilden gieten."
Carline schudde 't hoofd. „Tc Zal wpzer zyn,
Cullingwood!"
„Wel, dan zal ik t je zeggen. Sybil Chrichton
zou door jullie gedwongen worden, als Roberta
Falkner t vermogen van Sir Malcolm Beveridge
en zün verzameling historische kostbaarheden
op te eischen; dan dachten haar vader, Oakton
en jij er mooi weer van te gaan spelen. Wan
neer Sybil dat eenmaal gedaan had zouden
jullie er wel raad op weten, haar voor goed kwpt
te raken. Dooden maken 't je niet lastig. Waar
of niét?"
(Wordt vervólgd)