Zangers en klavierkunstenaars EEN LIED VAN WAGNER 4 m Spreeuwen zijn gewiekster dan burge meesters denken Vakonderwijs voor Drogisten ZONDAG 23 APRIL 1939 Schubert's „Valses nobles h BRABANTSCHE BRIEVEN Twaalf tegen één; da 's mishandeling! GRAMOFOON KRONIEK Elis. Schumann Orgelplaten Klavier-poëzie Lili Kraus Franz Schubert BELGISCHE SCHOLIEREN IN ONS LAND ONDER-DIRECTEUR „ALGEMEEN HANDELSBLAD" Thans wordt op 33 cursussen les gegeven aan 302 deelnemers Plaats van den drogist Nederland KOM DEZEN ZOMER NAAR T ariefswijziging Zomerzegels Ned. Indië T s jecho-Slowakije HEKKER'S POSTZEGELHANDEL N.V. Inkoop, Verkoop, Publ. Veilingen, Taxatie REEDERSJUBILEUM Ên zoo komt dan op 't end den oogst vort uit "eh overdaad, die dikkels deur God's zeef M°est. Tot den oogstdag eigens toe! Want alle Mfstmorgens lagen vuistgroote, rijpe vruchten, 3token, in 't gras van den boogerd. Vruchten, kkels wijd weggerold van den boom...,l Als negerzangeres heeft Marian Anderson ®ch een groote reputatie verworven terzake van "et zingen van het West-Europeesche lied, en ®Venzoo natuurlijk als vertolkster van het volks- 'ed van haar rasgenooten. Dat beteekent dus 'eh reputatie van universaliteit, want tusschen "et West-Europeesche kunstlied en het neger- Jelkslied liggen werelden, en het is dan ook *°or een negerzangeres een respectabele pres sie zoo zij het eerstgenoemde genre inderdaad "tester wordt. Het zij toegegeven, dat Marian Anderson het "aarmee ook ver heeft gebracht, maar als men "aar bijv. Schubert hoort zingen, dtn ontkomt j"en toch niet aan den indruk, dat deze liedkunst "aar nog niet in het bloed is gevaren, en dat haar, zoo zij er al in geslaagd is zich veel "an te leeren van de voordrachtstechniek, welke "ierbij vereischt wordt, toch niet van binnen "it begrijpt. Hoort men Marian Anderson daar- "a dan Noord-Amerikaansche negerliederen "fgen, dan doet men de merkwaardige ont dekking, dat zij het negerlied niet meer weet foor te dragen op de naïeve wijze, die bij het "olkslied past. Om het eenigszins overdreven •e zeggen: het West-Europeesche lied zingt zij negersch en het negerlied zingt zij te Euro- "eesch. Marian Anderson is eenigszins tusschen stoelen in komen te zitten. Haar toegewijde Studie van het West-Europeesche lied heeft "aar toch niet zoover gebracht, dat zij er wer kelijk volledig in is binnengedrongen, maar zij heeft er wel de naïeve ongekunsteldheid door "erloren, welke zij moet bezitten om het lied "an haar stamgenooten te kunnen vertolken, bit laatste kan men weer constateeren, wan- deer men de His Master's Voice-plaat hoort t>A 1676), waarop Marian Anderson aan den "'eugel begeleid door Kosti Vehanen, twee lie deren zingt: het bekende „Deep River" alsmede "1 don't feel noways tired". Reeds de arrange menten, waarin zij de liederen zingt, bewiizen "aar smaak voor het artificieele, en in de voor dracht ontwaart men een sterke bedachtheid °P „mooi"-zingen, die ten koste komt van de oprechte vertolking van den inhoud. Overigens "ingt Marian Anderson inderdaad mooi met "aar prachtige stem, en dit gevoegd bij haar donkere huidkleur zal er dan ook wel de oor daak van zijn, dat zij zich een zoo fabelachtige Populariteit heeft verworven bij een publiek, dat zich een even oppervlakkige voorstelling heeft gevormd van het kunstlied als van de Volksmuziek. Het ls overigens een kwestie van smaak of "len meer houdt van een kunstenaar, die een kwaliteit heelemaal bezit, dan wel van een artist die er twee slechts ten deele de zijne kan "oemen. Wij voor ons kiezen liever voor de eerste categorie, welke op de His Master's Voice-plaat DB 3654 vertegenwoordigd wordt door Elisabeth Schumann. Zij zingt een heel Merkwaardig lied van Wagner, n.l. „Schlaf ein, "oldes Kind", alsmede Liszt's lied „Oh, quand ie dors", op tekst van Victor Hugo. Dat is dus ^el de hoog-romantiek, maar daarin is Elisa beth Schumann ook een meesteres. Wagner's "ed, waarvan de tekstdichter onbekend is ge bleven, behoort eigenlijk tot drie Fransche ro mancen, die Wagner in 1840 schreef te Berlijn, boen hij zich overal miskend en uitgestooten "ag. Met deze nogal zoete liederen hoopte hij "ich toegang te verschaffen tot de Parijsche 6alons, maar het vliegertje ging niet op: voor de Parijsche salons was