Het nieuwe belasting-ontwerp
H
WEEKEINDRETOURS
INGEVOERD
O
11
ANTON BRUCKNER
Jietmüaal van den dag
De luchtroovers van Hoitika
ALLE ABONNÉ'S
I
ut©
Goed beginsel en
gebrekkige uitvoering
ZATERDAG 3 JUNI 1939
De teruggave aan groote gezinnen
Een nieuwe geest bü de
Nederlandsche Spoorwegen
Vv
-
I De juiste uitweg I
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DE
ZILVEREN/*""
I
Het gezondste element, dat het belas
tingvoorstel der Regeering in zich
bergt, is o.i. wel de teruggaaf van be
lasting aan kinderrijke gezinnen. Met de
draagkracht-theorie is deze maatregel ge
heel in overeenstemming, want kinderen
beteekenen, zoolang zij zelf geen geld ver
dienen, steeds een aanzienlijke beperking
van de draagkracht van een gezin, zoodat
een vermindering c.q. teruggaaf van be
lasting zeker gerechtvaardigd is.
De Inkomstenbelasting kent dan ook reeds
E*n kinderaftrek, waardoor het inkomen van
ben, die kinderen moeten onderhouden, voor de
belasting kleiner wordt geacht dan het in wer
kelijkheid is- Maar omdat de Inkomstenbelas
ting steeds meer aan beteekenis heeft inge
boet tegenover de vele andere belastingen, die
ha haar zijn ingevoerd, komt deze aftrek van
'enige honderden guldens aan de kinderrijke
Bezinnen niet meer voldoende tegemoet. Van
daar dat de Regeering thans voorstelt, aan
kinderrijke gezinnen met vier of meer kinderen,
Per kind boven het derde een bedrag van 10
te betalen „ter zake van de aanvankelijk te
Veel geheven indirecte belastingen en landbouw-
'risisheffingen".
Dit is dus niet bedoeld als een premie, een
belooning en aanmoediging, zooals Frankrijk
'h Italië die kennen, waar moeders van groote
Bezinnen door den president, resp. den Duce,
omhelsd en gehuldigd worden wegens den dienst
dien zij het vaderland bewijzen; het is slechts
oen teruggaaf van ten onrechte geheven belas
ting, een „daad van eenvoudige rechtvaardig
heid", een noodzakelijke correctie op een on
juist belastingstelsel.
et beginsel waarop deze maatregel
steunt is dus volkomen gezond. De
uitvoering is echter slechts gebrek
kig; zij gaat mank aan het euvel waaraan
dit geheele belastingvoorstel lijdt: gefor
ceerde eenvoud, primitieve grofheid, die
6«en behoorlijke differentiatie in de maat-
ïegelen weet te brengen en daardoor het
'■summum ius" in individueele gevallen
biaar al te spoedig in „summa iniuria" doet
Ontaarden.
Het bedrag der teruggaaf is beslist aan
den lagen kant. Wij grijpen weer terug
°P de cijfers van het Centraal Bureau voor
de Statistiek. Dit verstrekt de volgende ge
gevens over de bedragen, die kleine en
groote gezinnen in verschillende inkomens
klassen aan indirecte belastingen en na
landbouwcrisisheffingen betalen;
Inkomensklasse: minder dan 1-400
klein gezin (0 kinderen) 71.90
groot gezin (7 kinderen) 128.79
Inkomensklasse: 14001800
klein gezin (1 kind) 129.15
groot gezin (7 kinderen) 156.42
Inkomensklasse18002300
klein gezin (0 kinderen) 132.45
groot gezin (8 kinderen) 183,10
Inkomensklasse: 2300ƒ3000
klein gezin 01 kind) 160.02
groot gezin (8 kinderen) 248.53
Inkomensklasse: 3000--/ 4000
klein gezin (1 kind) 168.06
groot gezin (7 kinderen) 270.44
fckomensklasseƒ40006000
klein gezin (0 kinderen) 232.70
groot gezin (7 kinderen) 315.98
Men ziet hieruit dat, ook indien men van
de door groote gezinnen betaalde bedragen
de beoogde teruggaaf (voor gezinnen met 7
kinderen 40, voor gezinnen met 8 kinderen
50) aftrekt, deze gezinnen in den regel
toch nog aanzienlijk méér blijven betalen
dan de kleine gezinnen, ofschoon hun
draagkracht ongetwijfeld geringer is.
