DE KERK TE WITTEM Frederik de Groote en de Jezuïeten Mdimêad mn dm da$ De luchtroovers van Hoitika wmm B l mto Dienstplicht en burger plicht fci 2 i WOENSDAG 10 MEI 1939 De groote schilderingen van Charles Eyck Sociale rechtvaardigheid 8#s8M# ■mm ■J -T l_ lÉll Z^if^r-I De gewoonte Tegen de Vrijheid? AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DE ZILVEREN Wij hebben reeds het een en ander gemeld over de groote gewelf- en muurschilderingen, die Charles Eyck heeft aangebracht in de kerk der paters Redemptoristen te Wittem, in Lim burg. Eenige reproducties, hierbij gevoegd, mo gen een duidelijker beeld van dit nieuwe werk geven, dat door velen nog als een stijging voor den artist beschouwd wordt, na zijn schilde ringen te BeekGenhout en te Heerlerheide. Op 22 Mei a.s. wordt de vernieuwde kerk opnieuw in gebruik genomen. Dan wordt ook het grafmonument van Kardinaal van Rossum plechtig onthuld. Het was goed gezien van de paters Redemp toristen, hun fraaie kerk nieuw te laten decoreeren door Charles Eyck. Wie beter dan hij zou zich kunnen aanpassen bij den barok stijl van het interieur? Men heeft immers, in verband met het streven van schilders als Eyck, Nicolas e.a. herhaaldelijk gewaagd van een „moderne barok". Niet beter dan te Wittem kon bewezen worden, dat deze qualificatie grond heeft, want inderdaad wordt hier de ruimte lijke illusie van het kerkinterieur verhoogd en verdiept door de schildering, die met groote stoutmoedigheid, maar toch ook met compo sitie- en maatgevoel, is uitgevoerd. Bovendien heeft men in de archieven nagekeken, hoe de architect zich in de achttiende eeuw de ver siering der kerk gedacht heeft. Daarmede is tenminste iets goed gemaakt van de jam merlijke „restauraties", die men in het begin dezer eeuw aan kerk en klooster heeft uitge voerd, toen de prachtige barokgevel naar be neden werd gehaald en allerlei karakterlooze namaak-gothiek de authentieke schoonheid uit de 18e eeuw kwam vervangen. Dat was destijds een van de misverstanden, die wij dankten aan de bewegingThijm Cuypers es., een beweging die voor de kerke lijke kunst zonder twijfel van veel beteekenis is geweest, maar anderzijds door eenkennigheid, door een volkomen gebrek aan gevoel voor de schoonheid der stijlen na de Middeleeuwen, ook herhaaldelijk kwaad heeft gedaan. Thans is men tot beter inzicht gekomen tegenover Re naissance, Öarok en Rococo en ziet in, dat ook deze stijlen waarachtige, authentieke schoonheid hebben opgeleverd: rijke ornamen tiek, bij verheven maatgevoel en rhythme. De architectuur van Wittem was van uit stekenden huize. Van niemand minder dan van Johann Conrad von Schlaun (1694—1773), den hoofdmeester der Westphaalsche barok. Hij werkte vooral te Münster (het Slot, de Cle- menskerk, het Erbdrostenhof) en had ook deel aan den bouw van het schitterende Schlosz Brühl. Het is wel jammer, dat men zich des tijds niet gerealiseerd heeft, wat het beteekende een project van zulk een kunstenaar te schen den. De groote plafondschildering is een glorifica tie van Sint Paulus, Sint Chrysostomos, Sint Alphonsus en Sint Franciscus Xaverius. De figure» dezer heiligen zijn drie meter hoog. Zij zijn omgeven van engelen zonder tal, die de De Heilige Maagd, een detail van de schildering van Charles Eyck op den triomfboog der kerk te Wittem De groote plafondschildering van Charles Eyck in de barokkerk der Paters Redemptoristen te Wittem (LJ. De vernieuwde kerk wordt op 22 Mei a.s. in gebruik genomen. Ook het grafmonument