JosefientjVs Meimaand
rm—-
'M Nieuwe fiets??
'Burgers
d;
DAGBRIEVEN EENER MOEDER
De luchtroovers van Hoitika
,/5
„Ml
ALLE ABONNÉ'S
I
ufo
VRIJDAG 5 MEI 1939
BLOEMPOTJES VAN PAPIER
De paardebloemen
HOEVEEL?
Stoor geen kinderspel
de
Zilveren f
Speculeer niet!
Beleg Uw geld veilig.
Koop 'n Burgers!
xvm.
AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
C D zóó dat E C daarna op F C komt te lig
gen en wel evenwijdig aan H E.
de Meimaand bad Josefientje eiken
öaë een rozenhoedje bij het Mariabeeld,
dat op den landweg stond, die van Schijn
cel naar Heeswijk liep. Het beeld stond on
der een schuin afdakje, er was een klein
knielbank je onder en aan weerszijden was
er Plaats voor een vaasje bloemen. Jose
fientje wilde erg graag een fijn glazen
vaasje koopen, maar zij had er nog steeds
geen centen voor bij elkaar. Daarom had
zij maar twee leege jampotjes meegebracht
en daar zette zij in de Meimaand telkens
bloemen in. Nu eens waren het madelief
jes, dan boterbloemen, dan weer anemonen
01 witte margrieten. Josefientje zou haar
iozenhoedje geen enkel dagje overslaan,
Want zij hield erg veel, van de heilige
Maagd. Het gebeurde zelfs een keer, dat zij
zoo lang zat te bidden, dat zij te laat in
school kwam.
»Maar Josefientje, zei de zuster, heb jij
le verslapen en dat nog wel in de Mei
maand?"
Toen begon dat kleine meisje opeens heel
bard te huilen, want zij vond het naar, dat
de zuster zooiets van haar dacht, terwijl zij
M om 6 uur was opgestaan, de kamer had
geveegd, haar bedje opgemaakt en een ei
geklutst voor haar moeder, die al drie da
gen ziek lag. Toen de zuster dat hoorde,
reeg zij medelijden met Josefientje.
"Je moet maar vroeg naar huis gaan,
kmd, zei ze, en als moeder morgen niet
eter is, hoef je niet op school te komen,
Want jij bent de eenige, die voor haar zor
gen kan. Vader heb je al niet meer en je
grootmoeder is het vorige jaar ook gestor
ven, niet?"
"Ja", knikte Josefientje. Zij ging dus den
volgenden dag hiet naar school, maar toen
haar
moeder even was ingeslapen, wipte zij
v ug de deur uit, want haar rozenhoedje
ij de Heilige Maagd wilde zij toch niet
overslaan, vooral niet, nu Moeder nog meer
P'jn had en nog erger ziek scheen. Den
volgenden morgen kwam de dokter en zei,
^at moeder zoo gauw mogelijk naar het
^iekenhuis gebracht moest worden. Wat
uilde de arme Josefientje! Zij bleef dien
ag wel drie uur op het kleine knielbankje
j he Heilige Maagd zitten en keek maar
haar de lange blonde haren van Maria en
haar haar blauwe oogen. Zoo was moeder,
als zij 's avonds heur haar kamde, voor zij
haar bed ging.
-O, Maria, laat mijn lieve moedertje toch
gauw weer bij mij terugkomen!" bad zij
telkens weer.
Het liep al tegen het einde van de Mei
maand, toen Josefientje op 'n morgen
Wakker werd en haar Moeder in de keuken
fag staan. Zij zag er blozend uit en heur
aar was nog blonder en glanzender dan
eerst.
..O, Moeke, u bent precies Onze Lieve
rouw van het Weiland! riep zij.
Zoo vlug ze kon, liep Josefientje nu naar
hze Lieve Vrouw van het Weiland, zooals
DEVENTER
ROERMOND
zij Haar altijd noemde, om het rozenhoedje
te bidden uit dankbaarheid, dat Moeder
weer uit het ziekenhuis was teruggekomen.
