IN DEN TREIN EN UIT DEN TREIN FLEURIG IN DEN VOORJAARSREGEN i ONKRUID I 1 als groente ZONDAG 23 APRIL 1939 Een Hollandsche in Chicago Ver- 1 telt ons DE ZOMERSLAAP van den bontmantel I Uit Boeken en Bladen GULBRANSSEN, DE VEEL GELEZENE i ummiiiiiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiii'- ■M»Éi li» itÉiii HM KENT U Dr. E. Hoekstra's Hoestpillen Sportmantel in groene en zwarte ruit met breede groen suède ceintuur gesloten Wanneer deze band van zacht rubber, welke eenige bewe gingsvrijheid toestaat, baby aan bedje of aankleedtafel vast houdt, kan moeder met een gerust hart het spartelende kindje helpen en het zelfs een moment alleen laten, buiten haar be reik, wanneer bel of telefoon haar plotse ling zouden weg roepen. Brandnetel-omelet .door WILLY WATERMAN r- Mary is mijn vriendin en Mary gaat op reis. Naar New York. Dat duurt achttien uur en ze wikt en weegt of ze 's nachts zal reizen of overdag; of een gedeelte van den dag en nacht. Ze besluit tot het eerste en ze belt het station op om te vragen hoe laat de trein gaat. In Amerika doet men alles per telefoon, behalve den bakker en den slager, zooals in Holland. „Kom je me goeden dag zeggen aan den trein?" vraagt ze. Natuurlijk! Mijn herinneringen aan spoor- reizen op Amerikaanschen bodem zijn zóó le vendig en plezierig, dat ik niets liever wil dan mijn goede vrienden terugzien, zelfs al gaan ze mij Mary ontvoeren. Bovendien krijg ik dan de gelegenheid om één van Chicago's grootste stations te zien. Zoo trek ik er dus op een laten avond op Uit en ik tracht Mary's aanduidingen letterlijk op te volgen: „Als je uit het „elevated" sta tion komt, loop je één blok Zuid, dan vier blokken West. Houd je tasch goed dicht, want het is een rare buurt daar. In het station moet je op de Oost-perrons zoeken naar de New- York Pullmantrein. IS heb berth negen in wa gon 4364." Ik tracht Mary's aanduidingen letterlijk op te volgen, maar als ik uit mijn elevated sta tionnetje kom, verwensch ik de Amerikaansche gewoonte, om altijd te spreken van Noord, Zuid. Oost, West. inplaats van: links, rechts, loop-je-neus-achtema en achteruit! Nu moet ik een voorbijganger aanklampen: „Pardon, kunt u mij ook. zeggen waar Zuid ls?" Thank you." Ik draai om en loop Zuid. West kan ik nu na eenig hoofdbreken zelf vinden, de rare in dividuen geven me vrijen doortocht en 't sta tion wenkt me uit de verte toe met roode elec- trische letters. Het is een reuzen gebouw! Uit de twintig draaideuren, die naast elkaar toegang geven, kies ik de tiende om het te betreden en daar sta ikja, nu weet ik niet hoe ik moet be schrijven, waar ik sta! Kent u Parijs? Kent u het Louvre? Herinnert u zich de groote hall in het Louvre, waar men zijn entreebiljet koopt, terwijl de Mona Lisa's u rondom in alle maten hooghartig toelachen? Herinnert u zich de breede trap, die naar de .Primitieven" leidt en waar bovenaan 't beeld van de gevleugelde Nike van Samotrake staat? Welnu, ik stond in Union Station op de plaats, waar de gevleugelde Nike van Samotra ke staat in het Louvre en ik keek neer op een imposante trap, die naar een imposante hall daalde. In het midden van de hall een information desk (dankbaar rustte mijn oog daarop) daar omheen verspreid kranten- en boekenstands, een stand waar men zich aan ijskoude fruit- juice kan verkwikken, sigaretten- en snoep- stands. (Snoep is een leelijk woord, maar hoe kan men de geraffineerde combinaties van chocola, noot, caramel en geconfijte vruchten anders noemen dan snoep?) De hall werd aan één zijde afgesloten door een winkelgalerij: schoenwinkel, confectiewin