Nederlands „Jongenssteden"
MdvMaal van dm da§
De luchtroovers van Hoitika
into
JEUGDKAMPWERK
OP HOOGER PLAN
I Ui
Muzikale kleurenfilm van
Hans Fischinger
b
ZATERDAG 27 MEI 1939
verlangen
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DE
ZILVEREN/"
De Departementale voorbereidingen inzake de
plannen voor jeugdzorg blijken goede vorderin
gen te hebben gemaakt, aldus „Werk en Steun".
Wij konden voor kort althans uit een tweetal
persberichten, die dicht na elkaar verschenen,
vernemen, dat de voorstellen inzake de wette
lijke maatregelen betreffende het Staat-van-
dienst-boekje en de suppletoire begrooting voor
1930 het Departement van Sociale Zaken had
den verlaten, terwijl de ontwerpen van wet
betreffende het verbod van ondernemingsar-
beid van 14-jarige jongens en 14- en 15-jarige
meisjes bij den Hoogen Raad van Arbeid aan
hangig waren gemaakt.
De suppletoire begrooting voor 1939 is een
gevolg van het reeds eerder aangekondigde
voornemen van Minister Prof. Romme om de
maatregelen inzake de indirecte bestrijding van
de werkloosheid onder de Jeugd alsmede van de
gevolgen dier werkloosheid krachtiger aan te
vatten en voor zoover noodig te reorganisee-
ren. zulks na ingewonnen advies van de Rijks
commissie inzake de bestrijding van de werk
loosheid onder de jeugd. Hierbij is, naast de in
voering va een staat-van-dienst-boekje, ge
dacht aan uitbreiding van de jeugdregistratie
over het geheele land, verbetering en uitbrei
ding van de centrale werkplaatsen en vakcur
sussen, uitbreiding van werkobjecten en dienst
bodeninternaten en uitbouw van het kamp
werk, terwijl dit laatste tevens op een andere
leest zal worden geschoeid. Tenslotte is op
richting van eenige meisjeskampen in het pro
gram opgenomen.
Deze plannen die uiteraard eerst na goed
keuring en voteering van de noodige gelden
door de Staten-Generaal volledig tot ontplooi
ing zullen kunnen komen hebben reeds, zoo
als wij in ons vorige nummer deden uitkomen,
stimuleerend op de activiteit der verschillen
de „zuilen" gewerkt. Doch niet alleen uit de
meer naar voren komende maatregelen is dit
merkbaar, doch ook in de geheele actie op het
terrein van kampwerk zelve zien wij reeds de
nieuwe inzichten voortschrijden.
Hoe meer men leert zien, dat de nieuwe
richting, door den Minister aangegeven en door
den Socialen Jeugddienst van het Departement
van Sociale Zaken gestimuleerd, het kampwerk
op een veel hooger plan brengt, hoe meer men
met vreugde de hand .aan den ploeg slaat, be
seffend, dat thans voor elk der vier bekende
richtingen een kans geboden wordt, als nooit
tevoren, om den jongen van heden te geven
alles wat hij noodig heeft om als de man van
morgen gestaald en gesterkt door het leven te
gaan, met een vast geloof, gezond naar lichaam
en ziel, restaureerend en opbouwend het groote
gemeenschapshuis, wetend, dat hoe harder zij
daaraan in volle overgave medewerken, hoe
eerder wij zullen komen tot andere en betere
tijden. De wetenschap, neergelegd in het laat
ste artikel van Dr. J. Smit, in de Telegraaf
van 23 April jj„ zij daarbij de basis van dien
opbouw, nJ. „Nooit is de wereld in een slop
geloopen. Altijd weer was er een uitgang, een
breede heerweg naar de toekomst. Daarheen
15 ld
terst is
r^uiev
w»«cr frubbcl zoveel
ev^xt lyct gewone i
Lost 1} et wiAAr
2f et.!
twee
verscbillcrt&e breij?j*tro-
UtH 1} c I c b o voor
<s;escl}e*ibe*i.
lrAA4j b>ct re nze*xj-'sxh
richt de werker het oog, zelfs als zijn handen
ledig zijn. Te weten, dat er een oplossing zal
komen, omdat het zoo niet blijven kan! Te we
ten, dat eenmaal de wil weer gespannen en de
hand weer nuttig zal worden. Bij het besef
daarvan vaart een werkdrift door de leden, en
een scheppingsdrift vaart door het volk."
