KOENRAAD VAN PARZHAM De heilige portier Mi. VOOR TWINTIG JAREN SINT WILLIBRORD KOLONISATIE Een stil en uiterlijk vlak leven Hongarije onder bolsjewistisch regiem De figuur van Bela Kun Zijn oudste levens beschrijvingen In vroeger jaren Politiek zedenbederf Het Is lang niet eenvoudig om te schrijven over Koenraad van Parzham. den heiligen por tier van het Capucijnenklooster te Altötting in Beieren, die dezer dagen zijn hemelschen ver jaardag vierde. Aan den psycholoog biedt dit stille leven geen getourmenteerdheden of complexen. geen spanningen en geen gespletenheid. Uiterlijk vlak en kleurloos boeit het den verteller niet door de bewogenheid van het hevig avontuur. Sereen en blank ligt het open, in zijn klaarheid het witte licht van den hemel spiegelend, Gods eigen eenvoud, en toch geheel ontoegankelijk voor wie het niet nadert met dien stillen schroom voor Gods diep geheim, dat zelfs de engelen niet peilen kunnen. Men zou iets moe ten hebben van een dichter, maar meer nog van een heilige, om dit ootmoedige leven te treffen in de kern van zijn zuiver wezen. Maar zoo gaat het met deze inleWing den verkeerden kant uit, zooals alles wat ik over Koenraad las den verkeerden kant uitgaat. De zwijgzame portier brengt al zijn hagiographen aan het bespiegelenen trekt zich dan be scheiden terug. Het schijnt bijna niet mogelijk, om wakker, concreet en op den man af te schreven over dezen eenvoudigen man, die niet anders wist, dan dat het zijn nederige taak op aarde was, God en de menschen te dienen, op den achtergrond van leven, als de geringste van allen. Eén van de paters, die met hem hebben geleefd, antwoordde op de vraag, hoe de heilige er uit zag, dat het hem erg speet, maar hij had Koenraad eigenlijk nooit behoor lijk aangekeken. Iemand, die zijn biographen zoo weinig ro mantiek belooft, schijnt er als het ware om te vragen, den volke gepresenteerd te worden als een zoeten jongen, die niet beschikte over vol doende lef en spirit om iets anders te zijn. Deze vrome fictie wordt evenwel morsdood geslagen door het homoeopathisch argument, dat de jonge Hans Bimdorfer er zijn kamera den toe kreeg, onder weg naar school met hem den rozenkrans te bidden. De conclusie ligt voor de hand, dat hij, als aspirant-heilige, een fijne kerel geweest moet zijn, die door de aantrek kelijkheid van zijn gave natuur, door de no blesse van zijn vriendschap en door dat half dozijn kranige en beminnelijke deugden, dat vroomheid pas acceptabel maakt, iets in te bren gen had. Ook pleit het voor de „echt"heid van zijn deugd, dat zijn vele broers en zusters, die als gezonde boeren de aarde bewandelden op een paar stevige voeten, blij waren met dezen vromen broer en hem rustig zijn gang lieten gaan. Wat kon trouwens de nuchterste mensch voor bezwaren hebben tegen een zoo eenvoudige heiligheid als die van Hans Bimdorfer, die zijn werk van boerenzoon zeker niet slechter deed dan anderen. Misschien had hij zelfs meer trouw en toewijding, want was dit harde werk. in de koele heerlijkheid van jonge lentemor gens en in den brand van barre Augustusdagen, bij het zingende koren, dat zijn stille gedachten de verte inruischte, niet zijn aandeel in het bedrijf van de menschen, dat onze lieve Heer hem had toevertrouwd? Kon er iets natuurlij ker en blijer zijn dan dit leven, dat de bloemen lierfad en den geur van het land, het lied van de vogels, de klaarheid van den hemel en de goedheid van de menschen? God was hem zeer nabij en het leven was ruim en goed, zoo goed als het voor geen sterveling blijven kan. Het begon met een bittere ontgoocheling. In den, vrede van lichte dagen, in de overgave van ernstige nachten, als hij waakte en bad, in de heldere aandacht van bitterkoude wintermor gens, als hij in Weng, in Griesbach of St. Wolf gang de H. Mis bijwoonde, was het verlangen gegroeid om priester te worden. De familie had geen bezwaren, maar de rec tor van het gymnasium had ze wel. Wat moest hij beginnen met den 19-jarigen boerenzoon, die nog geen Dominus vobiscum ontleden kon? De dorpsschool in Weng had maar voor een minimale ontwikkeling gezorgd en de wat een zelvige jongen, met zijn stil gezicht en niet zeer vlotte manieren, maakte niet den indruk, dat hij Tacitus in spoedcursus-tempo onder de knie zou krijgen. De rector boorde dus zijn asce- tisch-ondoorgrondelijken blik in den verlegen eandidaat en zei dat het niet ging. omdat hij te oud was. Daarmee begon de miserie. Hans moest aan de toekomst gaan denken. Dat vonden aller eerst de broers en zusters, die hem hadden be stemd om bezitter van de Venushoeve te wor den. zonder evenwel de neven-intentie te koes teren, Beieren met een klooster te verrijken. Een