kel, drugstore, bloemenwinkel, beauty salon enz. Aan den anderen kant gaven verschillen de bogen in den muur toegang tot verschillen de afdeelingen, die onontbeerlijk zijn in een groot station: restaurants, badkamers (voor 15 cent kan men alle stof en vermoeienis van zich afspoelen), rustkamers, bagagedepots enz. Wat kwam ik hier ook weer doen? vroeg ik me zelf af. O ja, ik moet Mary goeden dag zeggen. Mary, die is in berth negen van wa gon 4364 van den trein die aan den Oostkant van het station in de richting New York ver trekt. Er moeten hier dus ook nog ergens treinen zijn naast de schoenwinkels en badkamers. Ik daal de trap af. en ik loop neen, ik schrijd, om in stijl te blijven, naar de infor- mationdesk. Ik voel me als een mier op een steenen terras. ,De New-Yorktrein vertrekt van Oost", zegt informatie. „Waar is Oost?" vraag ik woedend. „Why. there, of course." „O yes, of course!" Links zijn bogen waarboven staat: East; rechts zijn bogen waarboven staat: West. En nu gaat alles vanzelf. Door den boog kom ik in een gang, die door groote, ijzergesmede hekken toegang geeft tot de verschillende per rons. Ik vind den New-Yorktrein, ik vind wa gon 4364, ik stijg in en ik vraag me af, welk van al die stijfgesloten gordijnen aan weers kanten van de couloir berth negen zou verbergenAlary", roep ik zachtjes. Een neger-conducteur schiet op me af. „What is that", vraagt hij. .Alary", roep ik harder. Mary's hoofd verschijnt om gordijn negen. „That is my friend", zeg ik, als antwoord op des negers vraag, en ik trek mij terug achter Mary's gordijn. Een vloed van belevenissen stroomt terug in mijn herinnering. Amerikaansche treinen zijn op zijn zachtst gesproken allerpleizierigst om in te reizen; en de lange afstanden maken dit ook wel nood zakelijk. Men kan niet vier dagen en nachten op houten banken doorbrengen, en ruzie ma ken over het tochten en zijn ranzig kadetje eten. Een „long distance"-trein heeft zéér comfor tabele fauteuils; de hermetisch gesloten ramen houden stof en roet, ijzige koudoen schroeien de hitte buiten. Het ventilatie-systeem brengt 's winters onafgebroken versche verwarmde lucht en zomers (o geprezen techniek!) ver sche verkoelde lucht! Eerste en tweede klas bestaat niet in dit de mocratische land. Waarom niet? vraagt u: Wel, met een kattesprong is men van het begrip klas, op het begrip stand gekomen, en stand wordt hier niet geaccepteerd. Inplaats van eerste of tweede klas betaalt men dus coach of Pullman of Tourist. „.What is in a name?" vroeg Shakespeare. „Less than in a number," antwoordt de Ame rikaan. Coach en tourist zijn ongeveer aan elkaar gelijk wat comfort betreft. „Tourists" zijn spe ciale sight-seeing-treinen. Coach en Pullman echter verschillen zeer in comfort. Reist men in een Pullman, dan heeft men een compartiment voor zich zelf. Overdag is het 'n geriefelijk boudoirtje aller aardigst van kleur en waarvan de lichtgetinte wanden him vele verrassingen absoluut geheim houden. In den avond komt de negerbediende (niet de conducteur) en glimlachend, met rollende oogen en witte tanden gaat hij met u 't spel letje spelen van: Ik zie, ik zie wat jij niet ziet! Wat zie je dan neger? Ik zie een waschtafel en hij laat er een uit den muur springen, die u onmiddellijk doet be sluiten, de uwe thuis door een gelijksoortige te vervangen. Hij laat u kleerenkast eh een medicijnkast zien: met één handgreep toovert hij een bed uit den muur. En wonder boven wonder: hij commandeert het bed op zijn achterste pooten te gaan staan en u aanschouwt uw eigen ver wonderde blikken in een spiegel! De onder kant van het bed heeft namelijk een