Kinderbijslag en kindertal
Een fraai affiche
Onderwijspolitiek
De luchtroovers van Hoitika
li
3Kd vetfiaal van ion dag
ALLE ABONNÉ'S
i
uto
Ongegronde critiek
Sociale beginselen en
economische realiteit
Voor de Sint Willibrord-
tentoonstelling te Utrecht
Leerschool-toelage een eisch
der rechtvaardigheid?
de
zilveren/'
DINSDAG 23 MEI 1939
verkoopster in I hopdoOS
geval I
Retraite aanbevolen!
Koningin Wilhelmina
in België
door
ft
Het wetsontwerp- op de verplichte
kinderbij slag verzekering ontmoet van
diverse kanten kritiek, kritiek die
soms zakelijk is, maar soms ook gegrond
°P bepaalde theorieën, waarvan men de
onjuistheid blijkbaar niet kan of wil in
zien.
Een vertegenwoordiger van de starre
Critici vonden wij in de Economisch Sta
tistische Berichten, waar de heer A. E.
Peekema den katholieken sociologen en
economen verwijt, dat zij geen oog hebben
Voor de realiteit, welke immers het
Arbeidsloon doet zien als een vergoeding
Voor kwantitatieve en kwalitatieve arbeids
prestatie, terwijl zij met negatie van allen
Werkelijkheidszin den eisch stellen van een
loon, enkel gebaseerd op de behoeften van
Öen arbeider. Een theorie, zoo zegt de heer
Peekema, die wij in de overbekende ency
clieken „Rerum Novarum" en „Quadrage-
simo Anno" terug vinden.
Wij zullen hier niet trachten om den
Schrijver te overtuigen van de redelijkheid
Cn billijkheid, die den grondslag van het
z-g. onderhoudsloon vormen. Het zou wel
licht ook overbodige moeite zijn om aan
te toonen, dat er, in tegenstelling met de
bewering van den heer Peekema,'voldoende
Pieetbare gegevens aanwezig zijn om de
begrippen „levensstandaard" en „onder-
boudsminimum" minstens even nauwkeu
rig te concretiseeren, als de kwantitatieve
cn kwalitatieve arbeidsprestatie.
Wij mogen hier echter wèl constateeren,
dat „Quadragesimo Anno" blijkbaar toch
Piet zoo „overbekend" is als de heer Pee
kema verklaart. Hijzelf althans schijnt dit
document wel zeer oppervlakkig gelezen te
hebben. Ware dit niet zoo, dan had hij
kunnen weten, dat volgens deze encycliek:
>.een rechtvaardige loonsbepaling niet van
cén, doch van meerdere factoren afhangt".
En om het vraagstuk juist te stellen: „Op
de eerste plaats behoort", aldus Q. A., „aan
den werkman een loon uitgekeerd te wor
den, waarmeé hij zijn eigen onderhoud en
dat van zijn gezin kan bestrijden. Verder
Pioet bij de loonbepaling echter ook met
de onderneming en den ondernemer wor
den rekening gehouden. En tenslotte moet
gerekend worden met het algemeen econo
misch welzijn."
Afgezien dus van den eersten en meest
redelijken en ook zéér realistischen
cisch, welke bij de bepaling van het loon
Wordt gesteld, namelijk de voorziening in
het dagelijksch levensonderhoud van den
Arbeider en zijn gezin, moet men volgens
de encyclieken wel degelijk ook met andere
'actoren rekening houden, factoren die
Piet direct de maatschappelijke beginselen
fAken, maar die gelegen zijn in de sfeer van
het complex van samenwerkende men
schen, dat onderneming heet.
Mogen wij deze bij den heer Peekema
geconstateerde misvatting wijten
aan een wellicht te haastige en te
oppervlakkige studie van de sociologie der
encyclieken, ook in de economische practijk
blijkt de heer Peekema niet al te diep op
de aanhangige kwestie in te gaan.
In hetzelfde artikel n.l. wordt den voor
onders van kinderbijslag verweten, dat
Zij zonder verder nadenken het axioma
Accepteeren, dat het groote gezin econo
misch steeds in een ongunstiger positie
verkeert dan het kleine of kinderlooze ge-
Zin, en dat gezinsvermeerdering steeds be
rekent: evenredige vergrooting van dit
PAdeel. En toch, aldus de heer Peekema,
Piets is minder waar. Om dit te bewijzen
brengt hij het element der „constante kos
ten"
naar voren, kosten voor verlichting,
v«rwarming, huur enz., die betrekkelijk
°Pafhankelijk zijn van de grootte van het
Sezin.