ongetrouwde Hans Bimdorfer evenwel dat beloofde weinig voor landbouw en veeteelt. Was het niet meer dan eens gebeurd, dat hij een voer hooi de sloot ingemediteerd had? En hoe ging het, als Hans bij de paarden en koeien moest surveilleeren? Na een half uur was hij meestal aan zijn grazende onderhoori- gen ontslagen. Nu waren de Bimdorfer koeien wel zeer geordende wezens, ganschelijk onhei lig gebonden aan aardsch gras, aardsche lijn koeken en een comfortabelen stal. Zij waren vriendelijk genoeg om Hans te waarschuwen, wanneer zij vonden dat hij zijn dagtaak als geëindigd kon beschouwen, maar het behoort in Beieren nu eenmaal niet tot de goede zeden, dat het vee den herder hoedt. Aan de toekomst dachten voorts de vaders en moeders van huwbare dochters, die om be grijpelijke redenen den toekomstigen bezitter van zooveel welvaart veel te goed vonden voor den levensstaat van zonderling en vrijgezel. Aan de toekomst dachten ten slotte de huw bare dochters zelf en zij waren gaarne bereid, listiglijk met de genade mee te werken. Maar het bleek lang niet gemakkelijk, dezen blon- den, zachtmoedigen, maar uiterst gereserveer- den jongeman te verstrikken in de netten der galante conversatie. Veel rozige illusies zijn een weinig romantischen dood gestorven, als ze zich zoo innig belachelijk voelden na Hans' eeuwige repliek: „Sei brav und tu' fleiszig beten!" Hoor eens, een boerderij is geen klooster en toen Hans ook nog veel en streng ging vasten, vonden de broers dat het tijd werd, om eens te gaan praten „als mannen tegenover elkaar". Op een boerderij hoort een fiksche bazinne. En dan moest er op de Venushoeve toch een stam houder komen en blozende dochters. Zie je, léven moet er zijn, welvaart en bedrijvigheid. Zoek je een vrouw, beste jongen, het is niet goed, dat de mensch alleen zij. Je kunt met een vrouw immers ook wel bidden? Hans hoefde over een antwoord niet meer na te denken. God had hem Zijn weg reeds getoond en die leidde naar geen compromis. Nu het priesterschap onbereikbaar gebleken was, wilde hij leekebroeder worden. Dat waren tenminste ronde woorden. Daar heeft een boer houvast aan. Waar God roept, daar valt immers voor menschen niets meer te delibereeren? En onmiddellijk waren de Ge- schwister solidair. Maar de oversten van diverse kloosters leg den bijzonder weinig interesse aan den dag voor toekomstige heiligen. Ze keken allemaal precies eender als die rector van het gymna sium een paar jaar geleden, en ze hadden ook allemaal datzelfde machtelooze, maar welspre kende gebaar en dat zelfde pijnlijke zinnetje, dat begint met: „Tot mijn spijt moet ik u zeg gen Toen de broers dat veelbelovend begin juist één keer te veel gehoord hadden, keken ze el kaar verdrietig aan. Ze hadden te doen met den jongeren broer, die alle deuren gesloten vond. Maar Hans zelf had onzen lieven Heer begrepen. „God laat ne niet in den steek. Hij heeft al lang mijn plaats bepaald, maar ik moet toch wachten, tot hij me die aanwijst?" Het was in dien tijd, dat de heilige priester Dullinger uit Aigen aan de Inn. zijn biechtva der werd. Die schijnt niet alleen begrepen te hebben, wat een bevoorrecht menschenkind zich aan zijn zorgen toevertrouwde, maar hij bleek ook zeer goed te weten, wat een heilige toekomt. Negen jaar lang liet hij zijn geduldigen poenitent om de acht of veertien dagen den vijf uur langen weg naar Aigen afleggen, des zomers en des winters, 's Nachts om één uur stond hij dan op, communiceerde onder de Mis van zes uur en legde, nog altijd nuchter, ook den terugweg te voet af. Hans Bimdorfer had ruggegraat. Eindelijk schreef de biechtvader naar den gardiaan van het St. Annaklooster te Altötting en pater gardiaan antwoordde, dat Hans Bim dorfer dan maar zou komen. Nu God hem zijn plaats gewezen had, was het Evangelie verder duidelijk genoeg. Hij ver kocht wat hij bezat, gaf een deel aan den pas toor tot uitbreiding van het kerkhof en ver deelde de rest onder de armen. Naar het Bat. Nbld. meldt, hebben Gedepu teerden van West-Java onder de aandacht der regeering gebracht een geval dat zich voorge daan heeft bij de verkiezing van een wethouder te Buitenzorg. Het eene lid der I.E.V.-fractie heeft n.l. aan het andere 75 per maand moe ten beloven om met algemeene stemmen door de LE.V.