Zangers en klavierkunstenaars
EEN LIED VAN
WAGNER
4
m
Spreeuwen zijn gewiekster dan burge
meesters denken
Vakonderwijs
voor Drogisten
ZONDAG 23 APRIL 1939
Schubert's „Valses nobles
h
BRABANTSCHE BRIEVEN
Twaalf tegen één; da 's
mishandeling!
GRAMOFOON KRONIEK
Elis. Schumann
Orgelplaten
Klavier-poëzie
Lili Kraus
Franz Schubert
BELGISCHE SCHOLIEREN
IN ONS LAND
ONDER-DIRECTEUR
„ALGEMEEN HANDELSBLAD"
Thans wordt op 33 cursussen les
gegeven aan 302 deelnemers
Plaats van den drogist
Nederland
KOM DEZEN ZOMER NAAR
T ariefswijziging
Zomerzegels
Ned. Indië
T s jecho-Slowakije
HEKKER'S POSTZEGELHANDEL N.V.
Inkoop, Verkoop, Publ. Veilingen, Taxatie
REEDERSJUBILEUM
Ên zoo komt dan op 't end den oogst vort uit
"eh overdaad, die dikkels deur God's zeef
M°est. Tot den oogstdag eigens toe! Want alle
Mfstmorgens lagen vuistgroote, rijpe vruchten,
3token, in 't gras van den boogerd. Vruchten,
kkels wijd weggerold van den boom...,l
Als negerzangeres heeft Marian Anderson
®ch een groote reputatie verworven terzake van
"et zingen van het West-Europeesche lied, en
®Venzoo natuurlijk als vertolkster van het volks-
'ed van haar rasgenooten. Dat beteekent dus
'eh reputatie van universaliteit, want tusschen
"et West-Europeesche kunstlied en het neger-
Jelkslied liggen werelden, en het is dan ook
*°or een negerzangeres een respectabele pres
sie zoo zij het eerstgenoemde genre inderdaad
"tester wordt.
Het zij toegegeven, dat Marian Anderson het
"aarmee ook ver heeft gebracht, maar als men
"aar bijv. Schubert hoort zingen, dtn ontkomt
j"en toch niet aan den indruk, dat deze liedkunst
"aar nog niet in het bloed is gevaren, en dat
haar, zoo zij er al in geslaagd is zich veel
"an te leeren van de voordrachtstechniek, welke
"ierbij vereischt wordt, toch niet van binnen
"it begrijpt. Hoort men Marian Anderson daar-
"a dan Noord-Amerikaansche negerliederen
"fgen, dan doet men de merkwaardige ont
dekking, dat zij het negerlied niet meer weet
foor te dragen op de naïeve wijze, die bij het
"olkslied past. Om het eenigszins overdreven
•e zeggen: het West-Europeesche lied zingt zij
negersch en het negerlied zingt zij te Euro-
"eesch. Marian Anderson is eenigszins tusschen
stoelen in komen te zitten. Haar toegewijde
Studie van het West-Europeesche lied heeft
"aar toch niet zoover gebracht, dat zij er wer
kelijk volledig in is binnengedrongen, maar zij
heeft er wel de naïeve ongekunsteldheid door
"erloren, welke zij moet bezitten om het lied
"an haar stamgenooten te kunnen vertolken,
bit laatste kan men weer constateeren, wan-
deer men de His Master's Voice-plaat hoort
t>A 1676), waarop Marian Anderson aan den
"'eugel begeleid door Kosti Vehanen, twee lie
deren zingt: het bekende „Deep River" alsmede
"1 don't feel noways tired". Reeds de arrange
menten, waarin zij de liederen zingt, bewiizen
"aar smaak voor het artificieele, en in de voor
dracht ontwaart men een sterke bedachtheid
°P „mooi"-zingen, die ten koste komt van de
oprechte vertolking van den inhoud. Overigens
"ingt Marian Anderson inderdaad mooi met
"aar prachtige stem, en dit gevoegd bij haar
donkere huidkleur zal er dan ook wel de oor
daak van zijn, dat zij zich een zoo fabelachtige
Populariteit heeft verworven bij een publiek,
dat zich een even oppervlakkige voorstelling
heeft gevormd van het kunstlied als van de
Volksmuziek.
Het ls overigens een kwestie van smaak of
"len meer houdt van een kunstenaar, die een
kwaliteit heelemaal bezit, dan wel van een
artist die er twee slechts ten deele de zijne kan
"oemen. Wij voor ons kiezen liever voor de
eerste categorie, welke op de His Master's
Voice-plaat DB 3654 vertegenwoordigd wordt
door Elisabeth Schumann. Zij zingt een heel
Merkwaardig lied van Wagner, n.l. „Schlaf ein,
"oldes Kind", alsmede Liszt's lied „Oh, quand
ie dors", op tekst van Victor Hugo. Dat is dus
^el de hoog-romantiek, maar daarin is Elisa
beth Schumann ook een meesteres. Wagner's
"ed, waarvan de tekstdichter onbekend is ge
bleven, behoort eigenlijk tot drie Fransche ro
mancen, die Wagner in 1840 schreef te Berlijn,
boen hij zich overal miskend en uitgestooten
"ag. Met deze nogal zoete liederen hoopte hij
"ich toegang te verschaffen tot de Parijsche
6alons, maar het vliegertje ging niet op: voor
de Parijsche salons was Wagner nu eenmaal
"iet geboren. De twee andere liederen van het
drietal, „Mignonne" en „Attente" geheeten, wor
den nooit meer uitgevoerd. Het Wiegelied even
wel verschijnt nu en dan nog wel eens. Te-
Vecht, want het heeft een zekeren geestigen ge
voelstoon en het anticipeert reeds op het
■■Spinnerlied" uit „Der fliegende Hollander",
die wat later maar nog in dezelfde periode zou
ontstaan. Met Liszt's lied vormt het op deze
"laat een mooie combinatie, ofschoon „Oh,
"Uand je dors" veel uitbundiger en pathetischer
"an toon is. Elisabeth Schumann echter zingt
"et nogal ingetogen en licht. Hoe dan ook, een
Mooie opname.