De practisché lezer zeker wanneer hij
Ais huisvader de zorg heeft voor een groot
Êezin zal deze economische vondst van
den E.S.B.-schrijver moeilijk kunnen ap-
precieeren. Hij weet immers maar al te
goed, dat de opvoeding van kinderen niet
voltooid is met verwarming en huisvesting;
hij ervaart, dat bijv. zijn schoolgeldreke
ning aanmerkelijk hooger is dan die van
zijn buurman met een eenigst zoontje, en
dat kleeding, voeding en gezondheidszorg
voor hem wel „vaste kosten" beteekenen,
maar niet in den zin van den heer Pee
kema: zij stijgen met het getal.
Natuurlijk zullen de opvoedingskosten
van twee kinderen niet dubbel zoo hoog
zijn als die van één kind; de wet van de
afnemende kosten 'geldt ook hier. Maar
even waar is het feit, dat er aan die af
nemende tendenz op een bepaald punt een
plotseling eind komt, waarna de kosten
zelfs weer danig kunnen oploopen. Een
gezin met vijf of zes kinderen stelt bijv.
hoogere woningeischen dan een kleiner
huishouden, zoodat dan ook bij de geboorte
van b.v. het vijfde kind een plotselinge
stijging van huur, verwarming en verlich
tingsuitgaven, een abrupte verhooging dus
van de constante kosten zich kan voordoen.
Dit alles geeft redenen te over om bij
toepassing van den kinderbijslag niet uit
te gaan van een stelsel, waarbij voor het
eerste kind méér bijslag zou- worden gege
ven dan voor het tweede, daar immers de
geringe bedragen, die als bijslag mogen
gelden, slechts een zeer kleine compensatie
zijn voor de groote lasten, welke een kin
derrijk gezin te dragen heeft.
De tentoonstelling, welke ter gelegenheid van
het 12e eeuwgetijde van Sint Willibrord wordt
georganiseeerd, zal bestaan uit twee gescheiden
deelen: een tentoonstelling van vroeg-middel-
eeuwsche kunst en een van Willibrordiana, d.w.z.
van alles wat met Sint Willibrord en diens ver
eering in den loop der eeuwen in verband staat.
Dit tweeledig karakter heeft de kunstenaar, Ka-
rel Thole, die'de affiche heeft ontworpen, willen
karakteriseeren In één groot symbool, dat het
hoofdmotief zijner compositie vormt, een kruis,
het groote teeken van het Christendom.
Hij inspireerde zich daarbij op ,de schitterende
met goud en kostbare edelsteenen beslagen krui
sen, die de vroeg-middeleeuwsche kunst ons na
liet, waarvan bijv. het beroemde kruis van Sint
Bernward te Hildesheim (11e eeuw) een der
allerschoonste is, sprekend door zijn eenvoudigen,
krachtigen hoofdvorm bij een groote weelderig
heid in de versiering.
Naast dit kruis heeft hij het andere groote
symbool van het Christendom aangeduid, het
Evangelieboek, dat de Christelijke leer voor ons
bewaarde; ook deze Heilige Boeken, die steeds
in zeer hoog aanzien stonden en waarop de mid-
deleeuwsche vorsten den eed aflegden, werden
ten teeken van vereering en eerbied met grooten
rijkdom versierd, zooals de band van het St.
Lebuinus-Evangeliarium uit de' 11e eeuw in het
Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht met zijn
ivoren reliefs der vier Evangelisten, zijn goud-
smeewerk en zijn gemmen en edelsteenen ge
tuigt.
Kruis en Evangelieboek zijn de groote attri
buten van het Christendom en van de Christe
lijke cultuur; het zijn daardoor tevens de schoon
ste attributen van St. Willibrord en het zijn te
gelijkertijd de voorwerpen, in welker versiering
de vroeg-middeleeuwsche kunst de schoonste re
sultaten bereikte. De keuze dezer motieven is
dus zeker een zeer gelukkige.
Ook de profane kunst der vroege middeleeu
wen zal een belangrijk onderdeel der tentoon
stelling vormen; deze is in de compositie verte
genwoordigd door een met metaalbeslag versier
de jachthoorn, zooals de schatkamer der O. L.
