DE KERK TE
WITTEM
Frederik de Groote
en de Jezuïeten
Mdimêad mn dm da$
De luchtroovers van Hoitika
wmm
B
l mto
Dienstplicht en burger
plicht
fci
2 i
WOENSDAG 10 MEI 1939
De groote schilderingen
van Charles Eyck
Sociale rechtvaardigheid
8#s8M#
■mm
■J
-T
l_
lÉll
Z^if^r-I De gewoonte
Tegen de Vrijheid?
AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DE
ZILVEREN
Wij hebben reeds het een en ander gemeld
over de groote gewelf- en muurschilderingen,
die Charles Eyck heeft aangebracht in de kerk
der paters Redemptoristen te Wittem, in Lim
burg. Eenige reproducties, hierbij gevoegd, mo
gen een duidelijker beeld van dit nieuwe werk
geven, dat door velen nog als een stijging voor
den artist beschouwd wordt, na zijn schilde
ringen te BeekGenhout en te Heerlerheide.
Op 22 Mei a.s. wordt de vernieuwde kerk
opnieuw in gebruik genomen. Dan wordt ook
het grafmonument van Kardinaal van Rossum
plechtig onthuld.
Het was goed gezien van de paters Redemp
toristen, hun fraaie kerk nieuw te laten
decoreeren door Charles Eyck. Wie beter dan
hij zou zich kunnen aanpassen bij den barok
stijl van het interieur? Men heeft immers, in
verband met het streven van schilders als
Eyck, Nicolas e.a. herhaaldelijk gewaagd van
een „moderne barok". Niet beter dan te Wittem
kon bewezen worden, dat deze qualificatie grond
heeft, want inderdaad wordt hier de ruimte
lijke illusie van het kerkinterieur verhoogd en
verdiept door de schildering, die met groote
stoutmoedigheid, maar toch ook met compo
sitie- en maatgevoel, is uitgevoerd. Bovendien
heeft men in de archieven nagekeken, hoe de
architect zich in de achttiende eeuw de ver
siering der kerk gedacht heeft. Daarmede is
tenminste iets goed gemaakt van de jam
merlijke „restauraties", die men in het begin
dezer eeuw aan kerk en klooster heeft uitge
voerd, toen de prachtige barokgevel naar be
neden werd gehaald en allerlei karakterlooze
namaak-gothiek de authentieke schoonheid uit
de 18e eeuw kwam vervangen.
Dat was destijds een van de misverstanden,
die wij dankten aan de bewegingThijm
Cuypers es., een beweging die voor de kerke
lijke kunst zonder twijfel van veel beteekenis
is geweest, maar anderzijds door eenkennigheid,
door een volkomen gebrek aan gevoel voor de
schoonheid der stijlen na de Middeleeuwen, ook
herhaaldelijk kwaad heeft gedaan. Thans is
men tot beter inzicht gekomen tegenover Re
naissance, Öarok en Rococo en ziet in, dat
ook deze stijlen waarachtige, authentieke
schoonheid hebben opgeleverd: rijke ornamen
tiek, bij verheven maatgevoel en rhythme.
De architectuur van Wittem was van uit
stekenden huize. Van niemand minder dan van
Johann Conrad von Schlaun (1694—1773), den
hoofdmeester der Westphaalsche barok. Hij
werkte vooral te Münster (het Slot, de Cle-
menskerk, het Erbdrostenhof) en had ook deel
aan den bouw van het schitterende Schlosz
Brühl. Het is wel jammer, dat men zich des
tijds niet gerealiseerd heeft, wat het beteekende
een project van zulk een kunstenaar te schen
den.
De groote plafondschildering is een glorifica
tie van Sint Paulus, Sint Chrysostomos, Sint
Alphonsus en Sint Franciscus Xaverius. De
figure» dezer heiligen zijn drie meter hoog. Zij
zijn omgeven van engelen zonder tal, die de
De Heilige Maagd, een detail van de
schildering van Charles Eyck op den
triomfboog der kerk te Wittem
De groote plafondschildering van Charles Eyck in de barokkerk der Paters
Redemptoristen te Wittem (LJ. De vernieuwde kerk wordt op 22 Mei a.s. in
gebruik genomen. Ook het grafmonument van Kardinaal van Rossum wordt dan
onthuld
illusie van een hemelruimte wekken. In de
hoeken ziet men engelen, die de attributen der
heiligen dragen. Verder zijn ook het priesterkoor
en de triomfboog door Eyck beschilderd.
