DE LENTE-ELFJES
'n Rijtoer
De luchtroovers van Hoitika
DAGBRIEVEN EENER MOEDER
ALLE ABONNÉ'S
F 750-
F 750-
F 250-
n
DOMME JAN
cheepsrecht
VRIJDAG 21 APRIL 1939
EEN SPELLETJE MET Z'N
TWEEëN
Vloeken, gappen, vechten,
alles tegelijk
Put kracht uit
APPELSTROOP
X
Retraitehuis „Klooster van den
H. Geest" te Uden
De Thabor te Rotterdam
AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Driemaal is
door Percy King
Miesje üep met vader in den tuin. Het was
te het begin van de lente. De winter had nog
lang zijn koude laten voelen, zoodat er nog
g'.en opengesprongen bloemknopje te zien was
Wel wees vader op enkele bloemknoppen, die
Zichtbaar hun best deden, open te gaan. Ook
Ce knoppen van de heesters, waaraan niet au-
öers dan blaadjes komen, probeerden zich van
een bast te ontdoen. Vader zei al, dat het niet
lang meer zou duren, of de eerste kleine
baadjes zouden zichtbaar worden. Miesje hield
veel van bloemen en planten. Ze had vader ge
vraagd. of die bloemetjes en blaadjes nu den
heelen winter in die kleine huisjes, de knop
jes. sliepen en hoe ze het dan wisten, dat ze
haar buiten konden komen. Vader had geant
woord, dat dat door de zon kwam, dan wisten
he bloemen en blaadjes vanzelf, dat het niet
hieer zoo koud buiten was.
Den heelen avond zat Miesje daar nog over
te denken. Dus het zónnetje deed dat. Maar
zouden de knopjes dat dan voelen of zou
Iemand dat tegen ze zeggen.
Jazeker, komt iemand dat tegen de knop
jes zeggen, wanneer het tijd is om open te
Baan," hoorde Miesje plotseling een fijn stern-
bietje achter zich.
Miesje keek om en daar zag zeeen elfje.
Cat blijkbaar door het raam, dat van boven
hpen stond, naar binnen was gekomen.
„Mmaar hoe kom jij hier?" vroeg Mies
je, „ik wist niet, dat menschen-kinderen wel
tens de elfjes mochten zien!"
„Wij ia ten ons ook anders niet zien," ant
woordde het elfje vriendelijk, „alleen, als het
kinderen zyn, die erg veel van bloemen hou
den, zooals jij. Daar komen we graag eens mee
traten."
„O, wat heeriyk," riep Miesje uit. „En kom
jij me dan vertellen, hoe die knopjes in de
lente opengaan?"
„Ja, niet alleen vertellen. Je mag ook mee
en het zelf zien," sprak het elfje.
„Wat zien?"
„Wel, hoe die knopjes open gaan. Dat gaat
heusch niet vanzelf hoor! Daar moeten wij
aiiemaal aan meehelpen. En nu heeft de
elfjeskoningin bepaald, dat het vannacht pre
cies de tijd is, om de bloemetjes te gaan wek
ken. Wil je met me mee?"
„Ja, dolgraag," riep Miesje uit, terwijl ze op
sprong. Maar toen kwam er een wolkje over
haar gezichtje. „Maar ik kan toch zoo laat niet
naar buiten."
„Dat geeft niet, Miesje. Ik verander je ge-
Woon in een elfje, en dan vlieg je met mij
hoven uit het raam."
Miesje was te verheugd om te spreken. Het
elfje raakte even haar jurkje aan en tjoep,
Miesje was in een elfje veranderd met vleu
geltjes. Ze voelde zich zoo licht als een veertje
on vloog de kamer door. Het andere elfje was
haar voorgegaan en vloog al door het raam.
Miesje haar direct achterna. Ze vlogen heel
hard, tot ze eindeiyk aan een heuvel kwamen.
Waar Miesje een groote massa elfjes bij elkaar
tag met in het midden een elfje, dat 'n kroon
tje droeg. Dat was zeker het koninginnetje. Ze
kwam direct naar Miesje toe en zei'
„Zoo, ben jy nou Miesje, die zooveel van
bloemen houdt. Hartelijk welkom bij ons. Ja,
jy bent een van de heel weinige kindertjes, die
eens een kijkje bij ons mogen nemen. En je
hiag den heelen nacht aan mijn zijde blijven
Can kan je precies zien hoe alles in zijn werk
Raat."
Daarna wendde het koninginnetje zich tot de
andere elfjes.
„Allemaal klaar? Hebben jullie de schaartjes
bij je? Goed, op weg dan! We zullen eerst
tnaar naar den tuin van Miesje zelf gaan."