Een zanger van typisch Duitsche cultuur is
de befaamde Julius Patzak, die op Polydor
95437 twee Mozart-nummers ten beste gaf, be
geleid door het orkest van de Berlijnsche
Staatsopera onder leiding van Hermann Wei
gert. Het zijn „Dies Bildnis ist bezaubernd
schön" uit „Die Zauberflöte" en „TJn' aura
amorosa" uit „Cosi fan tutte". Vooral de een
voudige en gevoelige Duitsche lied-lyriek ligt
Patzak voortreffelijk, maar ook van het poëti
sche ,,Un' aura amorosa" geeft hü een fraaie,
bewogen vertolking.
Voor de liefhebbers van de Fransche opera
valt er nog een zeer geslaagde plaat te vermel
den van Odeon No. 7895, waarop de tenor
Giovanni Malipiero, begeleid door het orkest van
de E.I.A.R., den Turijnschen radio-omroep, het
droomverhaal uit de tweede acte van Masse
net's „Manon" en de romance uit de derde
acte van Thomas' „Mignon" zingt, vloeiend en
zoet van klank.
De tegenstelling is groot, maar daarom juist
wel aantrekkelijk: wij verdiepen ons nu in
eenige orgelplaten en verheugen ons al bij
voorbaat over hun verschijning, want de gra-
mofoonondernemingen zijn spaarzaam met or
gelopnamen. Columbia komt nu op DX 903 met
een prachtige opname van César Franck's
„Pièce Héroïque, glorieuze muziek, vervuld van
een nobel pathos, dat altijd treft door de wijs
heid, waarmee het maat weet te houden. De
uitvoering is toevertrouwd aan den meester-
organist Edouard Commette, die het speelt op
het orgel van de kathedraal „St. Jean-de-Lion",
en inzonderheid vestigen wij ook de aandacht
der liefhebbers op de kwaliteit van het orgel (is
het een Cavallié Coll?).
De tweede interessante orgel-opname wordt
ons geleverd door Telefunken E 2780, waarop
Fritz Heitmann Bach's Toccata en Fuga d-moll
speelt, een der meest majesteitelijke orgelwer
ken van den meester, waarvan Heitmann een
grootsche lezing geeft. De plaat munt ook uit
door haar geluidsreproductie.
Op het hamerklavier laat Lili Kraus zich hoo-
ren en wel met Haydn's „Andante variée" op
Odeon 7820, een fijn en puntig muziekje, welks
grootste bekoring zijn precieuze figuratie is.
Lili Kraus tikt het fijntjes uit den vleugel. Op
het stuk van geserreerde, geestige muzikaliteit
zoekt zij onder de Duitsche pianisten naar haar
gelijke. Dat blijkt ook uit haar opname van
Schubert's „Valses nobles" op. 77 op Odeon Rxx
140074, muziek, die allen liefhebbers van het
pianospel wel bekend is, maar hoe bekend ook,
zij zullen er van ophooren als zij deze sierlijke
walsen door Lili Kraus hooren voordragen in
al hun charme en gratie, als de manifestatie
van de muze der poëzie zelve. Er valt niet veel
bij te zeggen: men zit er stil bij en geniet. En
als het afgeloopen is, dan gaat men naar het
klavier en begint ze zelf te spelen, deze onbeken
de „Valses nobles", die men door Lili Kraus op
nieuw heeft ontdekt. En het is wel de grootste
verdienste van de reproduceerende muzikanten,
dat zij ons niet epateeren met hun bravoure en
hun knapheid, maar ons aanzetten tot zelf-mu-
siceeren. De muziek kan op den duur niet le
ven van menschen, waarvan een klein deel op
het podium zit en fabelachtig knap speelt, ter
wijl het grootste deel in de zaal werkeloos luis
tert. Zij moet het hebben van de liefhebbers, die
het thuis zelf-doen. Daartoe moeten de vakmen-
schen hen opwekken, Lili Kraus heeft dat ver
mogen. Hoe veelzijdig haar begaafdheid is, kan
men vaststellen als men na Schubert op Odeon
Rxx 140075 en 140076 haar vertolkingen hoort
van Bartók's „Drie rondo's op volkswijzen" en
zijn Roemeensche volksdansen op de laatste
plaatzijde. In de volksdansen is Bartók nog de
folklorist, die de volksdansmotieven bewerkt tot
boeiende pianostukken. In de rondo's op volks
wijzen begint hij reeds het volkslieflmateriaal te
verwerken tot composities van persoonlijke in
ventie ten aanzien van structuur en vorm. On
der Lili Kraus' vingers vertoonen deze prach
tige stukken al de kracht van hun markant ka
rakter.