Door het uitvoeren van opdracht na opdracht,
onvermoeid en met een snelheid die verwon
dering wekt, ziet men het vermogen van den
schilder steeds groeien. Hij beheerscht nu de
techniek van de groote decoratieve compositie,
die ruimtelijk en coloristisch zoo heel
andere eischen stelt dan de schilderijkunst,
met treffende vaardigheid en gaat voor geen
moeilijkheid uit den weg. We -veten geen twee
den modernen schilder te noemen, die met zoo
veel virtuositeit een zinvolle en levendige reli
gieuze voorstelling op muur en gewelf zet.
Wittem wordt een stukje Italië tusschen de
Limburgsche heuvels. E.
Ook de Christ.-Hist. Nederlander is van
oordeel zooals wij herhaaldelijk be
toogden en onze militaire medewer
ker ook heeft bepleit dat de (niet voor
korten tijd!) verzwaarde militaire lasten
niet alleen mogen blijven rusten op de
schouders van één helft der weerbare jonge
mannen.
„Op het oogenblik is de situatie aldus
schrijft het C. H. blad dat de nieuwe lasten
(de verlenging van eersten oefentijd en de uit
breiding der herhalingsoefeningen) uitsluitend
komen te drukken op dat deel der Nederlandsche
jeugd, dat tot den werkelijken dienst wordt op
geroepen.
Daar is op het oogenblik niets aan te doen,
nu het voor alles op snelheid van handelen aan
komt.
Maar op den duur gebiedt de rechtvaardig
heid toch, dat die lasten zoo goed mogelijk zul
len worden verdeeld.
En dat kan alleen door te werken in de rich
ting van contingentsuitbreiding tot al diegenen,
die niet om afdoende gezondheidsredenen voor
eiken vorm van militairen dienst ongeschikt zijn
bevonden.
Wij hebben den indruk, dat in de thans ge
vraagde verzwaring van lasten meer van gan-
scher harte zal worden toegestemd, indien bij de
behandeling in de Volksvertegenwoordiging ook
bij monde van de Regeering blijk zal worden ge
geven van het besef, dat uitbreiding van het
jaarlijksch contingent in de toekomst, om zoo te
komen tot een grootere verdeeling van druk, een
daad is van sociale rechtvaardigheid, op de ver
vulling waarvan het oog gericht moet blijven."
De ontroerende herderlijke brief van Z. Em.
Kardinaal Schulte, Aartsbisschop van Keulen,
dien wij publiceerden in het avondblad van
Dinsdag 25 April, zal allen, die nog mild moch
ten twijfelen, de oogen geopend hebben, waar
heen voor de Katholieken de reis gaat in het
Derde Rijk. Niet alleen de Katholieke volks
scholen worden vernietigd, maar ook hoogere
instituten, zooals de onderwijsinrichtingen der
Jezuïeten.
Bij de tegenwoordige geestesgesteldheid bij
de leiders van het Derde Rijk kan het niet
uitblijven, dat de vele Duitschers, die nog altijd
een „Heidenangst" hebben voor de Jezuïeten,
de gelegenheid zouden aangrijpen, „rassisch"
tegen de Sociëteit van Jezus op te treden. Men
verklaart, dat de geest der Orde en die van
haar stichter Ignatius van Loyola on-Duitsch
is, dat die geest zuiver Moorsch-Afrikaansch
is. Deze „Nordische Artbeflissenen" beroepen
zich altijd bij hun handelingen en uitspraken op
den bijna eenig nog overgebleven nationalen
held in het, de historie eenvoudig wegvagen
de, Derde Rijk, op Frederik den Grooten en
daarom is het in dezen tijd interessant, uit de
geschiedenis de houding naar voren te halen,
die de oude Frits tegenover de Jezuïeten heeft
aangenomen.