van Kardinaal van Rossum wordt dan onthuld illusie van een hemelruimte wekken. In de hoeken ziet men engelen, die de attributen der heiligen dragen. Verder zijn ook het priesterkoor en de triomfboog door Eyck beschilderd. Door het uitvoeren van opdracht na opdracht, onvermoeid en met een snelheid die verwon dering wekt, ziet men het vermogen van den schilder steeds groeien. Hij beheerscht nu de techniek van de groote decoratieve compositie, die ruimtelijk en coloristisch zoo heel andere eischen stelt dan de schilderijkunst, met treffende vaardigheid en gaat voor geen moeilijkheid uit den weg. We -veten geen twee den modernen schilder te noemen, die met zoo veel virtuositeit een zinvolle en levendige reli gieuze voorstelling op muur en gewelf zet. Wittem wordt een stukje Italië tusschen de Limburgsche heuvels. E. Ook de Christ.-Hist. Nederlander is van oordeel zooals wij herhaaldelijk be toogden en onze militaire medewer ker ook heeft bepleit dat de (niet voor korten tijd!) verzwaarde militaire lasten niet alleen mogen blijven rusten op de schouders van één helft der weerbare jonge mannen. „Op het oogenblik is de situatie aldus schrijft het C. H. blad dat de nieuwe lasten (de verlenging van eersten oefentijd en de uit breiding der herhalingsoefeningen) uitsluitend komen te drukken op dat deel der Nederlandsche jeugd, dat tot den werkelijken dienst wordt op geroepen. Daar is op het oogenblik niets aan te doen, nu het voor alles op snelheid van handelen aan komt. Maar op den duur gebiedt de rechtvaardig heid toch, dat die lasten zoo goed mogelijk zul len worden verdeeld. En dat kan alleen door te werken in de rich ting van contingentsuitbreiding tot al diegenen, die niet om afdoende gezondheidsredenen voor eiken vorm van militairen dienst ongeschikt zijn bevonden. Wij hebben den indruk, dat in de thans ge vraagde verzwaring van lasten meer van gan- scher harte zal worden toegestemd, indien bij de behandeling in de Volksvertegenwoordiging ook bij monde van de Regeering blijk zal worden ge geven van het besef, dat uitbreiding van het jaarlijksch contingent in de toekomst, om zoo te komen tot een grootere verdeeling van druk, een daad is van sociale rechtvaardigheid, op de ver vulling waarvan het oog gericht moet blijven." De ontroerende herderlijke brief van Z. Em. Kardinaal Schulte, Aartsbisschop van Keulen, dien wij publiceerden in het avondblad van Dinsdag 25 April, zal allen, die nog mild moch ten twijfelen, de oogen geopend hebben, waar heen voor de Katholieken de reis gaat in het Derde Rijk. Niet alleen de Katholieke volks scholen worden vernietigd, maar ook hoogere instituten, zooals de onderwijsinrichtingen der Jezuïeten. Bij de tegenwoordige geestesgesteldheid bij de leiders van het Derde Rijk kan het niet uitblijven, dat de vele Duitschers, die nog altijd een „Heidenangst" hebben voor de Jezuïeten, de gelegenheid zouden aangrijpen, „rassisch" tegen de Sociëteit van Jezus op te treden. Men verklaart, dat de geest der Orde en die van haar stichter Ignatius van Loyola on-Duitsch is, dat die geest zuiver Moorsch-Afrikaansch is. Deze „Nordische Artbeflissenen" beroepen zich altijd bij hun handelingen en uitspraken op den bijna eenig nog overgebleven nationalen held in het, de historie eenvoudig wegvagen de, Derde Rijk, op Frederik den Grooten en daarom is het in dezen tijd interessant, uit de geschiedenis de houding naar voren te halen, die de oude Frits tegenover de Jezuïeten heeft aangenomen. Paus Clemens