Hiervan afgezien, strookt de gelijkheid
van het bedrag der teruggave voor
alle inkomensklassen, door de Re-
Beering „voornamelijk op grond van prac-
tische overwegingen" voorgesteld, bezwaar
lijk met de billijkheid. Uit bovengenoemde
cijfers blijkt reeds, dat gezinnen uit hoo-
gere inkomensklassen aanzienlijk méér aan
belasting betalen dan gezinnen uit lagere
klassen, zoodat in het eerste geval ook een
hoogere teruggaaf op haar plaats geweest
zou zijn, zonder dat daarmee aan de pro
gressie tekort gedaan zou worden. Vooral
wanneer men bedenkt, dat deze eerstge
noemde gezinnen in den regel veel meer
aan de opvoeding hunner kinderen
ten koste leggen en de draagkrachtver
mindering per kind dus ook zooveel groo-
ter is, treft het onbevredigende van een
uniforme teruggaaf van 10 per kind.
Wij geven overigens gaarne toe, dat het
belastingtechnisch zéér moeilijk zou zijn,
hier een billijke differentiatie in het leven
te roepen. Het geheele systeem van eerst
belasting heffen en later weer teruggeven
is verkeerd, en die fout is niet gemakkelijk
meer goed te maken.
Over de kosten aan administratie die dit
stelsel voor het Rijk zal meebrengen, zul
len wij hier nu maar geen bespiegeling
wagen. De natuurlijke, eenvoudige oplos
sing is echter: de onbillijk werkende indi
recte belastingen en landbouwcrisishef
fingen zélf opheffen en daarvoor draag
krachtheffingen in de plaats stellen.
Zoolang dit niet is geschied, is dit terug-
gave-stelsel een in beginsel billijke, maar
lang niet afdoend werkende remedie.
pnieuw blijkt, hoe bij de Ned. Spoor
wegen een nieuwe wind is gaan
waaien. Wij wezen er reeds eerder op,
dat men vooral sinds de benoeming van
Prof. Goudriaan tot president-directeur
tracht te bewijzen, dat de Spoorwegen niet
uit den tijd zijn, doch integendeel volko
men passen in het kader van het moderne
leven.
Verrassend is inderdaad het tempo, waar
in allerlei nieuwe maatregelen worden in
gevoerd. Er is een tijd geweest, dat de
traagheid van het Spoorwegapparaat vrij
wel spreekwoordelijk was, doch thans lijkt,
de snelheid niet alleen in het „rollend ma
terieel", maar ook in de directie-bureaux
haar intocht te hebben gedaan.
Verleden week Woensdag werd het arrest
van den Hoogen Raad bekend inzake de
Wilde Bussen, en vrijwel onmiddellijk ston
den de Spoorwegen klaar met de invoering
der Pinksterretours, waardoor véél van de
onaangename gevolgen van het verdwijnen
van den Wilden Bus voor het reizend publiek
kon worden weggenomen. En thans wordt 'n
zeer ingrijpende verandering verwezenlijkt
door de invoering van weekeind- en maand-
retours.
In een onderhoud, dat Prof. Goudriaan
een onzer redacteuren toestond, werd te
vens een verdere tariefherziening in
uitzicht gesteld, waarbij gedacht wordt aan
het zgn. vastrechttatief, dat reeds eerder
in ons blad nader werd toegelicht.
Steeds meer blijkt zoo bij de Spoorwegen
het juiste besef door te werken, dat hun
taak is het bewijzen van een socialen dienst
aan het publiek. De genomen maatregelen
vallen zeer gunstig in den aanvang van het
reisseizoen. Zij zullen ook het hotelwezen
ten goede komen, en zullen er ongetwijfeld
toe bijdragen om vele familiebetrekkingen
te verlevendigen door wederzijdsch bezoek.
Bedrijfseconomisch zullen deze maatre
gelen niet zonder effect blijven. Het spoor
wegbedrijf, dat typisch kapitaal-intensief is
en waar de vaste kosten de grootste rol
spelen, zoodat steeds vrijwel dezelfde kos
ten worden gemaakt ongeacht het aantal
reizigers, dat vervoerd wordt, heeft bij het
stimuleeren van het zgn. additioneel ver
voer een groot belang. Zeer zeker is te ver
wachten, dat de voorgestelde maatregelen
het aantal weekend-reizigers aanzienlijk
zullen doen toenemen.