-fractie voor het wethouderschap ean didaat gesteld te worden. Voorts hebben gedeputeerden nadere inlich tingen gevraagd aan den burgemeester van Buitenzorg. De heer Van Welsum had beloofd deze maandelijksche uitkeering te doen gedurende zijn wethouderschap, waar tegenover de heer Hogendorp zijn aanspraken als oudste raadslid van het I.E.V. aldaar op een wethouderszetel zou laten varen. Intusschen had de heer Van Welsum zich niet aan de afspraak gehouden en was dus in gebreke gebleven. De andere partij is toen zelfs zoo brutaal geweest een vordering tegen v. W. in te stellen bij het residentiegerecht. De residentierechter heeft begrijpelijkerwijze den eisch niet ontvankelijk verklaard wegens onzedelijke oorzaak. Daarmede zal de zaak wel niet uit zijn. Af gezien nog van den administratieven kant van de zaak lijkt het ons niet onwaarschijnlijk, dat zij ook strafrechtelijke gevolgen zal hebben. In ieder geval 'is hiermede wel een staaltje aan het licht gekomen van ernstig bederf in de politieke zeden. Het ouderlijke huis van Koenraad van Parzham. Al is een menr-.h geneigd den tijd, waarin hij leeft liever naar den dag van morgen dan naar dien van gisteren af te meten, in de rusti ge oogenblikken, welke hem, zelfs in een zoo gespannen periode als die van thans, nog wor den gelaten, haalt hij zich soms, hetzij ter lee ring, hetzij ter bemoediging, een periode voer den geest, die een nog grootere spanning kende Kiezen wij voor ditmaal de nu al weer twin tig jaren achter ons liggende periode van de bolschewistische terreur, welke 't door den oor log al zoo nameloos getroffen Hongarije teis terde. Met weglating van de omstandigheden, die tot de ineenstorting van het geordende leve'.i in het oude Magyarenrijk leidden, hebben wij er ons voornamelijk toe bepaald de figuur te be lichten van den man, die bij dit duivelsche werk van ondermijning en omverwerping op cfen voorgrond trad, den man, wiens uiterlijke verschijning een afspiegeling was van wat er in een menschenhoofd en -hart aan cynisme en sadisme huizen kan, Bela Kun. Wie was deze Bela Kun' In hun boek „Quand Israel est roi" geven de gebroeders Tharaud van hem de volgende be schrijving: kogelronde, glad-geschoren schedel, spitse, van het hoofd afstaande ooren, groo'e, uitpuilende oogen, een korte neus, ongewoon sensueele lippen, een breede mond, bijna geen kin, een hoofd als een ei. Vóór den oorlog was hij 'n onbeteekenende journalist, die losse berichten leverde aan ver schillende kranten. Na een tijdje van het too- neel te zijn verdwenen, duikt hij plotseling op in Klaussenburg als secretaris van een arbei- dersvereeniging, waar hij, wegens vermeende verduisteringen, werd uitgestooten. Ware de oorlog niet uitgebroken, dan zou hij. wegens het gepleegde vermogensdelict, voor den rechter zijn gedaagd; nu neemt hij dienst, strijdt aan het Karpathen-front en wordt in 1816 gevangen genomen. In een Siberisch gevangenenkamp leert hij Russisch en al heel gauw na de Kerenski-re volutie zien we hem in gezelschap van den be- ruchten propagandist Radek, denzelfden, die later zulk een belangrijke plaats zou innemen bij het Volkscommissariaat van buitenlandsche zaken te Moskou. Met hem richtte Bela Kun een Hongaarsch weekblad op „De internationale Socialist", waarvoor hij een „subsidie" van 20.000 roebel ontvangt. Uit het brein van Kun spruit ook het plan om uit krijgsgevangenen een internationaal bataljon te vormen, voor welk doel hij 30.000 loebel krijgt toegestopt. Er meldden zich echter slechts 30 vrijwilli gers, van wie er 22, nadat zij hun handgeld te pakken hadden, de beenen namen. Met de over blijvende acht trok Kun inderdaad naar het front, maar na drie dagen zijn zij weer in St. Petersburg. Hier wordt Bela Kun spoedig een vertrouwde van Lenin. In 1918 zet hij te Mos kou een congres van krijgsgevangenen in si kaar, waarvoor hij zich de som van 48.000 roe bel laat uitbetalen. Ook nu echter schijnt hij het met de afre kening niet al te nauw genomen te hebben, want in een openbare vergadering wordt hij door de volksgenooten als langvinger aan de kaak gesteld. Toch wordt aan Bela Kun de zorg toevertrouwd voor de inrichting van cui- sussen voor volksleider; voor verschillende groepen worden zulke cursussen gegeven, zoo voor Hongaren, Roemenen, Franschen, Tsje chen, Duitschers en Finnen. Voorts berust bij hem het presidium van de buitenlandsche com munistische troepen, in welke kwaliteit hij met onverdienstelijk van bolschewistischen kant bekeken dan altijd schijnt te hebben gewerkt. Het was tenminste een feit, dat bij degenen die in het Roode Leger dienst namen de Hongaren verre in de meerderheid waren en men vertelt zelfs, dat het Sowjet-regime in kritieke oogen blikken vaak zijn redding aan de Hongaar- sche communisten te danken heeft gehad. Eeni- ge weken na de Karolyi-revolutie keerde Bela Kun onder een valschen naam en in de aange nomen hoedanigheid van militair arts naar Boedapest terug, met, in zijn zak, het slordige bedrag van 300.000 roebel, hem door zijn Rus sische vrienden verstrekt, om de communisti sche agitatie