plaat van spiegelglas. Wil men nu om een reden, die met stand niets te maken heeft, minder luxueus reizen, dan neemt men Coach. Een Coach is niet verdeeld in compartimen ten. Door de gansche wagonlengte staan fau teuils, twee aan twee naast elkaar. Door op een knopje te drukken kan men de rugpositie verstellen. Zooals de tandarts doet wanneer hij een kies uit de onderkaak gaat trekken. Het verschil is echter, dat men den tandarts veilig in Holland weet. Als de nacht komt en men wil gaan slapen, dan plaagt men zijn buurman net zoolang tot dat hij een andere plaats gaat zoeken, men huurt een kussen van den gemoedelijken, ou den, krombeenigen conducteur (niet negerbe diende) en men strekt zich uit op de beide fauteuils even behaaglijk als in een bed. In den morgen verfrischt men zich in de waschkamer, waar het schooner is dan bij u thuis; waar stapels handdoeken en zeep ge reed liggen, waar de kranen u niet alleen koud- en warmwater verschaffen, maar ook mondwater. De trein is een rijdend hotel. Er zijn club- BREI MET NEVEDA-WOL NAAR NEVEDA-PATRONEN Na inzending van deze bon ontvangt U gratis patroonsbeschrijving voor een: Damesblouse. Deux-Pièces. Heerenshpover of Meisjesjurkje en opgave van den dichtstbijzijnden Ne veda winkelier. in enveloppe met Uw naam en adres opzenden aan N. V. NED. WOLSPINNER IJ. HEERENGRACHT 483. AMSTERDAM (C) j cars, bestemd voor schrijven, lezen of rooken, waar losse fauteuils staan, schrijftafels voor zien van alle benoodigdheden; leestafels be laden met kranten en tijdschriften. Over de diningcars wil ik liever niet schrij ven: zij roepen hoogst onaangename financi- eele herinneringen bij mij op. Aan het eind van den trein is de observationcar, bijna ge heel van glas: de serre van dit luxe hotel. Wilt u uw haar laten knippen, wilt u een manicure hebben, wilt u uw pak laten persen, wilt 'u uw brieven dicteeren aan een steno typist: het kan alles geschieden. Mary's trein rolt het station uit en met den trein de spanning en de haast die de laat ste minuten kenmerkten. De negerkruiers staan in groepjes met elkaar te praten. De typisch-metaien klank van hun stemmen en de zwarte gezichten openen een visioen voor mijn oogen. Ook het visioen is Amerikaansch, Hollywoodsch. Ia zie den laatsten oordeelsdag in het dal van Josaphat. Het oordeel is geveld, de „linkschen" krijgen zware ket tingen om en worden door de duivels naar omlaag gesleept. De „rechtschen" stappen in een trein en be ginnen hun hemelschen tocht naar een hemelsch doel. Het is een peperdure Amerikaansche trein. Pep. Het verwisselen van onze wintergarderobe voor de nieuwe zomerkleeding gaat niét zoo maar. De noodige zorg en aandacht moet aan het wintersche goed besteed worden, voordat we dit wegbergen om het eenige maanden aan de vergetelheid toe te vertrouwen. Wie haar bontmantel liefheeft en dezen, ge zien het zoele weder niet meer denkt te dragen, verzamele op een dag al haar moed voor het beginnen aan de volgende verrichtingen, waar aan hoe zou dat toch komen bijna elke vrouw het land heeft! We kloppen de jas buiten uit en onderwer pen zoowel binnen- als buitenzijde aan een grondige inspectie. Losse voeringnaadjes wor den gerepareerd, slijtageplekken zoo noodig versteld. Is het bont aan den hals eenigszins vettig, dan wrijft men het voorzichtig af met 'n schoonen, in tetra gedrenkten doek ofwel met het afkookwater van zemelen. Vanzelfspre kend moet het op deze wijze behandelde bont goed opdrogen, vóór we het wegbergen. Lichte bontsoorten schuieren we uit met magnesia. Hangen we de jas op een houten knaapje zonder meer, dan is er een groote