Het nieuwe belasting-ontwerp H WEEKEINDRETOURS INGEVOERD O 11 ANTON BRUCKNER Jietmüaal van den dag De luchtroovers van Hoitika ALLE ABONNÉ'S I ut© Goed beginsel en gebrekkige uitvoering ZATERDAG 3 JUNI 1939 De teruggave aan groote gezinnen Een nieuwe geest bü de Nederlandsche Spoorwegen Vv - I De juiste uitweg I AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DE ZILVEREN/*"" I Het gezondste element, dat het belas tingvoorstel der Regeering in zich bergt, is o.i. wel de teruggaaf van be lasting aan kinderrijke gezinnen. Met de draagkracht-theorie is deze maatregel ge heel in overeenstemming, want kinderen beteekenen, zoolang zij zelf geen geld ver dienen, steeds een aanzienlijke beperking van de draagkracht van een gezin, zoodat een vermindering c.q. teruggaaf van be lasting zeker gerechtvaardigd is. De Inkomstenbelasting kent dan ook reeds E*n kinderaftrek, waardoor het inkomen van ben, die kinderen moeten onderhouden, voor de belasting kleiner wordt geacht dan het in wer kelijkheid is- Maar omdat de Inkomstenbelas ting steeds meer aan beteekenis heeft inge boet tegenover de vele andere belastingen, die ha haar zijn ingevoerd, komt deze aftrek van 'enige honderden guldens aan de kinderrijke Bezinnen niet meer voldoende tegemoet. Van daar dat de Regeering thans voorstelt, aan kinderrijke gezinnen met vier of meer kinderen, Per kind boven het derde een bedrag van 10 te betalen „ter zake van de aanvankelijk te Veel geheven indirecte belastingen en landbouw- 'risisheffingen". Dit is dus niet bedoeld als een premie, een belooning en aanmoediging, zooals Frankrijk 'h Italië die kennen, waar moeders van groote Bezinnen door den president, resp. den Duce, omhelsd en gehuldigd worden wegens den dienst dien zij het vaderland bewijzen; het is slechts oen teruggaaf van ten onrechte geheven belas ting, een „daad van eenvoudige rechtvaardig heid", een noodzakelijke correctie op een on juist belastingstelsel. et beginsel waarop deze maatregel steunt is dus volkomen gezond. De uitvoering is echter slechts gebrek kig; zij gaat mank aan het euvel waaraan dit geheele belastingvoorstel lijdt: gefor ceerde eenvoud, primitieve grofheid, die 6«en behoorlijke differentiatie in de maat- ïegelen weet te brengen en daardoor het '■summum ius" in individueele gevallen biaar al te spoedig in „summa iniuria" doet Ontaarden. Het bedrag der teruggaaf is beslist aan den lagen kant. Wij grijpen weer terug °P de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Dit verstrekt de volgende ge gevens over de bedragen, die kleine en groote gezinnen in verschillende inkomens klassen aan indirecte belastingen en na landbouwcrisisheffingen betalen; Inkomensklasse: minder dan 1-400 klein gezin (0 kinderen) 71.90 groot gezin (7 kinderen) 128.79 Inkomensklasse: 14001800 klein gezin (1 kind) 129.15 groot gezin (7 kinderen) 156.42 Inkomensklasse18002300 klein gezin (0 kinderen) 132.45 groot gezin (8 kinderen) 183,10 Inkomensklasse: 2300ƒ3000 klein gezin 01 kind) 160.02 groot gezin (8 kinderen) 248.53 Inkomensklasse: 3000--/ 4000 klein gezin (1 kind) 168.06 groot gezin (7 kinderen) 270.44 fckomensklasseƒ40006000 klein gezin (0 kinderen) 232.70 groot gezin (7 kinderen) 315.98 Men ziet hieruit dat, ook indien men van de door groote gezinnen betaalde bedragen de beoogde teruggaaf (voor gezinnen met 7 kinderen 40, voor gezinnen met 8 kinderen 50) aftrekt, deze gezinnen in den regel toch nog aanzienlijk méér blijven betalen dan de kleine gezinnen, ofschoon hun draagkracht ongetwijfeld geringer is. Hiervan afgezien, strookt de gelijkheid van het bedrag der teruggave voor alle inkomensklassen, door de Re- Beering „voornamelijk