in Hongarije op gang te brengen. Wanneer hij over nieuwen aanvoer van mid delen wenschte te beschikken en Bela Kun wist met het geld wél raad dan had hij maar aan te kloppen bij het Russische Roode Kruis in Weenen; naar zijn eigen verklaring zijn hem van November 1918 tot aan 't begin van de dic tatuur van het proletariaat in Hongarije, in Maart 1919, twaalf millioen roebels door de nanden gegaan. In het begin was zijn succes niet bijster groot. De opgewonden taal van zijn „Roode krant" amuseerde de menschen meer dan dat zij er van schrokken en op de streng-vertrouwelijke bijeenkomsten, welke hij belegde, om de Hon garen met de methoden van de Russische re volutie vertrouwd te maken, verscheen slechts een handjevol intellectueelen. De arbeiders zelf lieten hem vierkant links liggen. En zelfs bij de soldaten, die het oude rangenstelsel reeds lang overboord hadden gegooid en door soldaten- raden hadden vervangen, was hij maar matig ge tapt, hetgeen de mislukte Putsch van 1 Januari 1919 bewees. Dien dag stelde Bela Kun zich aan het hoofd Onder de menschelijke ondernemin gen, dit durf ik zonder overdrijving zeggen, is er geen. die hooger en edeler kan genoemd worden dan de op richting van een Universiteit. Kardinaal Newman in zijn lezing over „Christendom en wetenschap pelijk onderzoek". Vrouw „Ik begrijp niet hoe de aanrij ding gebeurd is, maar misschien hooren we het vanavond wel bij de nieuwsberichten!" Een middeleeuwsche biographie mag geens zins gelijk gesteld worden met een critisch uitgewerkte levensbeschrijving, gelijk zij heden ten dage vereischt wordt door de wetenschap, aldus „Sancta Maria." Op de eerste plaats was dergelijke biogra phie bestemd tot godvruchtige lezing. In het kader van het historisch levensverhaal werd van den „held" een voorstelling gegeven welke bewondering moest baren en aanzetten tot na volging van de heldhaftige deugden waarmede zijn levensloop vervuld was. Die biographieen waren dan ook in een spe- cialen vorm gegoten, welke gestereotypeerd te rugkomt: De voorzeggingen rondom de geboor te, een reeks wonderen in het verloop van de levensdagen, maar dan vooral de bekroning van het heilige leven door mirakelen rondom het sterven en na den dood. Omdat de glorie van den Heilige ook de in stelling waaraan hij verbonden was, een bis schopszetel, een klooster enz. moest omgloren, wordt ruim gebruik gemaakt van het mirake lenmateriaal. Deze waren wellicht echte ge beurtenissen uit het leven, maar men schroom de er niet voor aanvullingen te ontleenen aan biographieën die reeds in omloop waren, en daarbij de inbeelding haar wegen te laten gaan. In het licht van deze conceptie moeten wij de levensbeschrijvingen van den H. Willibror- dus beschouwen. Ook hier vinden wij de ge wone reeks wonderen .terug, welke wieg en doodsbed omringen. Ook gedurende het leven van den Heilige hebben wij de noodige reeks verhalen, welke het bewijs leveren van de heiligheid van het personage. Merkwaardig is het dat al de mirakelen van den heiligen Wil- librordus zich bepalen tot wondere zaken rond om putten met water, rondom wijn en drink- aangelegenheden, zoodat later de herbergiers hem tot hun patroon hebben gekozen. Heel het verhaal is verder ingekleed in een vorm, die het geschikt maakt voor de bedoelde geestelij ke lezing. Verder moet echter gezegd worden, dat de biografen van den H. Willibrordus steeds een sober gebruik hebben gemaakt van het wonder bare. Men kent drie Vita's van den Apostel der Nederlanden. Die van Alcuin, die van Thiofried en die van den Monnik Echebert. Alcuin schreef het 'leven van den eersten abt van-Echternach op verzoek van Beornrad, bis schop van Sens en abt van Echternach, die evenals hij zelf een ver familielid van Wil librordus was. Het ging dus hier om de glorie van de familie. Verder was de Vita bestemd voor de lezingen bij officie en „collatie" van de monniken yan Echternach. Het moest in hen een fiere bewondering doen ontstaan voor den grooten abt en aartsbisschop, die stichter was van hunne abdij, en wiens glorie, tijde lijke en eeuwige, uitstraalde over Echternach. Daarom is de Vita doorweven met het boven natuurlijke. Toch moet men zeggen dat Alcuin in de ge legenheid was traditioneel de historische gege vens rondom zijn held te vergaderen. Hij was geboren te York omstreeks 735 en overleed te Tours op 19 Mei 804. Zelfs zou hij te zijner beschikking gehad hebben een partij gegevens aanteekeningen, als het zelfs niet een eerste redactie van een Vita was, welke inmiddelc verloren ging. Aldus toch verhaalt de tweede biograaf, Thiofried, die beweert dat Alcuin over een opstel beschikte dat hij moest zuiveren van de plompe taal en