Nederlands „Jongenssteden" MdvMaal van dm da§ De luchtroovers van Hoitika into JEUGDKAMPWERK OP HOOGER PLAN I Ui Muzikale kleurenfilm van Hans Fischinger b ZATERDAG 27 MEI 1939 verlangen AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DE ZILVEREN/" De Departementale voorbereidingen inzake de plannen voor jeugdzorg blijken goede vorderin gen te hebben gemaakt, aldus „Werk en Steun". Wij konden voor kort althans uit een tweetal persberichten, die dicht na elkaar verschenen, vernemen, dat de voorstellen inzake de wette lijke maatregelen betreffende het Staat-van- dienst-boekje en de suppletoire begrooting voor 1930 het Departement van Sociale Zaken had den verlaten, terwijl de ontwerpen van wet betreffende het verbod van ondernemingsar- beid van 14-jarige jongens en 14- en 15-jarige meisjes bij den Hoogen Raad van Arbeid aan hangig waren gemaakt. De suppletoire begrooting voor 1939 is een gevolg van het reeds eerder aangekondigde voornemen van Minister Prof. Romme om de maatregelen inzake de indirecte bestrijding van de werkloosheid onder de Jeugd alsmede van de gevolgen dier werkloosheid krachtiger aan te vatten en voor zoover noodig te reorganisee- ren. zulks na ingewonnen advies van de Rijks commissie inzake de bestrijding van de werk loosheid onder de jeugd. Hierbij is, naast de in voering va een staat-van-dienst-boekje, ge dacht aan uitbreiding van de jeugdregistratie over het geheele land, verbetering en uitbrei ding van de centrale werkplaatsen en vakcur sussen, uitbreiding van werkobjecten en dienst bodeninternaten en uitbouw van het kamp werk, terwijl dit laatste tevens op een andere leest zal worden geschoeid. Tenslotte is op richting van eenige meisjeskampen in het pro gram opgenomen. Deze plannen die uiteraard eerst na goed keuring en voteering van de noodige gelden door de Staten-Generaal volledig tot ontplooi ing zullen kunnen komen hebben reeds, zoo als wij in ons vorige nummer deden uitkomen, stimuleerend op de activiteit der verschillen de „zuilen" gewerkt. Doch niet alleen uit de meer naar voren komende maatregelen is dit merkbaar, doch ook in de geheele actie op het terrein van kampwerk zelve zien wij reeds de nieuwe inzichten voortschrijden. Hoe meer men leert zien, dat de nieuwe richting, door den Minister aangegeven en door den Socialen Jeugddienst van het Departement van Sociale Zaken gestimuleerd, het kampwerk op een veel hooger plan brengt, hoe meer men met vreugde de hand .aan den ploeg slaat, be seffend, dat thans voor elk der vier bekende richtingen een kans geboden wordt, als nooit tevoren, om den jongen van heden te geven alles wat hij noodig heeft om als de man van morgen gestaald en gesterkt door het leven te gaan, met een vast geloof, gezond naar lichaam en ziel, restaureerend en opbouwend het groote gemeenschapshuis, wetend, dat hoe harder zij daaraan in volle overgave medewerken, hoe eerder wij zullen komen tot andere en betere tijden. De wetenschap, neergelegd in het laat ste artikel van Dr. J. Smit, in de Telegraaf van 23 April jj„ zij daarbij de basis van dien opbouw, nJ. „Nooit is de wereld in een slop geloopen. Altijd weer was er een uitgang, een breede heerweg naar de toekomst. Daarheen 15 ld terst is r^uiev w»«cr frubbcl zoveel ev^xt lyct gewone i Lost 1} et wiAAr 2f et.! twee verscbillcrt&e breij?j*tro- UtH 1} c I c b o voor <s;escl}e*ibe*i. lrAA4j b>ct re nze*xj-'sxh richt de werker het oog, zelfs als zijn handen ledig zijn. Te weten, dat er een oplossing zal komen, omdat het zoo niet blijven kan! Te we ten, dat eenmaal de wil weer gespannen en de hand weer nuttig zal worden. Bij het besef daarvan vaart een werkdrift door de leden, en een scheppingsdrift vaart door het volk." Dr. Smit vervolgt: „Voor de toekomst te werken! Gehoorzamen aan het heilige