DE LENTE-ELFJES 'n Rijtoer De luchtroovers van Hoitika DAGBRIEVEN EENER MOEDER ALLE ABONNÉ'S F 750- F 750- F 250- n DOMME JAN cheepsrecht VRIJDAG 21 APRIL 1939 EEN SPELLETJE MET Z'N TWEEëN Vloeken, gappen, vechten, alles tegelijk Put kracht uit APPELSTROOP X Retraitehuis „Klooster van den H. Geest" te Uden De Thabor te Rotterdam AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Driemaal is door Percy King Miesje üep met vader in den tuin. Het was te het begin van de lente. De winter had nog lang zijn koude laten voelen, zoodat er nog g'.en opengesprongen bloemknopje te zien was Wel wees vader op enkele bloemknoppen, die Zichtbaar hun best deden, open te gaan. Ook Ce knoppen van de heesters, waaraan niet au- öers dan blaadjes komen, probeerden zich van een bast te ontdoen. Vader zei al, dat het niet lang meer zou duren, of de eerste kleine baadjes zouden zichtbaar worden. Miesje hield veel van bloemen en planten. Ze had vader ge vraagd. of die bloemetjes en blaadjes nu den heelen winter in die kleine huisjes, de knop jes. sliepen en hoe ze het dan wisten, dat ze haar buiten konden komen. Vader had geant woord, dat dat door de zon kwam, dan wisten he bloemen en blaadjes vanzelf, dat het niet hieer zoo koud buiten was. Den heelen avond zat Miesje daar nog over te denken. Dus het zónnetje deed dat. Maar zouden de knopjes dat dan voelen of zou Iemand dat tegen ze zeggen. Jazeker, komt iemand dat tegen de knop jes zeggen, wanneer het tijd is om open te Baan," hoorde Miesje plotseling een fijn stern- bietje achter zich. Miesje keek om en daar zag zeeen elfje. Cat blijkbaar door het raam, dat van boven hpen stond, naar binnen was gekomen. „Mmaar hoe kom jij hier?" vroeg Mies je, „ik wist niet, dat menschen-kinderen wel tens de elfjes mochten zien!" „Wij ia ten ons ook anders niet zien," ant woordde het elfje vriendelijk, „alleen, als het kinderen zyn, die erg veel van bloemen hou den, zooals jij. Daar komen we graag eens mee traten." „O, wat heeriyk," riep Miesje uit. „En kom jij me dan vertellen, hoe die knopjes in de lente opengaan?" „Ja, niet alleen vertellen. Je mag ook mee en het zelf zien," sprak het elfje. „Wat zien?" „Wel, hoe die knopjes open gaan. Dat gaat heusch niet vanzelf hoor! Daar moeten wij aiiemaal aan meehelpen. En nu heeft de elfjeskoningin bepaald, dat het vannacht pre cies de tijd is, om de bloemetjes te gaan wek ken. Wil je met me mee?" „Ja, dolgraag," riep Miesje uit, terwijl ze op sprong. Maar toen kwam er een wolkje over haar gezichtje. „Maar ik kan toch zoo laat niet naar buiten." „Dat geeft niet, Miesje. Ik verander je ge- Woon in een elfje, en dan vlieg je met mij hoven uit het raam." Miesje was te verheugd om te spreken. Het elfje raakte even haar jurkje aan en tjoep, Miesje was in een elfje veranderd met vleu geltjes. Ze voelde zich zoo licht als een veertje on vloog de kamer door. Het andere elfje was haar voorgegaan en vloog al door het raam. Miesje haar direct achterna. Ze vlogen heel hard, tot ze eindeiyk aan een heuvel kwamen. Waar Miesje een groote massa elfjes bij elkaar tag met in het midden een elfje, dat 'n kroon tje droeg. Dat was zeker het koninginnetje. Ze kwam direct naar Miesje toe en zei' „Zoo, ben jy nou Miesje, die zooveel van bloemen houdt. Hartelijk welkom bij ons. Ja, jy bent een van de heel weinige kindertjes, die eens een kijkje bij ons mogen nemen. En je hiag den heelen nacht aan mijn zijde blijven Can kan je precies zien hoe alles in zijn werk Raat." Daarna wendde het koninginnetje zich tot de andere elfjes. „Allemaal klaar? Hebben jullie de schaartjes bij je? Goed, op weg dan! We zullen eerst tnaar naar den tuin van Miesje zelf gaan." Er klonk een licht gesuis van de kleine vleu geltjes en alles vloog naar den tuin van Miesje, Waar iedereen haar plaats kreeg. „Ja, Miesje," zei het