Er klonk een licht gesuis van de kleine vleu
geltjes en alles vloog naar den tuin van Miesje,
Waar iedereen haar plaats kreeg.
„Ja, Miesje," zei het koninginnetje. „Wij
hebben het deze nachten heel druk. Men noemt
Ons „Lente-elfjes", omdat wy er voor zorgen,
bat alle knoppen in de lente kunnen opensprin
gen. Die knoppen zijn ons daar altijd heel
Qankbaar voor, want dan kunnen ze volop van
Ce heerlijke lente-zon genieten. Maar nu moet
Je eens even heel stil zyn, en kijken, hoe die
elfjes dat doen."
Ze vlogen met hun beidjes naar een paar
bitjes, die druk bezig waren aan een struik. De
knopjes zaten allemaal nog dicht, maar ze wa-
fen al heel erg dik, en je kon wel merken, dat
2e erg hun best deden open te gaan.
Miesje zag, dat de elfjes hun schaartjes ge-
homen hadden en heel voorzichtig van boven
van elk knopje een klein puntje afknipten.
Daarna deden ze met hun fijne vingertjes de
bruine beschuttende blaadjes van den knop op
2ijde, zoodat de bloempjes of blaadjes, die in
Cen knop den winter hadden doorgebracht, naar
buiten konden komen. Dat was allemaal een
heel secuur werkje. Want wat er in die knop
ten zat, was zoo yi en teer, dat als het schaar
tje maar even uitschoot er een klein kreetje
van pijn of schrik uit den knop klonk. Miesje
vloog van den eenen struik naar den anderen.
Overal waren de elfjes druk bezig. Eindelijk vroeg
Miesje, of ze het ook eens mocht doen. Toen
keek het koninginnetje even ernstig.
,,'t Mag eigenlijk niet,' Miesje, alleen de ech
te elfjes mogen dit secure werkje doen. Die
oefenen daar den heelen winter voor. Maar
je mag het wel eens probeeren."
Miesje kreeg ook een klein schaartje en liep
naar den struik, die vlak bij het prieeltje stond.
„Denk er vooral om, een heel klein puntje
mag er maar van den knop af, want de men-
schen mogen het niet zien, dat wij eraan ge
veest zijn," waarschuwde het elfenkoninginne
tje.
Miesje nam de schaar en met bevende hand
jes probeerde ze het puntje van een der knop-
ies af te knippen, maar oei, daar schoot de
schaar uit. Miesje schrok geweldig. Nu begreep
ze ook, dat de andere elfjes daar den heelen
winter voor moesten oefenen. Ze had dwars
in den bloemknop gestoken. Er kwam nu niet
een zwak gekerm uit den knop, doch een boos
gebrom
„Foei," hoorde Miesje, „wat is dat voor werk.
Wat voor een sukkel is daar aan het knippen."
Miesje schrok geweldig. Van schrik liet ze haar
schaartje vallen, dat tot overmaat van ramp
met de punt in een anderen bloemknop drong.
Nu begonnen oneens alle bloemknoppen te
brommen en staken dreigend hun koppen op.
Miesje wist niet, waar ze blijven moest. En
kijk. ook de andere planten schenen het ge
merkt te hebben, want ze kwamen nijdig op
Miesje toe. Miesje wist geen uitweg meer en
het elfenkoninginnetje was ook niet meer te
zien. Wat moest ze beginnen? Ze liet een harden
schreeuw en keek angstig rond inhaar
speelkamertje. Moeder zat naast haar.
„Maar kind, waarom schreeuwde je zoo?"
vroeg moeder.
„Ikik was in den tuinenmaar
waar zijn de planten? En het schaartje?"
„Ach kind, je zal gedroomd hebben. Vertel
me maar eens wat het geweest is."
Miesje vertelde moeder van alles, wat ze
meegemaakt had. En moeder stelde haar ge
rust, met de mededeeling, dat alles een droom
was geweest.
Maar den volgenden morgen moest Miesje
toch gauw in den tuin gaan kijken, en ja, daar
waren alle knopjes open. Toen zei vader wel,
dat de zon zooveel kracht had gekregen om
de knopjes open te vouwen, doch Miesje kon
niet nalaten aan de elfjes te denken en ze
kan zich nog maar steeds niet voorstellen, dat
ze dat nu heusch niet in werkelijkheid heeft
meegemaakt!
OOM JAN
N.V.
Taminiau
Eist
Over-Batuwe
Soms is 't voor Jan een nare dag
De naarste die bestaat,
Dat is, als hij met moedertje
Mee naar den kapper gaat!
Dat vindt die Jantje o zoo erg,
Want, al geloof je 't niet,
Die Janje huilt als hij alteen
Den kapper nog maar ziet!