Dr. Smit vervolgt:
„Voor de toekomst te werken! Gehoorzamen
aan het heilige moeten, dat een volk moedig en
machtig den tocht bergopwaarts doet onder
nemen, wij willen het allemaal, want ons hart
zegt, dat het de pelgrimstocht naar het licht
?al zijn."
Inzichten als deze zijn het, die het jeugd
werk tot groote ontwikkeling en hoogte kun
nen brengen, en die ons doen beseffen, dat er
schier eindelooze mogelijkheden te vinden zijn,
mogelijkheden, die, indien benut, alle voeren
tot hetzelfde doel.
Reeds hier en daar zien wij het werk aan
passen aan die inzichten, een goede fundee
ring voor een jeugdzorg in de nieuwe richting
leggen, nieuwe methoden toepassen. Reeds
hoort men spreken, niet meer van werkkamp,
doch van de Nederlandsche Jongensstad. Dit
alles getuigt er reeds nu van, dat er iets nieuws
gaat geboren worden. Eerst een goede, hechte
fundeering, en eerst dan het gebouw optrek
ken, dat is het parool. Daarom wordt aan den
kampbouw nauwgezet aandacht besteed, als
mede aan de plaats, waar het kamp gevestigd
zal worden, terwijl ook het leidersprobleem
grondig wordt bestudeerd. De eerste twee ka
derkampen zijn er reeds. De Nationale R.K.
commissie heeft een leiderskamp aangevangen
in het kamp „Onze Lieve Vrouw ter Duinen"
te Ossendrecht en Nederlands Volkskracht te
Bakkeveen. Het spreekt wel vanzelf, dat voor
kampen met een sociaal-paedagogische strek
king aan het leiderschap bijzondere en hooge
eischen zijn te stellen, waarom het van juist
inzicht getuigt, dat men tot kaderopleiding is
overgegaan.
Dat de jeugdzorg zich reeds in de nieuwe
richting gaat ontwikkelen, blijkt voorts o.a. uit
de instelling van een soort volksgericht in het
hiervoor genoemde kamp te Ossendrecht, welk
kamp onder de voortreffelijke leiding van Rec
tor van Putten als volksabdij is opgebouwd.
Van de rechtbank, die hier werd opgericht,
maken, behalve enkele kampleiders, ook enke-
1<5 kampjongens deel uit. De gebruikelijke pro
cedure wordt op den voet gevolgd, zelfs een
pleidooi van den verdediger is hierbij niet ver
geten. Het geheele kamp is bij de rechtszit
ting tegenwoordig, de publieke tribune is dus
goed bezet. Het groote nut van deze instelling
is, dat niet het gevoel kan ontstaan, dat een
kameraad ten onrechte gestraft is; dat de Jon
gens ook op dit terrein mede de verantwoor
delijkheid dragen; dat zij er beter van door
drongen geraken, dat men hen, die zich mis
dragen, maar niet rustig hun gang kan laten
gaan, enz. Het succes met dezen maatregel is
dan ook zeer gunstig geweest.
Een anderen maatregel tot het mede doen
dragen van verantwoordelijkheid treffen wij
aan in het kamp Drakenburg te Baarn, waar
door den leider, den heer Berends, een soort
vertrouwensraad uit de jongens is ingesteld,
waarvan jongens deel uitmaken, die gedeelte
lijk door de kampleiding, gedeeltelijk door de
jongens zelf gekozen zijn. Deze raad vergadert
elke week eenmaal met de kampleiding teza
men.
Op ander terrein zien wij voorbereidende
maatregelen in het kamp de Vossenberg te
Vierhouten, waar een nieuwe vleugel voor re
creatie-, les- en studiegelegenheid door de jon
gens zelf zal worden gebouwd.
Om het werk in de meerbesproken richting
mogelijk te maken, zal de Centrale voor Werk-
loozenzorg een geheel nieuw kamp krijgen in
de bosschen van de Hooge Vuursche, de Mo
derne Centrale een tweede kamp bij Nunspeet
en Ned. Volkskracht zeer waarschijnlijk te
Austerlitz. Alle drie complexen zijn schitte
rend en de plaatsen, waar deze kampen zul
len worden gebouwd, zijn met zorg uitgekozen.
De gedachten gaan daarbij uit naar een an
dere wijze van bouwen, n.l. niet in een vier
kant, gesloten complex, doch meer „open" be
bouwing, zoo mogelijk in geaccidenteerd ter
rein, met zooveel mogelijk sparing van bestaan
de begroeiing.
Mede zijn plannen in overweging tot het
bouwen van een tweede kampeenheid op het
terrein van het kamp de Witte Bergen te Oir-
schot en in de nabijheid van Onze Lieve Vrouw
ter Duinen te Ossendrecht.