moeten, dat een volk moedig en machtig den tocht bergopwaarts doet onder nemen, wij willen het allemaal, want ons hart zegt, dat het de pelgrimstocht naar het licht ?al zijn." Inzichten als deze zijn het, die het jeugd werk tot groote ontwikkeling en hoogte kun nen brengen, en die ons doen beseffen, dat er schier eindelooze mogelijkheden te vinden zijn, mogelijkheden, die, indien benut, alle voeren tot hetzelfde doel. Reeds hier en daar zien wij het werk aan passen aan die inzichten, een goede fundee ring voor een jeugdzorg in de nieuwe richting leggen, nieuwe methoden toepassen. Reeds hoort men spreken, niet meer van werkkamp, doch van de Nederlandsche Jongensstad. Dit alles getuigt er reeds nu van, dat er iets nieuws gaat geboren worden. Eerst een goede, hechte fundeering, en eerst dan het gebouw optrek ken, dat is het parool. Daarom wordt aan den kampbouw nauwgezet aandacht besteed, als mede aan de plaats, waar het kamp gevestigd zal worden, terwijl ook het leidersprobleem grondig wordt bestudeerd. De eerste twee ka derkampen zijn er reeds. De Nationale R.K. commissie heeft een leiderskamp aangevangen in het kamp „Onze Lieve Vrouw ter Duinen" te Ossendrecht en Nederlands Volkskracht te Bakkeveen. Het spreekt wel vanzelf, dat voor kampen met een sociaal-paedagogische strek king aan het leiderschap bijzondere en hooge eischen zijn te stellen, waarom het van juist inzicht getuigt, dat men tot kaderopleiding is overgegaan. Dat de jeugdzorg zich reeds in de nieuwe richting gaat ontwikkelen, blijkt voorts o.a. uit de instelling van een soort volksgericht in het hiervoor genoemde kamp te Ossendrecht, welk kamp onder de voortreffelijke leiding van Rec tor van Putten als volksabdij is opgebouwd. Van de rechtbank, die hier werd opgericht, maken, behalve enkele kampleiders, ook enke- 1<5 kampjongens deel uit. De gebruikelijke pro cedure wordt op den voet gevolgd, zelfs een pleidooi van den verdediger is hierbij niet ver geten. Het geheele kamp is bij de rechtszit ting tegenwoordig, de publieke tribune is dus goed bezet. Het groote nut van deze instelling is, dat niet het gevoel kan ontstaan, dat een kameraad ten onrechte gestraft is; dat de Jon gens ook op dit terrein mede de verantwoor delijkheid dragen; dat zij er beter van door drongen geraken, dat men hen, die zich mis dragen, maar niet rustig hun gang kan laten gaan, enz. Het succes met dezen maatregel is dan ook zeer gunstig geweest. Een anderen maatregel tot het mede doen dragen van verantwoordelijkheid treffen wij aan in het kamp Drakenburg te Baarn, waar door den leider, den heer Berends, een soort vertrouwensraad uit de jongens is ingesteld, waarvan jongens deel uitmaken, die gedeelte lijk door de kampleiding, gedeeltelijk door de jongens zelf gekozen zijn. Deze raad vergadert elke week eenmaal met de kampleiding teza men. Op ander terrein zien wij voorbereidende maatregelen in het kamp de Vossenberg te Vierhouten, waar een nieuwe vleugel voor re creatie-, les- en studiegelegenheid door de jon gens zelf zal worden gebouwd. Om het werk in de meerbesproken richting mogelijk te maken, zal de Centrale voor Werk- loozenzorg een geheel nieuw kamp krijgen in de bosschen van de Hooge Vuursche, de Mo derne Centrale een tweede kamp bij Nunspeet en Ned. Volkskracht zeer waarschijnlijk te Austerlitz. Alle drie complexen zijn schitte rend en de plaatsen, waar deze kampen zul len worden gebouwd, zijn met zorg uitgekozen. De gedachten gaan daarbij uit naar een an dere wijze van bouwen, n.l. niet in een vier kant, gesloten complex, doch meer „open" be bouwing, zoo mogelijk in geaccidenteerd ter rein, met zooveel mogelijk sparing van bestaan de begroeiing. Mede zijn plannen in overweging tot het bouwen van een tweede kampeenheid op het terrein van het kamp de