Vrouwekerk te Maastricht er een bewaart van
Noorschen oorsprong en dateerend uit de 10e
eeuw.
Door alles heen slingeren zich de banden van
het pallium, het hoogste waardigheidsteeken
van den Aartsbisschop Willibrord, hem door
Paus Sergius verleend. Het is een symbool van
Willibrord's apostolische zending, het vormt te
vens tusschen de strakke, liniaire voorwerpen
een noodzakelijk element van speelschheid in de
compositie van het geheel.
Aldus heeft de kunstenaar het karakter dezer
dubbele tentoonstelling tot Willibrord's eer op
beknopte en sprekende wijze, zooals dat voor een
affiche vereischt wordt, weergegeven. De fijne
détailleering van sommige onderdeelen schaadt
de grootheid der compositie niet in 't minst,
maar wekt in hoogste mate de nadere aandacht
op. Deze affiche zal op afstand door haar krach
tige compositie in lijn en kleur een sprekend
effect maken, maar en dit is een verdienste,
die maar zelden bij affiches voorkomt biedt
ook den beschouwer van naderbij iets te zien en
te genieten.
Onder en boven de teekening worden in klare,
eenvoudige, rustige letterreeksen met enkele
woorden de noodige gegevens over de tentoon
stelling verschaft.
Deze plaat zal eerstdaags zeker op heel bijzon
dere wijze in binnen- en buitenland de aandacht
vestigen op de luisterrijke schatkamer, die dezen
zomer te Utrecht op de plaats van Wilfibrord's
kathedraal te zijner eere zal worden ingericht
en ter bezichtiging gesteld.
(Van onzen parlementairen redacteur)
De meerderheid van de Tweede Kamer
en daaronder de katholieke fractie
heeft het heele kweekschoolontwerp,
benevens de mogelijkheid om de regeering',
via een amendement in deze wet, te dwin
gen tot een herziening van de leerlingen-
schaal versmaad terwille van een klein
amendement je, dat den onderwijzers in de
z.g. leerscholen een extra toelage zou ver
zekeren, boven het salaris dat zij reeds
genieten, voor iederen kweekeling dien zij on
der hun toezicht in hun klas laten oef enen.
Reeds hebben wij betoogd, dat aan een
amendement van zoo geringe beteekenis
niet de heele kweekschoolhervorming plus
het lot der kweekelingen-met-akte mocht
worden opgehangen. Dat gold zoowel voor
den minister, als voor degenen die, toen de
minister eenmaal de fout had gemaakt, zich
daarbij niet wisten neer te leggen.
Nu kan men tegen dit verwijt aanvoeren,
dat het verstrekken van de z.g. leerschool
toelage als 'n eisch van strikte rechtvaardig
heid vóór alles ging, en dat een dergelijke
eisch hoe weinig hij materieel ook inhoudt,
nooit behoeft of zelfs mag worden inge
trokken.
Zoo ligt de zaak echter niet. Men bekijke
de dingen toch vooral reëel. Kan men van
een onderwijzer, die een kweekeling in
zijn klas krijgt, zeggen, dat hij een
opdracht ontvangt buiten de vervul
ling van zijn onderwijzersambt om,
een opdracht die dus naar strikte rechtvaar
digheid extra moet worden beloond? Voor
het normale salaris waarvoor de onderwijzer
werkt moet hij zijn taak behoorlijk en ten
volle vervullen. Meer mag van hem niet
worden gevergd. Doch wat behoort tot die
normale taak? Daarover zal eenerzijds de
normale schoolpraktijk anderzijds een ver
gelijking met hetgeen in andere beroepen
gebruikelijk is moeten beslissen. Het toe-
zicht-houden op de jongens tijdens het
speelkwartier is géén onderwijs in den
strikten zin van het woord. Toch zal nie
mand betwisten, dat het toezicht krachtens
de algemeene schoolpractijk tot de normale
taak van den onderwijzer behoort, dat hem
daarvoor dus geen extra belooning toekomt.
Bij ongeveer alle andere beroepen behoort
het toezien op een pas-beginnend collega of
een jongmaatje in het bedrijf tot de nor
male taak van den arbeider of den employé.
