De Nederlandsche export
JidvefJml vonden dag
De luchtroovers van Hoitika
Hoofdpijn
Hartjes
Bevordering een dringende noodzaak
Stilstand beteekent
achteruitgang
De voorgeschiedenis
van Serajewo
F 250.-
DINSDAG 4 JULI 1939
(NZhcfafyfC U. firwt
Het Geheim van de
zeven Schoorsteenen
DE „FILM-GILDE ZURICH"
Ambachtsschool te Kerkrade
j Gemma's- j
VAN MIJNHARDT
DOOR AGATHA CHRISTIE
Hoezeer de internationale spanning
tusschen de groote mogendheden de
geesten ook bezig houdt, de behoeften
van ons nationale economische leven blijven
in alle omstandigheden gebiedend en zonder
uitstel de aandacht vragen. Onder die be
hoeften neemt het exportbelang een der
voornaamste plaatsen in. De mededeeling
van den Regeeringspersdienst, in het begin
van deze maand gedaan over de oprichting
door de Regeering van een Stichting tot Be
vordering van den Uitvoer, eischt weer eens
de algemeene belangstelling op voor dit on
derwerp.
Hieronder willen wij in 't kort nagaan,
welke beteekenis bevordering van den uit
voer voor de welvaart van ons land heeft
en waarom het inderdaad dringend noodza
kelijk is, den uitvoer op te voeren.
Richten wij ons eerst tot de beteekenis
van den uitvoer voor de volkswel
vaart.
Sinds 1929 is de waarde van den export,
gelijk algemeen bekend, aanzienlijk gedaald.
In 1935 bedroeg zij nog slechts 34 pCt. van
de waarde in het laatste haussejaar; sinds
dien is zij in 1938 weer tot 53 pCt. gestegen.
Ondanks deze betere ontwikkeling is de
achterstand ten opzichte van 1929 nog be
langrijk genoeg, niet minder dan 47 pCt
Bij de beoordeeling van deze cijfers dient
men echter rekening te houden met den in
vloed van dalingen van het algemeen prijs
niveau, of anders geformuleerd: verande
ringen in de waarde van het geld. Op zich
zelf zeggen de waardecijfers dus te weinig.
De hoeveelheidscijfers van onze uitvoer-
statistiek zeggen echter niet veel méér.
Weliswaar is in deze gegevens de invloed
van waardedalingen van het geld uitge
schakeld, maar deze cijfers worden weer
beïnvloed door verschuivingen in de struc
tuur van den uitvoerhandel, waardoor bijv.
het aandeel, dat eenige zware, maar noch
economisch noch in waarde belangrijke pro
ducten in het totale gewichtscij fer hebben,
kan zijn gestegen en het aandeel van lich
tere maar belangrijkere goederen kan zijn
gedaald. Conclusies op grond van de hoe
veelheidscijfers zijn dus zeer speculatief;
iiier zij dan ook slechts vermeld, dat deze
cijfers van 1929 tot 1935 een daling met
13.7 pCt. hebben te zien gegeven, waarna
weer een herstel tot op het niveau van eerst
genoemd jaar intrad.
Daarentegen zegt het wél iets, dat de da
ling van de waarde van onzen uitvoer sinds
het intreden der thans reeds tien jaren
durende depressie uiteindelijk even sterk
is geweest als die van de waarde van den
totalen wereldhandel volgens becijferingen
van den Volkenbond, bij welke berekening
de invloed van depreciatie of devaluatie der
respectievelijke valuta's geheel werd uitge
schakeld: die daling bedraagt in beide ge
vallen 47 pCt.
Men zou dus op het eerste gezicht zeggen,
dat de ontwikkeling van onzen uitvoer zoo
ongunstig nog niet is. Men zou in deze
meening gesterkt kunnen worden, indien
men, door den export te splitsen volgens
den graad van bewerking der producten, de
gevolgen van de exportdaling voor de werk
gelegenheid in ons land nagaat.