De plannen bevatten voorts, behalve slaap-,
eet- en recreatiezalen, studiekamers, keuken,
woningen voor leiders, badgelegenheid, enz.,
ook werkplaatsen voor de beoefening van di
verse vakken. Hierdoor wordt een tweeledig
doel bereikt, n.l. dat alle voorkomende vakwerk
in het kamp zelf zal kunnen worden verricht,
en de vakjongens, die aan het kampwerk deel
nemen, zooveel mogelijk in hun eigen vak zul
len kunnen worden tewerkgesteld.
Verder is in studie het vraagstuk van de li
chamelijke ontwikkeling der kampjongens,
waarmede de aanleg van sportvelden vanzelf
sprekend weer verband houdt.
Reeds eerder spraken wü de wenschelijk-
heid uit, dat bij het kamp zoo mogelijk een
boerderij zou zijn. Het kamp te Ossendrecht is
reeds geruimen tijd in het bezit daarvan. Deze
boerderij (gemengd bedrijf) wordt geheel onder
deskundige leiding door kampjongens gedre
ven. De koeien, varkens, kippen, de boomgaard
en het wei- en bouwland, alles is in uitstekende
conditie. De bevoorrading van het kamp vaart
er wel bij.
Naar verwachting zal ook bij het kamp te
Ommen spoedig tot den bouw van een boerde
rij kunnen worden overgegaan.
Wat de verschillende vormen van de jeugd
zorg betreft, zal meer dan tot nog toe tot co
ördinatie worden overgegaan. De centrale werk
plaatsen zullen meer worden ingesteld op de
behoeften van de kampen, terwijl de deelneem
sters aan de meisjeskampen voor de kleeding
van de jongens en eventueel andere benoodigd-
heden voor de jongenskampen, die door meis
jes kunnen worden vervaardigd, zullen worden
ingeschakeld.
De broer van den bekenden Oskar Fischinger,
Hans FischingerAltzenau, heeft in de voet
sporen van zijn broeder eveneens een film ge
maakt, waarin de muziek, samen met de kleu
ren en de abstracte beelden een geheel vormen,
waarvan het de moeite waard is kennis te ne
men.
Nog altijd is men op dit stuk aan het experi
ment toe, doch wie de befaamde muzikale
filmpjes van Oskar Fischinger heeft gezien, zal
erkennen, dat zijn experimenten ware verras
singen zijn geweest.
Dit is eveneens het geval met de film Tanz
der Farben van Hans Fischinger, die het procé
dé van zijn broer vrij nauwkeurig volgt en op
het muzikale rhythme van de muziek van Pon-
chielli gekleurde vormen (lijnen, stippen, ara
besken enz.) laat bewegen met geen andere be
doeling dan een aangenaam rhythmisch geheel
te verwekken, dat den toeschouwer prettig
bezig houdt.
Verstandelijk gesproken kan men zeggen, dat
Fischinger bedoeld zal hebben bepaalde impres
sies, door muziekbeelden opgewekt, in kleuren
weer te geven, doch deze overweging kan alleen
waarde hebben voor hem zelf, omdat anderen
vermoedelijk niet op de zelfde wijze op klank
impressies reageeren aangenomen, dat zij über
haupt lust zouden gevoelen van deze indruk
ken in filmbeelden te doen blijken.
Tanz der Farben, die binnenkort in het City
Theater gaat loopen, is misschien iets breeder
van allure en dieper van ruimtewerking dan de
filmpjes van Oskar Fischinger, doch in het al
gemeen kan men hier spreken van een voort
zetting van Oskar's werk, dat reeds menigmaal
de surprise van het bioscoopprogramma is ge
weest. Deze wijze van film maken heeft boven
dien voor de ontwikkeling van het métier de
groote verdienste, dat zij nogmaals de aandacht
vestigt op de waarde van het filmrhythme, vrij
van alle invloeden, die de actie en de dictie der
sterren kunnen doen gelden. Zij bewijzen, dat
ook een groot, onbewust publiek in staat is de
autonome filmbeweging te waardeeren, ook
waar het dit niet begrijpen kan. De ervaring
leert, dat het publiek steeds aangenaam verrast
was, als een van die joyeuse filmpjes van Fi
schinger op het doek verscheen.
Hans Fischinger zet dus de traditie van zijn
broer voort en men zal met belangstelling moe
ten afwachten, of hij erin slagen zal op den
duur zijn filmbeweging onafhankelijk van de
muziek te doen spreken. Inmiddels sporen wij
gaarne den liefhebber aan Tanz der Farben te
gaan zien, wanneer deze film in City zal ver
schijnen. Dbg.