koninginnetje. „Wij hebben het deze nachten heel druk. Men noemt Ons „Lente-elfjes", omdat wy er voor zorgen, bat alle knoppen in de lente kunnen opensprin gen. Die knoppen zijn ons daar altijd heel Qankbaar voor, want dan kunnen ze volop van Ce heerlijke lente-zon genieten. Maar nu moet Je eens even heel stil zyn, en kijken, hoe die elfjes dat doen." Ze vlogen met hun beidjes naar een paar bitjes, die druk bezig waren aan een struik. De knopjes zaten allemaal nog dicht, maar ze wa- fen al heel erg dik, en je kon wel merken, dat 2e erg hun best deden open te gaan. Miesje zag, dat de elfjes hun schaartjes ge- homen hadden en heel voorzichtig van boven van elk knopje een klein puntje afknipten. Daarna deden ze met hun fijne vingertjes de bruine beschuttende blaadjes van den knop op 2ijde, zoodat de bloempjes of blaadjes, die in Cen knop den winter hadden doorgebracht, naar buiten konden komen. Dat was allemaal een heel secuur werkje. Want wat er in die knop ten zat, was zoo yi en teer, dat als het schaar tje maar even uitschoot er een klein kreetje van pijn of schrik uit den knop klonk. Miesje vloog van den eenen struik naar den anderen. Overal waren de elfjes druk bezig. Eindelijk vroeg Miesje, of ze het ook eens mocht doen. Toen keek het koninginnetje even ernstig. ,,'t Mag eigenlijk niet,' Miesje, alleen de ech te elfjes mogen dit secure werkje doen. Die oefenen daar den heelen winter voor. Maar je mag het wel eens probeeren." Miesje kreeg ook een klein schaartje en liep naar den struik, die vlak bij het prieeltje stond. „Denk er vooral om, een heel klein puntje mag er maar van den knop af, want de men- schen mogen het niet zien, dat wij eraan ge veest zijn," waarschuwde het elfenkoninginne tje. Miesje nam de schaar en met bevende hand jes probeerde ze het puntje van een der knop- ies af te knippen, maar oei, daar schoot de schaar uit. Miesje schrok geweldig. Nu begreep ze ook, dat de andere elfjes daar den heelen winter voor moesten oefenen. Ze had dwars in den bloemknop gestoken. Er kwam nu niet een zwak gekerm uit den knop, doch een boos gebrom „Foei," hoorde Miesje, „wat is dat voor werk. Wat voor een sukkel is daar aan het knippen." Miesje schrok geweldig. Van schrik liet ze haar schaartje vallen, dat tot overmaat van ramp met de punt in een anderen bloemknop drong. Nu begonnen oneens alle bloemknoppen te brommen en staken dreigend hun koppen op. Miesje wist niet, waar ze blijven moest. En kijk. ook de andere planten schenen het ge merkt te hebben, want ze kwamen nijdig op Miesje toe. Miesje wist geen uitweg meer en het elfenkoninginnetje was ook niet meer te zien. Wat moest ze beginnen? Ze liet een harden schreeuw en keek angstig rond inhaar speelkamertje. Moeder zat naast haar. „Maar kind, waarom schreeuwde je zoo?" vroeg moeder. „Ikik was in den tuinenmaar waar zijn de planten? En het schaartje?" „Ach kind, je zal gedroomd hebben. Vertel me maar eens wat het geweest is." Miesje vertelde moeder van alles, wat ze meegemaakt had. En moeder stelde haar ge rust, met de mededeeling, dat alles een droom was geweest. Maar den volgenden morgen moest Miesje toch gauw in den tuin gaan kijken, en ja, daar waren alle knopjes open. Toen zei vader wel, dat de zon zooveel kracht had gekregen om de knopjes open te vouwen, doch Miesje kon niet nalaten aan de elfjes te denken en ze kan zich nog maar steeds niet voorstellen, dat ze dat nu heusch niet in werkelijkheid heeft meegemaakt! OOM JAN N.V. Taminiau Eist Over-Batuwe Soms is 't voor Jan een nare dag De naarste die bestaat, Dat is, als hij met moedertje Mee naar den kapper gaat! Dat vindt die Jantje o zoo erg, Want, al geloof je 't niet, Die Janje huilt als hij alteen Den kapper nog maar ziet! „Dag Jantje, dat is aardig hoor, Dat ik jou weer eens zie Ga maar eens zitten op dien stoel, Ik help je een twee drie Een wijde, witte jas wordt vlug Geknoopt om Jantje's kin. Daar is de kapper met de schaar Da's niet naar Jantje's zin! Twee dikke tranen rollen er Van zelf langs Jantje's wang. Hij zit geen oogenblikje stil, Want Jan is o zoo bang! Maar moesje lacht eens en ze zegt: „Dat knippen doet geen pijn. Als je een flinke jongen bent. Dan moet je dapper zijn! Kom, droog maar vlug die traantjes af Jij domme kleine Jan. Als je je haren groeien laat, Lijk je niet op een man!" R. Fr.