XIV hief op 21 Juli 1773 door de breve „Dominus ac Redemptor" de Orde der Jezuïeten op, maar met de bepaling, dat het tijdstip der opheffing van de Huizen der Orde eerst zou beginnen op het moment der offiei- eele notificatie door den bevoegden bisschop. Steunend op het „principium regium", dat in Pruisen doorde Kroon als recht werd opge- eischt, verbood Frederik den Pruisischen bis schoppen allerstrengst de bedoelde notificatie aan de Huizen te doen toekomen. De koning voerde langdurige onderhandelingen met Rome en kreeg gedaan, dat de nederzettingen der Orde in Pruisen onder veranderden naam kon den blijven voortbestaan. In een diplomatieke nota schrijft de monarch aan Rome: „Ik acht de Jezuïeten uitermate geschikt voor het wel zijn van mijn volk en zeer in het bijzonder voor dat der jeugd." Aan zijn vriend Voltaire schrijft Frederik 21 November 1773: „Ik heb bij den vrede van Dresden beloofd, dat in' mijn gewesten de religie „in statu quo" zal blijven. In dien tijd had ik al Jezuïeten, ik moet hen bijgevolg houden. Onder mijn Jezuïeten bevin den zich groote, uitstekende mannen." En la ter: „Ik heb in Silezië mijn arme Ignatianen getroost over de strengheid van het Roomsche Hof, hun orde nieuw leven ingeblazen en haar naar provincies ingedeeld. Zoo houd ik hen in stand en maak hen nuttig voor den staat, wijl ik hun scholen behouden wil ter onderrichting van de jeugd. Daaraan kunnen zij zich thans geheel wijden." Reeds in den tijd, toen de Je zuïeten uit bijna alle katholieke staten waren verdreven en nog vóór de den Paus afgeperste opheffing der Sociëteit schreef Frederik aan den encyclopedist en verlichter d'Alembert op 22 Augustus 1769: „Ik voor mij stel er een hooge eer in, de overblijfselen van die Orde in Silezië in stand te houden en hun ongeluk nog niet grooter te maken, alhoewel ik een ketter ben. Men zal na eenigen tijd de verbanning der Orde in Frankrijk wel bespeuren en het onderricht zal er onder lijden." En aan den zelfden d'Alembert schrijft de koning op 28 Juli 1774: „Ik tolereer de Jezuïeten, want zij hebben ten onzent niets anders gedaan dan in hun colleges de wetenschappen te leeren en te beoefenen Ook tegenover de paters zelf gaf de koning herhaaldelijk uitdrukking aan zijn welwillend heid. In het gymnasiale archief van Glatz wor den nog twee origineele brieven van den koning bewaard, welke hij richtte' aan pater Reinach te Wartenberg in Silezië. In 1775 schrijft hij: „Würdiger, Lieber, Getreuer! Ik zal niet op houden bij den nieuwen Paus aan te dringen op het behoud van uw instituut in mijn lan den. Ik blijf uw gnadiger König Friedrich." En in den tweeden brief schrijft de vorst: „Wür diger, Lieber, Getreuer! Om aan uw Orde een nieuw teeken te schenken van mijn Koninklijke welwillendheid heb ik gepoogd, den Paus ten minste er toe te brengen, dat Hij zelf den bis schoppen in mijn landen het bevel zou geven, uw orde in al haar verrichtingen in stand te houden. Euer geneigter König Friedrich." Tenslotte zij nog vermeld een document, dat de Koning in Augustus 1786 te Berlijn opstelde. Dit stuk is een soort van testament. Een af schrift, door 's Konings hofmaarschalk geveri fieerd, bevindt zich in het bezit der prinselijke familie Kinsky te Praag. In dit stuk staat het volgende met betrekking tot de Jezuïeten, den Paus en de geestelijkheid: Lasst in Ruh' die Jesuieten, Die sehr vieles schon gelitten, Lasst in Ruh' die Geistlichkeit, Drohet nicht den Papst mit Waffen, Lasst in Ruh' und Fried' Ihn