Maar wat schrok dat arme kind, toen zij
de nis leeg zag. Het Jezuskindje zat er heel
alleen en hield het vergulden kroontje van
Maria in zijn handjes. Josefientje keek
naar alle kanten, of het beeld soms van het
voetstuk was gevallen, maar er was ner
gens iets te vinden. Het was al gauw in het
dorp bekend en er werd over gesproken, om
een nieuw beeld te koopen, doch daar wa
ren de meeste menschen tegen, want, zei
den zij, wij moeten het plaatsje open hou
den, in geval Maria soms terug wil komen.
En zoo gebeurde het. De menschen dach
ten al spoedig niet meer aan de geheim
zinnige verdwijning van het Mariabeeld,
maar Josefientje bleef er in de Meimaand
trouw haar rozenhoedje bidden jaar in,
jaar uit. Tot er een dag kwam, waarop Jo-
sefien, zoo werd zij nu genoemd, voor al
tijd afscheid nam van Onze Lieve Vrouw
van het Weiland, want zij zou naar het
klooster gaan.
Moeder was erg gelukkig met het besluit
van haar kind. „Ik heb mijn taak vol
bracht, zei ze telkens, 't is niet vergeefs
geweest."
Toen Josefien vertrokken was, vonden de
buren den volgenden dag het kleine huisje,
waar zij met haar moeder had gewoond,
gesloten. Zij belden en klopten, doch er
werd niet open gedaan. Bang, dat de oude
vrouw iets overkomen was, gingen zij ten
slotte naar binnen. In de keuken hing haar
bonte schortje aan een spijker, de pan
toffeltjes stonden er onder. De oude hang
klok tikte zoo rustighet was precies
of moeder even weg was gegaan om een
boodschap te doen. Toen het avond werd en
de vrouw nog niet terug was gekomen, gin
gen de brave menschen zoeken. Met lan-
taarntjes liepen zij den landweg af. Daar
bij de nis van Onze Lieve Vrouw vonden
zij haar grijzen omslagdoek en er vlak bij
lag de huissleutel. Nu hieven 'n paar man
nen hun lantaarntjes op en daar zagen zij
bij het flauwe lichtschijnsel de heilige
Maagd op haar voetstuk staan.
„Maria is teruggekeerd!" riepen zij en
niemand twijfelde er aan of Onze Lieve
Vrouw van het Weiland had al die jaren
de plaats ingenomen van Josefientje's Moe
der, die in het ziekenhuis gestorven was.
CEDA.
bij de heilige Maagd zitten
e optimist is een beter hervormer
dan de pessimist.
Nu buiten alles weer begint te groenen
en ieder al heeft ie ook maar 'n paar
vierkante meters tuin zich weer volop
tuinman voelt, wil ik jullie nog even een
eenvoudig middeltje aan de hand doen om
je voorraad bloempotjes aan te vullen.
Je weet natuurlijk, dat men jonge plant
jes, alvorens ze in den grond over te poten,
het best kan laten groeien in bloempotjes.
Maar omdat je er dan 'n flink aantal noo-
dig hebt, wou ik je vandaag even leeren,
dat je heel gemakkelijk je bloempotten uit
papier kunt fabriceeren.
Het groote voordeel is hiervan bovendien,
dat ze later met pot en al in den grond
kunnen worden gezet en dus de plantjes
of stekjes niet behoeven te worden overge
plant, want daardoor hebben ze meestal
nogal te lijden.
De wortels hebben niet het minste last
bij het doorgroeien, want tegen dien tijd
is je papieren bloempot in den grond reeds
lang weggerot. Hoe maak je nu zoo'n patje?
Je neemt een vierkant stuk papier, liefst
'n beetje stevig. Dit vouw je langs de dia
gonaal om, zoodat we dan een driehoek
van dubbele dikte hebben gekregen.
Nu maak je de volgende vouw langs lijn
Evenzoo vouw je hoek H op C. Bij J blijft
nu een dubbele punt over.
Deze beide punten worden achtereenvol
gens naar achter en voren gevouwen
volgens de lijn F. C. Zoo ontstaat een
bekertje.Je kunt hem ook als drinkbeker
gebruiken.
Nog 'n andere manier, die je ook bij het
telen van jonge plantjes kunt gebruiken
is het benutten van eierschalen. Vooral
voor kleine plantjes gaat het uitstekend
en je kunt ze heel fijn in deze dingen „op
fokken" tot ze groot genoeg zijn, om in
den vollen grond te worden overgepoot.