-W. Je teekent op een stuk papier of op een lei een vierkant met 9 hokjes. Elk begint nou om de beurt het eerst. De een teekent kruisjes en de ander nulletjes. Het doel is nu er drie in de goede volgorde achter elkaar te krijgen, n.l. drie op een rij. Is dit aan cen van beiden gelukt, dan kan het .spelletje opnieuw beginnen, om den verliezer ook een kans te geven. Hieronder een paa/r voorbeelden. In A heeft de nulletjes-zetter het gewon nen, in B die van de kruisjes. Keizer Jozef n van het vroegere Oostenrijk was een zonderling. Van pracht en praal moest hij niets hebben en zoo dikwijls hij er de kans toe kreeg, ging hij in een doodgewoon burger pakje de straat op, hep tusschen het volk en dronk hier of daar een glas bier als de eenvou digste burger van Weenen. Op een goeden dag ging hij een wandelritje maken in een rijtuig. Nee, niet in de gouden statiekoets, ook niet in een koninklijken wagen met het keizerlijk wapen, nee, hij huurde een gewoon rijtuig, trok een oud kostuum aan en ging zelf op den bok zitten. Lakeien wou hij niet meehebben. Hij reed wat door de Weensche straten en kwam tenslotte op een landweg terecht. Toen hij een flink eind buiten de stad was, betrok plots de lucht en het begon te regenen, te stort regenen. Vlug zette Jozef de kap van de koets omhoog, draaide en reed weer naar de stad terug. Daar liep een soldaat. Een flinke kerel, recht van lijf en leden, met vierkante schouders. Hy hoorde de koets en stak zijn hand op. „Mag ik meerijden, mijnheer," riep hij. Keizer Jozef stopte. „Stap maar in, hoor," antwoordde hij. ,,'t Is niet omdat ik zoo graag rijd," zei de soldaat, „loopen vind ik net zoo prettig. Maar zooals je ziet, ik heb een nieuw uniform aan, pas ontvangen, en de keizer wil dat we d'r zuinig op zijn. Voor ik echter in Weenen ben met zoo'n stortregen, is al het mooie van mijn uniform af." „Daar heb je gelijk in," zei de keizer, „waar kom je vandaan, als ik vragen mag?" „Nou, ik ben bij den boschwachter van den keizer geweest," antwoordde de soldaat, „dat is mijn zwager, begrijp je. Zijn vrouw zou een heer lijk maaltje voor ons klaarmaken. Nou, ik heb gesmuld, dat vertel ik je. Ik geef je te raden wat ze voor ons klaar gemaakt had?" „Ja, dat kan van alles zijn aardappelen met coteletten," antwoordde de keizer. „Nee," zei de soldaat, „iets beters." „Kalfsvleesch met gebakken aardappelen," zei de keizer. „Nee iets veel beters," antwoordde de sol daat. „Tja" zei de keizer, „ossetong met appel moes?" „Nee," antwoordde de soldaat, „iets nog beters." „Dan weet ik het niet," zei de keizer. „Ik zal het je vertellen," zei de soldaat, „fa zanten, mijnheer. Echte malsche fazanten. Als boter smolten ze op je tong. Ik heb ze zelf ge schoten in het bosch van den keizer. Wat wa ren dié lekker." De keizer zette groote oogen op. Maar toch moest hij lachen. Daar brak de zon door. „Stop nu maar," zei de soldaat, „ik ga weer loopen." „Waarom?" vroeg de keizer. „Ik breng je wel naar huis terug." „Dat is aardig van je," zei de soldaat, „hoe heet je eigenlijk en wat doe je voor den kost? Ben je koetsier van beroep?" „Nee," antwoordde de keizer, „raad maar eens." „Nou," zei de soldaat, „een of ander ambte naar in de stad." „Nee," antwoordde de keizer, „beter." „Zoo," zei de soldaat, „burgemeester dan?" „Nee," antwoordde de keizer, „beter." De soldaat