Linker pijl zwart,
rechter pijl rood
ni
rechter pgl wit
Nu Bruckner ook op kerkelijk-muzikaal gebied
na het Nijmeegsche evenement weer in
het middelpunt der belangstelling is komen te
staan, is het wel passend, eens aan de persoon
lijkheid van dezen heerlijken componist eenige
regels te wijden.
Anton Bruckner was in het civiele leven een
ietwat boersche persoonlijkheid. Een zijner
leerlingen, Ludwig Reve, heeft eenmaal aardige
dingen medegedeeld over Bruckner's persoon
en levenshouding.
Bruckner was indertijd lector in de leer van
harmonie en contrapunt aan de universiteit
van Weenen. Hij trad in zijn college vaak zeer
origineel op. Reve geeft het volgende kostelijke
staaltje: „Mijne heeren, vandaag is het een
groote dag voor mij. Vandaag ben ik klaar ge
komen met het adagio van mijn zevende. Luis
teren jullie maar even." Bruckner zet zich aan
de piano en begint te spelen. Een paar maten
maar. Dan heft hij zijn handen hoog van de
toetsen en begint te spreken, vol gevoel: „Niet
waar, mijne heeren, is dat niet niooi? Moet een
oude man als ik den goeden God niet dank
baar zijn, dat hij mij zoo iets laat invallen?"
Korte pauze. „U zult het misschien niet willen
gelooven, maar het allerheerlijkste wat er op
de wereld bestaat is: pauze." Dan resoluut:
„Maar je raakt er aan gewend!"
Bruckner's eeuwige klacht was: „Wat heeft
der Herr Hofrat toch tegen me. Ik begrijp hee-
lemaal niet, waarom hij zoo boos op mij is. Als
ik hem maar zie, loop ik al van verre naar
hem toe: „Küss d'Hand, Herr Hofrat! (men
moest eigenlijk alle uitlatingen van Bruckner
in Weensch dialect weergeven). Maar hij kan
mi) niet uitstaan!" De Herr Hofrat was Eduard
Hauslick, professor in de muziekgeschiedenis en
tegelijk muziekcriticus van de Neue Freie Presse,
een geestig, ironisch man. Hij had echter niet
het minste begrip voor het kinderlijke wezen
van Bruckner en diens ongemotiveerd, wat
boersche serviliteit stuitte hem tegen de borst.
Bruckner leed geweldig onder de critische aan(-
vallen van Hauslick. Men vertelde later in Wee
nen, toen Bruckner van Keizer Franz Joseph
n dotatie had gekregen en hij op audiëntie kwam,
om zijn dank uit te spreken, dat hij, op een be
merking van de zijde des Keizers, dat deze zich
altijd zou verheugen, wanneer hij Bruckner ter
wille kon zijn, had geantwoord: „Och asjeblieft,
Majesteit, praat U toch eens met Hauslick, zegt
U hem toch, dat hij niet al mijn boel stuk
scheurt
Niettegenstaande de oppositie van Hauslick
verhief de Weensche universiteit Bruckner tot
eeredoctor. Het eerste woord, dat Ludwig Reve
van den meester daarover hoorde, was: „Weet
je wel, Brahms is ook eeredoctor, maar alleen
maar van Oxford, en ik ben nu doctor honoris
causa van onze Alma Mater Vindobonensis, en
dat is toch nog heel wat anders!" Een zaliger
dag dan dien van zijn eerepromotie heeft Bruck
ner wel niet beleefd. Hij weende luid bij de
plechtigheid. Kinderlijk blij was hij met zijn
doctorsbul. Hij liet het diploma aan iedereen
zien. Een latinist aan de hoogeschool zeide„Dat
is heel mooi Latijn, hoogst pathetisch,, ze noe
men dat den stilus solemnis". En Bruckner
knikte gelukkig: „Ja, ja, dat weet ik!" In zijn
volgend college vertelde hij, nadat hij met
bruisenden jubel door zijn hoorders was ont
vangen: „Iemand die verbazend veel van Latijn
weet, heeft mü uitgelegd, dat in mijn diploma
de mooie Latijnsche woorden, die er bestaan
gebruikt zijn, om mijn lof te zingen."
Het inzicht, dat Bruckner een groot sym-
Freddy had Sylvia voorgesteld, hun verloving
te verbreken. Daartoe had hij besloten na een
heftige scène, waarbij van beide kanten vele en
ondoordachte 'woorden gesproken waren. Ge
kwetst in haar gevoel van eigenwaarde, had Syl
via geantwoord, dat ze met z'n voorstel accoord
ging en dat hij haar nooit meer 'terug zou zien.