Je neemt dan 'n stelletje eierschalen, die
je voor dit doel natuurlijk opgespaard hebt.
In 'n plank worden gaten gemaakt, waar de
doppen in kunnen worden gezet. In elke
schaal wordt nu één zaadje in de aarde ge
legd, terwijl je buiten op den dop nog 'n
fijne gelegenheid hebt, om den soortnaam
op te schrijven.
Wil je nu de plantjes in den grond zetten,
dan breek je de schalen stuk waardoor de
wortels niet worden beschadigd.
door Coba Kramer, oud 11 jaar.
Daar loopt een lieklein meisje
al aan haar moeders hand.
Ze stappen met z'n tioeetjes
door 't groene weideland.
Opeens vraagt zusje aan haar moe:
Waar zijn die mooie bloemen,
die hier vaak in de loeide staan,
waar bijtjes omheen zoemen?
't Is een mooie, gele bloem,
het lijken gouden blaadjes.
Ze staan ook in mijn prentenboek
op hele mooie plaatjes.
Je denkt vast aan de paardebloem,
zei moeder met een lach,
die staan hier en 'k zou denken dat
je z'ook wel plukken mag.
Ineens liep zusje ioat ze kon,
Ze zag de gouden blaadjes,
en plukte van de bloemen
uit haar boek met mooie plaatjes.
Briketten, briketten! schreeuwde een koop
man in de straat en iedereen kwam aangeloopen
met een emmer of een mand om te koopen. Ook
de oude juffrouw Slimniet.
„Geef mij 100 briketten," zei ze, „maar je
moet ze hier in mijn aanwezigheid tellen, zoo
dat ik zien kan, dat je mij niet bedriegt."
„Best," zei de koopman en begon de briketten
in de mand te gooien, terwijl hij telde: „een,
twee, drie, vier, vijf
Toen hij zoover was, kwam er een jongetje
om den hoek van de deur kijken.
„Zoo, juffrouw Slimniet, is dat uw kleinkind,"
O) D
Het vuur greep zoo snel om zich heen, dat er aan uittrappen
of dooven niet meer te denken viel en zij liepen maar gauw
door, om het vuur voor te blijven. En daar ze «Jen wind in den
rug hadden, kwam de rook naar hen toe. „Goed tegen de bijen,"
meende Piet, die nog altijd zijn wangen wreef. „Hé, alweer een
bord!"
Zoowaar, en ditmaal stond er op: Verboden te praten. Er
boven en er onder waren wonderlijke dieren ge teekend en
gekruiste pijlen aan weerskanten. Ze bleven er een tijdje naar
kijken, gissende wat dit wel zou beteekenen, doch geknetter
achter hen, waarschuwde, dat het vuur hen dreigde in te
halen.
„Laat toch in hemelsnaam dat kind met rust"
viel mijn man eens heel onparlementair uit,
toen wij bij kennissen met kinderen op bezoek
waren en de moeder „zoo heerlijk lief met haar
jongen was." De uitval had bijna ernstige on-
eenigheid ten gevolge gehad, maar omdat het
„goede" kennissen waren, die mijn man en zijn
ervaringen kenden, zakte de strijdlust en werd
de zaak „bepraat", waarmee meteen het pleit
gewonnen was.
Kinderen moeten met rust gelaten worden,
luidt een van mijn mans theorieën, welke hij
nooit moe wordt te verdedigen. Al hebben wij
vooral moeders lijden aan dit euvel behoefte
aan een „aanspraakje", kleine broertje, die diep
in zijn spel verdiept zit, heeft niet de minste
behoefte aan een gesprek en heelemaal niet
aan een portie gedemonstreerde liefde. Onhar
telijk klinkt dit, niet waar, U weet dat ik het
goed bedoel. Broertje Theo speelt; hij bouwt,
legt houtjes, teekent, kortom is verdiept in een
spel waardoor de rest der wereld voor hem
uitgeschakeld is. „Speel je fijn?" informeert
mammie enhaalt 't kind met één ruk uit z'n
spel. Een andere maal bomt zij omdat hij zoo
zoet te spelen zit met een koekje aandragen
enis dikwijls boos dat het kind haar vrien
delijkheid alles behalve welwillend ontvangt. Een
derden keer vindt zij het parmant-bezige kereltje
zoo'n schat, dat zij niet nalaten kan hem even
te knuffelen en begrijpt al weer niet,
spreekt zelfs van ondankbaarheid, wanneer 't
kind bewijst op de knuffeling heelemaal niet
gesteld te zijn.... op dat oogenblik.