Hans FischingerAltzenau, maker van
de film „Tanz der Farben"
Nederlandsche en Belgische
muziek te Maastricht
Het Stedelijk Orkest van Maastricht heeft op
een concert dezer dagen een HollandschBel
gisch programma gegeven, ter gelegenheid van
het bezoek van Hare Majesteit Koningin Wilhel-
mina aan België.
Het concert opende met de Hymne voor trom
petten, bazuinen en orgel van Johan Wagenaar,
met aan 't orgel den jongen Maastrichtsche mu
sicus Louis Toebosch. Het tweede nummer, Ne
derlandsche Danswijzen van Van Anrooy, naar
de vierhandige bewerking van J. C. M. van
Riemsdijk, werd op een waardeerbare wijze
vertolkt. Het meest succesvolle van dit pro
gramma was echter het „Aquarium" van den
Belgischen componist René Dcfossez. Een po
ëtische muzikale behandeling hoorde men, die
weliswaar aan de besten der Fransche impres
sionisten herinnert, doch die tot de meest pro
minente muziek behoort uit de moderne Belgi
sche school. Dit fantastische concertstuk,
waarvan vooral het Alcyonicum palmatum
zeer zuiver ten gehoore werd gebracht door
het Stedelijk Orkest, is ongetwijfeld voor ve
len van onze landgenooten een verrassing ge
weest, die de interesse voor de jonge Belgi
sche muziek zeer zeker zal doen toenemen.
De Ronde Populaire (uit le Rève d'une nuit
de Noël) van den Belg Léon Jongen was na
Defossé een minder waardeerbaar gedeelte, dat
nochtans met de vereischte kleur en rubato
werd gespeeld.
Het alomgekende „Arbeid" van Marius Mon
nikendam, dat nog steeds als een muzikale
trouvaille verrassing weet te wekken, en dezen
avond buitengewoon goed gespeeld werd, sloot
dezen Hollandsch-Belgischen concert-avond.
Mengelberg naar Milaan
Prof. dr. Willem Mengelberg is per vliegtuig
naar Milaan vertrokken voor de repetities met
het vermaarde Scala-orkest, waarmede hij een
tournée zal maken door Noord-Italië en Zwit
serland.
Hannie en Riek verlieten uitgelaten het
kantoor.
„Wat 'n verrukkelijk weer!" juichte Riek, „en
dat met het week-end!"
„En wat wordt alles mooi," genoot Hannie
van de pracht der boomen langs de hoofdstede
lijke gracht, die weelderig hun jonge groen ten
toon spreidden. Vanaf de hooge stoep van het
oude patriciërs-huis, waar het kantoor gevestigd
was, bleef zij de boomen bewonderen. „Wat zal
het Gooi nu ook al prachtig zijn," zei ze. „Hè,
zoo eens een tochtje per auto er heen te kun
nen maken en daar wat te wandelen! Wat zou
dat fijn wezen. Je weet niet, kind, hoe ik altijd
naar een autorit verlang in een wagen, waarin'
je je moet voelen als een prinses en in den
waan kunt verkeeren, dat hij je eigendom is.
Zoo eens rijk doen, hè?" lachte ze. „Maar welke
eigenaar van zoo'n luxe voorwerp zal een arm
kantoormeisje eens op sleeptouw nemen?"
„Daar heb je wel kans toe," meende Riek
„Aan de Berlagebrug staan altijd menschen;
de zoogenaamde biappers, die, door hun hand
op te steken, den automobilist vragen mee te
mogen rijden. Dat kun jij ook doen," spotte
Riek.
„Ik zou het best durven," bekende Hannie.
„Zou je werkelijk?" vroeg Riek verbaasd
„Waarom niet? En misschien is er wel een
aardige snuiter, die mij een plaatsje in zijn kar
afstaat. Ik zet dit roode dopje op en trek mijn
kort groen manteltje aan, dan zie ik er, zooals
jij zelf onlangs beweerde, zeer leuk uit en heb
misschien meer kans van slagen. Ja, ik doe
het," besloot Hannie met schitterende oogen.
„Ik steek mijn arm uit als een vlaggestok. Maan
dag vertel ik je wel mijn wedervaren. Prettig
week-end, meid!"
„Dank je! Insgelijks hoor! Nou, ik ben be
nieuwd!"