schaffen, Sonsten trifft Euch harte Zeit. Zonneklaar blijkt uit dit alles, hoe hoog Frederik de Groote „zijn" Jezuïeten waardeerde. De tegenwoordige machthebbers van het Derde Rijk verscheuren het testament van den groo ten koning, dien zij beweren zóó te vereeren, wanneer zij hun politiek op religieus en cul tureel terrein voortzetten. Mogen zij denken aan zijn voorspelling: „Sonsten trifft Euch harte Zeit." Toen Willem Garpers thuiskwam, zei hij tot zijn vrouw: „Je kunt nooit raden, wie mij ver zocht jou zijn groeten over te brengen." „Als jij al zegt: je kunt nooit radenhoe zou ik het dan kunnen weten?" lachte Jetta. „Bovendien, onze vriendenkring is zoo groot. „Hij is een dorpsgenoot van ons. Vroeger wa ren wij zelfs goede vrienden, maar nu zie ik hem liever niet dan wel." „Jan Brookens misschien?" „Juist." „Nou, dan zeer vereerd met die groeten," zei Jetta spottend. „Hoe zag die bandiet er uit?" „Hij kwam uit de gevangenis, waar hij drie jaar voor diefstal had doorgebracht, vertelde hij. Hij had mijn naam op den gevel gelezen en toen kwam hij maar even binnenloopen, om te zien of ik hem niet wat geld kon geven of een baan in mijn zaak." „Wat een brutaliteit," was Jetta verontwaar digd. „Dat zul je toch zeker niet doen, Wim?" „Geen denken aan. Hij beriep zich op onze vroegere vriendschap. Ik zei hem: Man, haal die niet aan, want had ik geweten dat je zoudt worden wat je nu bent, ik zou je toen al ge meden hebben, alsof je mij door een besmette lijke ziekte kon aantasten. Dus je begrijpt, dat ik je ook geen plaats in mijn zaak wil geven, hoe je ook zweert te zullen werken en je goed te gedragen. Toen vroeg hij of ik dan geen oud pak, oude schoenen of ondergoed voor hem had. Je weet, mijn hart is niet van steen en ik liel5 hem beloofd mijn garderobe eens na te zien en hem het een en ander te zullen sturen, doch dat ik van een bedankje verschoond wilde blijven. Ik liet hem een sigaar opsteken, want hij keek met zulke hongerige oogen naar de mijne, dat ik dit niet nalaten kon." „Heeft hij je lucifers niet in den zak gestoken? Dit was altijd een gewoonte van hem. Weet je wel? Hoeveel doosjes lucifers heeft hij zoo al niet ooit meegenomen en potlooden, die hij op tafel zag liggen en eens zelfs je vulpen. Wij lachten er altijd om. Toen kon hij blijkbaar al niets laten liggen. Dat nemen en stelen moet hem wel in het bloed zitten. Onbegrijpelijk toch, want zijn ouders waren zulke nette en degelijke lui. En wat heeft hij er ook niet gauw zijn for tuin doorgedraaid. Maar hoe durft hij jou nog vragen mij zijn groeten over te brengen?" toon de Jetta zich beleedigd. „En dat hij zich niet schaamt en je nog onder de oogen durft komen." Willem Garpers had een groothandel in schrijfbenoodigdheden en aanverwante artikelen. Zijn zaak was in de stad gevestigd. Hij woonde met zijn gezin op een dorp niet ver daar van daan. Jan Brookens, die voor niets terugdeinsde, daar waar het geld betrof, kende al lang de gebruiken van Willem Garpers. Vóór zijn laatste veroordeeling had hij al met de gedachte rond- geloopen zijn vroegeren vriend eens te overval len en dit plan had hij tijdens zijn gevangenis straf in zijn geest uitgewerkt. Toen hij Willem bezocht en deze niet geweigerd had hem te ont vangen, was dit alleen geweest om eens goed poolshoogte van alles te kunnep nemen. Het was hem niet om werk te doen en ook niet om oude kleeren: werken deed hij toch niet, en wat gaf hij er om er uit te zien als een schooier? Hij zou het heel