Witte Bergen te Oir- schot en in de nabijheid van Onze Lieve Vrouw ter Duinen te Ossendrecht. De plannen bevatten voorts, behalve slaap-, eet- en recreatiezalen, studiekamers, keuken, woningen voor leiders, badgelegenheid, enz., ook werkplaatsen voor de beoefening van di verse vakken. Hierdoor wordt een tweeledig doel bereikt, n.l. dat alle voorkomende vakwerk in het kamp zelf zal kunnen worden verricht, en de vakjongens, die aan het kampwerk deel nemen, zooveel mogelijk in hun eigen vak zul len kunnen worden tewerkgesteld. Verder is in studie het vraagstuk van de li chamelijke ontwikkeling der kampjongens, waarmede de aanleg van sportvelden vanzelf sprekend weer verband houdt. Reeds eerder spraken wü de wenschelijk- heid uit, dat bij het kamp zoo mogelijk een boerderij zou zijn. Het kamp te Ossendrecht is reeds geruimen tijd in het bezit daarvan. Deze boerderij (gemengd bedrijf) wordt geheel onder deskundige leiding door kampjongens gedre ven. De koeien, varkens, kippen, de boomgaard en het wei- en bouwland, alles is in uitstekende conditie. De bevoorrading van het kamp vaart er wel bij. Naar verwachting zal ook bij het kamp te Ommen spoedig tot den bouw van een boerde rij kunnen worden overgegaan. Wat de verschillende vormen van de jeugd zorg betreft, zal meer dan tot nog toe tot co ördinatie worden overgegaan. De centrale werk plaatsen zullen meer worden ingesteld op de behoeften van de kampen, terwijl de deelneem sters aan de meisjeskampen voor de kleeding van de jongens en eventueel andere benoodigd- heden voor de jongenskampen, die door meis jes kunnen worden vervaardigd, zullen worden ingeschakeld. De broer van den bekenden Oskar Fischinger, Hans FischingerAltzenau, heeft in de voet sporen van zijn broeder eveneens een film ge maakt, waarin de muziek, samen met de kleu ren en de abstracte beelden een geheel vormen, waarvan het de moeite waard is kennis te ne men. Nog altijd is men op dit stuk aan het experi ment toe, doch wie de befaamde muzikale filmpjes van Oskar Fischinger heeft gezien, zal erkennen, dat zijn experimenten ware verras singen zijn geweest. Dit is eveneens het geval met de film Tanz der Farben van Hans Fischinger, die het procé dé van zijn broer vrij nauwkeurig volgt en op het muzikale rhythme van de muziek van Pon- chielli gekleurde vormen (lijnen, stippen, ara besken enz.) laat bewegen met geen andere be doeling dan een aangenaam rhythmisch geheel te verwekken, dat den toeschouwer prettig bezig houdt. Verstandelijk gesproken kan men zeggen, dat Fischinger bedoeld zal hebben bepaalde impres sies, door muziekbeelden opgewekt, in kleuren weer te geven, doch deze overweging kan alleen waarde hebben voor hem zelf, omdat anderen vermoedelijk niet op de zelfde wijze op klank impressies reageeren aangenomen, dat zij über haupt lust zouden gevoelen van deze indruk ken in filmbeelden te doen blijken. Tanz der Farben, die binnenkort in het City Theater gaat loopen, is misschien iets breeder van allure en dieper van ruimtewerking dan de filmpjes van Oskar Fischinger, doch in het al gemeen kan men hier spreken van een voort zetting van Oskar's werk, dat reeds menigmaal de surprise van het bioscoopprogramma is ge weest. Deze wijze van film maken heeft boven dien voor de ontwikkeling van het métier de groote verdienste, dat zij nogmaals de aandacht vestigt op de waarde van het filmrhythme, vrij van alle invloeden, die de actie en de dictie der sterren kunnen doen gelden. Zij bewijzen, dat ook een groot, onbewust publiek in staat is de autonome filmbeweging te waardeeren, ook waar het dit niet begrijpen kan. De ervaring leert, dat het publiek steeds aangenaam verrast was, als een van die joyeuse filmpjes van Fi schinger op het doek verscheen. Hans Fischinger zet dus de traditie van zijn broer