Paus Clemens XIV hief op 21 Juli 1773 door
de breve „Dominus ac Redemptor" de Orde der
Jezuïeten op, maar met de bepaling, dat het
tijdstip der opheffing van de Huizen der Orde
eerst zou beginnen op het moment der offiei-
eele notificatie door den bevoegden bisschop.
Steunend op het „principium regium", dat in
Pruisen doorde Kroon als recht werd opge-
eischt, verbood Frederik den Pruisischen bis
schoppen allerstrengst de bedoelde notificatie
aan de Huizen te doen toekomen. De koning
voerde langdurige onderhandelingen met Rome
en kreeg gedaan, dat de nederzettingen der
Orde in Pruisen onder veranderden naam kon
den blijven voortbestaan. In een diplomatieke
nota schrijft de monarch aan Rome: „Ik acht
de Jezuïeten uitermate geschikt voor het wel
zijn van mijn volk en zeer in het bijzonder
voor dat der jeugd." Aan zijn vriend Voltaire
schrijft Frederik 21 November 1773: „Ik heb
bij den vrede van Dresden beloofd, dat in' mijn
gewesten de religie „in statu quo" zal blijven.
In dien tijd had ik al Jezuïeten, ik moet hen
bijgevolg houden. Onder mijn Jezuïeten bevin
den zich groote, uitstekende mannen." En la
ter: „Ik heb in Silezië mijn arme Ignatianen
getroost over de strengheid van het Roomsche
Hof, hun orde nieuw leven ingeblazen en haar
naar provincies ingedeeld. Zoo houd ik hen in
stand en maak hen nuttig voor den staat, wijl
ik hun scholen behouden wil ter onderrichting
van de jeugd. Daaraan kunnen zij zich thans
geheel wijden." Reeds in den tijd, toen de Je
zuïeten uit bijna alle katholieke staten waren
verdreven en nog vóór de den Paus afgeperste
opheffing der Sociëteit schreef Frederik aan
den encyclopedist en verlichter d'Alembert op
22 Augustus 1769: „Ik voor mij stel er een
hooge eer in, de overblijfselen van die Orde in
Silezië in stand te houden en hun ongeluk nog
niet grooter te maken, alhoewel ik een ketter
ben. Men zal na eenigen tijd de verbanning
der Orde in Frankrijk wel bespeuren en het
onderricht zal er onder lijden." En aan den
zelfden d'Alembert schrijft de koning op 28
Juli 1774: „Ik tolereer de Jezuïeten, want zij
hebben ten onzent niets anders gedaan dan in
hun colleges de wetenschappen te leeren en te
beoefenen
Ook tegenover de paters zelf gaf de koning
herhaaldelijk uitdrukking aan zijn welwillend
heid. In het gymnasiale archief van Glatz wor
den nog twee origineele brieven van den koning
bewaard, welke hij richtte' aan pater Reinach
te Wartenberg in Silezië. In 1775 schrijft hij:
„Würdiger, Lieber, Getreuer! Ik zal niet op
houden bij den nieuwen Paus aan te dringen
op het behoud van uw instituut in mijn lan
den. Ik blijf uw gnadiger König Friedrich." En
in den tweeden brief schrijft de vorst: „Wür
diger, Lieber, Getreuer! Om aan uw Orde een
nieuw teeken te schenken van mijn Koninklijke
welwillendheid heb ik gepoogd, den Paus ten
minste er toe te brengen, dat Hij zelf den bis
schoppen in mijn landen het bevel zou geven,
uw orde in al haar verrichtingen in stand te
houden. Euer geneigter König Friedrich."
Tenslotte zij nog vermeld een document, dat
de Koning in Augustus 1786 te Berlijn opstelde.
Dit stuk is een soort van testament. Een af
schrift, door 's Konings hofmaarschalk geveri
fieerd, bevindt zich in het bezit der prinselijke
familie Kinsky te Praag. In dit stuk staat het
volgende met betrekking tot de Jezuïeten, den
Paus en de geestelijkheid:
Lasst in Ruh' die Jesuieten,
Die sehr vieles schon gelitten,
Lasst in Ruh' die Geistlichkeit,
Drohet nicht den Papst mit Waffen,
Lasst in Ruh' und Fried' Ihn schaffen,
Sonsten trifft Euch harte Zeit.