Wagner nu eenmaal "iet geboren. De twee andere liederen van het drietal, „Mignonne" en „Attente" geheeten, wor den nooit meer uitgevoerd. Het Wiegelied even wel verschijnt nu en dan nog wel eens. Te- Vecht, want het heeft een zekeren geestigen ge voelstoon en het anticipeert reeds op het ■■Spinnerlied" uit „Der fliegende Hollander", die wat later maar nog in dezelfde periode zou ontstaan. Met Liszt's lied vormt het op deze "laat een mooie combinatie, ofschoon „Oh, "Uand je dors" veel uitbundiger en pathetischer "an toon is. Elisabeth Schumann echter zingt "et nogal ingetogen en licht. Hoe dan ook, een Mooie opname. Een zanger van typisch Duitsche cultuur is de befaamde Julius Patzak, die op Polydor 95437 twee Mozart-nummers ten beste gaf, be geleid door het orkest van de Berlijnsche Staatsopera onder leiding van Hermann Wei gert. Het zijn „Dies Bildnis ist bezaubernd schön" uit „Die Zauberflöte" en „TJn' aura amorosa" uit „Cosi fan tutte". Vooral de een voudige en gevoelige Duitsche lied-lyriek ligt Patzak voortreffelijk, maar ook van het poëti sche ,,Un' aura amorosa" geeft hü een fraaie, bewogen vertolking. Voor de liefhebbers van de Fransche opera valt er nog een zeer geslaagde plaat te vermel den van Odeon No. 7895, waarop de tenor Giovanni Malipiero, begeleid door het orkest van de E.I.A.R., den Turijnschen radio-omroep, het droomverhaal uit de tweede acte van Masse net's „Manon" en de romance uit de derde acte van Thomas' „Mignon" zingt, vloeiend en zoet van klank. De tegenstelling is groot, maar daarom juist wel aantrekkelijk: wij verdiepen ons nu in eenige orgelplaten en verheugen ons al bij voorbaat over hun verschijning, want de gra- mofoonondernemingen zijn spaarzaam met or gelopnamen. Columbia komt nu op DX 903 met een prachtige opname van César Franck's „Pièce Héroïque, glorieuze muziek, vervuld van een nobel pathos, dat altijd treft door de wijs heid, waarmee het maat weet te houden. De uitvoering is toevertrouwd aan den meester- organist Edouard Commette, die het speelt op het orgel van de kathedraal „St. Jean-de-Lion", en inzonderheid vestigen wij ook de aandacht der liefhebbers op de kwaliteit van het orgel (is het een Cavallié Coll?). De tweede interessante orgel-opname wordt ons geleverd door Telefunken E 2780, waarop Fritz Heitmann Bach's Toccata en Fuga d-moll speelt, een der meest majesteitelijke orgelwer ken van den meester, waarvan Heitmann een grootsche lezing geeft. De plaat munt ook uit door haar geluidsreproductie. Op het hamerklavier laat Lili Kraus zich hoo- ren en wel met Haydn's „Andante variée" op Odeon 7820, een fijn en puntig muziekje, welks grootste bekoring zijn precieuze figuratie is. Lili Kraus tikt het fijntjes uit den vleugel. Op het stuk van geserreerde, geestige muzikaliteit zoekt zij onder de Duitsche pianisten naar haar gelijke. Dat blijkt ook uit haar opname van Schubert's „Valses nobles" op. 77 op Odeon Rxx 140074, muziek, die allen liefhebbers van het pianospel wel bekend is, maar hoe bekend ook, zij zullen er van ophooren als zij deze sierlijke walsen door Lili Kraus hooren voordragen in al hun charme en gratie, als de manifestatie van de muze der poëzie zelve. Er valt niet veel bij te zeggen: men zit er stil bij en geniet. En als het afgeloopen is, dan gaat men naar het klavier en begint ze zelf te spelen, deze onbeken de „Valses nobles", die men door Lili Kraus op nieuw heeft ontdekt. En het is wel de grootste verdienste van de reproduceerende muzikanten, dat zij ons niet epateeren met hun bravoure en hun knapheid, maar ons aanzetten tot zelf-mu- siceeren. De muziek kan op den duur niet le ven van menschen, waarvan een klein deel op het podium zit en fabelachtig knap speelt, ter wijl het grootste deel in de zaal werkeloos luis tert. Zij moet het hebben van de liefhebbers, die het thuis zelf-doen. Daartoe moeten de vakmen- schen hen opwekken, Lili Kraus heeft dat ver mogen. Hoe veelzijdig haar begaafdheid is, kan men vaststellen als men na Schubert op Odeon Rxx 140075 en 140076 haar vertolkingen hoort van Bartók's „Drie rondo's op volkswijzen" en zijn Roemeensche volksdansen op de laatste plaatzijde. In de volksdansen is Bartók nog de folklorist, die de volksdansmotieven bewerkt tot boeiende pianostukken. In