Lachend drukten zij elkaar de hand en gingen
ieder een anderen kant uit. Een hoofd boog zich
uit een der ramen van een huis naast het kan
toor der meisjes en twee oogen keken het roode
dopje na- Zoo, dacht Robert Schaars glim
lachend, jij wilt een ritje door het Gooi ma
ken? Nou, dat kan. Ik vind het alleen maar
jammer, dat ik je gezicht niet heb kunnen zien.
Om een oran-oetang naast me te hebben, daar
pas ik voor. Doch als je me niet bevalt, dan rijd
ik door en laat je arm als een vlaggestok maar
uitgestoken. Of misschien ook niet: als ik
iemand een pleizier kan doenik wou toch
dien kant uit vanmiddag."
Robert Schaars was pas enkele dagen als
onderdirecteur van de firma Meels, een groot
handel in meubelen, aangesteld. Het kantoor
der firma grensde aan dat van Hannie en Riek.
H(j had de meisjes nog niet ontmoet maar
begreep dat zij tijdens de kantooruren buren
waren.
Ik maak mij natuurlijk niet bekend, zette hij
zijn gepeinzen voort. Dit is ook niet noodig, als
men zoo vriendelijk is een reizigster mee te
nemen, die eens graag een tochtje wil maken
En mochten wij elkaar hier eens ontmoeten,
dan groet ik haar en daarmee uit.
Hij spoedde zich naar huis om te lunchen
en reed toen naar de Berlagebrug. Ze staat er
waarachtig, dacht hij. Dat roode dopje, dat
groene manteltjeen ze heeft een verdraaid
aardig snuitje ook. Kijk ze dat handje nu bru
taal uitsteken. Ik moet zorgen, dat mij niemand
voor is. Hij kwam van de Weesperzijde, en daar
Hannie over de brug stond, zag hij haar vlak
in het gezicht. Hij remde, opende het portier
en beduidde haar plaats te nemen.
doetje qoed!
Nu kwamen de drie mannen weer te voorschijn. „Ziezoo, die
heerschappen zijn we kwijt en misschien wel voor goed. Als we
nu eerst eens iets konden gaan eten!" Ze gingen het huisje
binnen, maar legden eerst hun baarden en snorren netjes buiten
op een rijtje neer.
Terwijl de drie lAnnen binnen druk gingen zitten praten,
zwierf Piet nog 'n beetje rond het huis en zag opeens een boom
waaraan cocosnoten hingen. Hij den boom inschudden
klimmen en al gauw rolde een aantal vruchten omlaag. Hij
pakte er vier bij de lange haren en droeg de vracht naar huis.
Met een diepén blos, maar stralende oogen,
vroeg ze: „Meent u het heusch, meneer?"
„Het is toch uw bedoeling mee te rijden, niet
waar?" glimlachte hij.
„Ja, ik wil dolgraag mee," zei Hannie. „Ziet
uik moet naar Laren, naarnaar een
tante van me en zoo'n tochtje per auto vind ik
fijner dan per fiets of tramof met een
autobus."
„U moet dus naar Laren? Ik moet, hm, naar
Zeist. Maar ik ben in Laren goed bekend en zal
u wel even tot bij uw tante brengen. Ik heb
geen haast."
De kleur van Hannie's wangen werd nog vuri
ger. Wat moest ze nu zeggen? Ze had geen tante
in Laren, niet eens een kennis en haar doel was,
zoodra ze in het Gooi was, er wat rond te dwa
len en te zien met een anderen auto terug te
kunnen rijden.
„Ik wil niet dat u voor mij omrijdt," zei ze.
„Ik vind het al prachtig van u, dat u mü een
plaatsje in uw auto geeft-"
Ik zal haar maar niet plagen, besloot hij, en
antwoordde: „Zooals u verkiest. Ik zal u dan
maar bij Craailoo afzetten en u bent zoo in
Laren, of ik breng u even op den Brink."
Hannie herademde en begon nu lustig over
alles en nog wat te keuvelen. Ze vertelde hem
ook dat ze typiste was bij Greefmans, maar de
jongeman hield zich of hij die firma niet kende.
Hij wilde ervan genieten, als zij zou ontdekken
dat hij bij Meels in betrekking was en dat dit
gauw zou gebeuren, had hij zich al dadelijk bij
de ontmoeting voorgenomen.
De tocht was ten einde. Laren. De Brink.
„Dank u vriendelijk, meneer," zei Hannie en
stak hem', met een betooverenden glimlach, haar
hand toe. „Ik vond het reuze-gezellig."
„Veel genoegen bij uw tante," wenschte hij en
reed toen vlug weg.