Deze onderbrekingen worden door de moeder
werkelijk goed en hartelijk gemeend, voor de
kinderen echter beteekenen zij een ellende. Met
geweld wordt het uit zijn eigen wereldje, waarin
het zich juist knus en vreedzaam thuis gevoelde,
weggetrokken. Het gevolg is dikwijls dat het
kind, dat slechts zelden de macht en kracht
bezit om zich opnieuw te concentreeren, dren-
serig en vervelend wordt, hetgeen de moeder
een dubbele ergernis is, omdat zij het even te
voren zoo aardig en rustig, zoo tevreden en ge
noeglijk bezig zag. En, van haar standpunt ge
zien, geen reden voor de verandering ontdek
ken kan. Natuurlijk vergeet de moeder, dat zij
zelf de oorzaak is dat 't kind opeens „staat te
hangen en te zeuren."
Wie wel eens serieuzen geestesarbeid verricht:
studeeren, schrijven of iets dergelijks, weet uit
ondervinding hoe hoogst onaangenaam het is,
onderbroken of gestoord te worden. Laten wij
zelf, als vrouwen, maar eens verdiept zijn in het
tellen van een ingewikkeld haak- of breipatroon,
een bijzonder recept of een borduurwerkje, een
spannend boek, het feuilleton! Blijft ons humeur
op peil, wanneer wij telkens, om niets, eruit ge
haald worden? Mijn man is een schat, dit mag
ik gerust zeggen, of liever wie heeft meer dan
ik het recht dit te zeggen, maarhij kon op
stuiven als een geopende spuitwaterflesch, wan
neer hij „om niets" gestoord werd. Dikwijls ver
richtte hij thuis zeer inspannenden geestesarbeid
waarvan voor ons. veel afhing; hij waarschuwde
vooraf, maar verlangde dan ook dat hij niet om
elk wissewasje eruit gehaald werd. Kinderspel
hinderde hem niet, zelfs muziek niet, maar de
kinderen wisten 't alals paps zat te schrij
ven, moesten zij, met vragen of iets toonen,
zei de koopman. „Een flink ventje. Hoe oud is
hij al?"
„Zeven jaar," antwoordde de juffrouw.
„Zeven jaar, zoo zoo, zeven, acht, negen, tien,
elf, twaalf, dertien.En uw jongste dochter,
juffrouw, is die al getrouwd!"
„Welnee, man, ze is pas zeventien jaar."
„O, pas zeventien, ja, dat is nog te jong,
zeventien, achttien, negentien, twintig, eenen
twintig, tweeëntwintig, drieëntwintig," telde de
man voort.
„Ja, ja, de tijd gaat anders snel, juffrouw. U
bent toch zeker al vijfentwintig jaar getrouwd?"
„Al dertig," antwoordde juffrouw Slimniet.
„Zoo, al dertig jaar, wat een tijd, dertig, een
endertig, tweeëndertig, drieëndertig, vierendertig,
vijfendertig, zesendertig, zevenendertig, acht
endertig, negenendertig, veertig, eenenveer
tig...."
„Nu, dan zal u ook wel tegen de vijftig loo-
pen, juffrouw Slimniet?"
„Tegen de vijftig? Welnee, ik ben al vieren
vijftig."
„Al vierenvijftig? Dat zou je nog niet zeggen.
Vierenvijftig, vijfenvijftig, zesenvijftig, zevenen
vijftig, achtenvijftig, negenenvijftig, zestig, een
enzestig, tweeënzestig, drieënzestig," telde de
koopman verder. „Leeft uwes moe niet meer,
juffrouw?"
„Nee, die is verleden jaar gestorven."
„Zoo, zoo, ze was toch zeker nog niet zoo oud,
wel?"