gemakkelijk hebben. Als hij de kleeren ontvangen had, zou hij tegen het sluitingsuur bij Willem aankloppen, om hem, ondanks dien gezegde, hem niet te bedanken, blijk te gaan geven van zijn voorgewende dank baarheid voor het gezondene. Hij zou het ge sprek rekken tot hij zeker was, dat het perso neel de zaak verlaten had. Bijv. zijn cel, waai hij drie jaren verbleven had, uitteekenen en de plaats, waar de veroordeelden gingen luchten en zoo al meer. En dan met dien bronzen tijger, die als presse-papier diende, hem een paar sla gen op het hoofd toebrengen, de brandkast plun deren en verdwijnen. Het was zoo gemakkelijk zonder gezien te worden, het kantoor van Wil lem te bereiken. De voordeur stond altijd open. En van deze gelegenheid maakte de boef op een dag gebruik, toen hij een pak kledingstuk ken ontvangen had. .rt-- i .1*1 Om beurten lepelden ze uit den pot en lieten geen korrel over. Snel daalde de schemer en ze gingen in de woning om er den nacht door te brengen, wat met het oog op insecten en mogelijke wilde dieren wel zoo veilig was. De vliegenier en de bestuurder vielen spoedig in slaap, maar Piet bleef nog lang wakker en opeens.... Hij zag duidelijk een gestalte in de deuropening staan, hij kon zich niet vergissen. Hij schreeuwde het uit van schrik en de anderen werden wakker en vroegen wat er was. Piet kon van angst geen geluid meer geven en toen hij eindelijk iets hakkelde, sprongen de beide mannen op en liepen naar buiten. De moord op Willem Garpers werd pas eenige uren later ontdekt. Toen Jetta haar man niet, als naar gewoonte, zag thuiskomen, belde ze hem op, doch kreeg geen gehoor. Vreezend dat hem een ongeluk was overkomen, stelde ze de politie van zijn wegblijven op de hoogte, zeggend dat ze onmiddellijk zelf per auto een reserve-sleutel van de zaak zou brengen. Ze dacht ook aan het bezoek van Jan Brookens en kon het niet van zich afzetten dat er misschien iets ernstigs ge beurd was. Als Willem anders verhinderd was op tijd thuis te zijn, liet hij haar dit altijd weten. Willem Garpers was vermoord. In de brand kast, die open stond, was geen geld meer te be- stuur was, wist ze toch eenige aan duiding van den vermoedelijken dader te geven. Ze verdacht Jal Brookens ervan den moord bedreven te hebbe De boef bewoonde een zolderkamertje. Jet kende zijn adres, omdat ze zelf het pak oude kleeren verzonden had. De moordenaar trachtte natuurlijk zijn on schuld te bewijzen en gaf een alibi op. Volgen zijn bewering was hij om vijf uur naar een bios coop gegaan en tegen acht uur pas thuis 86*°" men. Tot in de kleinste bijzonderheden wist nu te vertellen wat er gegeven was. Toevallig was een der politiemannen, die bij het verhoor te genwoordig was, daar ook geweest en moest be kennen, dat de bandiet de waarheid sprak. En daar het een nieuw program was geweest, kon men niet zeggen dat de moordenaar dit al ge zien had. Maar waar de politie toen niet aan dacnt, maar waar Jan Brookens rekening mee ge houden had, omdat het toeval hem in de hand werkte, was, dat dit zelfde program reeds in een andere stad vertoond was en dat hij dit daar gezien had. Toen hij bemerkte dat het ook in de plaats, waarheen hij zich begeven had, werd vertoond door dezelfde maatschappij, had hij hiervan gebruik gemaakt om zijn alibi te be- wijzen. De huiszoeking leverde niets op: het gestolen geld had hij reeds in veiligheid gebracht. Vin gerafdrukken waren niet te bespeuren, want de moordenaar had zijn voorzorgsmaatregelen naar de eischen