Het was fijn, genoot Hannie. Zoo'n mooie
wagen en.... en
zoo'n aardige
meneer. Ze oog- nr
de den auto na, nUJinw i
die weldra uit het j
gezicht verdwe-
nen was. Ik zal
hem wel nooit
meer terugzien, veronderstelde ze. Hannie
zuchtte zwaar.
Na in het Stationskoffiehuis een kop thee ge
bruikt te hebben, maakte ze een korte wande
ling in de omgeving en ging toen naar „Craai
loo" waar ze weer langs den weg trachtte den
terugtocht per auto te kunnen maken. Doch
de auto's snelden alle voorbij. Het leek wel of
niemand er nog voor voelde een dergelijk pas
sagier mee te nemen. Ze zijn hiermee al dikwijls
bedrogen, mijmerde Hannie en als ik geen geluk
heb, dan zal ik wel in de tram of in den autobus
stappen. Kwam die aardige meneer maar hier
langs. Maar wie weet, hoe laat? En hij heeft
misschien een anderen weg genomen. Nog eens
stak ze haar hand op, maar liet ze even gauw
zakken. Ze zag dat dezelfde heer achter het
stuur zat, die haar meegenomen had en hoe
wel ze sindsdien niet anders dan aan hem ge
dacht had en gehoopt dat hij langs zou komen,
kon ze nu, vond ze, onmogelijk met hem terug
gaan, want wat zou hij ervan denken, dat ze
hier stond? Ze had immers gezegd haar tante
een bezoek te willen brengen. En ze kon in dien
korten tijd niet terug zijn. Men gaat zoo maai
niet bij een tante weg. Moedeloos wendde ze het
hoofd af.
Robert begreep, dat ze aan haar leugen dacht.
Hij had niet voor niets zoo maar wat het Gooi
doorkruist, om haar te zien en toen zijn tocht
langs den hoofdweg begonnen: heen en weer,
heen en weer: telkens met korten afstand.
„Uw tante was zeker niet thuis, juffrouw?"
hielp hij haar op dreef.
„Neenneen," zei Hannie hakkelend, maar
blij over deze uitkomst. „Ik vond de deur ge
sloten," loog ze er nog bij.
Klein kanalje, dacht hij. „Kom dan maar
weer naast me zitten," wees hij lachend.
En dit deed Hannie nu met groote vreugde.
Ik zou het hem eerlijk moeten vertellen, was
ze in beraad, maar dan beschouwt hij mij na
tuurlijk als een groote leugenaarster. Had ik
het maar niet gezegd, had ze nu spyt. Feitelijk
was uitweg overbodig. De menschen vragen ook
niet naar leugens.
Veel te gauw waren zij in Amsterdam, hoewel
Robert zijn wagen op een sukkelgangetje liet
gaan. Hij hield bij het afscheid haar handje wel
wat al te lang vast, vond Hannie en waarom
keek hij haar zoo diep in de oogen en zei hij
„tot ziens." Zouden ze elkaar nog wel ooit ont
moeten? Hij had niet eens geprobeerd achter
haar naam te komen en den zijnen had hij niet
genoemd. Wat beteekende dan zijn „tot ziens"?
Gewoonte natuurlijk, meende Hannie. Onvol
daan, ondanks het heerlijke ritje, ging ze met
lijn 25 naar huis.
'tWas Maandag. Hannie wachtte Riek bui
ten op, om haar van haar uitstapje te vertellen.
Een kuchje van den kant van het kantoor der
firma Meels trok haar aandacht. Glimlachend
stond Robert Schaars voor het open raam en
vroeg: „Goed thuisgekomen, juffrouw?"
Hannie staarde hem met verbaasde oogen
aan.
Hij boog zich uit het venster en fluisterde:
„Kan ik u vanavond spreken?"
„Jaja," stamelde Hannie zielsgelukkig-
Toen rende ze gauw haar kantoor in, want ze
moest nog even eerst wat rust hebben, om alles
in zich te kunnen verwerken.
Nog dikwijls heeft Hannie met Robert een
tochtje door het Gooi gemaakt, maar dan kwam
hij haar bij haar ouders afhalen. En nög zal
ze dikwijls met hem meerijden, want ze gaan
trouwen en zullen in Laren een landhuisje be
trekken. (Nadruk verboden)
^2. -in ,„wïnIw verzekerin <*svoorwaarden tegen r bjj levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 *7 Et A bö 6611 angcval met 17 OCH m
ALLE ABONNÉ'S ongevallen verzekerd voor een der volgende Uitkeeringen F 750." verlies van beide armen, beide beenen of belde oogen t 750." doodelijken afloop t ZOU." een voet of een oog-
door
A. Hruschka
23
cLh
Die vreemde had telkens de vlucht geno
men.