op grond van prac- tische overwegingen" voorgesteld, bezwaar lijk met de billijkheid. Uit bovengenoemde cijfers blijkt reeds, dat gezinnen uit hoo- gere inkomensklassen aanzienlijk méér aan belasting betalen dan gezinnen uit lagere klassen, zoodat in het eerste geval ook een hoogere teruggaaf op haar plaats geweest zou zijn, zonder dat daarmee aan de pro gressie tekort gedaan zou worden. Vooral wanneer men bedenkt, dat deze eerstge noemde gezinnen in den regel veel meer aan de opvoeding hunner kinderen ten koste leggen en de draagkrachtver mindering per kind dus ook zooveel groo- ter is, treft het onbevredigende van een uniforme teruggaaf van 10 per kind. Wij geven overigens gaarne toe, dat het belastingtechnisch zéér moeilijk zou zijn, hier een billijke differentiatie in het leven te roepen. Het geheele systeem van eerst belasting heffen en later weer teruggeven is verkeerd, en die fout is niet gemakkelijk meer goed te maken. Over de kosten aan administratie die dit stelsel voor het Rijk zal meebrengen, zul len wij hier nu maar geen bespiegeling wagen. De natuurlijke, eenvoudige oplos sing is echter: de onbillijk werkende indi recte belastingen en landbouwcrisishef fingen zélf opheffen en daarvoor draag krachtheffingen in de plaats stellen. Zoolang dit niet is geschied, is dit terug- gave-stelsel een in beginsel billijke, maar lang niet afdoend werkende remedie. pnieuw blijkt, hoe bij de Ned. Spoor wegen een nieuwe wind is gaan waaien. Wij wezen er reeds eerder op, dat men vooral sinds de benoeming van Prof. Goudriaan tot president-directeur tracht te bewijzen, dat de Spoorwegen niet uit den tijd zijn, doch integendeel volko men passen in het kader van het moderne leven. Verrassend is inderdaad het tempo, waar in allerlei nieuwe maatregelen worden in gevoerd. Er is een tijd geweest, dat de traagheid van het Spoorwegapparaat vrij wel spreekwoordelijk was, doch thans lijkt, de snelheid niet alleen in het „rollend ma terieel", maar ook in de directie-bureaux haar intocht te hebben gedaan. Verleden week Woensdag werd het arrest van den Hoogen Raad bekend inzake de Wilde Bussen, en vrijwel onmiddellijk ston den de Spoorwegen klaar met de invoering der Pinksterretours, waardoor véél van de onaangename gevolgen van het verdwijnen van den Wilden Bus voor het reizend publiek kon worden weggenomen. En thans wordt 'n zeer ingrijpende verandering verwezenlijkt door de invoering van weekeind- en maand- retours. In een onderhoud, dat Prof. Goudriaan een onzer redacteuren toestond, werd te vens een verdere tariefherziening in uitzicht gesteld, waarbij gedacht wordt aan het zgn. vastrechttatief, dat reeds eerder in ons blad nader werd toegelicht. Steeds meer blijkt zoo bij de Spoorwegen het juiste besef door te werken, dat hun taak is het bewijzen van een socialen dienst aan het publiek. De genomen maatregelen vallen zeer gunstig in den aanvang van het reisseizoen. Zij zullen ook het hotelwezen ten goede komen, en zullen er ongetwijfeld toe bijdragen om vele familiebetrekkingen te verlevendigen door wederzijdsch bezoek. Bedrijfseconomisch zullen deze maatre gelen niet zonder effect blijven. Het spoor wegbedrijf, dat typisch kapitaal-intensief is en waar de vaste kosten de grootste rol spelen, zoodat steeds vrijwel dezelfde kos ten worden gemaakt ongeacht het aantal reizigers, dat vervoerd wordt, heeft bij het stimuleeren van het zgn. additioneel ver voer een groot belang. Zeer zeker is te ver wachten, dat de voorgestelde maatregelen het aantal weekend-reizigers aanzienlijk zullen doen toenemen. Linker pijl zwart, rechter pijl rood ni rechter pgl wit Nu Bruckner ook op kerkelijk-muzikaal gebied