kans, dat het gewicht van 't kleedingstuk de schouders uit het model trekt. Om dit te voorkomen om wikkelen we de uiteinden terdege met vloei papier. Ook een ijzeren hanger is uit den booze; want lang niet denkbeeldig is 't gevaar, dat de teere dierenhuid op den duur door den scherpen kant zou inscheuren, vooral wanneer we de bontjas dichtbij de centrale verwarming hangen. Warmte is namelijk voor den levens duur van bont in 't algemeen niet bevorderlijk. Hebben we de jas uitgeklopt en zachthandig uitgeborsteld raken hierbij vlokjes haar los, dan zijn de motten waarschijnlijk hun vanda- lenwerk al begonnen en dienen we ons pels werk aan den vakman in behandeling te ge ven hangen we den mantel met hanger en al in den motvrijen zak. Dit behoeft geen spe ciaal geprepareerde te zijn: we kunnen zelf een zak maken van cretonne, met kleine zakjes ge voerd, waar we kamferballetjes in leggen. Zon en regen wisselen in ons klimaat nu eenmaal voortdurend af en we laten ons door een regendag ook heelemaa! niet verslaan, wat betreft een fleurig en ge soigneerd uitzien. De regen- kleeding, die ons tegenwoor dig geboden wordt, kan zelfs heel verleidelijk zijn. Sinds we gedemonstreerd gezien hebben hoe het een gestalte flatteert, gehuld te zijn in geoliede zijde en welk een charmant effect het geeft, zich tegen de neerspattende druppels veilig te stellen on der een parapluiedakje van gespannen roode oliezijde. van ditzelfde doorzichtige ijle materiaal zijn de hier afgebeelde bloemen gedacht, waarbij een foudraal voor het handtaschje behoort om ook dit van vocht te vrijwaren en gelijktijdig met het corsage te harmonieeren. Voor het vervaardigen van dit geraffineerde stelletje eischen ongetwijfeld de bloemen het meeste geduid. De teekening laat zien, hoe we de geknipte bloemblaadjes op een rondje van stevig materiaal vasthechten, voordat we de bloem van het hartje voorzien. Voor den steel knippen we een smalle reep, die om soepel ijzerdraad gewonden wordt. Het taschfoudraal voorzien we tenslotte met een enkel steekje van onze initialen, niet lou ter ter versiering, maar ook omdat het zijn practisch nut kan hebben. Wanneer we name lijk binnenshuis de tasch van het overtrek ont doen en we dit uit verstrooidheid niet in den zak van onze regenjas bergen, maar ergens laten slingeren, zal het, gemerkt met de let ters der eigenares, des te spoediger in haar bezit terugkomen. ïii wp>%gm<u>- RUITEN „Het is niet alles goud wat er blinkt", en iedere ruit is nog geen Schotsche, al wordt die er dikwijls voor versleten. Geruite stof heeft op het oogenblik onze wispelturige be langstelling. Wij dragen jassen van geruite stof of jurkjes, al dan niet gecombineerd met een effen complement. Ik zei daar, dat iedere ruit niet Schotschwas en dat is ook zoo. Een Schotsche ruit vereischt ten eerste meer dan twee kleuren en heeft ver der een tamelijk ingewikkelde vlakverdeeling. De werkelijk Schotsche ruit kan prat gaan op een oeroude afstamming. De oorspronkelijke Schotsche ruiten waren geweven in zware, wollen stof. De oude Schot ten sloegen een langen lap daarvan, de tartan, eerst om hun middel en daarna om hun schou ders en wandelden zoo uitgedost door hun bar re hooglanden. De thans nog door de leden van oude Schotsche families en door Schotsche sol daten gedragen korte rok of kilt is het over blijfsel van die oerkleeding. Het aardige van die ruiten was, dat iedere Schotsche familiegroep of clan zijn eigen ruit had. Zij en hun ondergeschikten waren dus te herkennen aan de ruit, die zij droegen. Wan neer wij afbeeldingen van die oude Schotsche ruiten bekijken, dan