„Ze was vijfenzeventig."
„Zoo, vijfenzeventig, zoo zoo, vijfenzeventig,
zesenzeventig, zevenenzeventig, achtenzeventig,
negenenzeventig, tachtig, eenentachtig
„Ja, 't is een mooie leeftijd," zei juffrouw Slim
niet, „maar ze had nog best de negentig kunnen
halen."
„Zegt u dat wel, negentig had ze kunnen
halen, zeker, negentig, eenennegentig, tweeën
negentig, drieënnegentig, vierennegentig, vijf
ennegentig, zesennegentig, zevenennegentig,
achtennegentig, negenennegentig, honderd. As
jeblief, juffrouw Slimniet. Honderd briketten,
75 centen. Goedenmorgen, juffrouw."
Toen de oneerlijke koopman allang de straat
uit was, ging juffrouw Slimniet de briketten nog
eens tellen en weet je, hoeveel ze er had?
Tel dat nu zelf eens na. C. P. D.
wachten tot de schrijfmachine stil stonü.
Een kind verkeert bij zijn spel dikwijls in pre
cies dezelfde, meestal echter in voor het kind
nog gewichtiger omstandigheden. Wat wij zien
als 't eenvoudig stapelen van blokken of stee-
nen, of het uitleggen van houtjes of papiertjes
kan voor hem een wereld vol fantasie en droo-
men zijn waardoor hij volkomen buiten zijn
omgeving getreden is. Halen wij hem nu uit dit
droomenland hoe goed bedoeld dikwijls ook
dan voelt hij zich teleurgesteld, geeft ons mis
schien niet bewust, doch zeker onbewust van
deze teleurstelling de schuld enkomt dan
bij ons om hulp, eigenlijk om weer terugge
bracht te worden naar het land van fantasie
en droomen, waar hij daar even zoo intens ge
noot. Als dit onmogelijk blijkt en slechts in
zeer bijzondere gevallen is het mogelijk, mees
tentijds ontbreekt ons 't vermogen daartoe vol
komen begint het te zeuren!
't Is met het spel als bij den kinderslaap. Is
een kind uitgeslapen en ontwaakt het vanzelf,
dan zal het dikwijls vroolijk, opgeruimd, gezellig
opstaan. Wordt het kind echter uit zijn slaap
opgeschrikt, dan ondervinden wij uren later
daarvan nog de naweeën.
Onderbreken wij uit liefde dikwijls, uit
verlangen naar het betoonen onzer gevoelens
het kinderspel te dikwijls, dan bereiken wij
ten laatste dat het kind zich in niets meer ver
diepen kan, omdat de volle vreugde hem daar
van telkens ontroofd wordt, zoodat 't verlangen
er naar ten laatste geheel in hem wordt gedood.
Hetgeen bijzonder in de hand gewerkt wordt
door de onmacht van een kind, zich over een
teleurstelling heen te zetten en zich opnieuw
in het onderbroken spel te verdiepen.
Wanneer een kind aan iets zijn aandacht be
steedlaat hem dan. Ik heb kleine Ruud
eens voor een raampje betrapt, waar hij meer
dan een kwartier in roerlooze aandacht verzon
ken naar buiten staarde. Doof voor mijn voet
stappen, doof voor de stemmen der anderen,
terwijl ik wist dat hij niet anders kón zien dan
het dak der huizen aan den overkant. Ik was
zoo nieuwsgierig naar hetgeen hem bezighield,
dat ik de fout beging ook te komen kijken en
hem daarmee uit zijn bezigheid haalde. Met
een diepen zucht keerde hij tot de werkelijkheid
terug, maarik zag niets, hoe ik ook tuurde
en zocht. Ik wilde reeds op vogels of iets derge
lijks concludeeren, toen hij me opgetogenver
telde wat hij gezien had. Door de spiegeling van
een ergens openstaand venster werd een zonne
straal op den overliggenden muur geworpen,
juist op den bovenrand, en door het trillen van
het raam danste de zonnevlek heen en weer,
verdween dikwijls achter den muurZoo
leek 't. Wat het kind uit dit verschijnseltje voor
fantasieën gebrouwen heeft, heb ik niet kunnen
ontdekken. Opgetogen vertelde hij den anderen
wat hij gezien had en een paar uur later deed
hij „het nieuwe zusje" nog opgewonden voor
hoe de „heete plek" gedanst en gesprongen had.