na het Nijmeegsche evenement weer in het middelpunt der belangstelling is komen te staan, is het wel passend, eens aan de persoon lijkheid van dezen heerlijken componist eenige regels te wijden. Anton Bruckner was in het civiele leven een ietwat boersche persoonlijkheid. Een zijner leerlingen, Ludwig Reve, heeft eenmaal aardige dingen medegedeeld over Bruckner's persoon en levenshouding. Bruckner was indertijd lector in de leer van harmonie en contrapunt aan de universiteit van Weenen. Hij trad in zijn college vaak zeer origineel op. Reve geeft het volgende kostelijke staaltje: „Mijne heeren, vandaag is het een groote dag voor mij. Vandaag ben ik klaar ge komen met het adagio van mijn zevende. Luis teren jullie maar even." Bruckner zet zich aan de piano en begint te spelen. Een paar maten maar. Dan heft hij zijn handen hoog van de toetsen en begint te spreken, vol gevoel: „Niet waar, mijne heeren, is dat niet niooi? Moet een oude man als ik den goeden God niet dank baar zijn, dat hij mij zoo iets laat invallen?" Korte pauze. „U zult het misschien niet willen gelooven, maar het allerheerlijkste wat er op de wereld bestaat is: pauze." Dan resoluut: „Maar je raakt er aan gewend!" Bruckner's eeuwige klacht was: „Wat heeft der Herr Hofrat toch tegen me. Ik begrijp hee- lemaal niet, waarom hij zoo boos op mij is. Als ik hem maar zie, loop ik al van verre naar hem toe: „Küss d'Hand, Herr Hofrat! (men moest eigenlijk alle uitlatingen van Bruckner in Weensch dialect weergeven). Maar hij kan mi) niet uitstaan!" De Herr Hofrat was Eduard Hauslick, professor in de muziekgeschiedenis en tegelijk muziekcriticus van de Neue Freie Presse, een geestig, ironisch man. Hij had echter niet het minste begrip voor het kinderlijke wezen van Bruckner en diens ongemotiveerd, wat boersche serviliteit stuitte hem tegen de borst. Bruckner leed geweldig onder de critische aan(- vallen van Hauslick. Men vertelde later in Wee nen, toen Bruckner van Keizer Franz Joseph n dotatie had gekregen en hij op audiëntie kwam, om zijn dank uit te spreken, dat hij, op een be merking van de zijde des Keizers, dat deze zich altijd zou verheugen, wanneer hij Bruckner ter wille kon zijn, had geantwoord: „Och asjeblieft, Majesteit, praat U toch eens met Hauslick, zegt U hem toch, dat hij niet al mijn boel stuk scheurt Niettegenstaande de oppositie van Hauslick verhief de Weensche universiteit Bruckner tot eeredoctor. Het eerste woord, dat Ludwig Reve van den meester daarover hoorde, was: „Weet je wel, Brahms is ook eeredoctor, maar alleen maar van Oxford, en ik ben nu doctor honoris causa van onze Alma Mater Vindobonensis, en dat is toch nog heel wat anders!" Een zaliger dag dan dien van zijn eerepromotie heeft Bruck ner wel niet beleefd. Hij weende luid bij de plechtigheid. Kinderlijk blij was hij met zijn doctorsbul. Hij liet het diploma aan iedereen zien. Een latinist aan de hoogeschool zeide„Dat is heel mooi Latijn, hoogst pathetisch,, ze noe men dat den stilus solemnis". En Bruckner knikte gelukkig: „Ja, ja, dat weet ik!" In zijn volgend college vertelde hij, nadat hij met bruisenden jubel door zijn hoorders was ont vangen: „Iemand die verbazend veel van Latijn weet, heeft mü uitgelegd, dat in mijn diploma de mooie Latijnsche woorden, die er bestaan gebruikt zijn, om mijn lof te zingen." Het inzicht, dat Bruckner een groot sym- Freddy had Sylvia voorgesteld, hun verloving te verbreken. Daartoe had hij besloten na een heftige scène, waarbij van beide kanten vele en ondoordachte 'woorden gesproken waren. Ge kwetst in haar gevoel van eigenwaarde, had Syl via geantwoord, dat ze met z'n voorstel accoord ging en dat hij haar