Wil men de virtuositeit om de virtuositeit, die
ook wel eens aardig is, dan kan men terecht bij
Columbia DX 905, waarop Anatole Kitain twee
stukken speelt van Rachmaninoff (Etude ta
bleau f-min. op. 33 No. 1 en de Prelude gis-min.
op. 32 No. 12) en van Scriabin (twee jeugdwer
ken, de Etude op. 2 No. 1 en de Prelude op. 11
No. 2)'. Als klankstukken zeer te waardeeren en
door Kitain met veel vaardigheid uitgevoerd.
L. H.
Evenals vorige jaren brengt een groep van
enkele honderden Belgische scholieren weder
een bezoek aan ons land wederkeerig plegen
Nederlandsche schoolgroepen naar België te
trekken en Zaterdagmiddag tegen half drie
kwamen zij aan het Hollandsche spoorstation
te Den Haag aan, om vervolgens, in gezelschap
van Haagsche scholeren, door de stad te wan
delen naar het Mauritshuis. Nadat van de in
het gebouw aanwezige kunstschatten indrukken
waren opgedaan, begaf men zich naar de Rid
derzaal, waar prof. Van Poelje, directeur-ge
neraal van het Onderwijs en voorzitter van
het bestuur der Nederlandsche stichting voor
schoolreizen, het gezelschap namens de Neder
landsche regeering hartelijk welkom heette
Aanwezig was o.a. de Felgische gezant, J. baron
Herry.
De koninklijke militaire kapel deed hierna de
Brabangonne weerklinken.
Vervolgens heeft de heer Verboven, nspec-
teur bü het onderwijs in België, namens zijn
regeering dank gebracht voor de ontvangst.
Hierna werd het Wilhelmus ten gehoore ge
bracht, gevolgd door enkele andere muziek
nummers.
Het gezelschap hield in „Seinpost" te Sche-
veningen een gemeenschappelijken maaltijd en
vertrok te 20.18 per extra-trein naar Amster
dam, ter voortzetting van zijn reisprogramma.
Tot onder-directeur van het „Algemeen Han
delsblad" is benoemd de heer A. J. Boskamp,
tot nu toe algemeen secretaris.
Het vakonderwijs voor drogisten, ter opleiding
tot het verkrijgen van het Diploma Drogist,
uitgereikt door een examen-commissie uit de
drie Drogistenbonden, n.l. den Algemeenen
Nederlandschen, den Nederlandschen Katho
lieken en Nederlandsch Christelijken Drogisten-
bond, wordt reeds sinds 1912 door verschillen
de cursussen, over het geheele land verspreid,
gegeven. Aldus een publicatie van den Alg.
Ned. Drogistenbond.
In den ouden tijd, eenige eeuwen terug, was
de drogist reeds de man, die onder het publiek
bekend was als de verkooper van kruiden, che
micaliën en datgene wat men onder huismid
delen verstond. Eveneens waren zij kruiden
zoekers, welke kruiden zij droogden en verder
ten verkoop toebereidden.
De drogist eertijds voortgekomen als leerling
van een apotheker, dan wel opgeleid door an
deren als kruidenzoeker, was tevens de leve
rancier van den apotheker. In sommige gil
den werden zij in één naam genoemd, hadden
zitting in die gilden, waren daarin opgenomen.
Intusschen, de drogist van eertijds behoorde
tot hen, die door de verschillende wetten er
kend werd als te zijn „Verkooper van Genees
middelen, Kruiden enz." Dat ging goed tot
1865; de drogist was een lid van de maatschap
pij, die, hoewel geduld door de apothekers,
tech volgens hen geen geziene gast was in die
maatschappij. Op aandringen van sommigen
werd een Wetsontwerp ingediend, waarbij de
drogist uitgeschakeld werd, het examen vooi
Drogist afgeschaft. De titel van „Drogist" en
zijn werkzaamheden werden alleen nog gewaar
borgd aan hem of haar, die vóór 1 Juni 1865
in het bezit waren van een diploma als Drogist.
Nadat de Nederlandsohe Drogistenband in
1893 was opgericht, werd het niet veel beter
met de herzieningen van de beruchte Lijst C,
de lijst waarop de stoffen aangegeven werden,
die door drogisten slechts verkocht mochten
worden boven de hoeveelheid als bij die lijst
aangegeven.
Hebben verschillende Commissiën, die deze
lijst bezien hebben, wel gelegenheid gegeven dat
de humor niet ontbrak, de commissie, die in
1927 die lijst herzag, wist het zoo ver te bren
gen, dat aan den drogist Verboden werd het
artikel salmiakdrop te verkoopen bij mindr-r
dan 200 gram oftewel 2 ons. Denkt u den school
jongen, die voor het naar school gaan voor een
paar centen' salmiakdrop wil hebben, hij kan
die niet meer bij den drogist krijgen, hij moet
naar den apotheker om zijn lust op salmiak
drop te kunnen voldoen.