genomen. Maar wat wèl ontdekt werd: een potlood in een van zijn zakken. En door dit soort potlood, waarvan er nog elf met een elastiekje bij elkaar gehouden, op de schrijf tafel van den vermoorde lagen, werd het bewijs van zijn daad gevonden. Jan Brookens had, toen hij zijn cel voor den vermoorde had uitgeteekend, het potlood, dat hi) genomen had, ouder gewoonte in zijn zak ge stoken. Met de laatste post: vóór het sluitings uur van de zaak, was dit pakje bezorgd. Een firma bood dit merk aan: twaalf stuks en schreef er bij, dat het nog niet in den handel was. De bewering van den moordenaar: dat hij het bewuste potlood in een warenhuis gekocht had, hield derhalve geen stand. (Nadruk verboden) oven het recht op eigendom gaat het recht op leven en beide rech ten liggen verankerd inde natuurwet. De „Volkskrant" juicht ook in haar tweede artikel aan de nieuwe wetsontwerpen gewijd de mogelijkheid tot ingrijpen, die ze bieden, toe. Verkeren we thans, anders dan vroeger. in een toestand dat de excessen in het ge sproken en geschreven woord niet van de lucht zijn, niet excessen in overijling maar gewilde en gepremediteerde excessen, die tot volksvergiftiging moeten voeren, en dat het tegengaan en beteugelen van die exces sen tot de overheidsplicht dient te wordeö gerekend? Er zal wel geen krant in Nederland zün en niet alleen geen krant maar geen mens. die niet herhaaldelijk zich heeft geërgerd aan uitlatingen aan deze of aan die zijde, uitlatingen niet als bij overrompeling aan de omheining der tanden ontsnapt, maar stelselmatig geproduceerd en gere' produceerd om te beledigen, te grieven en te kwetsen. Dit opzettelijke, dit systematische, dit pro pagandistische is het bederf voor de verhou ding tussen de zonen van hetzelfde land, af gezien nog van de internationale verhou dingen die men daarbij poogt te betrekken- Men kan het kwaad laten doorzieken, maar men kan ook menen dat de overheid eindelijk, nu het steeds groter en feller af metingen aanneemt, behoort in te grijpen en heeft te tonen dat zij de beledigings» excessen niet als dingen van geringe bete kenis beschouwt. Vanzelf spreekt, dat men bij beledigings excessen de klemtoon moet leggen op ex cessen: trap- en overloop-sccnetjes vallen daar uiteraard buiten. ATT r* A T? TVT INT TT C op dit blad zijn ingevolge de veraekeringsvoorwaarden tegen T™* wpjA bü levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door T» wiQ|\ bfj een ongeval met T"» O» f? (Ini a\J3v^1T1ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen A Ovt" verlies van beide armen, beide beenen of belde oogen i 0\/o" doodeltJken afloop I uOUi" verlies van em band. AC mm oo door A. Hruschka Dan kan ik mevrouw Von Tumwald niet helpen, tenzij zij ertoe besloot, zelf mij in te lichten, mompelde Hempel, na even te hebben nagedacht. Hy zag, dat Sorel ontstelde en daarom liet hy er snel en met nadruk op volgen: Wees gerust, meneer Sorel: uw naam wordt niet genoemd. VI Dien dag waren er op Sperber-Eck onver wachte gasten aan tafel. Twee studiemakkers van Roland, die tegelijk met hem waren ge promoveerd en ter gelegenheid van het nade rende Paaschfeest een voetreis naar MaTiazell wilde maken, waren hun vriend komen opzoe ken, om hem over te halen, deel te nemen aan dat uitstapje. Roland, die de beroemde bedevaartplaats nog niet kende, stemde gaarne toe, maar wilde, dat zijn vrienden eerst een paar dagen bij hem op Sperber-Eck te gast zouden blijven, om van de uitstekende jachtgelegénheden in de streek te