nooit meer 'terug zou zien. Freddy dacht daar aan, toen hij eenige weken later aan z'n schrijfbureau zat. Hij had sedert dien niets meer van Sylvia gehoord. Ze wist nu eenmaal, dat hij driftig van natuur was en daarom had ze, zoo dacht hij, best een poging tot verzoening kunnen doen. Ze wist toch ook, dat hij haar innig liefhad en dat hij van elke gelegenheid om meer tot elkaar te komen, graag gebruik zou maken. Maar hij kon en wilde niet de eerste zijn. Moedeloos boog hij zich over z'n papieren om door te werken. Maar de gedachte aan het meis je, dat hij lief had, liet hem niet los. Misschien was 't toch mogelijk om goede vrienden met haar te blijven. Allicht zou hij haar nu en dan hier of daar ontmoeten. Eensklaps werd hij uit z'n gepeins opgeschrikt door het gerinkel van de telefoon. Hij nam den hoorn, luisterde en hoorde Sylvia's stem. „Neem me niet kwalijk, Fred, als ik je even stoor. Ik heb een groot en dringend verzoek a^n je. Kan ik je misschien een paar minuten spreken?" „Natuurlijk. Ik ben den heelen middag op 't kantoor. Zou je misschien vanmiddag hier thee met me willen drinken?" Sylvia aarzelde even en antwoordde toen vast besloten: „Ja." Klokslag 6 uur trad Sylvia het privé-kantoor van Freddy binnen. Na de eerste begroeting, werd ze zeer ernstig. „En nu, Freddy, zou ik graag vertellen waar om ik je zoo dringend spreken moet. Het is in derdaad een groot verzoek dat ik je te doen heb." „Maar je weet toch, lieveling," zei de jonge man, „als ik iets voor je doen kan Hij was nieuwsgierig geworden en boog zich voorover naar Sylvia, wie het spreken blijkbaar moeilijk viel. „Ja, zie je," begon ze, „eigenlijk is het de een- THEE DOETJE GOED! phonicus was, drong in Berlijn eerder door dan in Weenen. Van het eerste groote succes van Bruckner in Berlijn hoorden de scholieren des meesters op de volgende wijze: „Weten jullie al, dat ze in Berlijn mijn Romantische heb ben uitgevoerd? Ach, die Berlijners begrijpen veel en het zijn zulke hoffelijke menschen. Zij hebben mij dadelijk 's avonds getelegrafeerd, dat het een groot succes was geweest. Nu, toen ik in het conservatorium dat telegram kreeg, heb ik mij natuurlijk erg blij gejnaakt, en toen ben ik naderhand naar Imperial ge gaan en heb er een heele goulasch gegeten ik zit altijd in de gelagkamer aan de groote ron de tafel met de snorders (de fiakers, koetsiers der „aapjes"), en ik heb hun gezegd: vandaag geef ik een rondje. De lui vroegen, of ik jarig was. Neen, zeg ik, vanwege mijn succes met mijn Romantische in Berlijn. Daar begrepen ze geen snars van en ik heb hun eerst moeten vertellen, wie ik was, en wat gelooven jullie, wat die koetsiers toen hebben gedaan? Ver weg zijn ze van me gaan zitten, uit louter respect, en wat een moeite heb ik gehad, om ze weer bij mij te halen, om het rondje te drin ken! Nu, leuk is het waarachtig, als je zulk een succes hebt gehad!" Het waren de dappersten geweest, die de achtervolging door gezet hadden, maar nu ze opeens zoo'n geheimzinnig licht ach ter zich zagen aankomen, de geluiden hoorden en in de opening gekomen, een hun onbekend iets op het water zagen drijven, verloren ze hun bol heelemaal en sprongen pardoes in het water. „Ziezoo, die zijn we kwijt. Nu gauw naar het toestel en ver der!" De kluizenaar schrok niet minder dan de wilden van het toestel. In zoo'n boot kregen ze hem van zijn leven niet. Dan liever voor altijd op zijn eiland gebleven. Er was g«en tijd voor lang praten, de anderen kropen in hun vliegtuig, de klui zenaar stond bij de opening in de rots en wuifde hen vaarwel toe. Maar zeer weinigen, die Bruckner kenden, hebben tijdens zijn leven benul gehad van ziin muzikale