de rondo's op volks wijzen begint hij reeds het volkslieflmateriaal te verwerken tot composities van persoonlijke in ventie ten aanzien van structuur en vorm. On der Lili Kraus' vingers vertoonen deze prach tige stukken al de kracht van hun markant ka rakter. Wil men de virtuositeit om de virtuositeit, die ook wel eens aardig is, dan kan men terecht bij Columbia DX 905, waarop Anatole Kitain twee stukken speelt van Rachmaninoff (Etude ta bleau f-min. op. 33 No. 1 en de Prelude gis-min. op. 32 No. 12) en van Scriabin (twee jeugdwer ken, de Etude op. 2 No. 1 en de Prelude op. 11 No. 2)'. Als klankstukken zeer te waardeeren en door Kitain met veel vaardigheid uitgevoerd. L. H. Evenals vorige jaren brengt een groep van enkele honderden Belgische scholieren weder een bezoek aan ons land wederkeerig plegen Nederlandsche schoolgroepen naar België te trekken en Zaterdagmiddag tegen half drie kwamen zij aan het Hollandsche spoorstation te Den Haag aan, om vervolgens, in gezelschap van Haagsche scholeren, door de stad te wan delen naar het Mauritshuis. Nadat van de in het gebouw aanwezige kunstschatten indrukken waren opgedaan, begaf men zich naar de Rid derzaal, waar prof. Van Poelje, directeur-ge neraal van het Onderwijs en voorzitter van het bestuur der Nederlandsche stichting voor schoolreizen, het gezelschap namens de Neder landsche regeering hartelijk welkom heette Aanwezig was o.a. de Felgische gezant, J. baron Herry. De koninklijke militaire kapel deed hierna de Brabangonne weerklinken. Vervolgens heeft de heer Verboven, nspec- teur bü het onderwijs in België, namens zijn regeering dank gebracht voor de ontvangst. Hierna werd het Wilhelmus ten gehoore ge bracht, gevolgd door enkele andere muziek nummers. Het gezelschap hield in „Seinpost" te Sche- veningen een gemeenschappelijken maaltijd en vertrok te 20.18 per extra-trein naar Amster dam, ter voortzetting van zijn reisprogramma. Tot onder-directeur van het „Algemeen Han delsblad" is benoemd de heer A. J. Boskamp, tot nu toe algemeen secretaris. Het vakonderwijs voor drogisten, ter opleiding tot het verkrijgen van het Diploma Drogist, uitgereikt door een examen-commissie uit de drie Drogistenbonden, n.l. den Algemeenen Nederlandschen, den Nederlandschen Katho lieken en Nederlandsch Christelijken Drogisten- bond, wordt reeds sinds 1912 door verschillen de cursussen, over het geheele land verspreid, gegeven. Aldus een publicatie van den Alg. Ned. Drogistenbond. In den ouden tijd, eenige eeuwen terug, was de drogist reeds de man, die onder het publiek bekend was als de verkooper van kruiden, che micaliën en datgene wat men onder huismid delen verstond. Eveneens waren zij kruiden zoekers, welke kruiden zij droogden en verder ten verkoop toebereidden. De drogist eertijds voortgekomen als leerling van een apotheker, dan wel opgeleid door an deren als kruidenzoeker, was tevens de leve rancier van den apotheker. In sommige gil den werden zij in één naam genoemd, hadden zitting in die gilden, waren daarin opgenomen. Intusschen, de drogist van eertijds behoorde tot hen, die door de verschillende wetten er kend werd als te zijn „Verkooper van Genees middelen, Kruiden enz." Dat ging goed tot 1865; de drogist was een lid van de maatschap pij, die, hoewel geduld door de apothekers, tech volgens hen geen geziene gast was in die maatschappij. Op aandringen van sommigen werd een Wetsontwerp ingediend, waarbij de drogist uitgeschakeld werd, het examen vooi Drogist afgeschaft. De titel van „Drogist" en zijn werkzaamheden werden alleen nog gewaar borgd aan hem of haar, die vóór 1 Juni 1865 in het bezit waren van een diploma als Drogist. Nadat de Nederlandsohe Drogistenband in 1893 was opgericht, werd het niet veel beter met de herzieningen van de beruchte Lijst C, de lijst waarop de stoffen aangegeven werden, die door drogisten slechts verkocht mochten worden boven de hoeveelheid als bij die lijst aangegeven. Hebben verschillende Commissiën, die deze lijst bezien hebben, wel gelegenheid gegeven dat de humor niet ontbrak, de commissie, die in 1927 die lijst herzag, wist het zoo ver te bren gen, dat aan den drogist Verboden werd het artikel salmiakdrop te verkoopen bij mindr-r dan 200 gram oftewel 2 ons. Denkt u den