voort en men zal met belangstelling moe ten afwachten, of hij erin slagen zal op den duur zijn filmbeweging onafhankelijk van de muziek te doen spreken. Inmiddels sporen wij gaarne den liefhebber aan Tanz der Farben te gaan zien, wanneer deze film in City zal ver schijnen. Dbg. Hans FischingerAltzenau, maker van de film „Tanz der Farben" Nederlandsche en Belgische muziek te Maastricht Het Stedelijk Orkest van Maastricht heeft op een concert dezer dagen een HollandschBel gisch programma gegeven, ter gelegenheid van het bezoek van Hare Majesteit Koningin Wilhel- mina aan België. Het concert opende met de Hymne voor trom petten, bazuinen en orgel van Johan Wagenaar, met aan 't orgel den jongen Maastrichtsche mu sicus Louis Toebosch. Het tweede nummer, Ne derlandsche Danswijzen van Van Anrooy, naar de vierhandige bewerking van J. C. M. van Riemsdijk, werd op een waardeerbare wijze vertolkt. Het meest succesvolle van dit pro gramma was echter het „Aquarium" van den Belgischen componist René Dcfossez. Een po ëtische muzikale behandeling hoorde men, die weliswaar aan de besten der Fransche impres sionisten herinnert, doch die tot de meest pro minente muziek behoort uit de moderne Belgi sche school. Dit fantastische concertstuk, waarvan vooral het Alcyonicum palmatum zeer zuiver ten gehoore werd gebracht door het Stedelijk Orkest, is ongetwijfeld voor ve len van onze landgenooten een verrassing ge weest, die de interesse voor de jonge Belgi sche muziek zeer zeker zal doen toenemen. De Ronde Populaire (uit le Rève d'une nuit de Noël) van den Belg Léon Jongen was na Defossé een minder waardeerbaar gedeelte, dat nochtans met de vereischte kleur en rubato werd gespeeld. Het alomgekende „Arbeid" van Marius Mon nikendam, dat nog steeds als een muzikale trouvaille verrassing weet te wekken, en dezen avond buitengewoon goed gespeeld werd, sloot dezen Hollandsch-Belgischen concert-avond. Mengelberg naar Milaan Prof. dr. Willem Mengelberg is per vliegtuig naar Milaan vertrokken voor de repetities met het vermaarde Scala-orkest, waarmede hij een tournée zal maken door Noord-Italië en Zwit serland. Hannie en Riek verlieten uitgelaten het kantoor. „Wat 'n verrukkelijk weer!" juichte Riek, „en dat met het week-end!" „En wat wordt alles mooi," genoot Hannie van de pracht der boomen langs de hoofdstede lijke gracht, die weelderig hun jonge groen ten toon spreidden. Vanaf de hooge stoep van het oude patriciërs-huis, waar het kantoor gevestigd was, bleef zij de boomen bewonderen. „Wat zal het Gooi nu ook al prachtig zijn," zei ze. „Hè, zoo eens een tochtje per auto er heen te kun nen maken en daar wat te wandelen! Wat zou dat fijn wezen. Je weet niet, kind, hoe ik altijd naar een autorit verlang in een wagen, waarin' je je moet voelen als een prinses en in den waan kunt verkeeren, dat hij je eigendom is. Zoo eens rijk doen, hè?" lachte ze. „Maar welke eigenaar van zoo'n luxe voorwerp zal een arm kantoormeisje eens op sleeptouw nemen?" „Daar heb je wel kans toe," meende Riek „Aan de Berlagebrug staan altijd menschen; de zoogenaamde biappers, die, door hun hand op te steken, den automobilist vragen mee te mogen rijden. Dat kun jij ook doen," spotte Riek. „Ik zou het best durven," bekende Hannie. „Zou je werkelijk?" vroeg Riek verbaasd „Waarom niet? En misschien is er wel een aardige snuiter, die mij een plaatsje in zijn kar afstaat. Ik zet dit roode dopje op en trek mijn kort groen manteltje aan, dan zie ik er, zooals jij zelf onlangs beweerde, zeer leuk uit en heb misschien meer kans van slagen. Ja, ik doe het," besloot Hannie met schitterende oogen. „Ik steek mijn arm uit als een vlaggestok. Maan dag vertel ik je wel mijn wedervaren. Prettig week-end, meid!" „Dank je! Insgelijks hoor! Nou, ik ben be nieuwd!" Lachend