dapperheid. In het gewone leven maakte de oude kunstenaar trots zijn cae sarsschedel met den vogelsnavelneus en de roofvogeloogen zeker niet den indruk van een stoutmoedig, zelfbewust mensch. Hij had verschrikkelijk veel respect voor ,,hoogeren", niet alleen voor den Kaiser en den Herrgott, die voor hem zoo ongeveer op denzelfden trap stonden, maar ook voor geestelijke heeren en ambtenaren. Hij kuste iederen geestelijke de hand. Hij scheen zoo deemoedig. En toch was hij zich bewust van een bijkans revolutionnaire dapperheid. Dat was zijn trots, dat hij iets dorst te wagen, dat hij het had gewaagd, na tuurlijk in de muziek. Het is moeilijk musici van thans te doen gevoelen, met welk gevoel Bruckner bezield was, als hij componeerde. Hij voelde, om het zoo te zeggen, altijd de strenge oogen van zijn leermeester Simon Sacher ach ter zich en was er zich fel van bewust, dat er iets verschrikkelijks boven zijn hoofd hing, wanneer hij de heilige geboden en wetten der harmonieleer overtrad. Hij zeide eens tot zijn leerlingen: „Dat is een gebod, dat maar een maal onze allergrootste heeft mogen overtre den, onze Beethoven" nooit sprak Bruckner den naam van Beethoven uit, zonder met diep- sten eerbied driemaal het kruisteeken te ma ken „Maar dan heeft nog iemand anders dit durven wagen. Dat was een verschrikke lijke onbeschaamdheid! En weten Jullie, wie dat was? Dat was ik! Ik, Anton Bruckner, in mijn eerste en daarom noem ik haar den Kecken Zahn". Ja, dat zal waarachtig geen mensch gelooven, wat ik al heb durven wagen!" Inzicht in onze historie vordert dat ieder katholiek zijn Universiteit steu- ne. Als de rijpe vrucht der katholieke middeleeuwen geboren, behoort tot onze emancipatie de volledige eigen Universi teit. voudigste zaak van de wereld. Maar, beloof me eerst, dat je over niets verwonderd zult wezen, al komt mijn verzoek je ook nóg zoo vreemd voor. Sinds de verbreking onzer verloving voel de ik me vreeselijk eenzaam. Daarom zocht ik afleiding en vertoonde me veel in gezelschappen. Nu heb ik bij een vriendin een man leeren ken nen, voor wien ik me interesseer. Hij interes seerde zich ook voor mij en heeft me ten huwe lijk gevraagd. Eerlijk gezegd, is het van mijn kant hier niet de groote, echte liefde. En toch ben ik besloten met hem te trouwen." Met verbazing had Freddy geluisterd. Dat was toch wel wat te vlug in z'n werk gegaan- Er was nog geen maand sedert het verbreken hunner verloving verloopen en nu had Sylvia al een plaatsvervanger voor hem gevonden. Hij kende haar tè goed, om niet te weten, dat zij niet den eersten den besten zou nemen. Kort en zakelijk antwoordde hij: „Maar wat heb ik verder met die zaak te maken? Dat is een aangelegenheid waarin je zelf moet beslissen." „Och, Freddy, dat is nu juist," kreeg hij ten antwoord. „Jij moet me daarbij helpen. M'n aanstaande man is doctor in de Scheikunde, hij is zoo heel anders dan jij en een beetje moeilijk ie begrijpen. Hij is vreeselijk precies en wel wat te veel met zichzelf ingenomen. Nu heeft hij bü kennissen van mij naar mij geïnformeerd. Maar veel is het niet, wat hij daar over mij gehoord heeft- Nu zou ik jou willen vragenof jij misschien zoo lief zou willen zijn, hem eenige inlichtingen over mij te geven." „Inlichtingen over jou?" her- haalde de ver- i blufte Freddy. „Maar waarvoor heb je juist mü I daarvoor uitge- kozen? Mü, je gewezen verloofde?" „Maar, lieve Freddy, wees toch verstandig. Wie kent me beter dan jü? We hebben twee jaren lang goed met elkaar kunnen opschieten. Jü zou een aantal goede eigenschappen van mü kun nen opsommen." Freddy moest toegeven, dat ze hierin gelijk had. „Als je dat ernst is, Sylvia," sprak