school jongen, die voor het naar school gaan voor een paar centen' salmiakdrop wil hebben, hij kan die niet meer bij den drogist krijgen, hij moet naar den apotheker om zijn lust op salmiak drop te kunnen voldoen. Bezien wij de laatste lijst, dan kan de dro gist zijn kinawijn niet meer verkoopen dan bij een liter tegelijk, Emserzout-koekjes niet min der dan 200 stuks, kamferspiritus bij niet min der dan 2 ons, enz. enz., te veel om op te noemen. Genoeg thans over de nog heden vigeerende Wet op de voorziening van Geneesmiddelen. Wij hebben getracht in zeer korte trekken te kennen te geven onder welke moeilijke omstan digheden de drogist zijn bedrijf moet uitoefenen Nu een en ander over het vakonderwijs. Na het oprichten van den Drogistenbond werd gevoeld dat, indien men het vak op hoog peil wenschte te brengen, men moest zorgen dat de vakgenooten ook wel degelijk vakkun dig werden. Dat nu was een moeilijk probleem, n.l. het daarheen te leiden dat alle vakgenoo ten het vak dat zij beoefenden ook terdege kenden. Weliswaar hielden de apothekers zich bezig met het kweeken van leerlingen, doch de toevloed van leerlingen in de jaren om 1890 was nog niet van dien aard dat gesproken kon worden, dat uit de apothekers-adsistenten een voldoend aantal te voorschijn kwam om zich te gaan vestigen als drogist. Daarbij, de opleiding voor apothekers-adsistent was een geheel andere dan die voor drogist gewenscht werd, waar de laatste zich niet bemoeien zou met het gereedmaken van recepten. Dienten gevolge werd uitgezien naar het stichten van vakcursussen, op welke cursussen de a.s. drogis ten konden worden onderwezen. Het zou evenwel nog tot 1912 duren voor en aleer een cursus tot stand kon komen. Na heel veel bemoeiingen mocht het 't bestuur van den Nederlandschen Drogistenbond gelukken in November 1912 een cursus voor het Drogisten- onderwijs te Amsterdam te stichten. Na den eersten cursus werd een tweede cur sus te Amsterdam gegeven, doch allengs deed de behoefte, zich gevoelen om ook in meer plaatsen cursussen te stichten, al zou dat ook gepaard gaan met groote kosten. Op verzoek van ons bestuur werd door de Regeering een subsidie verstrekt van eerst 3000.later Van 4500.per jaar, ten be hoeve van dat vakonderwijs. De gemeenten Utrecht, Rotterdam en Den Haag gaven even eens subsidie, zoodat het geven van vakonder wijs voor den Bond minder bezwaarlijk werd. Jaar op jaar kwamen er meer deelnemers, jaar op jaar werd het aantal cursussen grooter, zoodat begin Januari 1939 aan 33 cursussen met een aantal van 302 deelnemers les gegeven wordt. Na het beëindigen van een cursus (duur plm. 2 jaar en 8 maanden) worden de leerlingen in de gelegenheid gesteld de proef van bekwaam heid af te leggen voor een examen-commissie uit de drie Drogistenbonden, te weten leden van den Algemeenen, den Ned. Katholieken en den Ned. Christelijken Drogistenbond. Het aantal deelnemers aan het examen stijgt telken jare; voor het examen van 1937 gaven zich op 102, voor dat van 1938 104 candidaten. Het aantal geslaagden varieert van 5869 pCt. Opmerkelijk is, dat het aantal geslaagden hoo- ger is onder de oudere deelnemers van een cursus. De vraag is meermalen gesteld: „Is het wenschelijk en noodig dat de drogist vakken nis heeft? Verhandelt hij zooveel artikelen waarvan het gewenscht is, dat hij weet wat het is, waartoe het dient en wa't de eischen zijn, waaraan het artikel moet voldoen?" Die vraag kan beantwoord worden als volgt: Het is meer dan wenschelijk, dat ieder die een zaak drijft, weet wat hij verhandelt en zeker is dat voor den drogist meer dan gewenscht. De drogist is de vraagbaak van het publiek. In verschil lende omstandigheden moet hij weten of de waar die hij verkoopt voldoet aan de eischen aan die waar gesteld. De drogist is meer dan een gewone winkelier, hij streeft naar de be vordering van de volksgezondheid, daar het publiek als van ouds de verschillende benoo- digdheden tot het samenstellen van huismid deltjes, als wel voor huishoudelijk gebruik van verschillende dingen, bij hem koopt. Hij dient te weten of de stoffen, die hij verkoopt beant woorden aan dat wat zij moeten zijn. En dat kan hij op een cursus van den Algemeenen Nederlandschen Drogistenbond leeren. Daar naast is de