onsierlijke uitdrukkin gen. Naast de Vita in proza, vervaardigde Al cuin ook een Vita in versmaat, ten dienste van de leerlingen van de kloosterschool in Echter nach. Tevens stelde hij een homilie op, be stemd om uitgesproken of gelezen te worden op de verjaring van den sterfdag van den Hei lige. Door het feit dat hij gedurende zijn ver blijf in Brittannië eenigen tijd abt was van het klooster, was hij in de gelegenheid geweest inlichtingen te hebben over de prilste jaren van den Apostel. Toch heeft zijn werk niet de volle histori sche waarde, welke men verwachten kon van den ontginner der Carolingische Renaissance in Franconië. Hij verzwijgt het bestaan van 't werk van Beda en de gegevens daarin voor handen. Hij spreekt niet over het werk van den Ierschen monnik van Echternach dat hij zou benuttigd hebben. Hij vermeldt twee gezellen van Willibrordus, Egbert en Wigbert, maar weet niets te vertellen van hun missie-arbeid in Friesland. Hij weet niet dat Willibrordus tweemaal in Rome is geweest. Hij vermeldt niet de menigvuldige schenkingen ontloken rondom het missiewerk, als een blijk van waar deering en een waarborg voor verdere uitbrei ding. £>ver Radboud en andere moeilijkheden, "waarop de missionneering van Friesland stiet, vertelt hij niets, en ook heeft hij geen woord over Winfried-Bonifacius. Dienniettegenstaande is zijn werk geenszins waardeloos. Hij beschikt over een rijk feiten materiaal en zijn werk dateert van ongeveer een 50-tal jaren na den dood van Willibror dus, toen het nog mogelijk was rechtstreeksche getuigen op te roepen. De Vita S. Willibrord van abt Thiofried van Echternach ontstond tegen 1100. Dit door hem opgestelde „Leven" is ingedeeld in 36 hoofd stukken. Ook hij bedoelde voor zijn klooster lingen den lof te zingen van den eersten abt van het sticht en hun een devote lezing te be zorgen. Naast de Vita van den Ierschen mon nik, welke ook onder zijn bereik schijnt geweest te zijn, gebruikte hij natuurlijk het werk van Alcuin. Ook herleidde hij in zijn werk de ge gevens bezorgd door Beda, de berichten van Willibald in zijn leven van den H. Bonifacius. Vooral maakte hij gebruik van de vele bizon- derheden over Willibrordus welke lagen in den oorkondenschat van zijne abdij. Verder ont leende hij hagiologische vormen aan andere Vita's, o.m. van den H. Willhad door Anscha- rius, tot zelfs uit de Vita Amelbergae door een Gentschen monnik van de St. Pietersabdij. Zijn werk wordt een biographie van waarde, waar in veelj nieuwe gegevens naar voren komen. Naar het voorbeeld van Alcuin schreef hij ook een sermoon voor den feestdag van den Hei lige en zette zijn leven in verzen om. Nog bestaat er een Leven, geschreven door een monnik, genaamd Echebert of Egbert, een kloosterling van Echternach. Het werd opge dragen aan een der opvolgers van abt Thio fried, Gerard II (11571173). Men heeft Eche bert een huichelaar en afschrijver genoemd: Hij zou vrij ongewijzigd alles overgenomen heb ben wat Alcuin schreef, en zijn redactie als een nieuw werk hebben voorgedragen. Maar de voorrede van Echebert bewijst voldoende dat hij rechtzinnig zijn verhandeling heeft aange boden: „Zijn abt Gerardus kon het werk van Alcuin niet goed luchten en vroeg Echebert om een nieuwe redactie. Meer dan eens herbegon deze zijn redactie. Toen hij echter op dreef was, begreep hij dat zijn opzet nutteloos was en vervaardigde hij een „novus sermo", dat niets bijzonders om het lijf had en feitelijk een inkorting was van het werk van Alcuin. Abt Gerardus kon dan ook door een verder overschrijven van deze Vita, het werk laten voltrekken." Wij vatten deze uiteenzetting samen met een paar opmerkingen: Echternach in het be zit van de graftombe en de relikwieën van St. Willibrordus, is ook de abdij waarin een cyclus van heiligenlevens, den Stichter ter eere, is ontstaan. De productie heeft een speciaal ca chet: in tegenstelling met zooveel heiligenle vens uit die tijden, die slechts een samenraap sel zijn van legenden en verdichtsels, berusten deze levens van Sint Willibrordus nogal op vaste gronden, waaruit de figuur van den Apostel der Friezen glansrijk te voorschijn komt. van een bende van ongeveer honderd man, meest werkloozen, ontsnapte gevangenen en Russische krijgsgevangenen, dringt met hen een kazerne binnen en begint tegen degenen, die uit nieuwsgierigheid voor de ramen verschijnen, een speech af te steken. Plotseling zijn bende een andere kazerne binnen, waar hij weerklinkt een schot, dat het sein is voor een geanimeerd vuurgevecht tusschen soldaten en communisten. Bela Kun kiest het hazenpad en trekt met een nog droeviger figuur slaat, want hij wordt door de soldaten gevangen genomen. Tever