Een fabrieksarbeider, die een half wasje
naast zich heeft staan, krijgt geen cent
extra, wanneer hij een dergelijken jongen
wegwijs helpt en toekijkt op zijn werk. Een
journalist, die zijn pas beginnend collega
inwerkt, wordt daarvoor meestal ook niet
extra betaald.
Is het dan een eisch van strikte
rechtvaardigheid, dat een onderwijzer een
toelage ontvangt wanneer hij toezicht
houdt op en eenige leiding geeft aan een
kweekeling, die zich in zijn klas oefent?
De man maakte van de vezels lange bundels, vlocht er
andere vezels doorheen, draaide een snor in elkaar en binnen
een half uur waren er drie baarden met snor gereed. Ze pasten
ze eens, bonden de vezels achter de ooren enhet stond
keurig.
Vooral Piet zag er met zijn langen 'baard als een vogelver
schrikker uit. Het ding hing bijna op zijn knieën. Parmantig
draaide hij zijn snor overeind, tot de scherpe punten bij zijn
ooren reikten. „Ziezoo, nu zijn we tenminste oneetbaar ge
worden."
Jongelui, die een net en aannemelijk voor
komen hebben en toch ongeluksvogels in de
liefde zijn, zijn niet zoo heel dun gezaaid. Dit
was ook het geval met m'n vriend Albert. Hoe
dikwijls was hij al niet verliefd geraakt op een
meisje, dat, als hij haar z'n hulde en liefde be
tuigde, reeds verloofd bleek te zijn of het oog
op een anderen jongen man bleek te hebben!
Die voortdurende tegenslag werkte nadeelig
op Albert's humeur en bijwijlen was hij daar
door eenvoudig ongenietbaar in den omgang,
voor z'n vrienden en kennissen. Van nature had
hij echter een meegaand en blijmoedig karakter,
en toen ik hem dan ook een paar maanden ge
leden alleen in een café aan een tafeltje zag
zitten, besloot ik de onverdraaglijke houding die
hij onlangs tegen me had aangenomen, te ver
geven en te vergeten, bestelde een kop koffie en
nam tegenover hem plaats aan 't zelfde tafeltje.
„Hoe gaat het er mee, ouwe jongen?" vroeg
ik hartelijk.
„Dank je voor je belangstelling," antwoordde
Albert, „maar met mij gaat het niet zoo goed
als ik wel zou wenschen."
„Zoo en wat scheelt er dan aan?" vroeg ik
weer.
Albert wierp een blik om zich heen en schoof
daarna z'n stoel iets meer naar dien van mij,
waarna hij begon te vertellen, wat hem zoo na
aan 't hart lei:
„Sinds m'n laatste teleurstelling, die me in
den herfst bijna ongeschikt maakte voor m'n
bezigheden, heb ik er voor gewaakt niet meer
verliefd te worden, uit vrees weer opnieuw een
teleurstelling te moeten ondergaan. Ik heb me
resoluut op m'n werk geworpen, nam behoorlijk
m'n ontspanning in de bioscoop en in den
schouwburg; kortom, ik ben de liefde uit den
weg gegaan."
„Maar nu ben je zeker, ondanks dit alles, weer
in je oude euvel vervallen?" vroeg ik lachend.
„Ja, zoo is het," klonk het somber. „Je zult
me wel weer uitlachen, maar ga gerust je gang,
't kan me niet schelen. Ja, sedert ruim een week,
zit ik eiken dag in den autobus tegenover een
elegant, slank jong meisje, dat echter ongenaak
baar schijnt te wezen, en
„Dat wil zooveel zeggen, amice," viel ik hem
in de rede, „dat je nog niet den moed gehad
hebt, haar aan te spreken."
„Nu, den moed misschien wel," antwoordde
mijn vriend, „maar de juiste gelegenheid heeft
me nog steeds ontbroken. Je moet weten, dat ze
tot nu toe nooit alleen was. Er is altijd een
vriendin of een kennis bü haar en ik heb be
slist den indruk, dat ze in 't bijzijn van die
menschen niet door een vreemden heer wil aan
gesproken worden. Ze schijnt ergens winkeljuf
frouw te zijn. Dat meen ik tenminste te kunnen
opmaken uit de gesprekken, die ze dikwijls met
een heer voert, die in dezelfde zaak als zij werk
zaam schijnt te wezen. Kort en goed, ik zie geen
kans' met haar in kennis te komen."