drukten zij elkaar de hand en gingen ieder een anderen kant uit. Een hoofd boog zich uit een der ramen van een huis naast het kan toor der meisjes en twee oogen keken het roode dopje na- Zoo, dacht Robert Schaars glim lachend, jij wilt een ritje door het Gooi ma ken? Nou, dat kan. Ik vind het alleen maar jammer, dat ik je gezicht niet heb kunnen zien. Om een oran-oetang naast me te hebben, daar pas ik voor. Doch als je me niet bevalt, dan rijd ik door en laat je arm als een vlaggestok maar uitgestoken. Of misschien ook niet: als ik iemand een pleizier kan doenik wou toch dien kant uit vanmiddag." Robert Schaars was pas enkele dagen als onderdirecteur van de firma Meels, een groot handel in meubelen, aangesteld. Het kantoor der firma grensde aan dat van Hannie en Riek. H(j had de meisjes nog niet ontmoet maar begreep dat zij tijdens de kantooruren buren waren. Ik maak mij natuurlijk niet bekend, zette hij zijn gepeinzen voort. Dit is ook niet noodig, als men zoo vriendelijk is een reizigster mee te nemen, die eens graag een tochtje wil maken En mochten wij elkaar hier eens ontmoeten, dan groet ik haar en daarmee uit. Hij spoedde zich naar huis om te lunchen en reed toen naar de Berlagebrug. Ze staat er waarachtig, dacht hij. Dat roode dopje, dat groene manteltjeen ze heeft een verdraaid aardig snuitje ook. Kijk ze dat handje nu bru taal uitsteken. Ik moet zorgen, dat mij niemand voor is. Hij kwam van de Weesperzijde, en daar Hannie over de brug stond, zag hij haar vlak in het gezicht. Hij remde, opende het portier en beduidde haar plaats te nemen. doetje qoed! Nu kwamen de drie mannen weer te voorschijn. „Ziezoo, die heerschappen zijn we kwijt en misschien wel voor goed. Als we nu eerst eens iets konden gaan eten!" Ze gingen het huisje binnen, maar legden eerst hun baarden en snorren netjes buiten op een rijtje neer. Terwijl de drie lAnnen binnen druk gingen zitten praten, zwierf Piet nog 'n beetje rond het huis en zag opeens een boom waaraan cocosnoten hingen. Hij den boom inschudden klimmen en al gauw rolde een aantal vruchten omlaag. Hij pakte er vier bij de lange haren en droeg de vracht naar huis. Met een diepén blos, maar stralende oogen, vroeg ze: „Meent u het heusch, meneer?" „Het is toch uw bedoeling mee te rijden, niet waar?" glimlachte hij. „Ja, ik wil dolgraag mee," zei Hannie. „Ziet uik moet naar Laren, naarnaar een tante van me en zoo'n tochtje per auto vind ik fijner dan per fiets of tramof met een autobus." „U moet dus naar Laren? Ik moet, hm, naar Zeist. Maar ik ben in Laren goed bekend en zal u wel even tot bij uw tante brengen. Ik heb geen haast." De kleur van Hannie's wangen werd nog vuri ger. Wat moest ze nu zeggen? Ze had geen tante in Laren, niet eens een kennis en haar doel was, zoodra ze in het Gooi was, er wat rond te dwa len en te zien met een anderen auto terug te kunnen rijden. „Ik wil niet dat u voor mij omrijdt," zei ze. „Ik vind het al prachtig van u, dat u mü een plaatsje in uw auto geeft-" Ik zal haar maar niet plagen, besloot hij, en antwoordde: „Zooals u verkiest. Ik zal u dan maar bij Craailoo afzetten en u bent zoo in Laren, of ik breng u even op den Brink." Hannie herademde en begon nu lustig over alles en nog wat te keuvelen. Ze vertelde hem ook dat ze typiste was bij Greefmans, maar de jongeman hield zich of hij die firma niet kende. Hij wilde ervan genieten, als zij zou ontdekken dat hij bij Meels in betrekking was en dat dit gauw zou gebeuren, had hij zich al dadelijk bij de ontmoeting voorgenomen. De tocht was ten einde. Laren. De Brink. „Dank u vriendelijk, meneer," zei Hannie en stak hem', met een betooverenden glimlach, haar hand toe. „Ik vond het reuze-gezellig." „Veel genoegen bij uw tante," wenschte hij en reed toen vlug weg. Het was fijn, genoot