drogist verkooper van verschillen de chemische stoffen ten dienste van de tech niek; denk maar aan de foto-branche, aan den verkoop van desinfectie-middelen, enz. enz Dat alles te weten wat men verkoopt en waar toe het dient, moet de drogist weten, en volgt hij den cursus met vrucht, dan weet hij hei ook. Echter, de drogist moet zich niet op het terrein van den apotheker begeven, dus geen recepten gereed maken of zich leenen tot net bereiden van de geneesmiddelen. De apotheker is en blijft de bereider van de geneesmiddelen, die door den medicus op recept worden voor geschreven. Nu de lente in het land is en weer plannen gesmeed worden voor de komende vacantie- maanden, beijveren allerlei commissies en V. V. V.'s zich weer om tal van Nederlandsche ge meenten weer zoo aantrekkelijk mogelijk voor te stellen en geschikt te doen zijn voor een kor ter of langer verblijf in den zomertijd. Van de algemeene reclame-commissie voor de badp'aats Noordwijk ontvingen we weerr een fleurig gidsje, dat een overzicht geeft van de velerlei attracties, welke deze seizoenplaats biedt. Het dichtbij gelegen Katwijk aan Zee liet zich evenmin onbetuigd en liet ook een duide lijke uitgebreide gids voor dit jaar verschij nen met een lijst van hotels, pensions, kamers, enz. In zijn nieuwjaarsrede op 2 Januari 1939 kon digde de Directeur-Generaal der F.T.T. een be langrijke tariefsverlaging aan. „Of deze verla ging dit jaar reeds tot stand zal komen," aldus de heer Damme, „is twijfelachtig." Maar reeds drie maanden later is de beslis sing genomen. Zooals wij reeds eerder bericht ten, is voor het binnenl. verkeer, benevens voor het grensverkeer met België en Duitschland en voor het verkeer met de overzeesche gewesten het briefkaarttarief van vier op drie cent ge bracht. Briefkaarten van drie cent worden daartoe vervaardigd. Het aanteekenrecht voor het binnenland en internationaal verkeer is van vijftien op tien cent gebracht. In verband met deze beslissing worden post zegels van 22 cent aangemaakt. Op 31 Maart zijn de zegels van vier en 27 cent ingetrokken. De nieuwe 22% cent is niet als onze vroegere 22% cent van 1926/28 olijfbruin maar rood- ora'nje; overigens is de afwerking als die der andere zegels. (Koninginne-type papier met watermerk kringetjes en tanding 13%12%). Daar Nederland binnenkort nieuwe frankeer zegels zal krijgen, zal deze 22% cent maar een kort bestaan hebben. Tengevolge van de verlaging van de post- tarieven, zal de vier cent van de komende zo merzegels vervallen. In de plaats daarvan komt een nieuwe waar de van 2% cent, met een toeslag van 2% cent. De toeslag van de drie cent wordt met een cent verhoogd, zoodat deze- zegel nu zes cent zal kosten. Zooals we reeds mgldden, zijn de zomerzegels vanaf 1 Mei verkrijgbaar. „Batavia" deelt mede, dat de Indische Poste rijen aan de gedelegeerden van het Wereldpost- congres te Buenos-Ayres een complete verza meling van de koerseerende frankeer- en post zegels zullen uitreiken, die alle voorzien zijn van den opdruk: Specimen". In 1924 werd eens een dergelijke serie uitge geven, die in den speciaal-catalogus bekend is als de „Stockholm-serie". De heer J. A. Th. maakt in het Ned. Philate- Ustenblad de verzamelaars opmerkzaam op de drie zegels van Tsjecho-Slowakije van 1935, ver schenen tijdens het katholieke congres, om te herdenken dat het tien eeuwen geleden was, dat de H. Thysillos en de H. Methodos in Moravië aankwamen. Zij arbeidden in de negende eeuw als apostelen onder de Slaven en vertaalden voor het eerst den bijbel in hun taal. Op de zegels ziet men de twee heiligen afge beeld met den bijbel in de handen. Eenig in hun soort zijn echter deze zegels, omdat, voor zoover bekend, alléén zij een citaat bevatten uit de H. Schrift. Met behulp van een vergrootglas kan men duidelijk het begin van het Evangelie van Jo hannes onderscheiden. Er staat: „In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God". ROKIN 40 AMSTERDAM-C. De Nederlandsche Vereeniging van reeders in de binnenvaart hield ter gelegenheid van haar vijf-jarig bestaan Vrijdagmiddag in Bris tol te Rotterdam een druk bezochte receptie O. a. kwamen him gelukwenschen aanbieden de referendaris F. J. Gerards namens het mi nisterie van Waterstaat en oud-minister mr. T. J. Verschuur, contact-commissaris der regee ring voor de Rijnvaart. Amico, Over al 't geschapene wervelt nou en dan 'ns «en sturm, die 't jonk gewaske, 't gele kieken, spulsche katje, den jeugdigen mensch, ja jonge huwelijk zwaar beproeft. 