En Albert slurpte met een treurig gezicht
aan z'n kop koffie.
„Maar kerel," zei ik, „dat is toch zoo onmo
gelijk niet- Ik zou zelfs zeggen, dat is heel ge
makkelijk. Je loopt haar eenvoudig den volgen
den keer na en let dan op de zaak, waar ze
binnen gaat. Dan koop je daar eiken dag een
kleinigheid; vandaag dit, morgen dat. Als ze
bijv. in een chocoladewinkel is, dan koop je daar
eiken dag wat
bonbons, een of
verkoopster
een heerenmods- l
zaak, wèl, flan is j
de zaaK nóg ge-
makkelijker. Den
eenen cfag koop je een paar boordenknoopjes,
den volgenden dag een das enz. Op die ma
nier kom je met haar in gesprek en leer je
haar een beetje kennen.
Als alles goed gaat, en ik zie niet in waarom
het niet goed zou gaan, inviteer je haar voor
een wandeling en een avond in den schouwburg.
Als je zoo manoeuvreert, blijft je gevoel van
eigenwaarde intact en bereik je allicht je doel:
een behoorlijke kennismaking. Als belooning
voor m'n goeden raad, mag je nu en dan wat
bonbons of een keurige das voor me meebrengen.
Bizonder aangenaam zou ik het vinden, als ze
bij een juweliersfirma werkzaam was, dan kon
je me met een mooie briljanten dasspeld ver
rassen."
Opgelucht en met levendige belangstelling had
Albert naar mijn advies geluisterd. Hü bedankte
me allerhartelijkst; z'n gezicht straalde van
hoopvolle blijdschap.
Een dag of veertien vernam ik niets van hem,
maar eergisteravond kwam hü bü me.
„En?" vroeg ik nieuwsgierig. „Hoe staat het
met mijn raad? Heeft die succes gehad? Ben
je al verloofd? Heb je misschien al den huwe
lijksdatum vastgesteld? En waar bhjft m'n pro
visie, ouwe jongen?"
„Ik heb nog altijd geen woord met haar ge
wisseld," antwoordde Albert met een grafstem.
„Ik kan in de zaak, waar ze is, onmogelük eiken
dag een kleinigheid koopen. 't Is een handel
in grafmonumenten." (Nadruk verboden)
Wij zeggen daarmee niet, dat zulk een toe
lage aan de onderwijzers, die voor deze lei
ding worden aangewezen, niet billijk zou
zijn; maar dat is heel iets anders dan een
onuitstelbare en allesoverheerschende eisch
van rechtvaardigheid. Er zijn, juist op 't
gebied van het onderwijs, andere vorde
ringen, die veel eerder voor die kwalifica
tie in aanmerking komen!
Hoe meer men de gebeurtenissen van ver
leden week van nabij beziet, des te meer
betreurt men het dat de Katholieke Kamer
fractie het verkeerde oogenblik koos om
zich schrap te zetten.
De .Standaard" geeft in een pittige driestar
een onverwachten raad aan den Liberalen par-
tüleider, prof. Telders.
„Met Prof. Telders, den Voorzitter van
den Vrüheidsbond, loopt het mis.
Hij moet oppassen of onherroepelük
wacht hem hetzelfde lot, dat zijn voor
ganger, Mr. Wendelaar, onmogelük maakte.
Drie keer vergaloppeerde hij zich op een
wüze die de soliditeit van den hooggeleerden
gang voor goed in aiscrediet dreigt te
brengen.
Zün rede op de Algemeene Vergadering
van de Liberale Staatspartij gaf blijk van
een anti-papistische felheid, die wij in
Nederland langzamerhand ontgroeid waren
en stellig stond beneden nationaal peil.
Zün vüandige houding tegen de coalitie
en het Kabinet-Colün dreef hem tot een
interpretatie van de „geestelijke en zedelijke
herbewapening" die zijn geestverwant, den
Commissaris der Koningin in Groningen,
uit zün tent lokte en he een reprimande
uit het hooge Noorden bezorgde.
Woensdag 26 April, bij de behandeling
van het ontwerp van wet tot regeling van
het vervoer van personen met motorrütui-
gen, in de Tweede Kamer, werd zijn
déraillement ten aanzien der vervoers-
coördinatie duchtig aan de kaak gesteld.