De tweede maal werd Roland voorgoed wan
trouwig. Hij sommeerde den onbekende stil te
staan, maar vruchteloos. Waarop Roland hem
nazette. Maar de man Roland zegt dat hij
er als heer uitzag maakte zich verbazend snel
uit de voeten en verdween in het woud.
Deze twee ontmoetingen Roland had
er mij niet over willen spreken, om mij niet
ongerust te maken herinnerde hij zich nu.
Het schoot hem ook te binnen, van den tuin
baas op zijn vraag, waarom de honden 's nachts
in het park werden gelaten, te hebben verno
men, dat men gedurende zijn Roland's
afwezigheid had gepoogd, in te breken op het
kasteel, en dat die poging .door u was verijdeld
Daarom meende Roland Anna Milden's be
wering aangaande een vrijer in twijfel te
moeten trekxen. Hij onderwierp het meisje aan
een scherp verhoor; zij ontstelde meer en meer
en ten slotte eischte Roland, dat zij hem den
brief zou geven. Was het een gewone liefdes
brief, dan zou men de zaak verder laten rusten
en niemand zou er iets van te weten komen.
Maar hij moest en wilde zich ervan overtuigen,
dat niet de een of andere slechte kerel mis
bruik maakte van 's meisjes lichtgeloovigheid,
ten nadeele van de bewoners van het kasteel.
Anna Milden keek Roland een oogenblik ver
bijsterd aan; toen liep zij, inplaats van te ant
woorden, naar den steen, nam den brief en
wilde hem aan stukken scheuren.
Roland, die dit alles gevreesd en voor
zien had, greep haar vast en 't gelukte hem
den brief te bemachtigen.
Met den brief en met 't meisje kwam hij bi)
mij en gaf mij driftig verslag var» het incident.
In tegenwoordigheid van Anna Milden lazen we
toen de beide blaadjes, die in de enveloppe
zaten.
Een liefdesbrief was het eigenlijk niet; dat
wil zeggen, alleen in 't begin en aan het einde
was er sprake van liefde. De voornaamste in
houd bestond in beschrijvingen van ons leven
op Sperber-Eck; een soort dagboek! Alle moge
lijke bijzonderheden. Zoo werd melding gemaakt
van de historie met de ladders, van 't loslaten
van de honden, van het feit, dat mijn kamenier
in het voorvertrek van mijn kamer slaapt, van
mijn voorgewend euvel aan den voet, enz. Voorts
werd nog gesproken van uw reis per auto,
.om boeken te gaan koopen" en Roland's terug
keer. Wat zegt u daarvan?
Anna Milden, die van schaamte en ontstel
tenis zich nauwelijks kon staande houden, ver
klaarde, toen zij door Roland in 't nauw werd
gedreven, het volgende:
Zij had te Weenen een verloofde, een zeer
rijk en voornaam heer, die, trots het verschil
van stand, met haar in 't huwelijk wilde treden,
zoodra hij in het vrij bezit van zijn vermogen
was getreden wat toen nog niet het geval
was. Hij hield van Anna boven alles ter wereld.
Maar aangezien zij heel weinig onderwijs had
genoten, moest zij van den wachttijd gebruik
maken, om zich te oefenen. Vooral op lezen en
schrijven moest zij zich toeleggen, want een
dame van hoogen stand mocht in zulke dingen
bij niemand achterstaan. Met dat doel had hij
haar een aantal schoolboeken gegeven en haar
uitgenoodigd, als oefening een dagboek bij te
houden van alles, wat haar zelf en 't leven van
al de menschen op Sperber-Eck betrof. Zij moest
het dagboek zoo volledig mogelijk bijhouden,
haar schrift verzorgen, goed letten on taal en
stijl; want dat was noodig voor het beoogde doel.
Van tijd tot tijd, bijvoorbeeld éénmaal per
week en op een bepaalden dag, kon zij haar
oefeningen onder dien steen leggen; zij zouden
dan geregeld worden opgehaald.
Anna Milden weigerde, den naam van haar
verloofde te noemen. Hij had het streng verbo
den, want met het oog op hun toekomstige
positie mocht niemand weten, dat zijn vrouw
eenmaal dienstbode was geweest.