Hannie. Zoo'n mooie wagen en.... en zoo'n aardige meneer. Ze oog- nr de den auto na, nUJinw i die weldra uit het j gezicht verdwe- nen was. Ik zal hem wel nooit meer terugzien, veronderstelde ze. Hannie zuchtte zwaar. Na in het Stationskoffiehuis een kop thee ge bruikt te hebben, maakte ze een korte wande ling in de omgeving en ging toen naar „Craai loo" waar ze weer langs den weg trachtte den terugtocht per auto te kunnen maken. Doch de auto's snelden alle voorbij. Het leek wel of niemand er nog voor voelde een dergelijk pas sagier mee te nemen. Ze zijn hiermee al dikwijls bedrogen, mijmerde Hannie en als ik geen geluk heb, dan zal ik wel in de tram of in den autobus stappen. Kwam die aardige meneer maar hier langs. Maar wie weet, hoe laat? En hij heeft misschien een anderen weg genomen. Nog eens stak ze haar hand op, maar liet ze even gauw zakken. Ze zag dat dezelfde heer achter het stuur zat, die haar meegenomen had en hoe wel ze sindsdien niet anders dan aan hem ge dacht had en gehoopt dat hij langs zou komen, kon ze nu, vond ze, onmogelijk met hem terug gaan, want wat zou hij ervan denken, dat ze hier stond? Ze had immers gezegd haar tante een bezoek te willen brengen. En ze kon in dien korten tijd niet terug zijn. Men gaat zoo maai niet bij een tante weg. Moedeloos wendde ze het hoofd af. Robert begreep, dat ze aan haar leugen dacht. Hij had niet voor niets zoo maar wat het Gooi doorkruist, om haar te zien en toen zijn tocht langs den hoofdweg begonnen: heen en weer, heen en weer: telkens met korten afstand. „Uw tante was zeker niet thuis, juffrouw?" hielp hij haar op dreef. „Neenneen," zei Hannie hakkelend, maar blij over deze uitkomst. „Ik vond de deur ge sloten," loog ze er nog bij. Klein kanalje, dacht hij. „Kom dan maar weer naast me zitten," wees hij lachend. En dit deed Hannie nu met groote vreugde. Ik zou het hem eerlijk moeten vertellen, was ze in beraad, maar dan beschouwt hij mij na tuurlijk als een groote leugenaarster. Had ik het maar niet gezegd, had ze nu spyt. Feitelijk was uitweg overbodig. De menschen vragen ook niet naar leugens. Veel te gauw waren zij in Amsterdam, hoewel Robert zijn wagen op een sukkelgangetje liet gaan. Hij hield bij het afscheid haar handje wel wat al te lang vast, vond Hannie en waarom keek hij haar zoo diep in de oogen en zei hij „tot ziens." Zouden ze elkaar nog wel ooit ont moeten? Hij had niet eens geprobeerd achter haar naam te komen en den zijnen had hij niet genoemd. Wat beteekende dan zijn „tot ziens"? Gewoonte natuurlijk, meende Hannie. Onvol daan, ondanks het heerlijke ritje, ging ze met lijn 25 naar huis. 'tWas Maandag. Hannie wachtte Riek bui ten op, om haar van haar uitstapje te vertellen. Een kuchje van den kant van het kantoor der firma Meels trok haar aandacht. Glimlachend stond Robert Schaars voor het open raam en vroeg: „Goed thuisgekomen, juffrouw?" Hannie staarde hem met verbaasde oogen aan. Hij boog zich uit het venster en fluisterde: „Kan ik u vanavond spreken?" „Jaja," stamelde Hannie zielsgelukkig- Toen rende ze gauw haar kantoor in, want ze moest nog even eerst wat rust hebben, om alles in zich te kunnen verwerken. Nog dikwijls heeft Hannie met Robert een tochtje door het Gooi gemaakt, maar dan kwam hij haar bij haar ouders afhalen. En nög zal ze dikwijls met hem meerijden, want ze gaan trouwen en zullen in Laren een landhuisje be trekken. (Nadruk verboden) ^2. -in ,„wïnIw verzekerin <*svoorwaarden tegen r bjj levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door 17 *7 Et A bö 6611 angcval met 17 OCH m ALLE ABONNÉ'S ongevallen verzekerd voor een der volgende Uitkeeringen F 750." verlies van beide armen, beide beenen of belde oogen t 750." doodelijken afloop t ZOU." een voet of een oog- door A. Hruschka 23 cLh Die vreemde had