„Moord met voorbedachte rade, op ons
vervoerwezen beraamd", noemde hü het
vergunningsstelsel van Minister Van Buuren.
dat nota bene den liberaal Van Lidth de
Jeude tot geestelijken vader had.
Voor een feilen tegenstander van Rome
klinkt het wat onvriendelijk anders
zouden wij hem aanraden eenigen, liefst
niet te korten, tijd in retraite te gaan."
Het Brusselsche „Laatste Nieuws" schrüft in
verband met het bezoek van Koningin Wil
helmina o.m. het volgende:
„De Nederlandsch-Belgische betrekkingen
hebben hocgten en laagten gekend, doch de
omstandigheden zelf hebben geleid tot een
duidelijk en grondig besef van de werke-
lüke waarden die de betrekkingen tusschen
beide landen moeten beheerschen en die
bestendig zijn, ondanks alle ondergeschikte
tegenstellingen. Wie zou zich op dit oogen
blik kunnen voorstellen, dat de natuurlüke
vorm van deze betrekkingen anders zou
kunnen zijn dan hartelüke vriendschap en
verstandhouding? Niemand. Dat is reeds tot
uiting gekomen tijdens de onvergetelüke
dagen, die wü te Amsterdam en in Den
Haag hebben beleefd, bij het officieel be
zoek van Koning Leopold aan het Neder-
landsche Hof, en die een atmosfeer heb
ben gekenmerkt, welke men nu ook weer
zal kunnen aanvoelen.
Het oogenblik, waarop Koningin Wilhel
mina naar België komt, is er een van in
ternationale spanning, welke thans wel
eenigszins verminderd is, maar die meer
dan ooit de overtuiging heeft bevestigd, dat
België en Nederland gelijkloopende belan
gen hebben. Gevoel en redeneering wijzen
aldus den weg.
In deze atmosfeer zal de ontvangst, die
aan de Nederlandsche Vorstinne hier t*
beurt zal vallen, een bijzondere beteekenis
hebben. Iedereen in ons land weet, welke
waarde het Oranjehuis voor Nederland
heeft, hoe het met de geschiedenis van Ne
derland innig is verbonden. Men weet ook,
dat Koningin Wilhelmina een begaafde
vrouw is met een hooge ontwikkeling, die
de traditie van het Oranjehuis heeft weten
te bewaren en het regeeringsjubileum van
de Vorstin is ook bü ons een gelegenheid
geweest, om te wijzen op de beteekenis van
Haar bewind van veertig jaren voor het
Nederlandsche volk.
De Vorstin komt hier als vertegenwoor
digster van een volk, dat dezelfde taal
spreekt als een groot deel van de Belgische
bevolking, de Vlamingen, en waarmede tal-
rüke cultureele banden ons verbinden.
De Belgische bevolking zal thans in de
vreugde van de Nederlandsche kolonie over
het bezoek van Koningin Wilhelmina vol
ledig deelen en verwacht met blijdschap de
gelegenheid om haar gastvrije gevoelens ten
opzichte van de Nederlandsche vrienden te
bevestigen en te uiten in een bevooging van
vriendschap ten opzichte van het Huis van
Oranje."
op dit blad zün ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen T*< pm pi bij levenslange geheele ongeschiktheid 'tot werken door m p trfj een ongeval met p
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen X I üU«" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen JT JjU»" doodelijken afloop L ZüUt1*
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
bü verlies van een hand,
een voet of een oog.
A Hruschka
h Dan zou hij later teruggekeerd zün op de
jj'sats van de misdaad. Naar het avondblad,
jAt ik onderweg heb gekocht, vertelt, was het
toen men het vond, reeds bijna koud; dus
^°et het minstens een half uur ter plaatse
®bben gelegen. Tijd genoeg om den moorde-
Aar gelegenheid te geven, weer terug te komen
J) zich van 't horloge, de ringen en 't geld
jJjAester te maken verondersteld, dat zulks
jjl.sijn bedoeling lag. Maar ik ben overtuigd, dat
,'J Hooit van plan is geweest, zün slachtoffer uit
blunderen.
In dat geval zou er slechts wraak in
k sPel kunnen zün. Dat was ook mijn eerste
J^&chte. Maar -mevrouw Von Erber, al de
j.^nden en kennissen van den vermoorde en
jkantoorbedienden verzekeren, dat de be-
Arde hier niet één vüand had.