Bezien wij de laatste lijst, dan kan de dro
gist zijn kinawijn niet meer verkoopen dan bij
een liter tegelijk, Emserzout-koekjes niet min
der dan 200 stuks, kamferspiritus bij niet min
der dan 2 ons, enz. enz., te veel om op te
noemen.
Genoeg thans over de nog heden vigeerende
Wet op de voorziening van Geneesmiddelen.
Wij hebben getracht in zeer korte trekken te
kennen te geven onder welke moeilijke omstan
digheden de drogist zijn bedrijf moet uitoefenen
Nu een en ander over het vakonderwijs.
Na het oprichten van den Drogistenbond
werd gevoeld dat, indien men het vak op hoog
peil wenschte te brengen, men moest zorgen
dat de vakgenooten ook wel degelijk vakkun
dig werden. Dat nu was een moeilijk probleem,
n.l. het daarheen te leiden dat alle vakgenoo
ten het vak dat zij beoefenden ook terdege
kenden. Weliswaar hielden de apothekers zich
bezig met het kweeken van leerlingen, doch
de toevloed van leerlingen in de jaren om 1890
was nog niet van dien aard dat gesproken
kon worden, dat uit de apothekers-adsistenten
een voldoend aantal te voorschijn kwam om
zich te gaan vestigen als drogist. Daarbij, de
opleiding voor apothekers-adsistent was een
geheel andere dan die voor drogist gewenscht
werd, waar de laatste zich niet bemoeien zou
met het gereedmaken van recepten. Dienten
gevolge werd uitgezien naar het stichten van
vakcursussen, op welke cursussen de a.s. drogis
ten konden worden onderwezen.
Het zou evenwel nog tot 1912 duren voor en
aleer een cursus tot stand kon komen. Na
heel veel bemoeiingen mocht het 't bestuur van
den Nederlandschen Drogistenbond gelukken in
November 1912 een cursus voor het Drogisten-
onderwijs te Amsterdam te stichten.
Na den eersten cursus werd een tweede cur
sus te Amsterdam gegeven, doch allengs deed
de behoefte, zich gevoelen om ook in meer
plaatsen cursussen te stichten, al zou dat ook
gepaard gaan met groote kosten.
Op verzoek van ons bestuur werd door de
Regeering een subsidie verstrekt van eerst
3000.later Van 4500.per jaar, ten be
hoeve van dat vakonderwijs. De gemeenten
Utrecht, Rotterdam en Den Haag gaven even
eens subsidie, zoodat het geven van vakonder
wijs voor den Bond minder bezwaarlijk werd.
Jaar op jaar kwamen er meer deelnemers,
jaar op jaar werd het aantal cursussen grooter,
zoodat begin Januari 1939 aan 33 cursussen met
een aantal van 302 deelnemers les gegeven
wordt.
Na het beëindigen van een cursus (duur plm.
2 jaar en 8 maanden) worden de leerlingen in
de gelegenheid gesteld de proef van bekwaam
heid af te leggen voor een examen-commissie
uit de drie Drogistenbonden, te weten leden
van den Algemeenen, den Ned. Katholieken
en den Ned. Christelijken Drogistenbond.
Het aantal deelnemers aan het examen stijgt
telken jare; voor het examen van 1937 gaven
zich op 102, voor dat van 1938 104 candidaten.
Het aantal geslaagden varieert van 5869 pCt.
Opmerkelijk is, dat het aantal geslaagden hoo-
ger is onder de oudere deelnemers van een
cursus.
De vraag is meermalen gesteld: „Is het
wenschelijk en noodig dat de drogist vakken
nis heeft? Verhandelt hij zooveel artikelen
waarvan het gewenscht is, dat hij weet wat het
is, waartoe het dient en wa't de eischen zijn,
waaraan het artikel moet voldoen?" Die vraag
kan beantwoord worden als volgt: Het is meer
dan wenschelijk, dat ieder die een zaak drijft,
weet wat hij verhandelt en zeker is dat voor
den drogist meer dan gewenscht. De drogist
is de vraagbaak van het publiek. In verschil
lende omstandigheden moet hij weten of de
waar die hij verkoopt voldoet aan de eischen
aan die waar gesteld. De drogist is meer dan
een gewone winkelier, hij streeft naar de be
vordering van de volksgezondheid, daar het
publiek als van ouds de verschillende benoo-
digdheden tot het samenstellen van huismid
deltjes, als wel voor huishoudelijk gebruik van
verschillende dingen, bij hem koopt. Hij dient
te weten of de stoffen, die hij verkoopt beant
woorden aan dat wat zij moeten zijn. En dat
kan hij op een cursus van den Algemeenen
Nederlandschen Drogistenbond leeren. Daar
naast is de drogist verkooper van verschillen
de chemische stoffen ten dienste van de tech
niek; denk maar aan de foto-branche, aan den
verkoop van desinfectie-middelen, enz. enz
Dat alles te weten wat men verkoopt en waar
toe het dient, moet de drogist weten, en volgt
hij den cursus met vrucht, dan weet hij hei
ook.