worden wij getroffen door de mooie kleurencombinaties van deze tartans. Wij vinden er de prachtigste, roode, groene, blauwe en nog vele andere tinten, al of niet met wit gemengd. Langzamerhand heeft deze oorspronkelijk Schotsche dracht de wereld overstroomd en iedereen heeft of had wel een kleedingstuk of das, waarin een Schotsche ruit verwerkt is. En naast deze Schotsche ruiten zijn ook allerlei andere, eenvoudiger geruite stoffen ontstaan, die van oudsher een geliefkoosde dracht zijn geweest. De ruit van de hierboven afgebeelde sportjas is zeer zeker niet Schotsch. De kleuren zijn groen en zwart en door de stof in verschillen de richtingen te gebruiken is een aardig effect bereikt. Om het middel wordt een groene cen tuur van peau de Suède gedragen van dezelfde kleur, die weer moet overeenstemmen met hoed en handschoenen. Het behoeft zeker niet gezegd, dat deze jas voor een slank figuur bestemd is. Iemand met neiging tot gezetheid moet nooit ruiten dra gen. Of alle Schotten dan zoo slank waren? Ja, ik geloof van wel en een dikken Schot zal zijn tartan ook wel niet geflatteerd hebben, maar die droeg hij nu eenmaal. CLARA. deze pillen zijn slijmoplossend, dooden de ziektekiemen en genezen de ontstoken slijm vliezen. Te gebruiken bij hoest, kinkhoest;, pijnlijke keel en bronchitis. 1.56 per flacon met gebruiksaanwijzing. Verkrijgbaar in Apotheken en Drogisterijen. Vraagt gratis toezending brochure aan MIJ. HOEKSTRA, Heerengr. 33, Amsterdam Model A. MAGUY In „Dux". het tijdschrift voor allen, die medewerken aan de vorming van de Katho lieke rijvere jeugd, schrijft J. Möller over: Meisjes en Sport", waaruit wij, nu het zomersportseizoen weer begint, het volgende aanhalen: Een bekend dokter heeft eens gezegd: „Onze meisjesopvoeding houdt veel te wei nig rekening met wat er later van haar gevraagd wordt, is daarom oorzaak van veel leed, wat bij een behoorlijke lichaams training ware te voorkomen geweest." Immers, het is geen gemakkelijk werk, wat er van de vrouw, de moeder, gevraagd wordt en helaas is het lichaam van veel meisjes niet getraind, op en niet opgewassen tegen den lichamelijken arbeid, die van haar in het gezin wordt gevraagd. Van den Noorschen schrijver Trygve Gul- branssen, die in ons land zoo stormenderhand het lezend publiek veroverde met zijn gedegen trilogie, zijn thans, met de vertalingen mee gerekend, anderhalf millioen exemplaren van zijn romans gedrukt. Het Hollandsche lezende publiek dat, naar men zegt, hoofdzakelijk de vrouw is althans het romanlezend publiek is aan deze anderhalf millioen Gulbranssen ze ker voor 'n niet onbelangrijk deel debet. Daar bij komt, dat Gulbranssen een auteur is, die zeker in eigen land door de vrouwen veel meer geapprecieerd is dan door de mannen. lllllllllllllllllllllll! Weinig wisten onze voorouders van het be staan van vitaminen en de noodzakelijkheid dezelve regelmatig in te nemen, op gevaar af bij verzuim daarvan, zooals ons thans wel haast dagelijks wordt voorgehouden, onze con stitutie ernstig nadeel te doen. Maar het be grip, wat den mensch toekomt, was hun blijk" baar min of meer ingeboren en dus was het vanzelfsprekend, dat men zich in het voorjaar, na den langen, donkeren winter concentreerde op bloedzuiverende voedingsmiddelen. Spinazie behoort tot de jonge voorjaars groenten, welke het meest rijk is aan ijzer en vitamine C, de twee bestanddeelen, die voor jaarsmoeheid en slapte cureeren. Opdat echter het volle vitaminen-gehalte in de bladgroen te aanwezig zij, moet deze geheel versch zijn- In twee tot vier dagen tijd bijvoorbeeld ver liest het blad reeds vijftig tot