Zonneklaar blijkt uit dit alles, hoe hoog
Frederik de Groote „zijn" Jezuïeten waardeerde.
De tegenwoordige machthebbers van het Derde
Rijk verscheuren het testament van den groo
ten koning, dien zij beweren zóó te vereeren,
wanneer zij hun politiek op religieus en cul
tureel terrein voortzetten. Mogen zij denken
aan zijn voorspelling:
„Sonsten trifft Euch harte Zeit."
Toen Willem Garpers thuiskwam, zei hij tot
zijn vrouw: „Je kunt nooit raden, wie mij ver
zocht jou zijn groeten over te brengen."
„Als jij al zegt: je kunt nooit radenhoe
zou ik het dan kunnen weten?" lachte Jetta.
„Bovendien, onze vriendenkring is zoo groot.
„Hij is een dorpsgenoot van ons. Vroeger wa
ren wij zelfs goede vrienden, maar nu zie ik
hem liever niet dan wel."
„Jan Brookens misschien?"
„Juist."
„Nou, dan zeer vereerd met die groeten," zei
Jetta spottend. „Hoe zag die bandiet er uit?"
„Hij kwam uit de gevangenis, waar hij drie
jaar voor diefstal had doorgebracht, vertelde
hij. Hij had mijn naam op den gevel gelezen en
toen kwam hij maar even binnenloopen, om te
zien of ik hem niet wat geld kon geven of een
baan in mijn zaak."
„Wat een brutaliteit," was Jetta verontwaar
digd. „Dat zul je toch zeker niet doen, Wim?"
„Geen denken aan. Hij beriep zich op onze
vroegere vriendschap. Ik zei hem: Man, haal
die niet aan, want had ik geweten dat je zoudt
worden wat je nu bent, ik zou je toen al ge
meden hebben, alsof je mij door een besmette
lijke ziekte kon aantasten. Dus je begrijpt, dat
ik je ook geen plaats in mijn zaak wil geven,
hoe je ook zweert te zullen werken en je goed
te gedragen. Toen vroeg hij of ik dan geen oud
pak, oude schoenen of ondergoed voor hem had.
Je weet, mijn hart is niet van steen en ik liel5
hem beloofd mijn garderobe eens na te zien en
hem het een en ander te zullen sturen, doch
dat ik van een bedankje verschoond wilde
blijven. Ik liet hem een sigaar opsteken, want
hij keek met zulke hongerige oogen naar de
mijne, dat ik dit niet nalaten kon."
„Heeft hij je lucifers niet in den zak gestoken?
Dit was altijd een gewoonte van hem. Weet je
wel? Hoeveel doosjes lucifers heeft hij zoo al
niet ooit meegenomen en potlooden, die hij op
tafel zag liggen en eens zelfs je vulpen. Wij
lachten er altijd om. Toen kon hij blijkbaar al
niets laten liggen. Dat nemen en stelen moet
hem wel in het bloed zitten. Onbegrijpelijk toch,
want zijn ouders waren zulke nette en degelijke
lui. En wat heeft hij er ook niet gauw zijn for
tuin doorgedraaid. Maar hoe durft hij jou nog
vragen mij zijn groeten over te brengen?" toon
de Jetta zich beleedigd. „En dat hij zich niet
schaamt en je nog onder de oogen durft komen."
Willem Garpers had een groothandel in
schrijfbenoodigdheden en aanverwante artikelen.
Zijn zaak was in de stad gevestigd. Hij woonde
met zijn gezin op een dorp niet ver daar van
daan.
Jan Brookens, die voor niets terugdeinsde,
daar waar het geld betrof, kende al lang de
gebruiken van Willem Garpers. Vóór zijn laatste
veroordeeling had hij al met de gedachte rond-
geloopen zijn vroegeren vriend eens te overval
len en dit plan had hij tijdens zijn gevangenis
straf in zijn geest uitgewerkt. Toen hij Willem
bezocht en deze niet geweigerd had hem te ont
vangen, was dit alleen geweest om eens goed
poolshoogte van alles te kunnep nemen. Het
was hem niet om werk te doen en ook niet om
oude kleeren: werken deed hij toch niet, en wat
gaf hij er om er uit te zien als een schooier?