Freddy dacht daar aan, toen hij eenige weken
later aan z'n schrijfbureau zat. Hij had sedert
dien niets meer van Sylvia gehoord. Ze wist nu
eenmaal, dat hij driftig van natuur was en
daarom had ze, zoo dacht hij, best een poging
tot verzoening kunnen doen. Ze wist toch ook,
dat hij haar innig liefhad en dat hij van elke
gelegenheid om meer tot elkaar te komen, graag
gebruik zou maken. Maar hij kon en wilde niet
de eerste zijn.
Moedeloos boog hij zich over z'n papieren om
door te werken. Maar de gedachte aan het meis
je, dat hij lief had, liet hem niet los. Misschien
was 't toch mogelijk om goede vrienden met
haar te blijven. Allicht zou hij haar nu en dan
hier of daar ontmoeten.
Eensklaps werd hij uit z'n gepeins opgeschrikt
door het gerinkel van de telefoon. Hij nam den
hoorn, luisterde en hoorde Sylvia's stem.
„Neem me niet kwalijk, Fred, als ik je even
stoor. Ik heb een groot en dringend verzoek a^n
je. Kan ik je misschien een paar minuten
spreken?"
„Natuurlijk. Ik ben den heelen middag op 't
kantoor. Zou je misschien vanmiddag hier thee
met me willen drinken?"
Sylvia aarzelde even en antwoordde toen vast
besloten: „Ja."
Klokslag 6 uur trad Sylvia het privé-kantoor
van Freddy binnen. Na de eerste begroeting,
werd ze zeer ernstig.
„En nu, Freddy, zou ik graag vertellen waar
om ik je zoo dringend spreken moet. Het is in
derdaad een groot verzoek dat ik je te doen
heb."
„Maar je weet toch, lieveling," zei de jonge
man, „als ik iets voor je doen kan
Hij was nieuwsgierig geworden en boog zich
voorover naar Sylvia, wie het spreken blijkbaar
moeilijk viel.
„Ja, zie je," begon ze, „eigenlijk is het de een-
THEE DOETJE GOED!
phonicus was, drong in Berlijn eerder door dan
in Weenen. Van het eerste groote succes van
Bruckner in Berlijn hoorden de scholieren des
meesters op de volgende wijze: „Weten jullie
al, dat ze in Berlijn mijn Romantische heb
ben uitgevoerd? Ach, die Berlijners begrijpen
veel en het zijn zulke hoffelijke menschen. Zij
hebben mij dadelijk 's avonds getelegrafeerd,
dat het een groot succes was geweest. Nu,
toen ik in het conservatorium dat telegram
kreeg, heb ik mij natuurlijk erg blij gejnaakt,
en toen ben ik naderhand naar Imperial ge
gaan en heb er een heele goulasch gegeten ik
zit altijd in de gelagkamer aan de groote ron
de tafel met de snorders (de fiakers, koetsiers
der „aapjes"), en ik heb hun gezegd: vandaag
geef ik een rondje. De lui vroegen, of ik jarig
was. Neen, zeg ik, vanwege mijn succes met
mijn Romantische in Berlijn. Daar begrepen ze
geen snars van en ik heb hun eerst moeten
vertellen, wie ik was, en wat gelooven jullie,
wat die koetsiers toen hebben gedaan? Ver
weg zijn ze van me gaan zitten, uit louter
respect, en wat een moeite heb ik gehad, om
ze weer bij mij te halen, om het rondje te drin
ken! Nu, leuk is het waarachtig, als je zulk
een succes hebt gehad!"
Het waren de dappersten geweest, die de achtervolging door
gezet hadden, maar nu ze opeens zoo'n geheimzinnig licht ach
ter zich zagen aankomen, de geluiden hoorden en in de opening
gekomen, een hun onbekend iets op het water zagen drijven,
verloren ze hun bol heelemaal en sprongen pardoes in het
water.
„Ziezoo, die zijn we kwijt. Nu gauw naar het toestel en ver
der!" De kluizenaar schrok niet minder dan de wilden van het
toestel. In zoo'n boot kregen ze hem van zijn leven niet. Dan
liever voor altijd op zijn eiland gebleven. Er was g«en tijd
voor lang praten, de anderen kropen in hun vliegtuig, de klui
zenaar stond bij de opening in de rots en wuifde hen vaarwel
toe.