„Dag Jantje, dat is aardig hoor,
Dat ik jou weer eens zie
Ga maar eens zitten op dien stoel,
Ik help je een twee drie
Een wijde, witte jas wordt vlug
Geknoopt om Jantje's kin.
Daar is de kapper met de schaar
Da's niet naar Jantje's zin!
Twee dikke tranen rollen er
Van zelf langs Jantje's wang.
Hij zit geen oogenblikje stil,
Want Jan is o zoo bang!
Maar moesje lacht eens en ze zegt:
„Dat knippen doet geen pijn.
Als je een flinke jongen bent.
Dan moet je dapper zijn!
Kom, droog maar vlug die traantjes af
Jij domme kleine Jan.
Als je je haren groeien laat,
Lijk je niet op een man!"
R. Fr.-W.
Je teekent op een stuk papier of op een lei
een vierkant met 9 hokjes.
Elk begint nou om de beurt het eerst. De
een teekent kruisjes en de ander nulletjes. Het
doel is nu er drie in de goede volgorde achter
elkaar te krijgen, n.l. drie op een rij. Is dit aan
cen van beiden gelukt, dan kan het .spelletje
opnieuw beginnen, om den verliezer ook een
kans te geven.
Hieronder een paa/r voorbeelden.
In A heeft de nulletjes-zetter het gewon
nen, in B die van de kruisjes.
Keizer Jozef n van het vroegere Oostenrijk
was een zonderling. Van pracht en praal moest
hij niets hebben en zoo dikwijls hij er de kans
toe kreeg, ging hij in een doodgewoon burger
pakje de straat op, hep tusschen het volk en
dronk hier of daar een glas bier als de eenvou
digste burger van Weenen.
Op een goeden dag ging hij een wandelritje
maken in een rijtuig. Nee, niet in de gouden
statiekoets, ook niet in een koninklijken wagen
met het keizerlijk wapen, nee, hij huurde een
gewoon rijtuig, trok een oud kostuum aan en
ging zelf op den bok zitten. Lakeien wou hij
niet meehebben.
Hij reed wat door de Weensche straten en
kwam tenslotte op een landweg terecht. Toen
hij een flink eind buiten de stad was, betrok
plots de lucht en het begon te regenen, te stort
regenen. Vlug zette Jozef de kap van de koets
omhoog, draaide en reed weer naar de stad
terug.
Daar liep een soldaat. Een flinke kerel, recht
van lijf en leden, met vierkante schouders. Hy
hoorde de koets en stak zijn hand op.
„Mag ik meerijden, mijnheer," riep hij.
Keizer Jozef stopte.
„Stap maar in, hoor," antwoordde hij.
,,'t Is niet omdat ik zoo graag rijd," zei de
soldaat, „loopen vind ik net zoo prettig. Maar
zooals je ziet, ik heb een nieuw uniform aan, pas
ontvangen, en de keizer wil dat we d'r zuinig
op zijn. Voor ik echter in Weenen ben met zoo'n
stortregen, is al het mooie van mijn uniform af."
„Daar heb je gelijk in," zei de keizer, „waar
kom je vandaan, als ik vragen mag?"
„Nou, ik ben bij den boschwachter van den
keizer geweest," antwoordde de soldaat, „dat is
mijn zwager, begrijp je. Zijn vrouw zou een heer
lijk maaltje voor ons klaarmaken. Nou, ik heb
gesmuld, dat vertel ik je. Ik geef je te raden
wat ze voor ons klaar gemaakt had?"
„Ja, dat kan van alles zijn aardappelen met
coteletten," antwoordde de keizer.
„Nee," zei de soldaat, „iets beters."
„Kalfsvleesch met gebakken aardappelen," zei
de keizer.
„Nee iets veel beters," antwoordde de sol
daat.
„Tja" zei de keizer, „ossetong met appel
moes?"
„Nee," antwoordde de soldaat, „iets nog
beters."
„Dan weet ik het niet," zei de keizer.
„Ik zal het je vertellen," zei de soldaat, „fa
zanten, mijnheer. Echte malsche fazanten. Als
boter smolten ze op je tong. Ik heb ze zelf ge
schoten in het bosch van den keizer. Wat wa
ren dié lekker."
De keizer zette groote oogen op. Maar toch
moest hij lachen.
Daar brak de zon door.
„Stop nu maar," zei de soldaat, „ik ga weer
loopen."
„Waarom?" vroeg de keizer. „Ik breng je wel
naar huis terug."
„Dat is aardig van je," zei de soldaat, „hoe
heet je eigenlijk en wat doe je voor den kost?
Ben je koetsier van beroep?"
„Nee," antwoordde de keizer, „raad maar
eens."
„Nou," zei de soldaat, „een of ander ambte
naar in de stad."