tachtig procent van de vitaminen. Hoe weinigen van ons weten, dat de meest kostelijke en gezonde voorjaarsgroentesoort, in pril-verschen staat maar voor het plukken is op verwaarloosde plekken grond en langs den wegkant. De doodgewone brandnetel, die ieder vermijdt en die van niemand ooit een vriende lijken blik krijgt, levert een heerlijke groente en een geurige groentesoep; mits op de juiste wijze aangepakt. We plukken van de brandnetels, nadat we de handen met oude handschoenen beschermd hebben, alleen het kopje, dus ongeveer de bo venste vier blaadjes en we bepalen ons daarbij tot de lichtgroene, sappige planten, die in de schaduw groeien. Daarvan is het blad veel zachter dan van de donkergroene, die volop ih de zon staan. De geplukte hoeveelheid slinkt ongehoord, dus we verzamelen een flinke mand rol. Met een schuimspaan wasschen we het prikkende goedje en koken het met het aan- hangwater in ongeveer tien minuten gaar. Daarna wordt de massa gehakt of gemalen, precies zooals spinazie en even met boter of in een wit sausje nagestoofd. Dit alles lijkt u misschien heel wonderlijk. Maar in Rusland en in Noorwegen gelden jon ge brandnetels als voorjaarsdelicatesse. Nooit zal ik den opgewonden uitroep vergeten van mijn metgezellin, toen we op een voorjaarsdag in Noorwegen op een landweggetje liepen en ze ineens de bij ons veel gesmade groene sten gels onder een doornhaag zag staan. „O, brand netels!" Het was een juichkreet en ze liet al les in den steek om met ware toewijding het blad te plukken en ze te bergen in haar tasch, haar zakken en wat maar bergruimte bood om het kostbaars mee te dragen! Ze wist er een heerlijke soep van te bereiden door de netels met ruim water op te zetten en door de zeef te wrijven met enkele gekookte aardappelen als bindmiddel. Trouwens in combinatie met aardappelen werd me, ook in Noorwegen, op een boeren hoeve een brandnetel-stamppot voorgezet, waar ieder zich mèt de walvisch-h&ché, danig aan te goed deed. Het recept voor is heel eenvoudig. De gekookte, gehakte en uitgelekte brand- netelmassa wordt met een wit sausje ver mengd en met deze massa vult men de dub- belgeslagen omelet. Er wordt tomatensaus bij gegeven. Naast brandnetels biedt het vrije veld ons de eerstelingen van paardebloemblad, die in Frankrijk een delicatesse zijn en in geen en kelen New-Yorkschen groentewinkel ontbreken. De pruime-witte blaadjes geven een heerlijke sla. En dan is er de wilde zuring, die het wat 't C-vitaminengehalte aangaat, nog van paarde bloem wint. Het was ook in Noorwegen, dat ik met zuringsla kennis maakte. Op 'n heuvelrug, die een paradijs was van sappige kruiden en wilde bloemen, plukten we de zuringblaadjes, die fijngesneden werden en als rauwkost sla aan gemaakt met fijngesneden wortel, tomaat, ap pel en wilde kervel, die daar eetbaar is. 16 Toen George ophield, wegens gebrek aan adem en op de rol zeildoek ging zitten, waar hij even te voren over was gestruikeld, had hij den nachtwaker medegedeeld, dat ze inderdaad hun plunje bij zich hadden, maar dat dat hem geen steek aanging, dat het hem evenmin een steek aanging, al waren ze ontsnapte gevangenis boeven; dat hij zich wilde inschepen "op de „Wanderer" en dat, als de ander hem niet wilde vertellen, waar de „Wanderer" was gelegen, hij naar een zekere plaats kon loopen, die volgens George zeer geschikt was voor nieuwsgierige nachtwakers. Hij voegde er nog veel meer bij, maar dat had niets met het probleem te maken. Toen het afgeloopen was, maakte het licht een zacht wiegelende beweging en de pruimstem zei: „Tjonge, tjonge, tjongeWat een taal te gen een