kreeg het benauwd. „Minister soms?" „Nee," zei de keizer, „beter." De soldaat werd bleek tot onder zün snor. Het rijtuig leek een harington, waarin hy vast- geperst zat. Zyn hart bonsde boven in zijn keel, zijn haren gingen recht overeind staan en zyn tong werd dik. „Bent u bent u dan de keizer zelf?" stot terde hy. „Ja," antwoordde de keizer lachend, „in hoogsteigen persoon. Mag ik je een goeden raad geven? Als je weer eens fazanten gaat eten, haal XVI. Junior vloekt, Keesje gapt en Frits gaf zyn zusje een klap. Ziedaar den moederiyken oogst van een enkelen dag, terwijl ik toch meen te kunnen zeggen, dat mijn kinderen een zorgvul dige opvoeding ontvangen. Toch heb ik me niet overstuur gemaakt, noch ben ik in tranen ge smolten; niet omdat ik 't niet erg vond. doch wèl omdat ik steeds met de mogelijkheid van dergelijke ervaringen rekening houd. 't Goede van het schoolbezoek moet met het kwade ge nomen worden en wie meent dat zijn kinderen alleen het goede zullen overnemen is even abuis als de man, die meende aardappelen te kunnen rooien met schoone handen. Waarbij komt, dat het. kwade, wat zijn gevolgen betreft, niet kwaad behoeft te blijven. Integendeel, ook in de ge neeskunst wordt dikwijls vergif toegediend als geneesmiddel en een herkregen volwaardige ge zondheid kan daarvan het gevolg zijn. Kan! Zooals ook in de opvoeding een kind voor slecht heid immuun gemaakt kan worden, door het die slechtheid te laten zien, zelfs ten (fcele te laten ondervinden. Hetgeen de ondervinding daarom niet prettiger maakt. Ik althans keek vreemd op toen Juun op een vraag van Keesje antwoordde met: „Och stik knul, ik ben zelf nog niet klaar." Even zat ik doodstil en telde tot tien. Opvliegen zou mis schien onherstelbaar leed veroorzaakt hebben; een streng verbod verleent het verbodene, in dit geval het woord, een pikante waarde, waardoor het dikwijls onuitroeibaar wordt. Wij weten 't toch: de gegapte appel smaakt elk kind het lek kerst. Een volwassene soms niet? De eenige weg naar succes is: een kind te overtuigen dat de vrucht geen appel is, maar een giftig smake- loosheidje. Zonder terughouding, doch ook zonder boos heid, wèl echter met ernst in mijn stem, her haalde ik de woorden: „stik knul" „Hoe kom je daaraan Juun?' Van wien heb je dat gehoord?" Onmiddellijk volgde het verhaal, niet als een bekentenis van schuld of fout, doch als een zijner enthousiaste schoolverslagen. „Oh mams, moet u hooren. Wimpie" zoo bleek de verspreider te heeten „kent een heele boel groote woorden. Hu heeft er ons wel hon derd voorgezegd." honderd of twintig is vol gens Juun's rekenkunst evenveel .Juister u maar eens." Even hoorde ik myn ooren doof. ze dan niet van mijn jachtterrein af, want ik ben er zelf ook dol op." Dat beloofde de soldaat. Voor het huis van de verloofde van den sol daat stopte de keizer en het meisje achter de gordünen snapte eerst niet waarom haar Jan zoo stram in de houding ging staan en zoo keu rig salueerde voor een doodgewonen burger. Maar later wist ze wel beter. P. BROOS „We moeten die lui hier te vriend houden en zullen dus moeten betalen." Er volgde een gesprek in het verminkte Portugeesch, dat Piet al eerder gehoord had en eindelijk trok ze af, na nog een nijdigen blik op Piet geworpen te hebben. „Ik wed, dat die eieren niet eens meer versch waren," mopperde Piet en volgde het tweetal naar de trap aan de kade. Ze waren nauweiyks bij het Water, of de beide mannen gaven een schreeuw.... „Het vliegtuig is weg!!" Ze keken rond en zagen heel ver weg, hoe een aantal bootjes het toestel scheen voort te sleepen! „De schurken! Ze willen ons nog meer afzet ten en afpersen. Meteen snelden de beide mannen weer naar de huizen toe, Piet op een draf er achter aan. 22—25 April. Meisjes uit St. Oedenrode e.a. plaatsen. 29 April2 Mei. Voor eventueel aan te vragen retraite. 