„Nee," antwoordde de keizer, „beter."
„Zoo," zei de soldaat, „burgemeester dan?"
„Nee," antwoordde de keizer, „beter."
De soldaat kreeg het benauwd.
„Minister soms?"
„Nee," zei de keizer, „beter."
De soldaat werd bleek tot onder zün snor.
Het rijtuig leek een harington, waarin hy vast-
geperst zat. Zyn hart bonsde boven in zijn keel,
zijn haren gingen recht overeind staan en zyn
tong werd dik.
„Bent u bent u dan de keizer zelf?" stot
terde hy.
„Ja," antwoordde de keizer lachend, „in
hoogsteigen persoon. Mag ik je een goeden raad
geven? Als je weer eens fazanten gaat eten, haal
XVI.
Junior vloekt, Keesje gapt en Frits gaf zyn
zusje een klap. Ziedaar den moederiyken oogst
van een enkelen dag, terwijl ik toch meen te
kunnen zeggen, dat mijn kinderen een zorgvul
dige opvoeding ontvangen. Toch heb ik me niet
overstuur gemaakt, noch ben ik in tranen ge
smolten; niet omdat ik 't niet erg vond. doch
wèl omdat ik steeds met de mogelijkheid van
dergelijke ervaringen rekening houd. 't Goede
van het schoolbezoek moet met het kwade ge
nomen worden en wie meent dat zijn kinderen
alleen het goede zullen overnemen is even abuis
als de man, die meende aardappelen te kunnen
rooien met schoone handen. Waarbij komt, dat
het. kwade, wat zijn gevolgen betreft, niet kwaad
behoeft te blijven. Integendeel, ook in de ge
neeskunst wordt dikwijls vergif toegediend als
geneesmiddel en een herkregen volwaardige ge
zondheid kan daarvan het gevolg zijn. Kan!
Zooals ook in de opvoeding een kind voor slecht
heid immuun gemaakt kan worden, door het die
slechtheid te laten zien, zelfs ten (fcele te laten
ondervinden. Hetgeen de ondervinding daarom
niet prettiger maakt.
Ik althans keek vreemd op toen Juun op een
vraag van Keesje antwoordde met: „Och stik
knul, ik ben zelf nog niet klaar." Even zat ik
doodstil en telde tot tien. Opvliegen zou mis
schien onherstelbaar leed veroorzaakt hebben;
een streng verbod verleent het verbodene, in dit
geval het woord, een pikante waarde, waardoor
het dikwijls onuitroeibaar wordt. Wij weten 't
toch: de gegapte appel smaakt elk kind het lek
kerst. Een volwassene soms niet? De eenige weg
naar succes is: een kind te overtuigen dat de
vrucht geen appel is, maar een giftig smake-
loosheidje.
Zonder terughouding, doch ook zonder boos
heid, wèl echter met ernst in mijn stem, her
haalde ik de woorden: „stik knul" „Hoe kom je
daaraan Juun?' Van wien heb je dat gehoord?"
Onmiddellijk volgde het verhaal, niet als een
bekentenis van schuld of fout, doch als een
zijner enthousiaste schoolverslagen.
„Oh mams, moet u hooren. Wimpie" zoo
bleek de verspreider te heeten „kent een heele
boel groote woorden. Hu heeft er ons wel hon
derd voorgezegd." honderd of twintig is vol
gens Juun's rekenkunst evenveel .Juister u
maar eens." Even hoorde ik myn ooren doof.
ze dan niet van mijn jachtterrein af, want ik
ben er zelf ook dol op."
Dat beloofde de soldaat.
Voor het huis van de verloofde van den sol
daat stopte de keizer en het meisje achter de
gordünen snapte eerst niet waarom haar Jan
zoo stram in de houding ging staan en zoo keu
rig salueerde voor een doodgewonen burger.
Maar later wist ze wel beter.
P. BROOS
„We moeten die lui hier te vriend houden en zullen
dus moeten betalen." Er volgde een gesprek in het verminkte
Portugeesch, dat Piet al eerder gehoord had en eindelijk trok
ze af, na nog een nijdigen blik op Piet geworpen te hebben.
„Ik wed, dat die eieren niet eens meer versch waren," mopperde
Piet en volgde het tweetal naar de trap aan de kade.
Ze waren nauweiyks bij het Water, of de beide mannen gaven
een schreeuw.... „Het vliegtuig is weg!!" Ze keken rond en
zagen heel ver weg, hoe een aantal bootjes het toestel scheen
voort te sleepen! „De schurken! Ze willen ons nog meer afzet
ten en afpersen. Meteen snelden de beide mannen weer naar de
huizen toe, Piet op een draf er achter aan.
22—25 April. Meisjes uit St. Oedenrode e.a.
plaatsen.