't Is of 't allegaar 'ns in 'n groote zeef gaat, Waardeur al 't zwak, 't spul-onder-de-maat, ^ordt uitgezift veur den mesthoop. k Heb dat al zoo dikkels bespeurd, da 'k veur hï'n eigen de vaste overtuiging kreeg na lange Mten, dat hier sprake mot zijn van 'n soorte ment van onbeschreven Scheppingswet. Voor- )aarssturmen woeien nie alleen over den jongen Mtker, amico! Oen vruchtboom b.v. krijgt zijnen knaauw ook "'e alleen in't Vóór jaar! Veul van z'n eer- ?e bladknopkes vriezen dood. Toch komt ie in groenVeul van z'nen blossem versturmt. Toch -t zien de vrucht! Veul vruchtknoppen vallen j^artbevroren in den grijzen eerde en veul stur en af. Tóch gift ie oogst. Veul zwak is deur de gegaan, veul sterk bleef toch over. Al zijn lidteekens van sturm en ontij op den oogst ook dikkels duidelijk te bespeuren. ®n ik mot nou toch ook even denken aan de die 't beste loof vol gaten vreet. Aan de Meeuw, die veul van 't jonge ooft wegrooft. jMhde wesp, die aan de schoonste vruchten j"aagt! En toch...., den gezonden boogerd eVert oogst, manden vol! ^eul teeren, witten blossem verwaaide, maar eer sappen bleven over veur de vruchtzetting. l ^eul jonge vrucht gong verloren, maar beter "sten de takken den zwaren vruchtenrest dra- «h! Maar laat ik nie te wijd van m'n champiter dólen. (Subiet zou 't gaan lijken of 'k bang veur m'n eigen vertessel van deuze week was!). 'k Wou zeggen: Al 't geschapene mot zoo 'ns deur den kardons. 't Prille kieken, dat in 'nen verkeerden nest verzeilt, mee z'n onnoozel „ver standje" en dus deur tien, twintig vrimde kie kens wordt aangevallen, sufgepikt, weggewerkt. 'tJonge katje, dat na drie dagen en drie nach ten weer thuiskomt mee 'n stuk van den stèèrt af, 'n scheur in 't oor, geronnen bloed aan 't nuske, 'nen haak in den pols en mee 'n mank pootje. En mee veul honger en slaap! Den kwajongen, die na uren en uren naar huis komt geslopen als 1L net als dat katje van daar- sjuust. En dikkels nog erger. Ik wil zeggen: nie mee éénen haak in den bloes en in de broek, maar „verscheurd" van kop tot teen. Wij, Trui en ik, wij hebben er tenminste wel 'ns eenen thuisgekregen mee niks anders meer aan dan z'n klompen! Dat schoffie was veur den zoo- veulsten keer gaan zwemmen in verbojen water en had den boschwachter al zoodikkels 'nen valschen naam opgegeven temidden in 't ven, waar den ondeugd z'n eigen zoo veilig voelde als Adam in 't Paradijs, dat den boschwachter tenslotte mee onzen Giel z'n kleerenbundeltje aan den haal gong, denkende: nou krijg ik den bandiet vaneigens wel op mijnen bureel. Ochja dieën boschwachter, Rinus Blijlevens hiette- n-ie, wits 'nen geboren optimist! Teugen don ker kwam onzen Giel thuis aangezet in 'nen ouwen baalzak en op z'n klompen, 't Jonge hu welijk....! Allee, als dat de eerste jaren, mee de veule moeilijkhedens, steuvig te boven komt, dan kunde wel tien teugen één zetten, dat die dikkels'gerepareerde huwelijksschuit in de goeie haven loopt! 't Ding is zeewèèrdig gebleken! Alles mot zoo 'ns deur den kardons. Ge verzeilt er dikkels tusschen, lijk dat stomme kieken. Zonder erg. Als in 'nen kwaaien droom. Ik kan daar eigens van meepraten. En.... als men eerlijk is, wie nie! Kunst is dan er tusschenuit te geraken als onzen Giel b.v. Wat ermer aan kleeren desnoods, maar heel huids. Bestolen en begapt desnoods, maar blank van gemoed, als onzert Giel van vel, toen ie 'n halven dag in 't water had gezeten. Van de week gong Dré III deur den kardons. Ge mot weten: hij had er plazier en zag er voordeel in, om van 't jaar maïs uit te zetten. Wordt hier nog al werk van gemaakt, 't Is 'n prachtig gewas, 't gedijt hier best en geren had ik 'm zijnen gank laten gaan. Wel wist ik had ik van 'nen kennis van me dat 't 'n temptatie is. om de spreeuwen uit zoo'n maïs veld te houwen! Zoo gauw de malsche spruiten boven den eerde komen, ter grootte en dik als 'n vingerlid, dan is dat spreeuwentuig nie van oewen akker te slaan! En als ge 'r dan nou en dan nie 'ns 'n steuvig schot deurjaagt, stade