Met een enkel woord, in mijn geval alleen door
mijn komst werd het kind uit zijn fantasie los
gerukt en werd daardoor van een intense vreug
de beroofdeen vreugde welke wij hem, on
danks al onze goede bedoelingen, niet bezorgen
kunnen. Ik heb 't geprobeerd, 't Raam, waardoor
de spiegeling ontstond, ontdekte ik; ook de uren
waarop de zonnevlek juist op den muur danste,
keer op keer heb ik kind erop attent gemaakt
zelfs naar het raampje gebracht, maar zóó ge
noten als dien eersten keer, heeft hij nooit weer.
Hij herkende 't spelletje, keek even toe, vertelde
den anderen juichend van hetgeen hij zag. kort
om de werkelijkheid was volkomen gelijk aan
die van de vorige maal, alleende fantasie
ontbrak. Deze kon ik hem niet terugschenken,
deze kon hij zichzelf niet teruggeven.
Deze zelfde ervaring kan ieder opdoen, die
zijn kinderen nauwkeurig gadeslaat. Den eenen
dag kan een kind uren en uren verdiept zijn
in een spel, een allereenvoudigste bezigheid, om
den dag daarop geen drie minuten zijn aan
dacht op hetzelfde te kunnen concentreeren.
Hoe dikwijls moeten wij niet de teleurstelling
incasseeren, dat een nieuw stukje speelgoed, een
pretje, letterlijk 't kind langs de koude kleeren
schijnt af te glijden, terwijl wij toch zulke hooge
verwachtingen koesterden. Enwanneer wij
alle hoop zouden opgegeven hebben, springt plots
het spel naar 't toppuntder belangstelling en
1S voor zoolang het duurt de favoriet boven
al 't andere.
De verstandige moeder zal reeds zelf tot de
conclusie gekomen zijn, dat een kind. zoodra
het aandachtig speelt, aan zichzelf overgele
verd moet worden. Dit geldt echter ook voor de
onderbrekingen, die ons liefdevolle hart ons in
geeft. Breng een spelend kind geen koekje of
lekkertje, stoor het niet om 'm eens lekker te
pakken, toon uw medeleven niet met een vraag,
een hoofdstreeltje, een bemoedigend woord. Laat
hem over aan zich zelf. Willen wij ons verheu
gen in de vreugde van het kind waartoe wij
alle recht bezitten laat ons dit zwijgend doen.
In het eigen belang onzer schatten.
EEN MOEDER
Put kracht uit
APPELSTROOP
4.V.
Taminiau
Eist
Over-Betvwt
op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen T~« np</\ levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door TP iwjj A hfl een ongeval met TJ* rt p A Bg wfcn
ongevallen verzekerd voor een der volgende nitkeeringen I Dl/»" verlies van beide armen, belde beenen of beide oogen JT I DU»" doodehjken afloop A mDU»* een m
band.
I oog.
door
A Hruschka
®ij de eerste kennismaking-vond hij haar
aogai koel en trotsch, maar zij is noch het
®etl. noch het ander. Zij is integendeel een
PPgeruimde vrouw een aangenaam, impulsief
*arakter, vol liefde en begrip voor de jeugd,
Eendelijk voor haar ondergeschikten, ont-
^atikelijk voor al het goede en schoone. En
Toch gebeurt het niet zelden, dat plotseling,
ethidden van een gesprek, een onverklaarbare
ternberheid haar overvalt en een waas van
„°ele vastberadenheid op haar edele trekken
frerpt.
Zij leeft voor haar kinderen en kan ze toch
•^tautenlang zoo geheel en al vergeten, als be-
°nden zij niet.
Zij lacht en schertst met hen en eensklaps
|eest Hempel in haar oogen en op haar ge
laat een zoo diepe smart, dat hem met een
eP medelijden bevangt.
^Saar leven schijnt doorzichtig als kristal.