29 April2 Mei. Voor eventueel aan te vragen
retraite.
6—9 Mei. Meisjes uit Berlicum, Groesbeek en
Nuenen.
1215 Mei. Voor meisjes, die zich aan de
Kath. Actie wyden.
2225. Gehuwde dames uit den middenstand
2730 Mei. Meisjes uit Groot Veldhoven
(Pinksteren)
34 Juni. E.K. dagen voor dames Onderw
essen.
59 Juni. Dames uit den deftigen en ge
goeden stand.
1316 Juni. Dames.
17—20 Juni Meisjes uit Wijchen e.a. plaatsen.
2023 Juni. Leden v. d. St. Anna Congregatie
uit Nymegen.
2630 Juni. Gereserveerd.
2427 April Gereserveerd,
811 Mei Meisjes.
1417 Mei Jonge dames.
2225 Mei Gehuwden.
13 Juni Gereserveerd.
4—7 Juni Kloosterroepingen en voor haar die
meer godvruchtig willen leven.
1215 Juni Gehuwde dames.
1821 Juni Meisjes.
2629 Juni Ongehuwde dames.
Het repertoire bleek inderdaad niet zonder ver
dienste. Vóór een geheele jeugd meer dan vol
doende. Wat moest ik doen? De woorden af
keuren als vloek, als scheldwoord? Dit beteekent
zoo weinig voor een kind, dat dagelijks nieuwe
woorden hoort en leert en voor wiens ooren in
de woorden zegening en verdoemenis geen en
kel verschil te beluisteren is om slechts een
enkele vergelijking te noemen. Bovendien bezit
ten een aantal van beteekenis leelijke, zelfs ge-
meene woorden een welluidendheid, welke niet
anders -'an aanlokkelijk, stimuleerend, zelfs sma
kelijk werken kan.
Ik heb den radicalen weg gekozen en Juun
zooveel mogelijk uitgelegd mün uiteenzetting
zóó inkleenend, also1 het uitspreken van een
verwensching de mogelijkheid van verwezen
lijking in 'etterlijken zin heel dichtbü haalde.
Mijn poging had succes. Hoezeer besefte ik eerst
later, toen hij, nog geheel onder den indruk, mü
toevoegde: „Mams, dan mag Wimpie wel heel
veel bidden, anders gebeurt hem nog een der
verschrikkelijke dingen, die hij andere kinderen
toewenscht." Dat is de mentaliteit, die wij onzen
kinderen moeten bijbrengen. Niet alleen hen
waarschuwen, dat is een vloek, dat een leeiyk
woord, juist een kind wil weten waarom, juist
een kind zal ons voorhouden, dat wat wy een
leelijk woord noemen toch zoo'n mooi is, zoo'n
moeilijk, zoo'n knap woord. Rillend van trots
op hun durf of onverschilligheid zullen zij vloe
ken en leelijke woorden herhalen, als zij alleen
op onze klassificatie moeten afgaan éénmaal
in ons gezicht misschien, doch honderd keer
achter onzen rug zeker doch mzichf in het
afschuwelijke der beteekenis, waardoor het woord
denzelfden afkeer opwekt als wij gevoelen bü de
aanraking van een glibberig slangenlijf of een
warmvettige kwal, zal hen ervan terughouden,
ditzelfde woord te gebruiken. Kinderen, zelfs
jongelui vloeken zelden bewust, meestentyds
doen zij niet anders, dan een aangewend stop
woord gebruiken; dat dit stopwoord een vloek
is, tja, dat 's nu juist weer een opvoedingsfout
vande ouders. Dat onze kinderen somtijds
een vloek gebruiken, kunnen wij niet voor
komen, dat zu zich deze aanwennen is iets, dat
wij wel voorkomen kunnen en moeten.
Dat was Juun's daad
Keesje bleek zich van kwaad noch uitzonder
lijkheid bewust. Vol vreugde kwam hij thuis met
z'n beide handjes vol bloemen. Eén handjevol
voor bij pappie's portret decreteerde hy met een
stralend snuitje, deze groote handvol voor Mams.
Natuurlijk wilde ik weten waar hy de bloemen
vandaan had; ze waren te versch om te stam
men uit de bron waar schoolkinderen geen been
in zien om hun begeerlijkheden vandaan te ha
len: een vuilnisbak. „Geplukt mams." „Hm.
Waar?" „In een groote tuin, in de straat van
school." „Mocht dat?" „Ja mams, een boel kind
jes deden 't." Dit laatste was voor my juist t
omgekeerde van een bewijs dat het mocht. Voor
't oogenblik zweeg ik echter; 't is opvoedkundig
onjuist een kind de les te lezen over iets waar
van wy niet alle finesses kennen, 's Middags
toog ik op onderzoek uit en ontdekte dat een
jongetje, wetend, dat de familie niet thuis was,
in den voortuin van een huis bloemen geplukt
had voor zijn moeder, welk goed voorbeeld door
een half dozijn vriendjes, of meer, gevolgd was.