Echter, de drogist moet zich niet op het
terrein van den apotheker begeven, dus geen
recepten gereed maken of zich leenen tot net
bereiden van de geneesmiddelen. De apotheker
is en blijft de bereider van de geneesmiddelen,
die door den medicus op recept worden voor
geschreven.
Nu de lente in het land is en weer plannen
gesmeed worden voor de komende vacantie-
maanden, beijveren allerlei commissies en V. V.
V.'s zich weer om tal van Nederlandsche ge
meenten weer zoo aantrekkelijk mogelijk voor
te stellen en geschikt te doen zijn voor een kor
ter of langer verblijf in den zomertijd.
Van de algemeene reclame-commissie voor de
badp'aats Noordwijk ontvingen we weerr een
fleurig gidsje, dat een overzicht geeft van de
velerlei attracties, welke deze seizoenplaats
biedt.
Het dichtbij gelegen Katwijk aan Zee liet
zich evenmin onbetuigd en liet ook een duide
lijke uitgebreide gids voor dit jaar verschij
nen met een lijst van hotels, pensions, kamers,
enz.
In zijn nieuwjaarsrede op 2 Januari 1939 kon
digde de Directeur-Generaal der F.T.T. een be
langrijke tariefsverlaging aan. „Of deze verla
ging dit jaar reeds tot stand zal komen," aldus
de heer Damme, „is twijfelachtig."
Maar reeds drie maanden later is de beslis
sing genomen. Zooals wij reeds eerder bericht
ten, is voor het binnenl. verkeer, benevens voor
het grensverkeer met België en Duitschland en
voor het verkeer met de overzeesche gewesten
het briefkaarttarief van vier op drie cent ge
bracht.
Briefkaarten van drie cent worden daartoe
vervaardigd.
Het aanteekenrecht voor het binnenland en
internationaal verkeer is van vijftien op tien
cent gebracht.
In verband met deze beslissing worden post
zegels van 22 cent aangemaakt.
Op 31 Maart zijn de zegels van vier en 27
cent ingetrokken.
De nieuwe 22% cent is niet als onze vroegere
22% cent van 1926/28 olijfbruin maar rood-
ora'nje; overigens is de afwerking als die der
andere zegels. (Koninginne-type papier met
watermerk kringetjes en tanding 13%12%).
Daar Nederland binnenkort nieuwe frankeer
zegels zal krijgen, zal deze 22% cent maar een
kort bestaan hebben.
Tengevolge van de verlaging van de post-
tarieven, zal de vier cent van de komende zo
merzegels vervallen.
In de plaats daarvan komt een nieuwe waar
de van 2% cent, met een toeslag van 2% cent.
De toeslag van de drie cent wordt met een
cent verhoogd, zoodat deze- zegel nu zes cent
zal kosten.
Zooals we reeds mgldden, zijn de zomerzegels
vanaf 1 Mei verkrijgbaar.
„Batavia" deelt mede, dat de Indische Poste
rijen aan de gedelegeerden van het Wereldpost-
congres te Buenos-Ayres een complete verza
meling van de koerseerende frankeer- en post
zegels zullen uitreiken, die alle voorzien zijn
van den opdruk: Specimen".
In 1924 werd eens een dergelijke serie uitge
geven, die in den speciaal-catalogus bekend is
als de „Stockholm-serie".
De heer J. A. Th. maakt in het Ned. Philate-
Ustenblad de verzamelaars opmerkzaam op de
drie zegels van Tsjecho-Slowakije van 1935, ver
schenen tijdens het katholieke congres, om te
herdenken dat het tien eeuwen geleden was, dat
de H. Thysillos en de H. Methodos in Moravië
aankwamen. Zij arbeidden in de negende eeuw
als apostelen onder de Slaven en vertaalden voor
het eerst den bijbel in hun taal.
Op de zegels ziet men de twee heiligen afge
beeld met den bijbel in de handen.
Eenig in hun soort zijn echter deze zegels,
omdat, voor zoover bekend, alléén zij een citaat
bevatten uit de H. Schrift.
Met behulp van een vergrootglas kan men
duidelijk het begin van het Evangelie van Jo
hannes onderscheiden. Er staat: „In den
beginne was het Woord, en het Woord was bij
God".
ROKIN 40 AMSTERDAM-C.
De Nederlandsche Vereeniging van reeders
in de binnenvaart hield ter gelegenheid van
haar vijf-jarig bestaan Vrijdagmiddag in Bris
tol te Rotterdam een druk bezochte receptie
O. a. kwamen him gelukwenschen aanbieden
de referendaris F. J. Gerards namens het mi
nisterie van Waterstaat en oud-minister mr.
T. J. Verschuur, contact-commissaris der regee
ring voor de Rijnvaart.
Amico,
Over al 't geschapene wervelt nou en dan 'ns
«en sturm, die 't jonk gewaske, 't gele kieken,
spulsche katje, den jeugdigen mensch, ja
jonge huwelijk zwaar beproeft.
't Is of 't allegaar 'ns in 'n groote zeef gaat,
Waardeur al 't zwak, 't spul-onder-de-maat,
^ordt uitgezift veur den mesthoop.
k Heb dat al zoo dikkels bespeurd, da 'k veur
hï'n eigen de vaste overtuiging kreeg na lange
Mten, dat hier sprake mot zijn van 'n soorte
ment van onbeschreven Scheppingswet. Voor-
)aarssturmen woeien nie alleen over den jongen
Mtker, amico!