Maar zeer weinigen, die Bruckner kenden,
hebben tijdens zijn leven benul gehad van ziin
muzikale dapperheid. In het gewone leven
maakte de oude kunstenaar trots zijn cae
sarsschedel met den vogelsnavelneus en de
roofvogeloogen zeker niet den indruk van
een stoutmoedig, zelfbewust mensch. Hij had
verschrikkelijk veel respect voor ,,hoogeren",
niet alleen voor den Kaiser en den Herrgott,
die voor hem zoo ongeveer op denzelfden trap
stonden, maar ook voor geestelijke heeren en
ambtenaren. Hij kuste iederen geestelijke de
hand. Hij scheen zoo deemoedig. En toch was
hij zich bewust van een bijkans revolutionnaire
dapperheid. Dat was zijn trots, dat hij iets
dorst te wagen, dat hij het had gewaagd, na
tuurlijk in de muziek. Het is moeilijk musici
van thans te doen gevoelen, met welk gevoel
Bruckner bezield was, als hij componeerde. Hij
voelde, om het zoo te zeggen, altijd de strenge
oogen van zijn leermeester Simon Sacher ach
ter zich en was er zich fel van bewust, dat er
iets verschrikkelijks boven zijn hoofd hing,
wanneer hij de heilige geboden en wetten der
harmonieleer overtrad. Hij zeide eens tot zijn
leerlingen: „Dat is een gebod, dat maar een
maal onze allergrootste heeft mogen overtre
den, onze Beethoven" nooit sprak Bruckner
den naam van Beethoven uit, zonder met diep-
sten eerbied driemaal het kruisteeken te ma
ken „Maar dan heeft nog iemand anders
dit durven wagen. Dat was een verschrikke
lijke onbeschaamdheid! En weten Jullie, wie
dat was? Dat was ik! Ik, Anton Bruckner, in
mijn eerste en daarom noem ik haar den
Kecken Zahn". Ja, dat zal waarachtig geen
mensch gelooven, wat ik al heb durven wagen!"
Inzicht in onze historie vordert dat
ieder katholiek zijn Universiteit steu-
ne. Als de rijpe vrucht der katholieke
middeleeuwen geboren, behoort tot onze
emancipatie de volledige eigen Universi
teit.
voudigste zaak van de wereld. Maar, beloof me
eerst, dat je over niets verwonderd zult wezen,
al komt mijn verzoek je ook nóg zoo vreemd
voor. Sinds de verbreking onzer verloving voel
de ik me vreeselijk eenzaam. Daarom zocht ik
afleiding en vertoonde me veel in gezelschappen.
Nu heb ik bij een vriendin een man leeren ken
nen, voor wien ik me interesseer. Hij interes
seerde zich ook voor mij en heeft me ten huwe
lijk gevraagd. Eerlijk gezegd, is het van mijn
kant hier niet de groote, echte liefde. En toch
ben ik besloten met hem te trouwen."
Met verbazing had Freddy geluisterd. Dat was
toch wel wat te vlug in z'n werk gegaan- Er was
nog geen maand sedert het verbreken hunner
verloving verloopen en nu had Sylvia al een
plaatsvervanger voor hem gevonden. Hij kende
haar tè goed, om niet te weten, dat zij niet den
eersten den besten zou nemen. Kort en zakelijk
antwoordde hij:
„Maar wat heb ik verder met die zaak te
maken? Dat is een aangelegenheid waarin je
zelf moet beslissen."
„Och, Freddy, dat is nu juist," kreeg hij ten
antwoord. „Jij moet me daarbij helpen. M'n
aanstaande man is doctor in de Scheikunde, hij
is zoo heel anders dan jij en een beetje moeilijk
ie begrijpen. Hij is vreeselijk precies en wel wat
te veel met zichzelf ingenomen. Nu heeft hij bü
kennissen van mij naar mij geïnformeerd. Maar
veel is het niet, wat hij daar over mij gehoord
heeft- Nu zou ik jou willen vragenof jij
misschien zoo lief zou willen zijn, hem eenige
inlichtingen over mij te geven."
„Inlichtingen
over jou?" her-
haalde de ver- i
blufte Freddy.
„Maar waarvoor
heb je juist mü I
daarvoor uitge-
kozen? Mü, je
gewezen verloofde?"
„Maar, lieve Freddy, wees toch verstandig. Wie
kent me beter dan jü? We hebben twee jaren
lang goed met elkaar kunnen opschieten. Jü zou
een aantal goede eigenschappen van mü kun
nen opsommen."