profiteeren. Het spreekt van zelf, dat de jongelui die uit- noodiging gaarne aannamen. Hempel was gedurende de lunch erg ver strooid en niet erg spraakzaam. Wat hij van Mr. Sorel had vernomen, speelde hem voort durend door het hoofd. Nu en dan keek hij steelsgewijze naar me vrouw Von Turnwald. Van de lichte ontstem ming, die hij 's morgens bij haar had opge merkt, was niets meer te bespeuren en met haar gewone beminnelijkheid zorgde zij voor de gasten. Maar dat zij 't onderhoud van dien mor gen niet- had vergeten, bleek Hempel uit de zenuwachtige onrust, waarmede zij telkens zijn blik ontweek. En toch 't speet hem erg, maar hij kon mevrouw Von Turnwald niet sparen. Juist van nu af, moest hy haar kwellen met vragen.... En dit moest plotseling, zonder voorbereiding, geschieden, want hij mocht haar geen tijd laten om uitvluchten te zoeken.... Onmiddellijk na tafel begaf Hempel zich naar de bibliotheek. Hij deed zulks gewoonlijk, en kwam dan tegen drie uur weer beneden om mevrouw Von Tumwald voor een wandeling af te halen. Dien dag echter bleef hij boven, in de hoop, dat zij hem zou komen opzoeken, om hem tot de wandeling uit te noodigen, meenende dat hij ze vergeten had. Beneden in de zitkamer, waar ieder oogenblik een der kinderen binnen kon komen, en de een of andere nieuwsgierige bediende vrij gemakke lijk een gesprek kon afluisteren, sprak Hempel niet gaarne met haar over gewichtige aange legenheden. Boven in de bibliotheek was daar entegen geen stoornis, geen indiscretie van luistervinken te vreezen. Inderdaad: kwart over drie kwam mevrouw Von Tumwald den detective opzoeken. Zij bleef op den drempel van de bibliotheek staan en vroeg glimlachend: Wel, mijnheer Hempel u hebt zeker onze wandeling vergeten? Of komt zij u om de een of andere reden niet gelegen? Neen, mevrouw, vergeten heb ik ze niet; maar ik dacht, dat het op een kwartiertje niet zou aankomen. Dat is ook zoo Kom dan binnen, mevrouw, en neem een oogenblik plaats. Ik moet in een gewichtige zaak overleg met u plegen. Verwonderd en blijkbaar ongerust, voldeed zij aan Hempel's uitnoodiging. De detective had voor haar een fauteuil bij de groote tafel, temidden van het vertrek geplaatst en nam zelf den bureaustoel van Gottfried Kluge. Hij keek mevrouw Von Turnwald recht in het gelaat en ging zonder inleiding tot den aanval over: Waarom, mevrouw, hebt u voor mij ver zwegen dat u nog een zoon hebt? Zij ontstelde hevig, werd zeer bleek. Sprake loos staarde zij den detective aan. Deze moest zijn vraag tweemaal herhalen, voordat er een stotterend antwoord kwam: - Hoe weet u?Wie kan u daarover ge sproken hebben?.En.wat brengt u er toe mij die vraag te stellen?.... Wat? Dat komt er niet op aan. Ik zeg ook niet, dat ik het hier ben te weten gekomen. In Wee- nen zijn nog genoeg menschen, wien het feit bekend is. Dat is waarwil 't mij niet kwalijk nemen.... (Zij keek verdwaasd, de wanhoop nabij). Ja, ik heb 't voor u verzwegen.... Ik wist, dat ik het u moest zeggenmaar ik kon het niet van mij verkrijgen, 't Is de nog altijd open, bloedende wond van mijn leven Zal ik dan nimmer, nimmer rust vinden? Hempel nam zacht haar handen in de zijne en hield ze vast. Mevrouw, tracht eerst een weinig tot be daren te komen. En zeg mij dan openhartig wat ervan is. Stort uw overkropt gemoed uit, 't zal u verlichten. U moogt, u kunt niet langer alleen een last dragen, die u verplettert. U hebt gelijkSinds den dood van mijn man, kon ik met niemand over die zaak spre ken en toch Hadt