telkens de vlucht geno men. De tweede maal werd Roland voorgoed wan trouwig. Hij sommeerde den onbekende stil te staan, maar vruchteloos. Waarop Roland hem nazette. Maar de man Roland zegt dat hij er als heer uitzag maakte zich verbazend snel uit de voeten en verdween in het woud. Deze twee ontmoetingen Roland had er mij niet over willen spreken, om mij niet ongerust te maken herinnerde hij zich nu. Het schoot hem ook te binnen, van den tuin baas op zijn vraag, waarom de honden 's nachts in het park werden gelaten, te hebben verno men, dat men gedurende zijn Roland's afwezigheid had gepoogd, in te breken op het kasteel, en dat die poging .door u was verijdeld Daarom meende Roland Anna Milden's be wering aangaande een vrijer in twijfel te moeten trekxen. Hij onderwierp het meisje aan een scherp verhoor; zij ontstelde meer en meer en ten slotte eischte Roland, dat zij hem den brief zou geven. Was het een gewone liefdes brief, dan zou men de zaak verder laten rusten en niemand zou er iets van te weten komen. Maar hij moest en wilde zich ervan overtuigen, dat niet de een of andere slechte kerel mis bruik maakte van 's meisjes lichtgeloovigheid, ten nadeele van de bewoners van het kasteel. Anna Milden keek Roland een oogenblik ver bijsterd aan; toen liep zij, inplaats van te ant woorden, naar den steen, nam den brief en wilde hem aan stukken scheuren. Roland, die dit alles gevreesd en voor zien had, greep haar vast en 't gelukte hem den brief te bemachtigen. Met den brief en met 't meisje kwam hij bi) mij en gaf mij driftig verslag var» het incident. In tegenwoordigheid van Anna Milden lazen we toen de beide blaadjes, die in de enveloppe zaten. Een liefdesbrief was het eigenlijk niet; dat wil zeggen, alleen in 't begin en aan het einde was er sprake van liefde. De voornaamste in houd bestond in beschrijvingen van ons leven op Sperber-Eck; een soort dagboek! Alle moge lijke bijzonderheden. Zoo werd melding gemaakt van de historie met de ladders, van 't loslaten van de honden, van het feit, dat mijn kamenier in het voorvertrek van mijn kamer slaapt, van mijn voorgewend euvel aan den voet, enz. Voorts werd nog gesproken van uw reis per auto, .om boeken te gaan koopen" en Roland's terug keer. Wat zegt u daarvan? Anna Milden, die van schaamte en ontstel tenis zich nauwelijks kon staande houden, ver klaarde, toen zij door Roland in 't nauw werd gedreven, het volgende: Zij had te Weenen een verloofde, een zeer rijk en voornaam heer, die, trots het verschil van stand, met haar in 't huwelijk wilde treden, zoodra hij in het vrij bezit van zijn vermogen was getreden wat toen nog niet het geval was. Hij hield van Anna boven alles ter wereld. Maar aangezien zij heel weinig onderwijs had genoten, moest zij van den wachttijd gebruik maken, om zich te oefenen. Vooral op lezen en schrijven moest zij zich toeleggen, want een dame van hoogen stand mocht in zulke dingen bij niemand achterstaan. Met dat doel had hij haar een aantal schoolboeken gegeven en haar uitgenoodigd, als oefening een dagboek bij te houden van alles, wat haar zelf en 't leven van al de menschen op Sperber-Eck betrof. Zij moest het dagboek zoo volledig mogelijk bijhouden, haar schrift verzorgen, goed letten on taal en stijl; want dat was noodig voor het beoogde doel. Van tijd tot tijd, bijvoorbeeld éénmaal per week en op een bepaalden dag, kon zij haar oefeningen onder dien steen leggen; zij zouden dan geregeld worden opgehaald. Anna Milden weigerde, den naam van haar verloofde te noemen. Hij had het streng verbo den, want met het oog op hun toekomstige positie mocht niemand weten, dat zijn vrouw eenmaal dienstbode was geweest. Anna beweerde, het adres van haar verloofde te Weenen niet te kennen. Brömer, onze tuin baas. zegt, dat hij vier maanden geleden