Hij zou het heel gemakkelijk hebben. Als hij
de kleeren ontvangen had, zou hij tegen het
sluitingsuur bij Willem aankloppen, om hem,
ondanks dien gezegde, hem niet te bedanken,
blijk te gaan geven van zijn voorgewende dank
baarheid voor het gezondene. Hij zou het ge
sprek rekken tot hij zeker was, dat het perso
neel de zaak verlaten had. Bijv. zijn cel, waai
hij drie jaren verbleven had, uitteekenen en de
plaats, waar de veroordeelden gingen luchten en
zoo al meer. En dan met dien bronzen tijger,
die als presse-papier diende, hem een paar sla
gen op het hoofd toebrengen, de brandkast plun
deren en verdwijnen. Het was zoo gemakkelijk
zonder gezien te worden, het kantoor van Wil
lem te bereiken. De voordeur stond altijd open.
En van deze gelegenheid maakte de boef op
een dag gebruik, toen hij een pak kledingstuk
ken ontvangen had.
.rt--
i
.1*1
Om beurten lepelden ze uit den pot en lieten geen korrel
over. Snel daalde de schemer en ze gingen in de woning om er
den nacht door te brengen, wat met het oog op insecten en
mogelijke wilde dieren wel zoo veilig was. De vliegenier en de
bestuurder vielen spoedig in slaap, maar Piet bleef nog lang
wakker en opeens....
Hij zag duidelijk een gestalte in de deuropening staan, hij
kon zich niet vergissen. Hij schreeuwde het uit van schrik en
de anderen werden wakker en vroegen wat er was. Piet kon
van angst geen geluid meer geven en toen hij eindelijk iets
hakkelde, sprongen de beide mannen op en liepen naar buiten.
De moord op Willem Garpers werd pas eenige
uren later ontdekt. Toen Jetta haar man niet,
als naar gewoonte, zag thuiskomen, belde ze hem
op, doch kreeg geen gehoor. Vreezend dat hem
een ongeluk was overkomen, stelde ze de politie
van zijn wegblijven op de hoogte, zeggend dat
ze onmiddellijk zelf per auto een reserve-sleutel
van de zaak zou brengen. Ze dacht ook aan het
bezoek van Jan Brookens en kon het niet van
zich afzetten dat er misschien iets ernstigs ge
beurd was. Als Willem anders verhinderd was
op tijd thuis te zijn, liet hij haar dit altijd weten.
Willem Garpers was vermoord. In de brand
kast, die open
stond, was geen
geld meer te be-
stuur was, wist ze
toch eenige aan
duiding van den
vermoedelijken dader te geven. Ze verdacht Jal
Brookens ervan den moord bedreven te hebbe
De boef bewoonde een zolderkamertje. Jet
kende zijn adres, omdat ze zelf het pak oude
kleeren verzonden had.
De moordenaar trachtte natuurlijk zijn on
schuld te bewijzen en gaf een alibi op. Volgen
zijn bewering was hij om vijf uur naar een bios
coop gegaan en tegen acht uur pas thuis 86*°"
men. Tot in de kleinste bijzonderheden wist nu
te vertellen wat er gegeven was. Toevallig was
een der politiemannen, die bij het verhoor te
genwoordig was, daar ook geweest en moest be
kennen, dat de bandiet de waarheid sprak. En
daar het een nieuw program was geweest, kon
men niet zeggen dat de moordenaar dit al ge
zien had.
Maar waar de politie toen niet aan dacnt,
maar waar Jan Brookens rekening mee ge
houden had, omdat het toeval hem in de hand
werkte, was, dat dit zelfde program reeds in een
andere stad vertoond was en dat hij dit daar
gezien had. Toen hij bemerkte dat het ook in
de plaats, waarheen hij zich begeven had, werd
vertoond door dezelfde maatschappij, had hij
hiervan gebruik gemaakt om zijn alibi te be-
wijzen.
De huiszoeking leverde niets op: het gestolen
geld had hij reeds in veiligheid gebracht. Vin
gerafdrukken waren niet te bespeuren, want de
moordenaar had zijn voorzorgsmaatregelen naar
de eischen genomen. Maar wat wèl ontdekt
werd: een potlood in een van zijn zakken. En
door dit soort potlood, waarvan er nog elf met
een elastiekje bij elkaar gehouden, op de schrijf
tafel van den vermoorde lagen, werd het bewijs
van zijn daad gevonden.