geefs probeeren zijn lotgenooten de kazerne te bestormen en hun voorman te bevrijden, maar hij wordt eerst later, op voorspraak van een zekeren Pozany, vrijgelaten. Deze Pozany, aie zich voorzitter van een soldatenraad noemde, stond aan het hoofd van de bende, die op 30 October Graaf Tisza vermoordde. Na een opstootje, waarbij acht politie-agen- ten het leven laten, wordt Bela Kun gearres teerd en door de politie, die haar gevallen kameraden wil wreken, zoodanig afgetuigd, dat hij naar een ziekenhuis moet worden over gebracht. Op een oogenblik, dat de binnenlandsche toe stand in Hongarije het toppunt van verwarring nabij gekomen is, krijgt Bela Kun in de gevan genis bezoek van Böhm en Kunfi, die met hem bespreken wat er gedaan moet worden om in Boedapest de Radenregeering uit te roepen Nadat dit alles prompt is uitgevoerd en Karo- lyi tot aftreden is gedwongen, verlaat Bela Kun in triomftocht de gevangenis en binnen een kwartier tijds is hij van gevangene staatsbe stuurder geworden, lid van de Executieve, volks commissaris. Het voorzitterschap draagt hij op aan Alexander Garbai, een vrijwel onbekend in dividu, zelf laat hij zich volkscommissaris voor buitenlandsche aangelegenheden noemen, maar door dit naïeve bedrog laat niemand zich be dotten. Hij is de baas, hij en geen ander. Het bolschewistische machtsapparaat zet zich dan in gang. Troepen voor „speciale" diensten worden gevormd, aan het hoofd waarvan een zekere Cserny komt te staan, een volbloed Ma gyar van athletischen lichaamsbouw, en vroeger leerbewerker. Door Bela Kun naar Rusland gestuurd om ter plaatse de terroristische orga nisatie te bestudeeren keert hij vandaar terug, niet alleen volleerd in de toe te passen me thoden maar in gezelschap van tachtig gedi plomeerde beulen, die als „instructeurs" dienst zullen doen. De troep dijt spoedig uit. In het begin zijn er 200 straatroovers bij aangesloten, maar dit worden er al gauw 700, voor het meerendee! onderdak gebracht in het Bathyany paleis, dat in Lenin-kazerne is omgedoopt. In aansluiting aan de benaming van hun tehuis noemen deze beulsknechten zich Lenin-jongens. Het 'zijn alle donkeruitziende kerels, blonden zijn te gevoelig meent de heer Cserny die een ge heel lederen uitrusting dragen, met een geweer zijn bewapend, verder nog een revolver, een lang mes, zooals bij het slachten van varkens wordt gebezigd en een paar handgranaten bij zich hebben. Hun kazernes, later wordt ook het Hunyady- paleis als zoodanig gebruikt, staan weldra be kend als moordholen, waar de schandelijkste ransel- en martelpartijen voorvallen. Als er een bijzonder lastig karwei valt op te knappen, slaat men buiten een motor van een auto aandaarboven uit hoort men immers niet licht het geschrei van gefolterden. Heel Boedapest hangt vol met proclamaties van de Executieve en onveranderlijk luidt het slot van al deze: Overtreding wordt met der- dood gestraft. Terechtstelling ter plaatse. Met het geld is het bijzonder droevig ge steld, maar dit belet den machthebbers niet om wat er na financiering van het tot in het ongerijmde opgevoerde controlesysteem nog overblijft te bestemmen als subsidie voor in het buitenland te voeren bolschewistische pro paganda. Tamelijk groote sommen verhuizen op die manier naar Oostenrijk, Roemenië, Tsje- cho-Slowakije, maar vooral naar Duitschland. met name naar Hamburg en München, welke steden Bela Kun zoo belangrijk acht, dat hij zich in eigen persoon belast met de organisatie van de revolutie aldaar. Alles wordt gesocialiseerd tot de kunst en de literatuur toe. Waar dit op uitloopt laat het volgende voorbeeld duidelijk zien. Een groep van schrijvende vriendjes wordt als geniaal be schouwd, aan deze wordt het hoogste salaris uitbetaald zonder daaraan de verplichting te verbinden voor dit geld ook eens iets te schrij ven. Een genie dwingt men niet! Een tweede categorie is die van literaire koe lies, die schrijven wat hun opgedragen wordt, maar omdat zij werkelijk schrijven in een la gere salarisklasse worden ingedeeld. Tenslotte de echte literatoren, wier ideeën niet heelemaal met de bolschewistische overeenstemmen; hun wordt het laagste salaris uitbetaald maar mei de bepaling erbij, dat zij den dop maar liever op hun vulpen moeten laten. Theaters en bioscopen worden gratis toegan kelijk gesteld, toegang wordt verleend op ver toon van de lidmaatschapskaart eener organi satie. Samenstelling der programma's wordt „van hoogerhand" geregeld en iedere voorstel ling wordt, zonder mankeeren, besloten met het optreden van een conferencier, die het ge ëerde publiek de zegeningen van het nieuwe bewind aanprijst. Het geëerde publiek gelooft het echter wel en al