hij, „dan ben ik natuurlük bereid. Maar hoe stel je je dat voor? Moet ik hem nu gaan opzoeken om een lofrede op mün gewezen en zün aanstaande ver- verloofde te houden? Zal de man dan niet den ken, dat ik van Lotje getikt ben?" Volstrekt niet, lieve Fred. En voor mü is het per saldo een levenskwestie. Geloof me, ik ken hem. En je hoeft niet persoonlijk met hem te spreken. Je kunt hem eenvoudig schrijven." Schrijven? Dat is een idee!" Freddy slaakte een zucht van verlichting. „Ja, natuurlijk, ik zal hem een brief schrijven." Haastig haalde Freddy een vel schrijfpapier voor den dag en greep naar z'n vulpenhouder. „Schrijf hem een lieven, keurigen brief," ver- zocht Sylvia vleiend, „een brief, waarin je hem met z'n keuze oprecht gelukwenscht en waarin je wat goede hoedanigheden van me opsomt. Dat ik een zuinige huisvrouw zal zün, een lief, opgewekt karakter heb en zoo al meer. Enfin, ik ben er van overtuigd, dat je dien brief uit stekend zult opstellen." Freddy loosde een diepen zucht, 't Was niet zoo makkelijk als Sylvia zich dat wel voorstelde. Hij begon: „Weledelzeergel. Heer; Ik wensch u van harte geluk. „Neen, Sylvia, dat gaat eenvoudig niet." Drif tig schoof hü het papier van zich af. ,,'t Is meer dan dwaas, wat je van mü verlangt." Ook Sylvia scheen er niet mee ingenomen te zün. Ze dacht even na. „Weet je wat, Freddy, je schrijft den brief eenvoudig aan mü- Schrijf me dat je er spüt van hebt, zoo overijld gehandeld te hebben en dat Je nu inziet, wat je aan mij verloren hebt, enz." „Ja, lieveling, dat gaat!" riep Freddy ver heugd, „en dat doe ik ook graag voor je," en hij begon opnieuw: „Mijn innig geliefde Sylvia 't Werd een mooie brief aan het meisje, dat hü oprecht lief had. Sylvia keek over z'n schou der, las woord voor woord mee en was diep ge roerd. Ze had nooit geweten, dat Freddy zulke prachtige brieven kon schrijven. En Freddy schreef verder: „M'n verlangen naar je vroolüken lach, naar je heele persoonlijkheid is zóó groot, dat het mü onmogelük is, dit in woorden uit te drukken." Nu kon Sylvia zich niet meer inhouden. „Freddy!" riep ze, „zeg eens eerhjk, bezit ik inderdaad die goede eigenschappen, waarover je schrijft en verlang je zoo echt naar me?" „Natuurlük," zei hü kort en schreef verder zonder op te zien: „Van ganscher harte wensch ik je toe, dat de toekomst je het geluk moge brengen, dat ik met je verloren heb." Beiden lazen ze den heelen brief nog eens langzaam over. Toen zei Sylvia: „Luister eens, Freddy, het is toch eigenlük onzin. Mijn doctor in de Scheikunde zal en niet ten onrechte vragen: „Maar, als dat meisje zoo veel prachtige eigenschappen bezit en die man zooveel van haar houdt, waarom houdt hij haar dan niet voor zich zelf en trouwt zoo gauw mogelijk?" „Maar dat wil ik ook graag doen!" riep Fred dy, terwül hü opsprong, haar omhelsde en haar in 't oor fluisterde: „Waarom zou ik ook zoo'n lief, verstandig viouwtje aan een ander gunnen, dat op 't juiste oogenblik, den Juisten uitweg vindt, om haar verbroken verloving weer aan te knoopen?" op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen FWf A bü levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door T-» bü een ongeval met f Ovi" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen OU»" doodelüken afloop i mDU«b bü verlies van een hand, een voet of een oog. door A Hruschka De moordenaar moet beïnvloed zün geweest door omstandigheden, naar welke wij op het °ogenblik nog moeten raden. Wendland heeft Natuurlijk de kapitalen der Von Turnwald's *oo goed mogelijk belegd in de ondernemingen, die in de huidige omstandigheden de beste Waarborgen schijnen te bieden. Maar u weet Evengoed