Oen vruchtboom b.v. krijgt zijnen knaauw ook
"'e alleen in't Vóór jaar! Veul van z'n eer-
?e bladknopkes vriezen dood. Toch komt ie in
groenVeul van z'nen blossem versturmt. Toch
-t zien de vrucht! Veul vruchtknoppen vallen
j^artbevroren in den grijzen eerde en veul stur
en af. Tóch gift ie oogst. Veul zwak is deur de
gegaan, veul sterk bleef toch over. Al zijn
lidteekens van sturm en ontij op den oogst
ook dikkels duidelijk te bespeuren.
®n ik mot nou toch ook even denken aan de
die 't beste loof vol gaten vreet. Aan de
Meeuw, die veul van 't jonge ooft wegrooft.
jMhde wesp, die aan de schoonste vruchten
j"aagt! En toch...., den gezonden boogerd
eVert oogst, manden vol!
^eul teeren, witten blossem verwaaide, maar
eer sappen bleven over veur de vruchtzetting.
l ^eul jonge vrucht gong verloren, maar beter
"sten de takken den zwaren vruchtenrest dra-
«h!
Maar laat ik nie te wijd van m'n champiter
dólen. (Subiet zou 't gaan lijken of 'k bang veur
m'n eigen vertessel van deuze week was!).
'k Wou zeggen: Al 't geschapene mot zoo 'ns
deur den kardons. 't Prille kieken, dat in 'nen
verkeerden nest verzeilt, mee z'n onnoozel „ver
standje" en dus deur tien, twintig vrimde kie
kens wordt aangevallen, sufgepikt, weggewerkt.
'tJonge katje, dat na drie dagen en drie nach
ten weer thuiskomt mee 'n stuk van den stèèrt
af, 'n scheur in 't oor, geronnen bloed aan 't
nuske, 'nen haak in den pols en mee 'n mank
pootje. En mee veul honger en slaap!
Den kwajongen, die na uren en uren naar huis
komt geslopen als 1L net als dat katje van daar-
sjuust. En dikkels nog erger. Ik wil zeggen: nie
mee éénen haak in den bloes en in de broek,
maar „verscheurd" van kop tot teen. Wij, Trui
en ik, wij hebben er tenminste wel 'ns eenen
thuisgekregen mee niks anders meer aan dan
z'n klompen! Dat schoffie was veur den zoo-
veulsten keer gaan zwemmen in verbojen water
en had den boschwachter al zoodikkels 'nen
valschen naam opgegeven temidden in 't ven,
waar den ondeugd z'n eigen zoo veilig voelde
als Adam in 't Paradijs, dat den boschwachter
tenslotte mee onzen Giel z'n kleerenbundeltje
aan den haal gong, denkende: nou krijg ik den
bandiet vaneigens wel op mijnen bureel. Ochja
dieën boschwachter, Rinus Blijlevens hiette-
n-ie, wits 'nen geboren optimist! Teugen don
ker kwam onzen Giel thuis aangezet in 'nen
ouwen baalzak en op z'n klompen, 't Jonge hu
welijk....! Allee, als dat de eerste jaren, mee
de veule moeilijkhedens, steuvig te boven komt,
dan kunde wel tien teugen één zetten, dat die
dikkels'gerepareerde huwelijksschuit in de goeie
haven loopt! 't Ding is zeewèèrdig gebleken!
Alles mot zoo 'ns deur den kardons.
Ge verzeilt er dikkels tusschen, lijk dat
stomme kieken. Zonder erg. Als in 'nen kwaaien
droom. Ik kan daar eigens van meepraten.
En.... als men eerlijk is, wie nie! Kunst is dan
er tusschenuit te geraken als onzen Giel b.v.
Wat ermer aan kleeren desnoods, maar heel
huids. Bestolen en begapt desnoods, maar blank
van gemoed, als onzert Giel van vel, toen ie 'n
halven dag in 't water had gezeten.
Van de week gong Dré III deur den kardons.
Ge mot weten: hij had er plazier en zag er
voordeel in, om van 't jaar maïs uit te zetten.
Wordt hier nog al werk van gemaakt, 't Is 'n
prachtig gewas, 't gedijt hier best en geren had
ik 'm zijnen gank laten gaan. Wel wist ik
had ik van 'nen kennis van me dat 't 'n
temptatie is. om de spreeuwen uit zoo'n maïs
veld te houwen! Zoo gauw de malsche spruiten
boven den eerde komen, ter grootte en dik als
'n vingerlid, dan is dat spreeuwentuig nie van
oewen akker te slaan! En als ge 'r dan nou en
dan nie 'ns 'n steuvig schot deurjaagt, stade
sjuust te werken veur dat graauwe gebroed. Ik
héb 'n geweer, heb daar vergunning veur. Van
eigens! Onzen minister van landbouw mag mis-
schient 'nen maiskolf en 'nen terwe-aar nie van
malkaar kunnen onderscheien hij wit heel
goed dat 't akkergewas veur zijn belastingbe-
taalders en nie veur de spreeuwen bestemd is!