sjuust te werken veur dat graauwe gebroed. Ik héb 'n geweer, heb daar vergunning veur. Van eigens! Onzen minister van landbouw mag mis- schient 'nen maiskolf en 'nen terwe-aar nie van malkaar kunnen onderscheien hij wit heel goed dat 't akkergewas veur zijn belastingbe- taalders en nie veur de spreeuwen bestemd is! Al heeft 'nen Minister van Oorlog nog nooit 'nen oorlog gezien, dat neemt heelegaar nie weg, dat ie bliksemsgoed wit, dat z'n soldaten spullen motten hebben om de grenzen te verdedigen. Dat gaat nie mee de woorden: „koest, lille- kerds!" Maar nou zit er aan mijn geweer 'n groot mankement! Ik mag er nie mee buiten komen. Ik nie alleen, maar méér Ulvenhoutsche boe ren zitten te kijken mee zoo'n binnenshuis geweer! Ennebinnenshuis valt er nou een maal weinig uit te roeien. Ge zou 't trouwens nie meugen ook, want daar leest ge dikkels ge- nogt van in de krantEn ge mot nie ge- looven, amico, als den akker vol mee spreeuwen zit en ik leg in 't achterhuis nog zoo sjecuur aan, op de pomp, dat er één spreeuw Wegvliegt, daar gunderwijd uit den akker. Wat dat betreft zijn dé spreeuwen veul gewiekster dan burge meesters denken! Want ge verstaat: nie den minister bezurgde mijn geweer dat mankement. Evengoed als den minister van Oorlog zijn sol daten gin geweer geeft om er thuis den ver stopten gootsteen mee deur te steken, geeft on zen minister van Landbouw mij gin geweer om er thuis mee op de muizenjacht te gaan. Bo vendien: dan was ik mee Trui nog nie klaar! Ge begrijpt er niks van? Kek, 't zit zoo: ik heb van den minister 'n geweer gekregen (toe stemming tenminste, want ministers géven niks weg!) om de spreeuwen van m'n akker op te jagen. En er nou en dan 'ns een te raken ook! Eén dooie spreeuw is veur de spreeuwen 'n baken in de maiszee! Want als er zoo'nen gaauwdief veur merakel ligt, dan komen ze veur- loopig nie verom! Maar nou heeft onzen uitgeslapen Burger mij de toestemming uitgereikt, mee de bepaling da'k uit 't dak of pl..raamke mot schieten. Daarmee is den plazierjager van 'nen meugelijken con current af Da's dus ook in orde! Toen ben 'k naar den spreeuwenakker gegaan en 'k heb veur de spreeuwen 'nen soortement van missiepreek gehouwen. Ik heb gezeed: „Be minde ongeloovigen, daar mot ergens 'n spreeu wenhei zijn, minstens 'n spreeuwen vage vuur! Daar kan ik jullie inschieten mee m'n geweer enik ben er niks te goed veur! Smeert 'm dus den hemel in m'n geweer staat thuis!" Ze bleven kalm deurvreten, hel en vagevuur risceerend veur mijn malsch gewas. Da's dus nie in orde! 't Was bewezen. En ik naar 't raadhuis. „Edel achtbare," zee ik daar: „ik kan mee dat ge weer niks aanvangen." „Mot ge 'n ander aanschaffen." „Jawel, maar 't geweer is heel best." „Mot ge beter leeren schieten." „Edelachtbare, ik schiet goed genogt om 'nen appel op jouw hoofd maar vijf centimeters te laag te missen!" „Da's bekanst beleediging, man!" ,,'t Is maar bij manier van spreken; ik wil me nie veurdoen als Willem Teil." „Dus Willem Tell-op-vijf-centimeters-na!" „Omtrent, ja!" „Verder?" „De spreeuwen hebben er vierkant 't verrek aan, da'k thuis 'n geweer heb." „Spreeuwen zijn slim!" „Daarom! Verleen me dus toestemming om mee m'n geweer den akker op te mogen gaan want wat heb ik aan 'nen winterjas, als ik die alleen maar dragen mag thuis, bij de platte- buis!" „Niks." „Sjuust! *k Zou buiten sterven van de kou." „Den dood mot 'n oorzaak hebben." „Nou zijn we kiet." „Kiet?" „Ja. Ik mee m'n lage schot, gij mee oew lijk schouwing." „Leuk." „Mja. Verstade, da'k aan 'nen jas bü de ka chel niks heb?" „Jawel." „Kan ik dus toestemming krijgen in den geest als de minister bedoeld heeft; en mee m'n ge weer den akker op gaan?" „Hoe verklaarde gij, dat zulks in den geest van den minister is?" „Omdat Zijne Excellentie hoogstwaarschijnlijk niet geschift is, edelachtbare." „En nou d'r uit!" „Ook 'nen goeienmergen." Dré III dee 't anders. Vaneigens! Jonk bloed! Als ie van de week 'smergens op den akker kwam, die zwart van de spreeuwen zag, dan rende-n-ie naar huis, nam 't geweer, sprong op Bles, galoppeerde den weg over, de velden in en schoot, in den geest van 't Departement van Landbouw, den maisakker schoon! Den Eeker verdeelde de dooie veugels prontjes over heel 't veld, van spreeuwen