6—9 Mei. Meisjes uit Berlicum, Groesbeek en Nuenen. 1215 Mei. Voor meisjes, die zich aan de Kath. Actie wyden. 2225. Gehuwde dames uit den middenstand 2730 Mei. Meisjes uit Groot Veldhoven (Pinksteren) 34 Juni. E.K. dagen voor dames Onderw essen. 59 Juni. Dames uit den deftigen en ge goeden stand. 1316 Juni. Dames. 17—20 Juni Meisjes uit Wijchen e.a. plaatsen. 2023 Juni. Leden v. d. St. Anna Congregatie uit Nymegen. 2630 Juni. Gereserveerd. 2427 April Gereserveerd, 811 Mei Meisjes. 1417 Mei Jonge dames. 2225 Mei Gehuwden. 13 Juni Gereserveerd. 4—7 Juni Kloosterroepingen en voor haar die meer godvruchtig willen leven. 1215 Juni Gehuwde dames. 1821 Juni Meisjes. 2629 Juni Ongehuwde dames. Het repertoire bleek inderdaad niet zonder ver dienste. Vóór een geheele jeugd meer dan vol doende. Wat moest ik doen? De woorden af keuren als vloek, als scheldwoord? Dit beteekent zoo weinig voor een kind, dat dagelijks nieuwe woorden hoort en leert en voor wiens ooren in de woorden zegening en verdoemenis geen en kel verschil te beluisteren is om slechts een enkele vergelijking te noemen. Bovendien bezit ten een aantal van beteekenis leelijke, zelfs ge- meene woorden een welluidendheid, welke niet anders -'an aanlokkelijk, stimuleerend, zelfs sma kelijk werken kan. Ik heb den radicalen weg gekozen en Juun zooveel mogelijk uitgelegd mün uiteenzetting zóó inkleenend, also1 het uitspreken van een verwensching de mogelijkheid van verwezen lijking in 'etterlijken zin heel dichtbü haalde. Mijn poging had succes. Hoezeer besefte ik eerst later, toen hij, nog geheel onder den indruk, mü toevoegde: „Mams, dan mag Wimpie wel heel veel bidden, anders gebeurt hem nog een der verschrikkelijke dingen, die hij andere kinderen toewenscht." Dat is de mentaliteit, die wij onzen kinderen moeten bijbrengen. Niet alleen hen waarschuwen, dat is een vloek, dat een leeiyk woord, juist een kind wil weten waarom, juist een kind zal ons voorhouden, dat wat wy een leelijk woord noemen toch zoo'n mooi is, zoo'n moeilijk, zoo'n knap woord. Rillend van trots op hun durf of onverschilligheid zullen zij vloe ken en leelijke woorden herhalen, als zij alleen op onze klassificatie moeten afgaan éénmaal in ons gezicht misschien, doch honderd keer achter onzen rug zeker doch mzichf in het afschuwelijke der beteekenis, waardoor het woord denzelfden afkeer opwekt als wij gevoelen bü de aanraking van een glibberig slangenlijf of een warmvettige kwal, zal hen ervan terughouden, ditzelfde woord te gebruiken. Kinderen, zelfs jongelui vloeken zelden bewust, meestentyds doen zij niet anders, dan een aangewend stop woord gebruiken; dat dit stopwoord een vloek is, tja, dat 's nu juist weer een opvoedingsfout vande ouders. Dat onze kinderen somtijds een vloek gebruiken, kunnen wij niet voor komen, dat zu zich deze aanwennen is iets, dat wij wel voorkomen kunnen en moeten. Dat was Juun's daad Keesje bleek zich van kwaad noch uitzonder lijkheid bewust. Vol vreugde kwam hij thuis met z'n beide handjes vol bloemen. Eén handjevol voor bij pappie's portret decreteerde hy met een stralend snuitje, deze groote handvol voor Mams. Natuurlijk wilde ik weten waar hy de bloemen vandaan had; ze waren te versch om te stam men uit de bron waar schoolkinderen geen been in zien om hun begeerlijkheden vandaan te ha len: een vuilnisbak. „Geplukt mams." „Hm. Waar?" „In een groote tuin, in de straat van school." „Mocht dat?" „Ja mams, een boel kind jes deden 't." Dit laatste was voor my juist t omgekeerde van een bewijs dat het mocht. Voor 't oogenblik zweeg ik echter; 't is opvoedkundig onjuist een kind de les te lezen over iets waar van wy niet alle finesses kennen, 's Middags toog ik op onderzoek uit en ontdekte dat een jongetje, wetend, dat de familie niet thuis was, in den voortuin van een huis