Zich bewust, dat er iets gedaan werd, hetgeen
verboden was, was zich misschien alleen de eer
ste, de rest deed mee, meer niet. Ik heb ermee
volstaan, Keesje uit te leggen dat ook open voor
tuinen andermans eigendom omvatten, waaraan
niemand anders raken mag en na schooltyd zijn
wy samen de bloemen terug gaan brengen. Dit
na te laten, leek my zeer ongewenscht, omdat
door het gegapte te behouden, de diefstal, hoe
klein ook, gesanctionneerd zou zjjn geworden
Een vernederend drama heb ik er niet van ge
maakt, hij heeft het bouquet in 't perk mogen
leggen, waarmee de zaak afgedaan was en voor
zijn paps en mij heeft hij uit zijn spaarpot een
ander bosje bloemen gekocht. Natuuriyk zou het
mogelijk zijn aan het gebeurde een lange pae-
dagogische les te verbinden, desnoods zelfs een
cursus. Van niets heb ik in de opvoeding echter
meer afkeer dan van veel woorden; liever ge
bruik ik voorbeelden en daden; zonder woorden.
Wanneer wij wisten, hoe weinig er achter bluft
bü een kind van onze beste speech, van ons ern
stigst gemeend pleidooi, nooit weer zouden wy
lange ritsen woorden tegenover de kleinen vuil
maken. Maarwanneer wij goed be gr y pen,
dat opvoeding uitsluitend bestaat uitvoor
beeld geven, voorgaan en met contra-daad en
correctie mogelijke zijsprongen nivelleeren,
danja dan zeiden wy met opvoedkundige
bedoeling geen woord meer en danwerke-
ïyk, dan werden wij de beste opvoeders.
De klap welken Fritsje zijn zusje verkocht had,
bleek bu nadere beschouwing nog minder voeten
in de aarde te hebben. „Ikke Isje drie tikke
gegeve" rapporteerde Marleentje zelf, zoodat
mün jongste zoon vermoedelijk niet meer ge
daan had, dan zelf recht gezocht, of zich ver
dedigd. Toch was ik, toen ik den eersten kreet
hoorde, oprecht verontwaardigd. Kibbelen mag,
vechten zelfs ook kinderen behoeven niet den
vleugelloozen engel te spelen blauwe plekken,
schrammen en bloedneuzen accepteer ik als on
vermijdelijke attributen van kindergezondheid
en jeugdige vitaliteit, maar elkaar slaan, elkaar
welbewust, of zooals het in de rechtszaal heet,
na kalm overleg en rijp beraad, elkander een
tik geven, is ten strengste verboden.
„Daarvoor heb je je vader en moeder," zei
mijn man wel eens, hetgeen ongeveer weergeeft
waarop het verbod steunt. Toen dus ook hier bu
onderzoek bleek, dat de getroffene, ondanks het
ware krijgsgehuil dat zij aanhief, „zelf begon
nen" was, toen liet ik het zaakje blauw-blauw.
Waarom zou ik-me dan verder ermee bemoeien.
Voor dezen dag had ik myn portie al weer beet.
EEN MOEDER.
by levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
verlies van beide armen, beide beenen of belde oogen
op dit blad zyn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen T i verlies van beide armen, beide beenen of belde oogen X' i ÜU*a doodelljken afloop
by een ongeval met
by verDes van
CC
band.
3
Sl
Keith sleepte zijn koffer naar 't midden en
"lepte er een zonderling allegaartje uit op. Over
win colbert trok hij een wit en zwart gestreepte
'rui, een wijde manchester broek volgde, daarna
®eh vuurroode das welke hij losjes om den hals
knoopte. Met de vingers woelde hy zóó lang
"nor zijn haar, dat 't leek, alsof hy zich weken
Achtereen vergeten had te borstelen. Op den
Hoer en onder de kooi lag overvloedig stof; hij
^beerde 't over gezicht en handen. Nog was de
Maskerade hem niet mooi genoeg. Hy stroopte
iih linker mouw op, gaf met een scheermesje
een paar kerven en drukte, totdat eenige
o'oeddruppels te voorschijn kwamen, welke hij
°P 't voorhoofd uitwreef, 't Rood vormde een
Sjhtesk contrast met 't zwart op zijn gezicht,
^eith bezag zich in den spiegel; hij grinnikte en
'bikte tevreden. Toen haalde hij een gezegeld
**dk papier uit zijn koffer, liet een ongeladen
Revolver in zijn broekzak glijden en stak een
^•'penhouder, gereed voor gebruik, achter zyn
Tot slot pa^e hy een ouden truc toe: hy
legde een reepje dun papier vóór op de tong,
teneinde aan zijn stem een eenigszins anderen
klank te geven. De voorstelling kon beginnen
„Verdikkie!" mompelde hij eensklaps. „Daar
zou 'k haast een voornaam ding vergeten!"