Al heeft 'nen Minister van Oorlog nog nooit
'nen oorlog gezien, dat neemt heelegaar nie weg,
dat ie bliksemsgoed wit, dat z'n soldaten spullen
motten hebben om de grenzen te verdedigen.
Dat gaat nie mee de woorden: „koest, lille-
kerds!"
Maar nou zit er aan mijn geweer 'n groot
mankement! Ik mag er nie mee buiten komen.
Ik nie alleen, maar méér Ulvenhoutsche boe
ren zitten te kijken mee zoo'n binnenshuis
geweer! Ennebinnenshuis valt er nou een
maal weinig uit te roeien. Ge zou 't trouwens
nie meugen ook, want daar leest ge dikkels ge-
nogt van in de krantEn ge mot nie ge-
looven, amico, als den akker vol mee spreeuwen
zit en ik leg in 't achterhuis nog zoo sjecuur
aan, op de pomp, dat er één spreeuw Wegvliegt,
daar gunderwijd uit den akker. Wat dat betreft
zijn dé spreeuwen veul gewiekster dan burge
meesters denken! Want ge verstaat: nie den
minister bezurgde mijn geweer dat mankement.
Evengoed als den minister van Oorlog zijn sol
daten gin geweer geeft om er thuis den ver
stopten gootsteen mee deur te steken, geeft on
zen minister van Landbouw mij gin geweer om
er thuis mee op de muizenjacht te gaan. Bo
vendien: dan was ik mee Trui nog nie klaar!
Ge begrijpt er niks van? Kek, 't zit zoo: ik
heb van den minister 'n geweer gekregen (toe
stemming tenminste, want ministers géven niks
weg!) om de spreeuwen van m'n akker op
te jagen. En er nou en dan 'ns een te raken
ook! Eén dooie spreeuw is veur de spreeuwen
'n baken in de maiszee! Want als er zoo'nen
gaauwdief veur merakel ligt, dan komen ze veur-
loopig nie verom!
Maar nou heeft onzen uitgeslapen Burger mij
de toestemming uitgereikt, mee de bepaling da'k
uit 't dak of pl..raamke mot schieten. Daarmee
is den plazierjager van 'nen meugelijken con
current af
Da's dus ook in orde!
Toen ben 'k naar den spreeuwenakker gegaan
en 'k heb veur de spreeuwen 'nen soortement
van missiepreek gehouwen. Ik heb gezeed: „Be
minde ongeloovigen, daar mot ergens 'n spreeu
wenhei zijn, minstens 'n spreeuwen vage vuur!
Daar kan ik jullie inschieten mee m'n geweer
enik ben er niks te goed veur! Smeert 'm
dus den hemel in m'n geweer staat thuis!"
Ze bleven kalm deurvreten, hel en vagevuur
risceerend veur mijn malsch gewas.
Da's dus nie in orde!
't Was bewezen. En ik naar 't raadhuis. „Edel
achtbare," zee ik daar: „ik kan mee dat ge
weer niks aanvangen."
„Mot ge 'n ander aanschaffen."
„Jawel, maar 't geweer is heel best."
„Mot ge beter leeren schieten."
„Edelachtbare, ik schiet goed genogt om 'nen
appel op jouw hoofd maar vijf centimeters te
laag te missen!"
„Da's bekanst beleediging, man!"
,,'t Is maar bij manier van spreken; ik wil
me nie veurdoen als Willem Teil."
„Dus Willem Tell-op-vijf-centimeters-na!"
„Omtrent, ja!"
„Verder?"
„De spreeuwen hebben er vierkant 't verrek
aan, da'k thuis 'n geweer heb."
„Spreeuwen zijn slim!"
„Daarom! Verleen me dus toestemming om
mee m'n geweer den akker op te mogen gaan
want wat heb ik aan 'nen winterjas, als ik die
alleen maar dragen mag thuis, bij de platte-
buis!"
„Niks."
„Sjuust! *k Zou buiten sterven van de kou."
„Den dood mot 'n oorzaak hebben."
„Nou zijn we kiet."
„Kiet?"
„Ja. Ik mee m'n lage schot, gij mee oew lijk
schouwing."
„Leuk."
„Mja. Verstade, da'k aan 'nen jas bü de ka
chel niks heb?"
„Jawel."
„Kan ik dus toestemming krijgen in den geest
als de minister bedoeld heeft; en mee m'n ge
weer den akker op gaan?"
„Hoe verklaarde gij, dat zulks in den geest
van den minister is?"
„Omdat Zijne Excellentie hoogstwaarschijnlijk
niet geschift is, edelachtbare."
„En nou d'r uit!"
„Ook 'nen goeienmergen."
Dré III dee 't anders. Vaneigens! Jonk bloed!
Als ie van de week 'smergens op den akker
kwam, die zwart van de spreeuwen zag, dan
rende-n-ie naar huis, nam 't geweer, sprong
op Bles, galoppeerde den weg over, de velden
in en schoot, in den geest van 't Departement
van Landbouw, den maisakker schoon! Den
Eeker verdeelde de dooie veugels prontjes over
heel 't veld, van spreeuwen zouwen we veur-
loopig ginnen last hebben.