het meisje in dienst heeft genomen op aanbeveling van een te Weenen wonenden kennis van hem. Die man is schoenmaker, heet Karl Weiss en heeft in de Alserstrasse, nr. 5 een kleinen winkel. Weiss had Brömer geschreven, dat het meisje veel ambitie had in 't tuindersvak en dat be roep wilde leeren. Zou men haar niet op Sperber-Eck in dienst kunnen nemen? Aan dat verlangen werd door Brömer voldaan. Anna Milden had veel belangstelling en ijver getoond, was bovendien zeer bescheiden, zoodat Brömer niets in haar nadeel kon zeggen. Zij was een verstandig meisje. In haar vrijen tijd had zij altijd met den neus over de boeken ge zeten en ook veel geschreven. Over een vrijer of verloofde sprak zij met niemand. R.oland weet niet goed, wat met de zaak aan te vangen, maar hij beschouwt het als mogelijk, dat Anna Milden de waarheid spreekt. Daarom verzocht hij mij haar voorlooptg niet weg te zenden, op voorwaarde, dat zij een einde zou maken aan haar dagboekberichten, wat zij trouwens beloofde. Dat wij haar scherp in het oog zullen houden, spreekt vanzelf. Ik voldeed aan Roland's verlangen en zond het meisje niet weg, hoewel ik de zaak anders beoordeelde dan hij Den volgenden morgen was Anna Milden verdwenen, met alles, wat haar toebehoorde, maar ook met papieren, die zij 's nachts van Brömer gestolen had Zij moet de streek te voet hebben verlaten, want noch op het station, noch elders heeft iemand haar gezien. Ik heb daarvan aangifte gedaan maar ge loof niet, dat men verder nog iets van haar zal hooren. Wat den onbekende, dien Roland tweemaal heeft verrast, betreft, kan mijn zoon slechts deze aanduidingen geven: van middelbare grootte, eenigermate corpulent, zwart haar, net gekleed. Hij droeg een grijs sportcostuum, was flink van postuur en voorkomen, lenig van bewegingen, maar had iets ordinairs over zich. De heer Andagola schijnt het dus niet te 'zijn, want dien beschrijft u als groot, slank en elegant Wat zegt u van dit alles? 'k Ben zeer be nieuwd, wat u bij den schoenmaker Weiss over het meisje zult hooren: Want dien man gaat u zeker opzoeken, nietwaar? Met de hartelijkste groeten. SYBILLE VON TURNWALD. XV Silas Hempel draalde natuurlijk geen oogen blik om den schoenmaker Karl Weiss in de Alserstrasse een bezoek te brengen. Hij vond een oud man, blijkbaar zwak en suk kelend, die hem niet bijster vriendelijk ontving en, toen hij hoorde, dat de bezoeker niet kwam voor een aankoop of reparatie, weinig lust toonde om een gesprek aan te knoopen. Maar Hempel bezat een aangeboren talent om iemands vertrouwen te winnen, en als argu ment kwamen in gevallen als 't onderhavige een paar sigaren goed te pas. Eenige vriendelijke vragen aangaande de zaken, de vrouw en de kin deren maakten de tong los van den ouden schoenlapper. Hij begon te praten en na ver loop van een kwartier kende Silas Hempel om 'oede manieren, die niet uit in nerlijke beschaving voortkomen, zijn aangeleerde kunstjes, gelijk gedresseerde dieren plegen te ver- toonen. zoo te zeggen heel de levensgeschiedenis van del armen man. Hij was afkomstig uit Siebenbrunn Weenen, was daar met de dochter van e® welgesteld ingezetene in 't huwelijk getred en had met de hulp van zijn schoonvader Weenen den winkel geopend die jarenia goed ging. Maar de oorlog had al zijn SP jn duitjes verslonden; zijn eenige zoon was Servië gesneuveld, twee jongere kinderen war aan de gevolgen van ondervoeding bezwek En als paddenstoelen uit den vochtigen, warm grond, zoo waren overal, en vooral in zijn buj,en de schoenwinkels opgeschoten; en de fabric hadden 't degelijk handwerk den kop in" 0 drukt. Weiss had den eenen knecht na anderen moeten wegzenden en nu had hü 7 voor een leerjongen geen werk meer. (Wordt ve: irvolsdi

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 10