Hij stapte vlug naar 't bed, lichtte 't voorstuk
van de matras op en sloeg 't met de dekens en
al naar 't achtereind, zoodat een gedeelte van
de onderlagen zichtbaar kwam. Cullingwood liet
den boel zoo liggen.
Er werd aan de deur geklopt, daarna aan den
knop gerammeld.
„Ja? Wie daar??"
„Ik, sir." 't Was de stem van den cabin-boy.
,,'k Ben bezig en kan op 't oogenblik niet open
doen. Wat is er?"
„De kennis van u is gearriveerd, sir. Hu is nu
alleen."
,Mooi. Je kan voorloopig je gang gaan. Maar,
jonge vriend, over precies twintig minuten ben
je bij me terug!"
,,'t Zal gebeuren, sir."
„Nog iets. Wanneer we morgen aanleggen, kijk
dan naar me uit. Je hebt een tweede biljet van
een pond te goed, als 'k over je tevreden kan
zijn. Smeer 'm nu maar!"
„Ja, sir! U zult niet over me te klagen heb
ben, sir!"
Cullingwood wachtte, tot 't geluid van de
voetstappen weggestorven was. Toen deed hij de
deur open en gluurde den corridor af. 't Was.
't gunstigste tydstip; ongeveer alle passagiers
waren nu juist aan boord en hielden zich on
ledig met hun bagage. Hij zegende 't toeval, dat
zyn hut en die van Chrichton aan 't eind van
den corridor gelegen waren. De gelegenheid
moest thans waargenomen worden, zonder uit
stel. Keith speculeerde er op, dat Chrichton zijn
hut niet zou hebben afgesloten; 't is een eigen
aardigheid van de passagiers, om dit te ver
zuimen, wanneer de cabin-boy hun bagage heeft
binnen gebracht en oogenblikkelijk daarop weer
verdwijnt.
Drie flinke stappen en Cullingwood stond
voor de deur van nummer 83. Zonder aarzeling
draaide hij den knop om stapte naar binnen en
sloeg de deur achter zich dicht.
„Ssst!Geen kik, geen beweging!"
Met een ruk wendde Woodford Chrichton
zich naar den spreker; hij was juist gereed met
't wasschen van zijn handen en stond ze te
drogen. Keith nam den gewezen zaakwaarnemer
snel op; hij had zich in gedachten een geheel
andere voorstelling van zijn tegenstander ge
vormd. Even flitste 't door zijn brein, dat hij
't met zoo iemand wel eens minder gemakkelijk
klaar zou kunnen spelen. Chrichton was stevig
gebouwd, doch dat deed er niet veel toe; wat
lichaamskracht betreft, durfde Keith 't gerust
tegen hem opnemen. Neen, wat hem heelemaal
niet beviel, was de uitdrukking in Chrichton's
oogen sluw en gevaarlijk tegeiykertijd. 't Zou
zeer de vraag zijn, of deze man zich spoedig
liet intimideeren, zelfs al stond hij tegenover
een aanrander, die in 't bezit van een revolver
was. En wat Cullingwood zich had voorgenomen,
moest snel gebeuren, zeer snel.
Chrichton zelf gaf 't onuitgesproken antwoord
op deze overwegingen; Keith las 't in de vlug
wisselende uitdrukking van de donkere oogen,
die op hem gericht waren. Woodford Chrichton's
eerste gewaarwording was er één geweest van
stupide verbazing, toen hij den wonderlijk toe-
getakelden indringer opnam. Verbazing maakte
plaats voor een gevoel van onbehaaglijkheid; dit
weer voor angst. Hij keek naar de bloedstrepen
op 't voorhoofd van den zonderling, naar de
revolver in diens hand. Chrichton realiseerde
zich op dat moment, hoe zijn leven in groot ge
vaar verkeerde. Zelfs de sterkste, moedigste man
zal aan een gewaarwording van vrees niet ont
komen, wanneer hij zich onverwachts geplaatst
ziet tegenover een krankzinnige, die bovendien
nog gewapend is. En dat deze indringer krank
zinnig was Chrichton twijfelde er niet aan.
„Geen kik, geen beweging!" herhaalde Cul
lingwood, „of 'k schiet je neer, zooals 'k ciaar
pas twee schildwachten neergeschoten heb.