,,'n Paar jonge boeren, wijerop, hadden een
en ander gezien. En mee malkaar staan veze
len," zoo lee den Eeker 't later uit. „En ik wist
dalijk wie 't waren," zee-t-ie: ,,'t waren die
knuppels van Lazeroms, die den Dré nie meu
gen, nadat ie verlejen jaar Mei den eersten prijs
gewonnen hee mee dieën hindemissenrace bij
't concours-hippique!"
Hoe dan ook, na 'n uur kwam den veldwach
ter den akker op, liep recht naar 't maisveld,
zag de dooie veugels en gong naar Dré III.
„Gij hebt hier geschoten."
„Hebt ge dat gezien?'»
„Die dooie veugels
Enzoovoorts, amico. Dré III op den bon, t ge
weer in beslag, ge kent 't recept.
Eén ding is nog al troost: 't geweer krijgen
we verom! Da's altij zoo, hier. Ge krijgt van
den rechter twee kwartjes boete, want ook den
rechter is nie geschift en ge krijgt oew geweer
terug, mee 'n versche toestemming van den
minister, waar ge overigens nie veul aan hebt,
lijk ge nou wel begrepen zult hebben!
Maar Dré III beefde op z'n beenen. Onrecht
op zoo'nen jongen leeftijd is slecht te dragen.
En bekeurd worden omdat ge oew akkerproduct,
noodig en nuttig veur heel de gemeenschap,
beschermt teugen schadelijk gediert allee,
da's veur 'nen jongkearel onverdragelijkOf
hij mot ginnen druppel echt bloed in z'n don-
derement hebben. Maar dan zou ie Dré III nie
zijn, sodepin!
't Was 'nen zwaren pil veur 'm, om dien in
te nemen en als ge 't mij vraagt: is dat giftige
dink nóg nie deur z'n keel!
Maar 't ergste mot nog komen. Die Lazerom-
vlegels stonden na huiliën smerigen Judasrol,
van grooten afstand, Dré III te tergen. Al rap
hadden ze 'r 'n paar „vrinden" bij, hoe gakt
lat, amico; als den Judas in de menschen wordt
.nsgepeuterd, dan ziet ge soms de besten tot
duuvels veranderen, in weinig tijds!
Kort en goed: Dré III is er op uitgestapt!
Den Eeker vertelde: „Baas, waar ie de kracht
vandaan haalde, weet ik nie!"
Toen knipperde den Eeker mee z'n oogen,
of ie in 't felle licht keek.
„Maar op "nen oogenblik, na veul moelen-
gevecht, nam den Dré dieën éénen Lazerom
bij z'n strot en gooide 'm achteruit teugen heel
dieën troep aan. Hij kwam mee z'nen harden
kop teugen z'n bruur aan en die spoegde nét
z'n tanden uit, of ie ze gong zaaien! Nou, ge
wit baas. die kearels zijn vier, vijf jaren ouwer
dan den Dré. Den eene lee-d-onder dienst, maar
had verlof."
„En toen, Eeker?"
„En toen, baasHihihi! Toen hee den
Dré 'n nommer weggegeven, da'k nooit van m'n
leven nie vergeet! Zo'n klein, valsch stuk vergif
kwam uit de troep naar veuren en perbeerden
'nen kopstoot op den Dré. Maar den Dré sprong
omhoog, dat vergif schoot tusschen den Dré z'n
beenen deur, mee z'n smerig porem in den eerde
en toenBaas, als ge dét gezien had veul
schooner dan den besten voetbalmets! Dré III
pakte dieën gifpil bij z'n enkels, draaide 'm
rond en rond en sloeg er heel dieën troep mee
teugen 't vloerke! Hij gebruikte 'm, baas. als
'nen levenden knots! En kwèèken, kwèèken,
bleiren als dieën gifpil dee....! Sjuust 'n mager
verken, dat gekeeld wierd! Als al die lummels
d'r -portie hadden g'ad en 'm gesmeerd waren,
dan liet den Dré zijnen knots" los, die van
eigens in 't pinnekesdraad bleef hangen, daar
langs de sloot. Baas, zoo iets schoons zie Tc
nooit meer! Want snotdorie, baas, ze hadden
't zoo eerlijk verdiend! En dan zeggen ze nog
wel: peer den die den haver verdienen, krijgen
'm nie! Ik beloof oe baas, die veulens hebben in
vijf minuten wel veur 'n jaar haver te vreten
gekregen!"
Dat alles, amico, vertelde den Eeker me, als
den Dré op 't Raadhuis was. Waar ze mee z'n
allen moesten probeeren 'n aannemelijk ver
baal in malkaar te prutsen, dat één gastje van
bekanst 16 jaren, twaalf Judassen van 1821
jaren, „mishandelde".
Ik kan mee de pen nie kwaad overweg, maar
zóó'n verbaal schrijven, zonder uitgelachen te
worden deur den justitie, neeë dat zou me
te machtig zijn.
Maar zóó moest Dré III deus week dan deur
den kardons!
Me dunkt: hij hoeft z'n eigen nie te geneeren!
Hij is er gééf deurgekomen! En da's 'nen groote!
Ge hoort er wel meer van.
Veul groeten van Trui, den Schutter, den
Secondant en gin horke minder van oewen
t. a. v.
DRÊ.
Deur den kardons gaan: spitsroeden loo-
pen. Sch.