als ik, dat zelfs bü solide onderne mingen ernstige moeilijkheden, transacties, daaronder groepen of personen hebben te lijden, hoociig maken. Heeft misschien mevrouw Von Turnwald op lets van dien aard gezinspeeld? Neen, met geen woord. Wij hebben daar- °ver niet gesproken. Maar ik vermoedde on middellijk, dat vrees voor de ontdekking van ®en gepleegd bedrog de aanleiding tot den moord was geweest. Om diezelfde reden moesten dan de documenten verdwünen, waarin het be wijs was te vinden. Mi, Uliemann wreef zich peinzend de kin. Een scherpzinnige conclusie moest hij be kennen. Geen conclusie mijnheer; enkel een der vele mogelijkheden, omtrent welke wij nog in het duister tasten. Laten wij ons voor het oogenblik tot één punt bepalen: wij moeten den valschen commissaris ontdekken en het gestolen dossier terugvinden. Je hebt gelijk; wat je daar zegt, is voor 'fc oogenblik het voornaamste. Ik zal, zoo noodig, al onze mannen op de been brengen. Laat vooral ook een onderzoek instellen naar een handelsreiziger met name Otto Meller en zün verleden. Hij is de man met de krij- schende stem, van wien de chauffeur Staufer ons verteld heeft, dat hij Mr. Wendland wachtte vóór op de Schmelz. Hij heeft in de Alserstrasse nr. 50 een kamer gehuurd, maar bevindt zich nu op reis. Met hem staat in betrekking een jong meisje, dat zich Anna Milden noemt en eveneens moet worden opgespoord. Maar alstu blieft, met de uiterste voorzichtigheid! Geen van de twee mag vermoeden, dat er verdenking op hen rust, anders Hoe weet je dat die Meller De man met de krüschende stem is? Ik ben er volkomen zeker van; dat moet u voor het oogenblik voldoende zün. Maar ik verzoek u dringend, mij onverwüld te verwittigen, in geval u iets mocht ontdekken en vóórdat u den een of anderen maatregel neemt. Mag ik daarop rekenen? Ja, ik beloof het je. Maar leg mü nu eens uit, hoe Den volgenden keer, münheer. Vandaag heb ik geen minuut meer te verliezen. ziens Tot Op zijn terugweg naar de Bernardgasse, waar hü enkele kleinigheden wilde halen, dacht Silas Hempel nog eens grondig na over de his torie van het verdwenen dossier. Geen twüfel: iemand had zich van die papie ren meester gemaakt, omdat er waarschünlijk een copie van de acte van afstand bij was, mis schien zelfs de tusschen Mr. Wendland en Ulrich Von Turnwald gevoerde correspondentie. En ook hier duidde alles op Ulrich, want hü alléén kon belang hebben bij het verdwijnen van de papieren. Een baken op den te volgen weg; die zich iederen dag duidelük aflijnde. Thuis vond Silas een brief en een telegram. De brief kwam van Sperber-Eck, het telegram uit Buenos Aires. Hij legde den brief voor een oogenblik ter züde en opende met spanning het telegram. 't Behelsde, zooals hü had verwacht, het ant woord op zün telegram aan de politie te Buenos Aires, met verzoek om inlichtingen aan gaande Meller en Andagola. Maar het antwoord was een teleurstelling. „Otto Meller" was te Buenos Aires onbekend, er was daar nooit een koopman, die zoo heette, gevestigd geweest. Niet minder onbekend was de naam Von Turnwald. Daarentegen was, niet alleen te Buenos, maar ook in de provincie Entre Rios, zeer goed bekend de heer Juan Andagola, die tot de rükste en voornaamste in woners behoorde. Als zoon van een Duitschen kolonist, die de farm „Villa Solis" stichtte en met veeteelt op groote schaal in korten tijd een zeer aanzien lijk vermogen verwierf, had Juan Andagola, 12 jaar geleden, na den dood van zün vader, de reusachtige bezitting overgenomen en ze nog aanhoudend vergroot. Hij was gehuwd met een Duitsche, vroeger gouvernante, die hem flink ter zijde stond. Andagola' bezat ongeveer 30.000 runderen en