oud man!" Toen nam O'Reilly het offensief over. Hij deelde den nachtwaker mede, dat hij nog geheel wat andere taal tegen hem zou gebruiken, als hij niet vertelde, waar de „Wanderer" lag, maar het had geen resultaat; de onzichtbare man achter de lantaarn bleef met zijn hoofd wiegelen en misprijzend^ geluiden maken. „Als de kapitein dat hoorde...." begon hij met lijzig geluid, maar hij sprak alleen tot O'Reilly, want George sprong overeind en liep woedend uit den lichtbundel, weer de kade op. Even later bewees een gonzend geluid en een uitroep, dat de ongelukkge George weer eens een kist had ontmoet, en dat de kist er het beste was afgekomen. „Nacht waker!" zei O'Reilly streng, „haal geen grapjes uit, en zeg, waar de „Wanderer" ligt!" „Ga weg!" zei de nachtwaker, „je hebt een oud man beleedigd, je hebt rood haar, en ik hou niet van menschen met roode haren!" Toen ging O'Reilly ook weg, niet op aandrin gen van den nachtwaker, maar omdat hij geen moord wilde begaan op een oud man, en hij voelde, dat dat ervan komen ging, als hij nog langer, pijnlijk over al zijn botten, warm en onder de olie en wagensmeer, met dien nacht waker moest gaan staan redekavelen. Hij liep in de richting, waarin George was verdwenen, gevolgd door den lichtstraal van den nachtwa ker, en diens roep: „De kapitein heeft een hekel aan roodharige matrozen, denk eraan!" Op het oogenblik, dat het tot O'Reilly's her sens doordrong, dat de kerel hen al dien tijd voor matrozen had aangezien, en hij begon den humor van het geval te vatten, kwam hij in aanraking met dezelfde kist, die George had ge dwarsboomd, plofte voorover en belandde boven op dat ongelukkig individu, dat zat uit te rusten van de vermoeienissen van den nacht.... Toen was de climax bereiktze vochten niet, ze scholden niet, ze krabbelden eenvoudig overeind, geslagen door het noodlot, en sjokten voorzichtig de werf af in de richting van het eerste het beste schip, dat ze langs de kade za gen gemeerd. Het was een groot en lang schip, ,met twee pijpen en het was geheel wit geschilderd. Tus- schen het wit, dat schemerde in den nacht, kwam hier en daar een gouden gloed te voor schijn, het was zelfs in het donker duidelijk dat het een prachtig jacht was. George wandelde naar den rand van de kade en keek naar den boeg van het jacht, boven hem. De naam van het schip stond in gouden letters op den steven, maar was bijna niet te lezen. „Hei, Reilly, wat staat daar?" informeerde George. Ze tuurden te zamen een tijdlang en zooals het altijd gaat, als men 's nachts scherp en langdurig naar iets tuurt, plotseling wordt het voorwerp, waar men naar staart, voor een oogenblik scherper en helderder en in dat eene oogenblik had George drie letters van den naam kunnen lezen. „Het is de „Wanderer!" juichte hij, en gaf O'Reilly een klap op zijn schouderga mee. we zullen eens kijken, of we aan boord iemand vinden, die wakker is!" Er lag een loopplank naar de kade, iets, wat men bij een koopvaarder in den nacht nooit zien zal, als er tenminste niet wordt geladen of ge lost en over die loopplank betraden ze 't gladde dek. Alles aan het schip was wit geverfd, de railing, de brug, de pijpen, de kajuiten, en dat wit maakte het op het dek van het jacht be trekkelijk licht. Op een groote reddingsboei aan een der twee sloepen, die in de davits hingen, stond in gou den letters: „Wanderer." Er was geen twijfel meer mogelijk, ze waren op de „Wanderer", het schip, dat den volgenden dag zou vertrekken, den volgenden dag, want 't was al ver over twaalven. Maar zou er aan boord dan geen mensch wakker zijn? Hield er dan nie mand de