spoedig moet men er dan ook toe over gaan den conferencier tusschen de verschillen de programmanummers te laten optreden, want komt hij aan het slot, dan heeft iedereen zich al naar den uitgang gehaast. Maar laat ons tot den hoofdpersoon van deze trieste episode uit Hongarije's geschiedenis, laat ons tot Bela Kun terugkeeren. De Roode Feestdag, de eerste Mei van het jaar 1919, zou voor het communistische Boe dapest een hoogtijdag, maar toch ook een dag van veel bezorgdheid worden. Heel de stad scheen van boven tot onder in het rood te zijn gezet. In ieder huis was een vertrouwensman, die erop toekeek, dat men de raamlijsten en ko zijnen toch wel rood genoeg maken zou. Om alle gedenkteekens, die aan den voorbijen bur gerlijken, kapitalistischen tijd herinnerden wa ren houten stellages getimmerd, die met zulk een smerig rood werden bestreken, dat het leek op Boedapest in een grooten plas ossen bloed was gedompeld. En overal prijk ten borstbeelden of groote portretten van Marx, Lenin, Trotzki, Liebknecht en Rosa Luxemburg, terwijl verder Sowjeteterren, Da- vidschilden en Vrijmetselaarsemblemen een duidelijk uitgesproken aandeel hadden in de openbare versiering. Maar ondanks alle uiterlijke schittering en feestbetoon was er bezorgdheid in de harten van de nieuwe heerschers, die tevergeefs wacht ten op de bevrijdende driehonderdduizend Rus sen, die Vadertje Lenin voor hen achter de hand zou houden, doch die blijkbaar ook ach ter de hand bleven en in wier plaats Roemeen- sche legerscharen bezig waren de Hongaarsche grenzen te overschrijden met een heel ander doel dan het reiken van een broederhand. Dan waren er ook nog Tsjechen gesignaleerd in Miskolczen werd het aspect van het feest vierende Boedapest nu niet bepaald opgevroo- lijkt door den terugkeer van troepen, van welke men eerder moest aannemen, dat zij op de vlucht waren geslagen dan dat het er bij hen om ging een zes-uurs-verlofje te komen doorbrengen. Bela K*n voelde, dat er wat wankelen ging. Maar, ook al gesteund door de wetenschap, dat de Entente het oprukken der Roemenen met leede oogen aanzag, hij wilde zoo lang moge lijk den schijn ophouden en verklaarde moedig in den Raad van Volkscommissarissen, dat er, als er gevochten moest worden, gevochten zou worden tot den laatsten droppel bloed. De arbeiders moesten, als de wind, uit de Onder de gebieden, die in aanmerking acffl- den komen om Joodsche uitgewekenen op te r.emen, wordt ook Suriname genoemd. De voorstanders wijzen er op, dat zij daar geloofsgenooten zullen aantreffen, die indertijd uit het toen onder Spaansch bewind gekomen Brazilië gevlucht, gastvrij werden opgenomen in Suriname. De tegenstanders meten breed de moeilijkheden uit, die zich zullen voordoen, wan neer menschen, die aan een leven zonder veel lichamelijke inspanning gewend zijn, land moe ten ontginnen in een tropisch klimaat. Deze moeilijkheden zullen zich echter ook voordoen in de gebieden, waarover eenige maanden gele den in 't Engelsche parlement gesproken werd. Intusschen worden de onderhandelingen over het aandeel, dat Duitschland zal bijdragen in de kosten, op de bekende wijze voortgezet. Er zal dus nog heel wat water naar de zee ge stroomd zijn, als de eerste kolonist haar over steekt. In den tijd der zeilschepen ging het waarlijk nog sneller, want de poging van de West-Indi sche Compagnie in 1663 om kolonisten te wer ven voor haar volksplanting te „Cayane, ghe- iegen aan de vaste, wilde kusten van West- Indien", had binnen het jaar succes Men zal zich afvragen op welke voorwaarden de menschen indertijd scheep gingen, om hun geluk te gaan beproeven in een ver en vreemd land, zonder dat zij om der wille van geloof of ras vervolgd werden. Hierover geven de „Conditiën die door de Heeren Bewindthebberen ghe- presenteert worden", en die berusten onder de archiefstukken der Amsterdamsche Kamer van de West-Indische Compagnie uit sluitsel. Om te beginnen zorgde de compagnie voor vrijen overtocht van de volksplanters met hun bagage; maar de reiskosten moesten geretour neerd worden, wanneer de kolonisten weer naar Holland terug wilden keeren of op een andere plaats hun geluk dachten te beproeven. Aangekomen te Cayane (nu als Cayenne een Fransche kolonie) kreeg een ieder zooveel land ten geschenke als hij in vier jaar noodig zou hebben; mocht na afloop van dien termijn een gedeelte niet in cultuur gebracht zijn, dan nam de compagnie dat deel weer in bezit. Men verzekerde hun tevens vrijdom van be lasting voor den tijd van tien jaren. „De tien den en andere heffingen" zouden in de volgen de periode van tien jaar slechts voor de helft aan de compagnie ten goede komen en voor de andere helft