Anna beweerde, het adres van haar verloofde
te Weenen niet te kennen. Brömer, onze tuin
baas. zegt, dat hij vier maanden geleden het
meisje in dienst heeft genomen op aanbeveling
van een te Weenen wonenden kennis van hem.
Die man is schoenmaker, heet Karl Weiss en
heeft in de Alserstrasse, nr. 5 een kleinen
winkel.
Weiss had Brömer geschreven, dat het meisje
veel ambitie had in 't tuindersvak en dat be
roep wilde leeren. Zou men haar niet op
Sperber-Eck in dienst kunnen nemen?
Aan dat verlangen werd door Brömer voldaan.
Anna Milden had veel belangstelling en ijver
getoond, was bovendien zeer bescheiden, zoodat
Brömer niets in haar nadeel kon zeggen. Zij
was een verstandig meisje. In haar vrijen tijd
had zij altijd met den neus over de boeken ge
zeten en ook veel geschreven. Over een vrijer
of verloofde sprak zij met niemand.
R.oland weet niet goed, wat met de zaak aan
te vangen, maar hij beschouwt het als mogelijk,
dat Anna Milden de waarheid spreekt. Daarom
verzocht hij mij haar voorlooptg niet weg te
zenden, op voorwaarde, dat zij een einde zou
maken aan haar dagboekberichten, wat zij
trouwens beloofde. Dat wij haar scherp in het
oog zullen houden, spreekt vanzelf.
Ik voldeed aan Roland's verlangen en zond
het meisje niet weg, hoewel ik de zaak anders
beoordeelde dan hij
Den volgenden morgen was Anna Milden
verdwenen, met alles, wat haar toebehoorde,
maar ook met papieren, die zij 's nachts van
Brömer gestolen had Zij moet de streek te
voet hebben verlaten, want noch op het station,
noch elders heeft iemand haar gezien.
Ik heb daarvan aangifte gedaan maar ge
loof niet, dat men verder nog iets van haar
zal hooren.
Wat den onbekende, dien Roland tweemaal
heeft verrast, betreft, kan mijn zoon slechts deze
aanduidingen geven: van middelbare grootte,
eenigermate corpulent, zwart haar, net gekleed.
Hij droeg een grijs sportcostuum, was flink van
postuur en voorkomen, lenig van bewegingen,
maar had iets ordinairs over zich.
De heer Andagola schijnt het dus niet te
'zijn, want dien beschrijft u als groot, slank en
elegant
Wat zegt u van dit alles? 'k Ben zeer be
nieuwd, wat u bij den schoenmaker Weiss
over het meisje zult hooren: Want dien
man gaat u zeker opzoeken, nietwaar?
Met de hartelijkste groeten.
SYBILLE VON TURNWALD.
XV
Silas Hempel draalde natuurlijk geen oogen
blik om den schoenmaker Karl Weiss in de
Alserstrasse een bezoek te brengen.
Hij vond een oud man, blijkbaar zwak en suk
kelend, die hem niet bijster vriendelijk ontving
en, toen hij hoorde, dat de bezoeker niet kwam
voor een aankoop of reparatie, weinig lust
toonde om een gesprek aan te knoopen.
Maar Hempel bezat een aangeboren talent
om iemands vertrouwen te winnen, en als argu
ment kwamen in gevallen als 't onderhavige een
paar sigaren goed te pas. Eenige vriendelijke
vragen aangaande de zaken, de vrouw en de kin
deren maakten de tong los van den ouden
schoenlapper. Hij begon te praten en na ver
loop van een kwartier kende Silas Hempel om
'oede manieren, die niet uit in
nerlijke beschaving voortkomen,
zijn aangeleerde kunstjes, gelijk
gedresseerde dieren plegen te ver-
toonen.
zoo te zeggen heel de levensgeschiedenis van del
armen man.
Hij was afkomstig uit Siebenbrunn
Weenen, was daar met de dochter van e®
welgesteld ingezetene in 't huwelijk getred
en had met de hulp van zijn schoonvader
Weenen den winkel geopend die jarenia
goed ging. Maar de oorlog had al zijn SP jn
duitjes verslonden; zijn eenige zoon was
Servië gesneuveld, twee jongere kinderen war
aan de gevolgen van ondervoeding bezwek
En als paddenstoelen uit den vochtigen, warm
grond, zoo waren overal, en vooral in zijn buj,en
de schoenwinkels opgeschoten; en de fabric
hadden 't degelijk handwerk den kop in" 0
drukt. Weiss had den eenen knecht na
anderen moeten wegzenden en nu had hü 7
voor een leerjongen geen werk meer.
(Wordt ve:
irvolsdi