L"~ Och, men heeft soms vüanden van wier
- ftaan men zelfs niets weet. Er zün trouwens
a andere redenen, die 'n mensch ertoe kunnen
brengen, een lastig of gevaarlük persoon uit
den weg te ruimen.
O ja, zeker. Jaloerschheid, eerzucht en
andere dingen van dien aard. Maar juist bü
den ouden advocaat moeten dergelijke motie
ven buiten beschouwing blüven. Hij leidde een
zeer geregeld leven, heeft zich nooit met
vi-ouwen opgehouden. En zijn persoonlüke posi
tie was van dien aard, dat er voor niemand kans
bestond, om hem op te volgen, in zijn plaats te
treden. Hij was zeer kalm van aard en leefde
met iedereen in vrede. Zün nog levende verre
bloedverwanten bekommerden zich niet om hem
en hij bekommerde zich niet om hen. 't Zün
allen gefortuneerde menschen, die Wendland's
eventueele nalatenschap zeer goed konden mis
sen. Dus hebben wij ook met dit punt geen reke
ning te houden.
Silas Hempel bekeek opmerkzaam zijn nagels
en zette een gezicht, dat van verveling sprak.
Zulke motieven bedoelde ik niet, zei hij.
Misschien moet men heel ver teruggaan in
Wendland's verleden, om den sleutel tot het
drama te vinden.
Ik begrijp je niet....
Dus hebt u er zelfs niet aan gedacht, dat
Wendland sinds tientallen jaren als rechtskun
dig raadsman en zaakwaarnemer van een aan
tal voorname families in 't bezit is kunnen
komen van menig familiegeheim, dat men niet
aan de groote klok pleegt te hangen, maar
wel toevertrouwt aan een in ieder opzicht hoog
staand jurist, omdat men tot beslechting van
het een of ander geschil zün hulp noodig heeft?
Neen, daar heb ik werkelijk niet aan ge
dacht. En jü gelooft, dat we in deze richting
Ik geloof dat bij zulke dingen alles niet
zoo vlót van stapel loopt. Dat er oneenigheden
kunnen bestaan, dat er maatregelen kunnen wor
den genomen die, terecht of ten onrechte, ver
bittering wekken en wrok doen ontstaan,
't Kan ook gebeuren, dat alleen reeds de be
kendheid met een of ander feit, den rechtskun
digen raadsman eener familie tot een gevaarlijk
personage maakt. Beschouwt u dat als onmo
gelijk?
Neen, niet als onmogelük, maar wil
't mij niet kwalijk nemen wel als 'n beetje.
fantastischTrouwens, beste Silas, dat
strookt met je temperament, nietwaar? Maar
je kunt 'n speciale reden hebben om iets van
dien aard te vermoeden
Neen, ik sprak slechts in 't algemeen en
wilde eenvoudig te kennen geven, dat het mis
schien de moeite waard zou zijn, ernstig de door
Mr. Wendland nagelaten documenten te onder
zoeken.
Kerel!Bedenk toch, wat een reuzen
werk dat zou zün! Heel die massa documenten.
Vergeet niet, dat Wendland b;jna vijftig jaar
advocaat is geweest. Dat onderzoek zou maanden
vorderen.
U overdrijft. Het meeste zou zeker reeds
op het eerste gezicht als voor ons waardeloos
ter züde kunnen worden gelegd. In een paar
nachten zou alles nagezien zijn. Wilt mü de
zaak toevertrouwen?
Als jü er eenig succes van verwacht, dan
met genoegen. Maar, zooals gezegd, ik be
schouw de onderneming als nutteloos en de
idee-zelf als 'n beetje fantastisch
Die opvatting kan ik u niet kwalük
nemeri.... Dus: afgesproken. En tot uw gerust
stelling, waarde heer, keeren we nu uit het rük
der verbeelding weer op het terrein der wer
kelijkheid terugZeg, wat dunkt u van het
telefonisch onderhoud, dat Wendland 's avonds
vóór zijn dood heeft gehad en waarbij de moor
denaar hem ongetwijfeld naar de „Schmelz" of
naar een plaats in de nabijheid van die be
ruchte buurt heeft geroepen? Natuurlijk hebt u
zich daarmee bezig gehouden
O ja. Onmiddellijk nadat mevrouw Von
Erber mij die bijzonderheid had meegedeeld.