besteed worden aan het uitvoeren van werken van algemeen belang. Daarna waren de voordeelen geheel voor de compagnie. Mocht een van de kolonisten een zilvermijn of een goudveld ontdekken, dan zou hij daar gedu rende de eerste tien jaar geheel alleen profijt van trekken; daarna zou de compagnie met 10 pet. der winst genoegen nemen. Voor het invoeren van gereedschappen, meu belen en alles wat de volksplanter nog noodig dacht te hebben, behoefden geen rechten be taald te worden en voor de producten van zijn land zou geen uitvoerrecht geheven worden Ook het probleem der arbeidskrachten werd door de compagnie opgelost; zij stelde namelijk zooveel negerslaven beschikbaar als noodig zouden zijn „tot een civiele prijs", in kleine ter mijnen betaalbaar, zoodat men na vijf jaar zijn slaven geheel had afbetaald. Deze voorwaarden waren niet ongunstig, maar men moet in aanmerking nemeri. dat. velen kolonisten een kort leven was beschoren, daar zij totaal niet ingesteld waren op een ver blijf in een tropisch klimaat, warmer gekleed waren dan wij bij guur weer, en de koorts niet met kinine, maar met brandewijn moesten be strijden of sterven. De termijn van vier jaar, die in de „conditiën" eenige malen herhaald wordt, zal dus wel het tijdsverloop geweest zijn, waar binnen de zwakkere broeders bezweken. bioscopen te voorschijn komen om zich voor het front te gaan aanmelden en in allerijl werd een Rood leger in elkaar gezet, dat de pas bevochten bevrijding van het proletariaat tegen iederen aanval zou hebben te verdedigen. En toen zag men een zéér vreemd verschijn sel. Wat eergisteren nog goed was in den strijd tegen de bourgeoisie, daarvan deugde nu plot seling niets meer. Voor een goed-gedisciplineerd leger, dat te vechten had voor de vrijheid van het proletariaat, lag in het radenstelsel niets goeds en het oude,, „burgerlijke" rangen stelsel werd weer ingevoerd, dienstplicht ver ving de vrijwillige aanmelding, een krijgswet werd afgekondigd, die onverbiddelijker was dan in welk burgerlijk leger ook. Weerspannige soldaten werden op staanden voet gefusilleerd en het eenige onderscheid was misschien, dat de distinctieven niet meer uit sterren op den kraag, maar uit strepen op de mouwen be stonden. Met behulp van Fransche officieren was het graaf Teleki gelukt zich aan het hoofd te stel len van de Regeering Szegedin en gedekt door een Fransch geleide en in gezelschap van een Fransch officier slaagde de Hongaarsche edel man erin ongehinderd het roode Hongarije van Bela Kun binnen te komen. Maar deze regeering pakte de zaken niet flink aan, vermeide zich liever in politieke discus sies dan te trachten met de wapenen, haar door de Franschen verstrekt, het regiem van Bela Kun omver te werpen. De Franschen na men de geleende geweren weer in en weiger den zich verder met deze „regeering" in te laten. Bela Kun had zich inmiddels, na enkele ge makkelijke overwinningen op de Tsjechen, in het hoofd gezet ook den Roemenen te lijf te gaan, in de hoop door wat militair succes hst geheele volk achter zich te kunnen krijgen Verder rekende hij er vast op, dat op den 2Psten Juli gelijktijdig in Duitschland, Enge land, Italië en Frankrijk een revolutionnaire beweging zou uitbreken. Maar op 20 Juli, den dag waarop Bela Kun al zijn hoop gevestigd had, gebeurde er niets van al hetgeen hij had verwacht en zoo liep ook zijn op dien dag ingezette offensief oP niets uit. In één week verloor het roode leger de helft van zijn manschappen, de andere helft nam de vlucht, achternagezet door de Roeme nen, die zich voorgenomen hadden eens flirdk op de Hongaren in te slaan en zich in hen oP de Duitschers en Oostenrijkers te wreken, voor wat dezen hun tijdens de bezetting hadden aangedaan. Op 1 Augustus ziet Bela Kun in, dat hij het spel verloren heeft, maar hij wijt dit aan het proletariaat, dat zich de revolutie nog niet waardig heeft getoond en aan het in hem ëe~ stelde vertrouwen niet heeft beantwoord. wijk voor het geweld, maar spoedig zien julhe me terug" roept hij pathetisch uit. Inmiddels wordt een expres-trein in gereed heid gebracht, de locomotief staat al geruimen tijd onder stoom. Bela Kun pakt zijn biezen e" v/ijkt uit naar Weenen, waar de half-bolsche wistische regeering, die daar op dat oogenbhB aan het roer zit, hem van te voren interneer'- Eenige maanden later steekt zij geen hand d1 als de Hongaar er naar Duitschland tusschf' uitknijpt om vandaar het gezelschap te £aa zoeken van zjjn oude vrienden Lenin en Trotz ki, die hem in staat stellen in Zuid-Rusl»11^ zijn toegewijdheid aan de beginselen der b°- schewistische revolutie in daden om te zette

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 12