Jan Brookens had, toen hij zijn cel voor den
vermoorde had uitgeteekend, het potlood, dat hi)
genomen had, ouder gewoonte in zijn zak ge
stoken. Met de laatste post: vóór het sluitings
uur van de zaak, was dit pakje bezorgd. Een
firma bood dit merk aan: twaalf stuks en
schreef er bij, dat het nog niet in den handel
was. De bewering van den moordenaar: dat hij
het bewuste potlood in een warenhuis gekocht
had, hield derhalve geen stand.
(Nadruk verboden)
oven het recht op eigendom gaat
het recht op leven en beide rech
ten liggen verankerd inde natuurwet.
De „Volkskrant" juicht ook in haar tweede
artikel aan de nieuwe wetsontwerpen gewijd
de mogelijkheid tot ingrijpen, die ze bieden, toe.
Verkeren we thans, anders dan vroeger.
in een toestand dat de excessen in het ge
sproken en geschreven woord niet van de
lucht zijn, niet excessen in overijling maar
gewilde en gepremediteerde excessen, die tot
volksvergiftiging moeten voeren, en dat
het tegengaan en beteugelen van die exces
sen tot de overheidsplicht dient te wordeö
gerekend?
Er zal wel geen krant in Nederland zün
en niet alleen geen krant maar geen mens.
die niet herhaaldelijk zich heeft geërgerd
aan uitlatingen aan deze of aan die zijde,
uitlatingen niet als bij overrompeling
aan de omheining der tanden ontsnapt,
maar stelselmatig geproduceerd en gere'
produceerd om te beledigen, te grieven en
te kwetsen.
Dit opzettelijke, dit systematische, dit pro
pagandistische is het bederf voor de verhou
ding tussen de zonen van hetzelfde land, af
gezien nog van de internationale verhou
dingen die men daarbij poogt te betrekken-
Men kan het kwaad laten doorzieken,
maar men kan ook menen dat de overheid
eindelijk, nu het steeds groter en feller af
metingen aanneemt, behoort in te grijpen
en heeft te tonen dat zij de beledigings»
excessen niet als dingen van geringe bete
kenis beschouwt.
Vanzelf spreekt, dat men bij beledigings
excessen de klemtoon moet leggen op ex
cessen: trap- en overloop-sccnetjes vallen
daar uiteraard buiten.
ATT r* A T? TVT INT TT C op dit blad zijn ingevolge de veraekeringsvoorwaarden tegen T™* wpjA bü levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door T» wiQ|\ bfj een ongeval met T"» O» f?
(Ini a\J3v^1T1ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A Ovt" verlies van beide armen, beide beenen of belde oogen i 0\/o" doodeltJken afloop I uOUi"
verlies van em band.
AC mm oo
door
A. Hruschka
Dan kan ik mevrouw Von Tumwald niet
helpen, tenzij zij ertoe besloot, zelf mij in te
lichten, mompelde Hempel, na even te hebben
nagedacht.
Hy zag, dat Sorel ontstelde en daarom liet
hy er snel en met nadruk op volgen:
Wees gerust, meneer Sorel: uw naam wordt
niet genoemd.
VI
Dien dag waren er op Sperber-Eck onver
wachte gasten aan tafel. Twee studiemakkers
van Roland, die tegelijk met hem waren ge
promoveerd en ter gelegenheid van het nade
rende Paaschfeest een voetreis naar MaTiazell
wilde maken, waren hun vriend komen opzoe
ken, om hem over te halen, deel te nemen aan
dat uitstapje.
Roland, die de beroemde bedevaartplaats nog
niet kende, stemde gaarne toe, maar wilde, dat
zijn vrienden eerst een paar dagen bij hem op
Sperber-Eck te gast zouden blijven, om van de
uitstekende jachtgelegénheden in de streek te
profiteeren.
Het spreekt van zelf, dat de jongelui die uit-
noodiging gaarne aannamen.