wacht?" „De schuit lijkt wel uitgestorven!" zei George en wandelde rond over het dek. En toen kreeg O'Reilly een ingeving: „Ik snap het al! Alles is al aan boord, heeft de professor jou toch gezegd, is het niet?" George bevestigde, dat het schip al sedert een week absoluut zeeklaar lag. „Het is een jacht, dat in Londen thuis hoort," ging O'Reilly verder, „dat alleen 's zomers wordt gebruikt dus de meeste leden der bemanning zul len wel in Londen wonen, waarschijnlijk alle maal morgenavond moeten ze aan boord zijn, want in den morgen varen we uit. Natuur lijk is de bemanning vanavond thuis, de kapi tein ook, en die stomme nachtwaker met zijn geklets moet een oogje op de schuit houden. Het is natuurlijk een van de twee of drie nachtwa kers van de haven, die voor een goeie fooi den heelen nacht een extra-oogje op dit schip houdt. Daarom ligt natuurlijk ook die loopplank uit, anders kan hij niet aan boord komen, als het noodig is!" Dat was natuurlijk de oplossing, maar geen prettigeOm één uurin den nacht aan boord te zijn van een schip waar geen sterve ling je den weg wijst, waar hoogstwaarschijnlijk alle hutten met bedden gesloten zijn, behalve dan in het vooronder, is niet zoo genoeglijk. Op dat oogenblik klonk er een stem van de kade, die riep: „Hé daar, wat doen jullie twee op dat schip?" Het was hun oude bekende, de nachtwaker, die weer met zijn lantaarn aan het spelen was. „Kom van dat schip af, en laat eerst je pa pieren zien!" George en O'Reilly kregen het gevoel, dat de wereld zonder dien nachtwaker een beter oord zou zijn en ze deelden hem dat onomwonden mede. „Kom van dat schip af en laat je monster papieren zien!" riep de man met het licht woe dend. „Jij met je geklets over monsterpapieren!" riep George, „we zijn passagiers!" Van de kade klonk een luid gelach, en het lantarenlicht schudde heen en weer. .Passagiers! Hahamet broeken vol teer hun haren recht overeind en een taal, waar een bootwerker nog van zou schrikken, passa giers aan boord van de „Wanderer" van Lord Wellstone! Hahaha! Ik zal eens even boven ko men, om een buiging te maken voor hunne lord schappen!" Hij maakte aanstalten de loopplank te be treden en de twee aan boord hoorden het on miskenbare geluid van den haan van een cylW derrevolver, die achterover wordt gehaald. „Vlug, de loopplank!!" fluisterde O'Reilly. en voor de nachtwaker in de gaten had, wat van plan waren, trokken ze samen de smal* loopplank van de kade en aan boord. Het vol" gende moment lagen ze plat op het dek. was mogelijk, dat de nachtwaker meende, da ze niet veel goeds in hun schild voerden en oP hen wilde gaan schieten. Maar de nachtwaker was blijkbaar een man die geen overijlde dingen deed. Het bleef dood' stil op de kade en even later werd het den tw® op dek duidelijk, waarom. Ze waren nu eenmaa op het schip en als ze niet in het water wensen ten te springen, waren ze gedwongen, er op blijven ook, of zich aan den nachtwaker over geven' idB Die waardige man zat hoogs twaarschfinw rustig op een leege kist zijn pijp te rooken, pistool in zijn hand, gereed om de boeven in pikken, als ze probeerden, van de schuit af komen. ,We zijn eigenlijk een paar stomme ezels zei O'Reilly tegen George. „Als we hem me teen ren rustig hadden uitgelegd, dat we passagiers wa_ en onze paspoorten hadden laten zien, hoefd we nu niet op onzen buik op het dek te ligge°j, „Je bent een ellendige nuchterling!!" George's antwoord. „Die nachtwaker met zijn 6 ,g wauwel en zijn gelach maakte ons nijdig; nn 't een spelletje geworden, ik houd wel van z" grapje!" (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 8