TeSenover iedereen toont zij zich eenvoudig en
openhartig. Het verwondert Hempel, dat zij, nu
de stijfheid van de eerste dagen is geweken,
zelfs hem, die nog bijna' een vreemde voor haar
is, zoo vertrouwelijk haar gedachten en mee
ningen blootlegt, zelfs over geldelijke aangele
genheden spreekt. En toch voelt hij, dat er in
haar leven een punt is, waarover zij met nie
mand spreekt, ook niet met hem.
Reeds dikwijls is bij hem de gedachte opge
komen, dat dit verzwegen punt misschien op
de een of andere wijze verband houdt met de
schokkende gebeurtenis van den laatsten tijd
en dat dit ook de meening van mevrouw Von
Turnwald is.
Want menigmaal, wanneer zjj aan zijn arm
zij heeft daags na zijn aankomst bij een val
zoogenaamd een spierverrekking opgeloopen, die
nog al hardnekkig schijnt te zijn, zoodat zij
voor de kleinste wandeling de hulp van Hempel
of van haar zoon noodig heeft wanneer zij
dus aan zijn arm een uitstapje in den omtrek
van 't kasteel maakt, heeft hij dikwijls den in
druk, dat bij gesprekken over den dood van
Gottfried Kluge haar gedachten omdwalen in
een sombere sfeer van het verleden. Er komen
dan halve woorden, onbegrijpelijke toespelingen
over haar lippen. Die onwillekeurige uitlatingen
betreffen steeds de eerste helft van haar huwe
lijk, die zij met haar echtgenoot te Weenen
heeft doorgebracht. Hoe gelukkig was zij toen
geweesttotdat
Dan zwijgt zij plotseling, als had zij reeds
te veel gezegd.
Eens verstoutte zich Hempel onnoozelweg te
vragen;
Totdat
Totdat wij ons op Sperber-Eck vestigden,
antwoordde zij stug. Mijn man, die een hoogen
rang bij de keizerlijke garde bekleedde, nam zijn
ontslag. Sinds twintig jaar hebben wij het
kasteel niet verlaten.
In 't geheel niet meer? Zelfs niet voor een
kort verblijf teruggekeerd naar Weenen, de
schoone, vroolijke stad, waaraan u zoo gehecht
waart?
Nooit meer. En mijn gehechtheid aan
Weenen is in afkeer veranderd.
Maar waarom dan wel?
Mevrouw Von Turnwald antwoordde niet.
Zij hield zich alsof zij Hempel's vraag niet had
gehoord en begon levendig over andere dingen
datgene, wat mevrouw Von Turnwald wilde ver-
Weenen.
Maar Hempel's gedachten keerden steeds
weer terug tot dat zoo bits afgebroken gesprek.
Een stem in zijn binnenste ze» hem, dat juist
datgene, wat mevrouw Von Turnwald wilde ver
zwijgen, voor hem van groot belang zou zijn,
ja, hem misschien den sleutel tot de geheim
zinnige en verschrikkelijke gebeurtenissen van
den laatsten tijd zou kunnen geven.
Intusschen verzuimde hij niets dat hem
dichter bij zijn eigenlijk doel kon brengen: den
onbekende te vinden, die Gottfried Kluge ver
moord en op mevrouw Von Turnwald een
moordaanslag gepleegd had.
Hij is toch een mensch van vleesch en bloed,
die niet door de lucht gekomen en gegaan
kan zijn-, dacht Hempel. Vooral in een streek
als deze, waar iedere vreemdeling in het oog
valt, moet toch iemand hem gezien hebben
En dienovereenkomstig regelde hij nu zijn leven
op Sperber-Eck.
Hij werkte iederen dag eenige uren in de
bibliotheek en besteedde zij» vrüen tijd aan
gesprekken met de familie Von Turnwald of
aan wandelingen in den verren omtrek van het
kasteel. Op die wandelingen maakte hij overal
kennissen en hoorde de menschen uit, zonder
dat zij het zelf wisten.
Na- het avondmaal op het kasteel reeds
om half acht sleet hij altijd nog een paar
uren in de „Blauwe Druif", de eenige herberg
van beteekenis te Sichelfeld. Deze herberg was
ook ingericht voor de zeldzame logeergasten, die
te Sichelfeld den nacht wilden doorbrengen.