Freddy moest toegeven, dat ze hierin gelijk
had.
„Als je dat ernst is, Sylvia," sprak hij, „dan
ben ik natuurlük bereid. Maar hoe stel je je dat
voor? Moet ik hem nu gaan opzoeken om een
lofrede op mün gewezen en zün aanstaande ver-
verloofde te houden? Zal de man dan niet den
ken, dat ik van Lotje getikt ben?"
Volstrekt niet, lieve Fred. En voor mü is het
per saldo een levenskwestie. Geloof me, ik ken
hem. En je hoeft niet persoonlijk met hem te
spreken. Je kunt hem eenvoudig schrijven."
Schrijven? Dat is een idee!" Freddy slaakte
een zucht van verlichting. „Ja, natuurlijk, ik
zal hem een brief schrijven."
Haastig haalde Freddy een vel schrijfpapier
voor den dag en greep naar z'n vulpenhouder.
„Schrijf hem een lieven, keurigen brief," ver-
zocht Sylvia vleiend, „een brief, waarin je hem
met z'n keuze oprecht gelukwenscht en waarin
je wat goede hoedanigheden van me opsomt.
Dat ik een zuinige huisvrouw zal zün, een lief,
opgewekt karakter heb en zoo al meer. Enfin,
ik ben er van overtuigd, dat je dien brief uit
stekend zult opstellen."
Freddy loosde een diepen zucht, 't Was niet
zoo makkelijk als Sylvia zich dat wel voorstelde.
Hij begon:
„Weledelzeergel. Heer; Ik wensch u van harte
geluk.
„Neen, Sylvia, dat gaat eenvoudig niet." Drif
tig schoof hü het papier van zich af. ,,'t Is meer
dan dwaas, wat je van mü verlangt."
Ook Sylvia scheen er niet mee ingenomen te
zün. Ze dacht even na.
„Weet je wat, Freddy, je schrijft den brief
eenvoudig aan mü- Schrijf me dat je er spüt van
hebt, zoo overijld gehandeld te hebben en dat
Je nu inziet, wat je aan mij verloren hebt, enz."
„Ja, lieveling, dat gaat!" riep Freddy ver
heugd, „en dat doe ik ook graag voor je," en hij
begon opnieuw:
„Mijn innig geliefde Sylvia
't Werd een mooie brief aan het meisje, dat
hü oprecht lief had. Sylvia keek over z'n schou
der, las woord voor woord mee en was diep ge
roerd. Ze had nooit geweten, dat Freddy zulke
prachtige brieven kon schrijven. En Freddy
schreef verder:
„M'n verlangen naar je vroolüken lach, naar
je heele persoonlijkheid is zóó groot, dat het
mü onmogelük is, dit in woorden uit te
drukken."
Nu kon Sylvia zich niet meer inhouden.
„Freddy!" riep ze, „zeg eens eerhjk, bezit ik
inderdaad die goede eigenschappen, waarover je
schrijft en verlang je zoo echt naar me?"
„Natuurlük," zei hü kort en schreef verder
zonder op te zien:
„Van ganscher harte wensch ik je toe, dat de
toekomst je het geluk moge brengen, dat ik
met je verloren heb."
Beiden lazen ze den heelen brief nog eens
langzaam over. Toen zei Sylvia:
„Luister eens, Freddy, het is toch eigenlük
onzin. Mijn doctor in de Scheikunde zal en niet
ten onrechte vragen: „Maar, als dat meisje zoo
veel prachtige eigenschappen bezit en die man
zooveel van haar houdt, waarom houdt hij haar
dan niet voor zich zelf en trouwt zoo gauw
mogelijk?"
„Maar dat wil ik ook graag doen!" riep Fred
dy, terwül hü opsprong, haar omhelsde en haar
in 't oor fluisterde:
„Waarom zou ik ook zoo'n lief, verstandig
viouwtje aan een ander gunnen, dat op 't juiste
oogenblik, den Juisten uitweg vindt, om haar
verbroken verloving weer aan te knoopen?"
op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
FWf A bü levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door T-» bü een ongeval met
f Ovi" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen OU»" doodelüken afloop i mDU«b
bü verlies van een hand,
een voet of een oog.
door
A Hruschka
De moordenaar moet beïnvloed zün geweest
door omstandigheden, naar welke wij op het
°ogenblik nog moeten raden. Wendland heeft
Natuurlijk de kapitalen der Von Turnwald's
*oo goed mogelijk belegd in de ondernemingen,
die in de huidige omstandigheden de beste
Waarborgen schijnen te bieden. Maar u weet
Evengoed als ik, dat zelfs bü solide onderne
mingen ernstige moeilijkheden, transacties,
daaronder groepen of personen hebben te lijden,
hoociig maken.