bloemen geplukt had voor zijn moeder, welk goed voorbeeld door een half dozijn vriendjes, of meer, gevolgd was. Zich bewust, dat er iets gedaan werd, hetgeen verboden was, was zich misschien alleen de eer ste, de rest deed mee, meer niet. Ik heb ermee volstaan, Keesje uit te leggen dat ook open voor tuinen andermans eigendom omvatten, waaraan niemand anders raken mag en na schooltyd zijn wy samen de bloemen terug gaan brengen. Dit na te laten, leek my zeer ongewenscht, omdat door het gegapte te behouden, de diefstal, hoe klein ook, gesanctionneerd zou zjjn geworden Een vernederend drama heb ik er niet van ge maakt, hij heeft het bouquet in 't perk mogen leggen, waarmee de zaak afgedaan was en voor zijn paps en mij heeft hij uit zijn spaarpot een ander bosje bloemen gekocht. Natuuriyk zou het mogelijk zijn aan het gebeurde een lange pae- dagogische les te verbinden, desnoods zelfs een cursus. Van niets heb ik in de opvoeding echter meer afkeer dan van veel woorden; liever ge bruik ik voorbeelden en daden; zonder woorden. Wanneer wij wisten, hoe weinig er achter bluft bü een kind van onze beste speech, van ons ern stigst gemeend pleidooi, nooit weer zouden wy lange ritsen woorden tegenover de kleinen vuil maken. Maarwanneer wij goed be gr y pen, dat opvoeding uitsluitend bestaat uitvoor beeld geven, voorgaan en met contra-daad en correctie mogelijke zijsprongen nivelleeren, danja dan zeiden wy met opvoedkundige bedoeling geen woord meer en danwerke- ïyk, dan werden wij de beste opvoeders. De klap welken Fritsje zijn zusje verkocht had, bleek bu nadere beschouwing nog minder voeten in de aarde te hebben. „Ikke Isje drie tikke gegeve" rapporteerde Marleentje zelf, zoodat mün jongste zoon vermoedelijk niet meer ge daan had, dan zelf recht gezocht, of zich ver dedigd. Toch was ik, toen ik den eersten kreet hoorde, oprecht verontwaardigd. Kibbelen mag, vechten zelfs ook kinderen behoeven niet den vleugelloozen engel te spelen blauwe plekken, schrammen en bloedneuzen accepteer ik als on vermijdelijke attributen van kindergezondheid en jeugdige vitaliteit, maar elkaar slaan, elkaar welbewust, of zooals het in de rechtszaal heet, na kalm overleg en rijp beraad, elkander een tik geven, is ten strengste verboden. „Daarvoor heb je je vader en moeder," zei mijn man wel eens, hetgeen ongeveer weergeeft waarop het verbod steunt. Toen dus ook hier bu onderzoek bleek, dat de getroffene, ondanks het ware krijgsgehuil dat zij aanhief, „zelf begon nen" was, toen liet ik het zaakje blauw-blauw. Waarom zou ik-me dan verder ermee bemoeien. Voor dezen dag had ik myn portie al weer beet. EEN MOEDER. by levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door verlies van beide armen, beide beenen of belde oogen op dit blad zyn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen T i verlies van beide armen, beide beenen of belde oogen X' i ÜU*a doodelljken afloop by een ongeval met by verDes van CC band. 3 Sl Keith sleepte zijn koffer naar 't midden en "lepte er een zonderling allegaartje uit op. Over win colbert trok hij een wit en zwart gestreepte 'rui, een wijde manchester broek volgde, daarna ®eh vuurroode das welke hij losjes om den hals knoopte. Met de vingers woelde hy zóó lang "nor zijn haar, dat 't leek, alsof hy zich weken Achtereen vergeten had te borstelen. Op den Hoer en onder de kooi lag overvloedig stof; hij ^beerde 't over gezicht en handen. Nog was de Maskerade hem niet mooi genoeg. Hy stroopte iih linker mouw op, gaf met een scheermesje een paar kerven en drukte, totdat eenige o'oeddruppels te voorschijn kwamen, welke hij °P 't voorhoofd uitwreef, 't Rood vormde een Sjhtesk contrast met 't zwart op zijn gezicht, ^eith bezag zich in den spiegel; hij grinnikte en 'bikte tevreden. Toen haalde hij een gezegeld **dk papier uit zijn koffer, liet een