kolossale kudden schapen. Hü' handelde in wol, levend vee en vleeschconserven. Zelfs naar Amerikaansche begrippen moest hij ontzaglijk rijk zijn. Hij en zün vrouw bevonden zich op het oogenblik op reis in Europa. Andagola was groot en slank, had donker haar, droeg een lit- teeken boven het linkeroog. Zijn vrouw, een schoonheid van den eersten rang, was blond. Zü' hadden hun eigen, geheel uit aluminium ge maakte auto medegenomen en ook hun eigen chauffeur, met name William Grant, een Engelschman. Hempel omklemde met beide handen zü'n hoofd. Hü gevoelde zich vreeselijk opgewonden. Wat bleef er nu over van al zün vermoedens? Alles stemde overeen met wat Andagola en z'n chauffeur gezegd hadden. En dan, dat litteeken boven het linkeroog! Was Andagola inderdaad de zoon van een landverhuizer, dan kon hü niet Ulrich Von Turnwald zijn. En was hij zoo onmetelijk rük, hoe zou hü dan moorden hebben gepleegd, om zich in 't be zit van Sperber-Eck te stellen? En toch De moorden waren gepleegd. De acte van af stand was verdwenen. De bewoners van Sper ber-Eck werden stelselmatig bespied, en steeds had dicht bij de plaats van de misdaad de „zilveren" auto gewacht. Dat waren feiten. En alleen door den per soon van Ulrich Von Turnwald kwam er licht in het somber duister van de feiten.... Uren lang bleef Silas Hempel in diep en fol terend gepeins verzonken. Hij wilde, hü kon zich niet ontveinzen: het antwoord uit Buenos Aires sloeg al zijn conclusies den bodem in. XVIII Eindelük greep Silas Hempel naar den brief van Sperber-Eck dien hü in zün opgewonden heid byna vergeten had. De brief was van Roland en meldde de ont dekking van 't hjk in het Nasswald; omtrent de indentiteit van 't slachtoffer schreef de jonge man, kon er geen twüfel bestaan; 't was Anna Milden. Roland schreef ook, dat, tengevolge van die verschrikkelüke ontdekking, de gezondheid van zijn moeder naar lichaam en geest veel te wenschen overliet en haar omgeving zeer onge rust maakte. Dr. Thomaier die iederen dag naar Sperber-Eck kwam, zette een ernstig gezicht, sprak van moreele en physieke depressie in hoogen graad en verklaarde ronduit, dat 't her stel van de zieke veel tijd zou vorderen. Hij drong er op aan, dat mevrouw Von Turnwald verstrooiing zou zoeken, b;j voorkeur in een reis naar het Zuiden, maar zij weigerde beslist, hardnekkig en maakte zich büna boos, wanneer pe dokter op dien raad terugkwam. Roland's moeder ontving niemand en had, Voor zich persoonlijk, alle verkeer met de buren, zelfs met haar oude vrienden van Drobny, afge broken. Alleen voor Lilly Lansberg en voor Mr. Sorel, die weer bü zijn familie op „Heimdeele" verbleef en lederen dag naar haar toestand kwam informeer'en, maakte zij een uitzonde ring. Dikwijls zat zü uren lang in de muziekkamer en luisterde naar 't spel van Vera en Mr. Sorel. De muziek, die haar vroeger niet interesseerde, scheen nu een weldadigen invloed op haar uit te oefenen. Hij, Roland en zijn zuster waren natuurlük altijd bü hun moeder, in zooverre zü niet het bepaalde verlangen uitdrukte, alléén te zün. Maar beiden hadden de smartelüke gewaarwor ding, dat de arme mama niet veel gaf om hun aanwezigheid, die haar zelfs zenuwachtig scheen te maken. Naar münheer den bibliothecaris had zy herhaaldelijk gevraagd. Was hü nog niet klaar met 't aankoopen van boeken, en wanneer zou hü eindelük terugkeeren op Sperber-Eck? Hempel staarde, weemoedig peinzend vóór zich uit. Arme moeder! Hü begreep zoo goed, wat er in haar omging, wat zü' moest lüden, zonder het te kunnen toonen, zonder haar overkropt ge-v moed te kunen ontlasten. (Wordt vervolgd.) i

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 13