zouwen we veur- loopig ginnen last hebben. ,,'n Paar jonge boeren, wijerop, hadden een en ander gezien. En mee malkaar staan veze len," zoo lee den Eeker 't later uit. „En ik wist dalijk wie 't waren," zee-t-ie: ,,'t waren die knuppels van Lazeroms, die den Dré nie meu gen, nadat ie verlejen jaar Mei den eersten prijs gewonnen hee mee dieën hindemissenrace bij 't concours-hippique!" Hoe dan ook, na 'n uur kwam den veldwach ter den akker op, liep recht naar 't maisveld, zag de dooie veugels en gong naar Dré III. „Gij hebt hier geschoten." „Hebt ge dat gezien?'» „Die dooie veugels Enzoovoorts, amico. Dré III op den bon, t ge weer in beslag, ge kent 't recept. Eén ding is nog al troost: 't geweer krijgen we verom! Da's altij zoo, hier. Ge krijgt van den rechter twee kwartjes boete, want ook den rechter is nie geschift en ge krijgt oew geweer terug, mee 'n versche toestemming van den minister, waar ge overigens nie veul aan hebt, lijk ge nou wel begrepen zult hebben! Maar Dré III beefde op z'n beenen. Onrecht op zoo'nen jongen leeftijd is slecht te dragen. En bekeurd worden omdat ge oew akkerproduct, noodig en nuttig veur heel de gemeenschap, beschermt teugen schadelijk gediert allee, da's veur 'nen jongkearel onverdragelijkOf hij mot ginnen druppel echt bloed in z'n don- derement hebben. Maar dan zou ie Dré III nie zijn, sodepin! 't Was 'nen zwaren pil veur 'm, om dien in te nemen en als ge 't mij vraagt: is dat giftige dink nóg nie deur z'n keel! Maar 't ergste mot nog komen. Die Lazerom- vlegels stonden na huiliën smerigen Judasrol, van grooten afstand, Dré III te tergen. Al rap hadden ze 'r 'n paar „vrinden" bij, hoe gakt lat, amico; als den Judas in de menschen wordt .nsgepeuterd, dan ziet ge soms de besten tot duuvels veranderen, in weinig tijds! Kort en goed: Dré III is er op uitgestapt! Den Eeker vertelde: „Baas, waar ie de kracht vandaan haalde, weet ik nie!" Toen knipperde den Eeker mee z'n oogen, of ie in 't felle licht keek. „Maar op "nen oogenblik, na veul moelen- gevecht, nam den Dré dieën éénen Lazerom bij z'n strot en gooide 'm achteruit teugen heel dieën troep aan. Hij kwam mee z'nen harden kop teugen z'n bruur aan en die spoegde nét z'n tanden uit, of ie ze gong zaaien! Nou, ge wit baas. die kearels zijn vier, vijf jaren ouwer dan den Dré. Den eene lee-d-onder dienst, maar had verlof." „En toen, Eeker?" „En toen, baasHihihi! Toen hee den Dré 'n nommer weggegeven, da'k nooit van m'n leven nie vergeet! Zo'n klein, valsch stuk vergif kwam uit de troep naar veuren en perbeerden 'nen kopstoot op den Dré. Maar den Dré sprong omhoog, dat vergif schoot tusschen den Dré z'n beenen deur, mee z'n smerig porem in den eerde en toenBaas, als ge dét gezien had veul schooner dan den besten voetbalmets! Dré III pakte dieën gifpil bij z'n enkels, draaide 'm rond en rond en sloeg er heel dieën troep mee teugen 't vloerke! Hij gebruikte 'm, baas. als 'nen levenden knots! En kwèèken, kwèèken, bleiren als dieën gifpil dee....! Sjuust 'n mager verken, dat gekeeld wierd! Als al die lummels d'r -portie hadden g'ad en 'm gesmeerd waren, dan liet den Dré zijnen knots" los, die van eigens in 't pinnekesdraad bleef hangen, daar langs de sloot. Baas, zoo iets schoons zie Tc nooit meer! Want snotdorie, baas, ze hadden 't zoo eerlijk verdiend! En dan zeggen ze nog wel: peer den die den haver verdienen, krijgen 'm nie! Ik beloof oe baas, die veulens hebben in vijf minuten wel veur 'n jaar haver te vreten gekregen!" Dat alles, amico, vertelde den Eeker me, als den Dré op 't Raadhuis was. Waar ze mee z'n allen moesten probeeren 'n aannemelijk ver baal in malkaar te prutsen, dat één gastje van bekanst 16 jaren, twaalf Judassen van 1821 jaren, „mishandelde". Ik kan mee de pen nie kwaad overweg, maar zóó'n verbaal schrijven, zonder uitgelachen te worden deur den justitie, neeë dat zou me te machtig zijn. Maar zóó moest Dré III deus week dan deur den kardons! Me dunkt: hij hoeft z'n eigen nie te geneeren! Hij is er gééf deurgekomen! En da's 'nen groote! Ge hoort er wel meer van. Veul groeten van Trui, den Schutter, den Secondant en gin horke minder van oewen t. a. v. DRÊ. Deur den kardons gaan: spitsroeden loo- pen. Sch.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 7