ongeladen Revolver in zijn broekzak glijden en stak een ^•'penhouder, gereed voor gebruik, achter zyn Tot slot pa^e hy een ouden truc toe: hy legde een reepje dun papier vóór op de tong, teneinde aan zijn stem een eenigszins anderen klank te geven. De voorstelling kon beginnen „Verdikkie!" mompelde hij eensklaps. „Daar zou 'k haast een voornaam ding vergeten!" Hij stapte vlug naar 't bed, lichtte 't voorstuk van de matras op en sloeg 't met de dekens en al naar 't achtereind, zoodat een gedeelte van de onderlagen zichtbaar kwam. Cullingwood liet den boel zoo liggen. Er werd aan de deur geklopt, daarna aan den knop gerammeld. „Ja? Wie daar??" „Ik, sir." 't Was de stem van den cabin-boy. ,,'k Ben bezig en kan op 't oogenblik niet open doen. Wat is er?" „De kennis van u is gearriveerd, sir. Hu is nu alleen." ,Mooi. Je kan voorloopig je gang gaan. Maar, jonge vriend, over precies twintig minuten ben je bij me terug!" ,,'t Zal gebeuren, sir." „Nog iets. Wanneer we morgen aanleggen, kijk dan naar me uit. Je hebt een tweede biljet van een pond te goed, als 'k over je tevreden kan zijn. Smeer 'm nu maar!" „Ja, sir! U zult niet over me te klagen heb ben, sir!" Cullingwood wachtte, tot 't geluid van de voetstappen weggestorven was. Toen deed hij de deur open en gluurde den corridor af. 't Was. 't gunstigste tydstip; ongeveer alle passagiers waren nu juist aan boord en hielden zich on ledig met hun bagage. Hij zegende 't toeval, dat zyn hut en die van Chrichton aan 't eind van den corridor gelegen waren. De gelegenheid moest thans waargenomen worden, zonder uit stel. Keith speculeerde er op, dat Chrichton zijn hut niet zou hebben afgesloten; 't is een eigen aardigheid van de passagiers, om dit te ver zuimen, wanneer de cabin-boy hun bagage heeft binnen gebracht en oogenblikkelijk daarop weer verdwijnt. Drie flinke stappen en Cullingwood stond voor de deur van nummer 83. Zonder aarzeling draaide hij den knop om stapte naar binnen en sloeg de deur achter zich dicht. „Ssst!Geen kik, geen beweging!" Met een ruk wendde Woodford Chrichton zich naar den spreker; hij was juist gereed met 't wasschen van zijn handen en stond ze te drogen. Keith nam den gewezen zaakwaarnemer snel op; hij had zich in gedachten een geheel andere voorstelling van zijn tegenstander ge vormd. Even flitste 't door zijn brein, dat hij 't met zoo iemand wel eens minder gemakkelijk klaar zou kunnen spelen. Chrichton was stevig gebouwd, doch dat deed er niet veel toe; wat lichaamskracht betreft, durfde Keith 't gerust tegen hem opnemen. Neen, wat hem heelemaal niet beviel, was de uitdrukking in Chrichton's oogen sluw en gevaarlijk tegeiykertijd. 't Zou zeer de vraag zijn, of deze man zich spoedig liet intimideeren, zelfs al stond hij tegenover een aanrander, die in 't bezit van een revolver was. En wat Cullingwood zich had voorgenomen, moest snel gebeuren, zeer snel. Chrichton zelf gaf 't onuitgesproken antwoord op deze overwegingen; Keith las 't in de vlug wisselende uitdrukking van de donkere oogen, die op hem gericht waren. Woodford Chrichton's eerste gewaarwording was er één geweest van stupide verbazing, toen hij den wonderlijk toe- getakelden indringer opnam. Verbazing maakte plaats voor een gevoel van onbehaaglijkheid; dit weer voor angst. Hij keek naar de bloedstrepen op 't voorhoofd van den zonderling, naar de revolver in diens hand. Chrichton realiseerde zich op dat moment, hoe zijn leven in groot ge vaar verkeerde. Zelfs de sterkste, moedigste man zal aan een gewaarwording van vrees niet ont komen, wanneer hij zich onverwachts geplaatst ziet tegenover een krankzinnige, die bovendien nog gewapend is. En dat deze indringer krank zinnig was Chrichton twijfelde er niet aan. „Geen kik, geen beweging!" herhaalde Cul lingwood, „of 'k schiet je neer, zooals 'k ciaar pas twee schildwachten neergeschoten heb. Beweer niet, dat 'k gek ben. 