u maar een vriend gehadMaar Gottfried Kluge? Kon u niet met hem Neen. Hij hield van den jongen als van zijn eigen kind; maar toen het verschrikkelijk feit voorviel, was hij in zijn oordeel nog harder en strenger dan al de anderen. In zijn tegen woordigheid mocht Ulrich's naam niet meer genoemd worden en telkens, wanneer ik met hem over de zaak wilde spreken, sneed hij mij 't woord af. Hoe goed hy voor ons en voor ieder een ook was in kwestie van eer toonde hij zich onverbiddelijk. Voor hem was Ulrich een voudig een misdadiger, voor wien geen verzach tende omstandigheden konden gelden en die niet het minst recht op medelijden had. En voor.u? O, voor mijVoor mij was hij niets anders dan mijn kind, mijn arm, teergeliefd kind! Ik hoop, dat God 't mij niet aanrekene, maar mijn liefde voor mijn eerstgeborene was en is misschien nog sterker dan de teere en diepe moederliefde, die ik voor mijn andere kinderen gevoel Haar stem beefde; groote tranen biggelden over haar wangen. Met eerbied keek Hempel naar mevrouw Von Turnwald's van smart verwrongen gezicht. Mevrouw, hernam hij, was hetgeen uw zoon misdreef dan zoo verschrikkelijk, dat u bij de herinnering eraan thans nog zoo hevig ontstelt? Er zijn sindsdien zooveel jaren ver- loopen.... Ja, het was verschrikkelijk. Oordeel zelf. Mijn zoon had schitterend zijn eindexamen af gelegd en 's avonds van dien dag zou het traditioneele studentenfeest, waaraan ook de leeraren deelnamen, plaatsvinden. Ulrich was zeer populair bij zijn medestudenten; bij ieder een, met uitzondering van zekeren Otto Malten den zoon van een postbode, die voor een groot gezin had te zorgen en alleen met de hulp van een goede familie zijn zoon kon laten studeeren. Die Malten had Ulrich van de eerste klas af gehaat. Hij was vlijtig en eerzuchtig, maar niet zeer begaafd en moest zich bovendien voort durend allerlei ontberingen die hij als per-, soonlijke vernederingen beschouwde getroos ten. Zoo gebeurde het, dat de jongen vreeselij^ jaloersch werd op Ulrich, die bij leeraren en- studenten zoo goed stond aangeschreven, steeds tot de eersten van de klas behoorde en van zijn rijke ouderg alles kreeg, wat hij wilde; kortomi in den loop der jaren profiteerde Malten van iedere gelegenheid om twist te zoeken me' Ulrich. Ook schaamde hij zich niet, hem op verschillende punten te belasteren; maar daarbij ging hij zoo sluw te werk, dat niemand, vooral niet de leeraren, hem te pakken konden krijgen. Trouwens, de studenten, die Ulrich's edel karak" ter evengoed als de lage streken van Malten kenden, lachten om die beschuldigingen. Ulrich raakte in zijn jongensjaren niet zelden slaags met Malten, die altijd het onderspit moest delven, daar hij ook lichamelijk veel zwakker was dan mijn zoon. Later negeerde Ulrich zijn vijand, lette niet meer op diens laffe plagerijen en vermeed elke ontmoeting met hem buiten de universiteit- Want Ulrich kende zijn groot gebrek onbe- heerschte opvliegendheid zeer goed en hiJ vertrouwde zich zelf niet. Dank zij zijn ijzeren wil wist hij later over het algemeen zich beter te beheerschen; hij werd dan zeer bleek en ver- wijderde zich met opeengeperste lippen. Maat 't gebeurde nog wel eens, vooral waar het ern stige dingen gold, dat de oude drift weer op bruiste en dan wist mijn zoon waarlijk niet meer, wat hij zei en wat hij deed. Tegen zulke aanvallen trad mijn man met onverbiddelijke strengheid op, en allengs werden zy zeld zamer. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 10