Heeft misschien mevrouw Von Turnwald op
lets van dien aard gezinspeeld?
Neen, met geen woord. Wij hebben daar-
°ver niet gesproken. Maar ik vermoedde on
middellijk, dat vrees voor de ontdekking van
®en gepleegd bedrog de aanleiding tot den
moord was geweest. Om diezelfde reden moesten
dan de documenten verdwünen, waarin het be
wijs was te vinden.
Mi, Uliemann wreef zich peinzend de kin.
Een scherpzinnige conclusie moest hij be
kennen.
Geen conclusie mijnheer; enkel een der
vele mogelijkheden, omtrent welke wij nog in
het duister tasten. Laten wij ons voor het
oogenblik tot één punt bepalen: wij moeten den
valschen commissaris ontdekken en het gestolen
dossier terugvinden.
Je hebt gelijk; wat je daar zegt, is voor
'fc oogenblik het voornaamste. Ik zal, zoo noodig,
al onze mannen op de been brengen.
Laat vooral ook een onderzoek instellen
naar een handelsreiziger met name Otto Meller
en zün verleden. Hij is de man met de krij-
schende stem, van wien de chauffeur Staufer
ons verteld heeft, dat hij Mr. Wendland wachtte
vóór op de Schmelz. Hij heeft in de Alserstrasse
nr. 50 een kamer gehuurd, maar bevindt zich
nu op reis. Met hem staat in betrekking een
jong meisje, dat zich Anna Milden noemt en
eveneens moet worden opgespoord. Maar alstu
blieft, met de uiterste voorzichtigheid! Geen
van de twee mag vermoeden, dat er verdenking
op hen rust, anders
Hoe weet je dat die Meller
De man met de krüschende stem is? Ik
ben er volkomen zeker van; dat moet u voor het
oogenblik voldoende zün. Maar ik verzoek u
dringend, mij onverwüld te verwittigen, in geval
u iets mocht ontdekken en vóórdat u den een
of anderen maatregel neemt. Mag ik daarop
rekenen?
Ja, ik beloof het je. Maar leg mü nu eens
uit, hoe
Den volgenden keer, münheer. Vandaag
heb ik geen minuut meer te verliezen.
ziens
Tot
Op zijn terugweg naar de Bernardgasse, waar
hü enkele kleinigheden wilde halen, dacht
Silas Hempel nog eens grondig na over de his
torie van het verdwenen dossier.
Geen twüfel: iemand had zich van die papie
ren meester gemaakt, omdat er waarschünlijk
een copie van de acte van afstand bij was, mis
schien zelfs de tusschen Mr. Wendland en
Ulrich Von Turnwald gevoerde correspondentie.
En ook hier duidde alles op Ulrich, want hü
alléén kon belang hebben bij het verdwijnen
van de papieren. Een baken op den te volgen
weg; die zich iederen dag duidelük aflijnde.
Thuis vond Silas een brief en een telegram.
De brief kwam van Sperber-Eck, het telegram
uit Buenos Aires. Hij legde den brief voor een
oogenblik ter züde en opende met spanning het
telegram.
't Behelsde, zooals hü had verwacht, het ant
woord op zün telegram aan de politie te
Buenos Aires, met verzoek om inlichtingen aan
gaande Meller en Andagola.
Maar het antwoord was een teleurstelling.
„Otto Meller" was te Buenos Aires onbekend,
er was daar nooit een koopman, die zoo heette,
gevestigd geweest. Niet minder onbekend was
de naam Von Turnwald. Daarentegen was, niet
alleen te Buenos, maar ook in de provincie
Entre Rios, zeer goed bekend de heer Juan
Andagola, die tot de rükste en voornaamste in
woners behoorde.
Als zoon van een Duitschen kolonist, die de
farm „Villa Solis" stichtte en met veeteelt op
groote schaal in korten tijd een zeer aanzien
lijk vermogen verwierf, had Juan Andagola, 12
jaar geleden, na den dood van zün vader, de
reusachtige bezitting overgenomen en ze nog
aanhoudend vergroot. Hij was gehuwd met een
Duitsche, vroeger gouvernante, die hem flink
ter zijde stond. Andagola' bezat ongeveer
30.000 runderen en kolossale kudden schapen. Hü'
handelde in wol, levend vee en vleeschconserven.