'k Weet beter, jy ook. 'k Zag je de binnenplaats van de kazerne oversteken, Woodford Chrichton! Je bent door Wellington ontboden. O, ik ken je!" Terwijl Keith sprak, was hij langzaam, stap voor stap, naar voren gekomen, de wyd geopende oogen in strakke staring op Chrichton. „Ik ik je hebt gelijk," stamelde deze. Hij had zich voorgenomen, den krankzinnige maar in alles gelijk te geven. Dat was de eenige manier om zoo iemand te kalmeeren, herinnerde hij zich eensklaps. Nooit tegenspreken. „Je liegt!" siste Cullingwood. „jy verricht hand- en spandiensten voor generaal Welling ton! Hu beloofde je geld, een massa geld, wan neer jy als dokter me gek wilde verklaren. Ik, Napoleon Bonaparte, gek! Jullie denken me op St. Helena levend te kunnen begraven! Ha, 'k ben teruggekomenEén wijk en een heel regi ment staat klaar, om jou te arresteeren! Weet je, wat een verrader van zijn keizer wacht? Wéét je 't?" „Ja-ja, 'k weet 't." Chrichton retireerde schuw naar den wand van zijn hut. Angst, nijpende angst, had zich van hem meester gemaakt. Hij zou om hulp hebben willen schreeuwen, maar wist, geen geluid te kunnen voortbrengen. Ook al had hij 't gekund, Chrichton verwachtte er geen heil van. Voordat hulp aanwezig was, zou hij een lijk zijn; 't stond voor hem vast. „Eén schot aan 't nietswaardige leven van een verrader is een eind gemaakt!" vervolgde Cullingwood. Chrichton koesterde maar één hoop: dat de krankzinnige ging schreeuwen. Dan zouden allicht menschen op 't lawaai toe schieten. De fluisterende toon van den gek voerde zu'n vrees tot een paroxysme op. „Dan sla 'k je den kop van den romp en 'k laat hem in 't publiek tentoonstellen met 't onderschrift: zóó vergaat 't iederen verrader van zyn keizer! Ja, dat moest "k doen, maar 'k ben er te slim voor. Hóór je, dokter Woodford Chrichton? Ik ben niet gek ik ben niet gek ik ben niet gek!" Chrichton ontweek huiverend Cullingwood's blik. „Neen! Neen! Je bent niet gek! Natuuriyk niet! Je bent bij je volle verstand, Napoleon. „Ha, je geeft toe, dat Tc Napoleon ben! Je weet dus, met geen gek te doen te hebben? Eindelyk! Teeken dan dit stuk en vlug! „Ik, Woodford Chrichton, beken, op bevel van generaal Wel lington, in strijd met de waarheid de verklaring te hebben geteekend, dat Napoleon Bonaparte krankzinnig zou zijn, en herroep haar hierby." Teeken niemand zal 't dan meer wagen, me naar St. Helena terug te sturen! Vlug, ellendige verrader! Vlug!" Al had Cullingwood zonder eenige stemverhef fing gesproken 't optreden van den krankzin nige bezorgde Woodford Chrichton nieuwe hui veringen van vrees. De waanzin scheen den in dringer thans geheel en al bevangen te hebben; elk oogenblik kon de noodlottige uitbarsting vol gen. Chrichton deinsde achteruit; hij voelde, dat hij met de patrijspoort in aanraking kwam en onmogelijk verder kon. „Ja, ja," klappertandde hy. ,,'k Zal teekenen. Natuuriyk! Geef hier!" Met de linkerhand wierp Cullingwood den los geschroefden vulpenhouder op tafel. Daarna bracht hy 't gezegelde papier te voorschyn. t Was zóó gevouwen, dat 't bovenste gedeelte, met 't zegel, voor Chrichton onleesbaar bleef; 't onbe schreven gedeelte bevatte slechts een enkele lyn, met potlood getrokken. De gewezen zaakwaarne mer uit Durham nam de pen tusschen zyn tril lende vingers en maakte aanstalten, om het stuk te teekenen. „Op de potloodlijn!Halt!'t Gaat niet door!" Cullingwood drukte zijn revolver tegen Chrichton's slaap. De man deed een poging om opnieuw achteruit te wijken, 't Bleef bij die po ging; hij zou door de knieën gezakt zijn. als hy zich niet met beide handen aan de tafel had vastgegrepen. Zijn donkere oogen staarden met een uitdrukking van doodelijken angst in die van Cullingwood.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 9