Hempel was gedurende de lunch erg ver
strooid en niet erg spraakzaam. Wat hij van
Mr. Sorel had vernomen, speelde hem voort
durend door het hoofd.
Nu en dan keek hij steelsgewijze naar me
vrouw Von Turnwald. Van de lichte ontstem
ming, die hij 's morgens bij haar had opge
merkt, was niets meer te bespeuren en met
haar gewone beminnelijkheid zorgde zij voor de
gasten. Maar dat zij 't onderhoud van dien mor
gen niet- had vergeten, bleek Hempel uit de
zenuwachtige onrust, waarmede zij telkens zijn
blik ontweek.
En toch 't speet hem erg, maar hij kon
mevrouw Von Turnwald niet sparen. Juist
van nu af, moest hy haar kwellen met vragen....
En dit moest plotseling, zonder voorbereiding,
geschieden, want hij mocht haar geen tijd
laten om uitvluchten te zoeken....
Onmiddellijk na tafel begaf Hempel zich
naar de bibliotheek. Hij deed zulks gewoonlijk,
en kwam dan tegen drie uur weer beneden om
mevrouw Von Tumwald voor een wandeling af
te halen.
Dien dag echter bleef hij boven, in de hoop,
dat zij hem zou komen opzoeken, om hem tot
de wandeling uit te noodigen, meenende dat hij
ze vergeten had.
Beneden in de zitkamer, waar ieder oogenblik
een der kinderen binnen kon komen, en de een
of andere nieuwsgierige bediende vrij gemakke
lijk een gesprek kon afluisteren, sprak Hempel
niet gaarne met haar over gewichtige aange
legenheden. Boven in de bibliotheek was daar
entegen geen stoornis, geen indiscretie van
luistervinken te vreezen.
Inderdaad: kwart over drie kwam mevrouw
Von Tumwald den detective opzoeken. Zij
bleef op den drempel van de bibliotheek staan
en vroeg glimlachend:
Wel, mijnheer Hempel u hebt zeker onze
wandeling vergeten? Of komt zij u om de een
of andere reden niet gelegen?
Neen, mevrouw, vergeten heb ik ze niet;
maar ik dacht, dat het op een kwartiertje niet
zou aankomen.
Dat is ook zoo
Kom dan binnen, mevrouw, en neem een
oogenblik plaats. Ik moet in een gewichtige zaak
overleg met u plegen.
Verwonderd en blijkbaar ongerust, voldeed
zij aan Hempel's uitnoodiging. De detective
had voor haar een fauteuil bij de groote tafel,
temidden van het vertrek geplaatst en nam
zelf den bureaustoel van Gottfried Kluge.
Hij keek mevrouw Von Turnwald recht in het
gelaat en ging zonder inleiding tot den aanval
over:
Waarom, mevrouw, hebt u voor mij ver
zwegen dat u nog een zoon hebt?
Zij ontstelde hevig, werd zeer bleek. Sprake
loos staarde zij den detective aan. Deze moest
zijn vraag tweemaal herhalen, voordat er een
stotterend antwoord kwam: -
Hoe weet u?Wie kan u daarover ge
sproken hebben?.En.wat brengt u er toe
mij die vraag te stellen?.... Wat?
Dat komt er niet op aan. Ik zeg ook niet,
dat ik het hier ben te weten gekomen. In Wee-
nen zijn nog genoeg menschen, wien het feit
bekend is.
Dat is waarwil 't mij niet kwalijk
nemen.... (Zij keek verdwaasd, de wanhoop
nabij). Ja, ik heb 't voor u verzwegen.... Ik
wist, dat ik het u moest zeggenmaar ik
kon het niet van mij verkrijgen, 't Is de nog
altijd open, bloedende wond van mijn leven
Zal ik dan nimmer, nimmer rust vinden?
Hempel nam zacht haar handen in de zijne
en hield ze vast.
Mevrouw, tracht eerst een weinig tot be
daren te komen. En zeg mij dan openhartig wat
ervan is. Stort uw overkropt gemoed uit, 't zal
u verlichten. U moogt, u kunt niet langer alleen
een last dragen, die u verplettert.