Zelfs naar Amerikaansche begrippen moest hij
ontzaglijk rijk zijn.
Hij en zün vrouw bevonden zich op het
oogenblik op reis in Europa. Andagola was
groot en slank, had donker haar, droeg een lit-
teeken boven het linkeroog. Zijn vrouw, een
schoonheid van den eersten rang, was blond. Zü'
hadden hun eigen, geheel uit aluminium ge
maakte auto medegenomen en ook hun eigen
chauffeur, met name William Grant, een
Engelschman.
Hempel omklemde met beide handen zü'n
hoofd. Hü gevoelde zich vreeselijk opgewonden.
Wat bleef er nu over van al zün vermoedens?
Alles stemde overeen met wat Andagola en z'n
chauffeur gezegd hadden. En dan, dat litteeken
boven het linkeroog! Was Andagola inderdaad
de zoon van een landverhuizer, dan kon hü niet
Ulrich Von Turnwald zijn.
En was hij zoo onmetelijk rük, hoe zou hü
dan moorden hebben gepleegd, om zich in 't be
zit van Sperber-Eck te stellen?
En toch
De moorden waren gepleegd. De acte van af
stand was verdwenen. De bewoners van Sper
ber-Eck werden stelselmatig bespied, en steeds
had dicht bij de plaats van de misdaad de
„zilveren" auto gewacht.
Dat waren feiten. En alleen door den per
soon van Ulrich Von Turnwald kwam er licht
in het somber duister van de feiten....
Uren lang bleef Silas Hempel in diep en fol
terend gepeins verzonken. Hij wilde, hü kon
zich niet ontveinzen: het antwoord uit Buenos
Aires sloeg al zijn conclusies den bodem in.
XVIII
Eindelük greep Silas Hempel naar den brief
van Sperber-Eck dien hü in zün opgewonden
heid byna vergeten had.
De brief was van Roland en meldde de ont
dekking van 't hjk in het Nasswald; omtrent
de indentiteit van 't slachtoffer schreef de jonge
man, kon er geen twüfel bestaan; 't was Anna
Milden.
Roland schreef ook, dat, tengevolge van die
verschrikkelüke ontdekking, de gezondheid van
zijn moeder naar lichaam en geest veel te
wenschen overliet en haar omgeving zeer onge
rust maakte. Dr. Thomaier die iederen dag naar
Sperber-Eck kwam, zette een ernstig gezicht,
sprak van moreele en physieke depressie in
hoogen graad en verklaarde ronduit, dat 't her
stel van de zieke veel tijd zou vorderen. Hij
drong er op aan, dat mevrouw Von Turnwald
verstrooiing zou zoeken, b;j voorkeur in een reis
naar het Zuiden, maar zij weigerde beslist,
hardnekkig en maakte zich büna boos, wanneer
pe dokter op dien raad terugkwam.
Roland's moeder ontving niemand en had,
Voor zich persoonlijk, alle verkeer met de buren,
zelfs met haar oude vrienden van Drobny, afge
broken. Alleen voor Lilly Lansberg en voor Mr.
Sorel, die weer bü zijn familie op „Heimdeele"
verbleef en lederen dag naar haar toestand
kwam informeer'en, maakte zij een uitzonde
ring.
Dikwijls zat zü uren lang in de muziekkamer
en luisterde naar 't spel van Vera en Mr. Sorel.
De muziek, die haar vroeger niet interesseerde,
scheen nu een weldadigen invloed op haar uit
te oefenen.
Hij, Roland en zijn zuster waren natuurlük
altijd bü hun moeder, in zooverre zü niet het
bepaalde verlangen uitdrukte, alléén te zün.
Maar beiden hadden de smartelüke gewaarwor
ding, dat de arme mama niet veel gaf om hun
aanwezigheid, die haar zelfs zenuwachtig scheen
te maken.
Naar münheer den bibliothecaris had zy
herhaaldelijk gevraagd. Was hü nog niet klaar
met 't aankoopen van boeken, en wanneer zou
hü eindelük terugkeeren op Sperber-Eck?
Hempel staarde, weemoedig peinzend vóór
zich uit.
Arme moeder! Hü begreep zoo goed, wat er
in haar omging, wat zü' moest lüden, zonder het
te kunnen toonen, zonder haar overkropt ge-v
moed te kunen ontlasten.
(Wordt vervolgd.)
i