Beweer niet, dat 'k gek ben. 'k Weet beter, jy
ook. 'k Zag je de binnenplaats van de kazerne
oversteken, Woodford Chrichton! Je bent door
Wellington ontboden. O, ik ken je!" Terwijl
Keith sprak, was hij langzaam, stap voor stap,
naar voren gekomen, de wyd geopende oogen in
strakke staring op Chrichton.
„Ik ik je hebt gelijk," stamelde deze.
Hij had zich voorgenomen, den krankzinnige
maar in alles gelijk te geven. Dat was de eenige
manier om zoo iemand te kalmeeren, herinnerde
hij zich eensklaps. Nooit tegenspreken.
„Je liegt!" siste Cullingwood. „jy verricht
hand- en spandiensten voor generaal Welling
ton! Hu beloofde je geld, een massa geld, wan
neer jy als dokter me gek wilde verklaren. Ik,
Napoleon Bonaparte, gek! Jullie denken me op
St. Helena levend te kunnen begraven! Ha, 'k
ben teruggekomenEén wijk en een heel regi
ment staat klaar, om jou te arresteeren! Weet
je, wat een verrader van zijn keizer wacht?
Wéét je 't?"
„Ja-ja, 'k weet 't." Chrichton retireerde schuw
naar den wand van zijn hut. Angst, nijpende
angst, had zich van hem meester gemaakt. Hij
zou om hulp hebben willen schreeuwen, maar
wist, geen geluid te kunnen voortbrengen. Ook
al had hij 't gekund, Chrichton verwachtte er
geen heil van. Voordat hulp aanwezig was, zou
hij een lijk zijn; 't stond voor hem vast.
„Eén schot aan 't nietswaardige leven van
een verrader is een eind gemaakt!" vervolgde
Cullingwood. Chrichton koesterde maar één
hoop: dat de krankzinnige ging schreeuwen.
Dan zouden allicht menschen op 't lawaai toe
schieten. De fluisterende toon van den gek
voerde zu'n vrees tot een paroxysme op. „Dan
sla 'k je den kop van den romp en 'k laat hem
in 't publiek tentoonstellen met 't onderschrift:
zóó vergaat 't iederen verrader van zyn keizer!
Ja, dat moest "k doen, maar 'k ben er te slim
voor. Hóór je, dokter Woodford Chrichton? Ik
ben niet gek ik ben niet gek ik ben niet
gek!"
Chrichton ontweek huiverend Cullingwood's
blik. „Neen! Neen! Je bent niet gek! Natuuriyk
niet! Je bent bij je volle verstand, Napoleon.
„Ha, je geeft toe, dat Tc Napoleon ben! Je weet
dus, met geen gek te doen te hebben? Eindelyk!
Teeken dan dit stuk en vlug! „Ik, Woodford
Chrichton, beken, op bevel van generaal Wel
lington, in strijd met de waarheid de verklaring
te hebben geteekend, dat Napoleon Bonaparte
krankzinnig zou zijn, en herroep haar hierby."
Teeken niemand zal 't dan meer wagen, me
naar St. Helena terug te sturen! Vlug, ellendige
verrader! Vlug!"
Al had Cullingwood zonder eenige stemverhef
fing gesproken 't optreden van den krankzin
nige bezorgde Woodford Chrichton nieuwe hui
veringen van vrees. De waanzin scheen den in
dringer thans geheel en al bevangen te hebben;
elk oogenblik kon de noodlottige uitbarsting vol
gen. Chrichton deinsde achteruit; hij voelde, dat
hij met de patrijspoort in aanraking kwam en
onmogelijk verder kon.
„Ja, ja," klappertandde hy. ,,'k Zal teekenen.
Natuuriyk! Geef hier!"
Met de linkerhand wierp Cullingwood den los
geschroefden vulpenhouder op tafel. Daarna
bracht hy 't gezegelde papier te voorschyn. t
Was zóó gevouwen, dat 't bovenste gedeelte, met
't zegel, voor Chrichton onleesbaar bleef; 't onbe
schreven gedeelte bevatte slechts een enkele lyn,
met potlood getrokken. De gewezen zaakwaarne
mer uit Durham nam de pen tusschen zyn tril
lende vingers en maakte aanstalten, om het stuk
te teekenen.
„Op de potloodlijn!Halt!'t Gaat niet
door!" Cullingwood drukte zijn revolver tegen
Chrichton's slaap. De man deed een poging om
opnieuw achteruit te wijken, 't Bleef bij die po
ging; hij zou door de knieën gezakt zijn. als hy
zich niet met beide handen aan de tafel had
vastgegrepen. Zijn donkere oogen staarden met
een uitdrukking van doodelijken angst in die van
Cullingwood.