U hebt gelijkSinds den dood van mijn
man, kon ik met niemand over die zaak spre
ken en toch
Hadt u maar een vriend gehadMaar
Gottfried Kluge? Kon u niet met hem
Neen. Hij hield van den jongen als van
zijn eigen kind; maar toen het verschrikkelijk
feit voorviel, was hij in zijn oordeel nog harder
en strenger dan al de anderen. In zijn tegen
woordigheid mocht Ulrich's naam niet meer
genoemd worden en telkens, wanneer ik met hem
over de zaak wilde spreken, sneed hij mij 't
woord af. Hoe goed hy voor ons en voor ieder
een ook was in kwestie van eer toonde hij
zich onverbiddelijk. Voor hem was Ulrich een
voudig een misdadiger, voor wien geen verzach
tende omstandigheden konden gelden en die
niet het minst recht op medelijden had.
En voor.u?
O, voor mijVoor mij was hij niets
anders dan mijn kind, mijn arm, teergeliefd
kind! Ik hoop, dat God 't mij niet aanrekene,
maar mijn liefde voor mijn eerstgeborene was
en is misschien nog sterker dan de teere en
diepe moederliefde, die ik voor mijn andere
kinderen gevoel
Haar stem beefde; groote tranen biggelden
over haar wangen.
Met eerbied keek Hempel naar mevrouw Von
Turnwald's van smart verwrongen gezicht.
Mevrouw, hernam hij, was hetgeen uw
zoon misdreef dan zoo verschrikkelijk, dat u
bij de herinnering eraan thans nog zoo hevig
ontstelt? Er zijn sindsdien zooveel jaren ver-
loopen....
Ja, het was verschrikkelijk. Oordeel zelf.
Mijn zoon had schitterend zijn eindexamen af
gelegd en 's avonds van dien dag zou het
traditioneele studentenfeest, waaraan ook de
leeraren deelnamen, plaatsvinden. Ulrich was
zeer populair bij zijn medestudenten; bij ieder
een, met uitzondering van zekeren Otto Malten
den zoon van een postbode, die voor een groot
gezin had te zorgen en alleen met de hulp van
een goede familie zijn zoon kon laten studeeren.
Die Malten had Ulrich van de eerste klas af
gehaat. Hij was vlijtig en eerzuchtig, maar niet
zeer begaafd en moest zich bovendien voort
durend allerlei ontberingen die hij als per-,
soonlijke vernederingen beschouwde getroos
ten. Zoo gebeurde het, dat de jongen vreeselij^
jaloersch werd op Ulrich, die bij leeraren en-
studenten zoo goed stond aangeschreven, steeds
tot de eersten van de klas behoorde en van zijn
rijke ouderg alles kreeg, wat hij wilde; kortomi
in den loop der jaren profiteerde Malten van
iedere gelegenheid om twist te zoeken me'
Ulrich. Ook schaamde hij zich niet, hem op
verschillende punten te belasteren; maar daarbij
ging hij zoo sluw te werk, dat niemand, vooral
niet de leeraren, hem te pakken konden krijgen.
Trouwens, de studenten, die Ulrich's edel karak"
ter evengoed als de lage streken van Malten
kenden, lachten om die beschuldigingen.
Ulrich raakte in zijn jongensjaren niet zelden
slaags met Malten, die altijd het onderspit
moest delven, daar hij ook lichamelijk veel
zwakker was dan mijn zoon.
Later negeerde Ulrich zijn vijand, lette niet
meer op diens laffe plagerijen en vermeed elke
ontmoeting met hem buiten de universiteit-
Want Ulrich kende zijn groot gebrek onbe-
heerschte opvliegendheid zeer goed en hiJ
vertrouwde zich zelf niet. Dank zij zijn ijzeren
wil wist hij later over het algemeen zich beter
te beheerschen; hij werd dan zeer bleek en ver-
wijderde zich met opeengeperste lippen. Maat
't gebeurde nog wel eens, vooral waar het ern
stige dingen gold, dat de oude drift weer op
bruiste en dan wist mijn zoon waarlijk niet
meer, wat hij zei en wat hij deed. Tegen zulke
aanvallen trad mijn man met onverbiddelijke
strengheid op, en allengs werden zy zeld
zamer. (Wordt vervolgd)