Ik ben zelf naar het telefoonkantoor geweest.
De onbekende heeft zich vijf minuten voor half
tien in de centrale aangemeld, gaf zijn nummer
17500 op en vroeg verbinding met Wendland. De
verbinding kreeg hü onmiddellük.
En 17500.... is?
Het nummer van een drukbezocht café
op den „Gilrtel", „Café Westzentrum". Daar
komen kleine beambten, menschen uit den mid
denstand en ook talrüke vreemdelingen. Het
gesprek duurde vüf minuten. Van den inhoud
is er natuurlijk niets bekend. De eerste kellner
van het café, die de telefoonkosten moet ont
vangen en de spreekcel openen, kan zich niek
herinneren, wie omstreeks dien tijd heeft getele
foneerd. 't Was er zeer druk en iederen avond
wordt de telefooncel om zoo te zeggen belegerd,
zoodat de aanvragers dikwijls lang geduld moe
ten oefenen.
Jammer. Misschien zou het gesprokene een
vingerwüzing voor ons kunnen zijn. Had de
kellner ons maar 'n oppervlakkig signalement
van den aanvrager kunnen geven. Maar deze
tegenvaller mag ons niet ontmoedigen. En hoe
staat het met die „zilveren" auto, welke men
vooraan op de „Schmelz" zou hebben gezien?
Hebt u dienaangaande een onderzoek inge
steld?
Ik zou het natuurlijk gedaan hebben,
maar 't bleek overbodig te zijn; want de eige
naar van de auto, die de berichten in de
ochtendbladen had gelezen, is mij uit eigen be
weging komen opzoeken, om te verklaren, dat hij
met de gepleegde misdaad niets heeft uit te
staan.
Ei! ei. Buitengewoon interessant! Wees
zoo goed, mij dat eens uitvoerig te vertellen.
Te ve.rtellen is daar eigenlijk niet veel
over. Vanmorgen tegen negen uur liet zich bü
mü een zekere münheer Juan Andagola aan
dienen. Hij stelde zich voor als farmer uit de
Argentünsche provincie Entre Rios en eigenaar
van de „zilveren" auto. Hij verklaarde met zün
vrouw een pleizierreis door Europa te maken
en reeds drie weken in „Hotel Imperial" te ver
blijven. Van daar uit maakt hü met zijn vrouw
iederen dag uitstapjes in zijn eigen uit Argen
tinië meegebrachte auto, die natuurlük niet uit
zilver maar van aluminium en nikkel is ge
maakt. In de bladen had hij tot zijn verwonde
ring gelezen dat zijn auto in verband werd ge
bracht met een gepleegde misdaad, en daar
om had hij 't wenschelük geacht mij onover-
wüld te gaan opzoeken, om ophelderingen te
geven.
Nu....?
Andagola had eergisterennamiddag met
zijn vrouw een uitstapje naar Baumgarten
gemaakt, en kwam eerst laat in den avond
terug. De auto kwam toen door de Breitenseer-
en de Hütteldorferstrasse, om vervolgens de
Marzstrasse in te slaan. Toen men de
„Schmelz" voorbijkwam, hield de chauffeur stil,
omdat er aan de radiator iets haperde. Het
kleine defect was in vüf minuten hersteld.
Andagola en zijn vrouw zijn niet eens uitge
stapt. Zü hebben geen hulpkreet gehoord en
hadden er dus geen vermoeden van, dat er in
de nabüheid omstreeks dienzelfden tüd 't
was ongeveer half twaalf een misdaad werd
of was gepleegd.
U hebt toch, naar ik hoop, de papieren
van dien Argentijn ingezien?
Dat spreekt vanzelf. Hü heeft ze mü trou
wens uit eigen beweging ter inzage gegeven.
Hü had ook zijn chauffeur, een Engelschman,
meegebracht, en die bevestigde de verklaringen
van zün meester.
En waTen de papieren in orde?
Volkomen. Ze zijn afgegeven door de
provinciale autoriteiten van Entre Rios, voor
echt verklaard, geviseerd en onderteekend door
een vertegenwoordiger van de Argentijnsche
centrale regeering te Buenos Aires.
Zouden ze toch niet valsch kunnen zijn?
Argentinië is zoo ver weg!
(Wordt vervolgd)