Voorts zag men er de notabelen van de ge
meente, de jagers uit den omtrek, de gendar
men, de beambten van het station, den districts
rechter, den dokter van het plaatsje en eenige
rijke boeren.
Hempel bezocht eveneens de andere herber
gen van 't dorp, waar de kleine boeren en 't
werkvolk hun glas kwamen drinken. Zoo
kende hij al spoedig al de menschen, die te
Sichelfeld of in den omtrek woonden.
Met de voorname families der omliggende
landgoederen had hij reeds kennis gemaakt door
de Von Turnwalds, die met al hun buren op
zeer goeden voet stonden. Hempel werd op
Sperber-Eck als een lid der familie behandeld
en zijn hoogst sympathieke persoonlijkheid en
onberispelijke manieren verwierven hem ieders
gunst. Weldra stond hij niet minder hoog aan
geschreven dan wijlen Gottfried Kluge.
Ongelukkigerwijze had zijn afzien-en-luis-
teren nog geen resultaat van beteekenis opge
leverd.
In de Blauwe Druif' had sinds maanden
geen vreemdeling zijn intrek genomen. Even
min was er, buiten Hempel-zelf, in den laat
sten tijd aan het station van Sichelfeld een
vreemdeling uitgestapt!
Sichelfeld was geen station voor vreemde
reizigers. Uitsluitend menschen van het dorp
of uit den omtrek, die er familie wilde bezoe
ken of zaken te regelen hadden, maakten ge
bruik van de lokaaltreinen.
Men zag er ook weinig auto's buiten die van
de eigenaars der omliggende landgoederen;
want de groote heirbaan, die Weenen met Italië
verbindt, loopt niet over Sichelfeld.
Dit alles in aanmerking genomen, moest het
Silas Hempel sterk opvallen, dat er in de
„Blauwe Druif" nog veel werd gesproken over
een „zilveren auto," welke in den avond van 29
Maart door Sichelfeld kwam en, tengevolge
van een defect, zelfs een half uur in het plaatsje
had moeten blijven.
De auto moest heelemaal „van zilver" zijn
geweest, maar de districtsrechter Dandier ver
klaarde: „Gekheid, verbeelding! Waarschijnlijk
aluminium of nikkel." Evenmin als de andere
personen, die zich toen in de „Blauwe Druif"
bevonden, had hij den fameuzen auto gezien,
want hij had stilgehouden aan het eind van het
dorp.
De vele nieuwsgierigen, die ter plaatse waren
saamgestroomd, vertelden later, dat het een
groote, ongelooflijk prachtige touristenauto
was, geheel gemaakt uit een metaal, dat glin
sterde als gepolijst zilver.
De chauffeur, die zonder vreemde hulp het
defect aan den motor herstelde en zeer ge
brekkig Duitsch sprak, antwoordde op de
vragen van een nieuwsgierige, dat de auto en
de persoon, die erin zat, uit Amerika kwamen.
De auto was veruit het nieuwste en beste modeL
Daarom ook had men hem meegenomen naar
Europa.
Ut de praatjes in de Blauwe Druif" kwam
Hempel nog te weten, dat de auto van binnen
met bruin-grijs leder was bekleed; dat de
eenige persoon, die erin zat, een buitengewoon
schoone dame was; dat die dame gedurende
heel het oponthoud in een boek las.
Maar toen de eerste nieuwsgierigen zich
om den auto verzamelden werd het licht uitge
knipt en werden de gordijntjes neergelaten,
zoodat men van de dame niets meer te zien
kreeg.
't Moest zoowat tien minuten voor negen zijn
geweest, toen de „zilveren auto" stilhield aan
het eind van 't dorp en bijna half tien, toen hij
haar weg voortzette.
Juist in die tijdruimte moest Gottfried Kluge
zijn vermoord en verder moesten de Ameri-
kaansche dame en haar chauffeur op dat
oogenblik de eenige te Sichelfeld aanwezige
vreemdelingen geweest zijn. Dit alles had in
den beginne bij Hempel zekere vermoedens ge
wekt. Maar hij verwierp ze al spoedig. Neen
tusschen dat alles kon geen verband bestaan.
(Wordt vervolgd.)