Immers blijkt dan, dat het aandeel der
onbewerkte, gedeeltelijk bewerkte en der
geheel bewerkte goederen in het totaal in
1938 nagenoeg niet afwijkt van de overeen
komstige verhoudingscijfers in 1929.
Toch zijn er wel degelijk structureele ver
anderingen opgetreden; dat leert ons een
beschouwing van de uitvoerpositie der af
zonderlijke bedrijfstakken. Hier blijkt, dat
vooral de uitvoer van de producten der tex
tielnijverheid, van de hout-, kurk- en stroo-
bewerking, van de fabricage van aardewerk,
cement, glas, kalk en steen, alsmede van de
voedings- en genotmiddelen sterk is ach-
teruitgeloopen. Andere bedrijfstakken heb
ben zich beter op de vreemde markten kun
nen handhaven, terwijl slechts de metaal
producten, de voortbrengselen van den
mijn- en scheepsbouw en van de chemische
nijverheid ten opzichte van 1929 minder ge
daald zijn dan het gemiddelde van het ge-
heele bedrijfsleven.
Er is verder geen enkele bedrijfstak,
waarin het aandeel van den uitvoer in de
totale productie (voor de binnen- en buiten-
landsche markt samen) sinds 1929 is geste
gen. Uit de cijfers, in het Weekblad Econo
mische Voorlichting van 16 Juni gepubli
ceerd, blijkt, dat de scheepsbouw, de lederin
dustrie, de cacao- en chocoladefabrieken
nog 't beste figuur maken, daar 't aandeel
van hun buitenlandschen afzet in de totale
productie ongeveer 8090 pCt. van die ver
houding in 1929 bedroeg. Een zeer ongun
stige positie blijken de tricotagefabrieken,
de wolnijverheid, ijzer- en staalgieterijen,
margarinefabrieken en rubbernijverheid in
te nemen
Al deze verschuivingen nu zijn voor de
economische ontwikkeling van Neder
land zeer schadelijk. Verschillende
bedrijfstakken kunnen veel minder expor
teeren, dan waarop hun installaties en hun
kapitaal zijn berekend, terwijl zij op de bin-
nenlandsche markt geen volledige compen
satie voor den verloren afzet kunnen vin
den. Er zijn dus evenzoovele noodlijdende
industrieën, evenzoovele arbeiders, die in
hun oorspronkelijke vak overbodig zijn,
evenzoovele bedrijfsinstallaties, die ten
deele renteloos en ongebruikt zijn. Bevorde
ring van export is hier de eenige hulp
Daarbij komt echter nog, dat gespeciali
seerde onderzoekingen hebben aangetoond,
dat juist de producten van kapitaal-inten
sieve bedrijven, die relatief veel kapitaal als
machines, werktuigen en gereedschappen
gebruiken, in ruimere mate worden
geëxporteerd dan de goederen, die voortge
bracht worden door de z.g. arbeidsintensieve
bedrijven, waarvan de loonkosten een be
langrijker deel in den totalen kostprijs uit
maken. Ook dit is een ongewenschte toe
stand, waarvan de gevolgen op de Neder
landsche arbeidsmarkt ondanks de recente
geleidelijke daling van het werkloozenaantal
duidelijk gevoeld worden. Luxe-artikelen
zijn meestal tamelijk arbeidsintensief; juist
deze kwalitatief hoogstaande producten lij
den zwaar onder het gemis aan koopkracht
in de afzetlanden. Maatregelen ter bevorde
ring van den uitvoer van deze arbeidsinten
sieve voortbrengselen zijn dan ook zeer
nuttig en wenschelijk.
Een' derde grond voor actieve export
inspanning ligt in den feilen concurrentie
strijd, die thans tusschen de groote Euro-
peesche mogendheden op de buitenlandsche
markten wordt gevoerd en waarin alle mid
delen van den modernen handelspolitieken
oorlog te baat worden genomen, als daar
zijn: exportsubsidies, ruiltransacties, cre-
dietfaciliteiten, export-credietverzekering,
e.d. Nederland loopt gevaar in dezen strijd
de klappen te krijgen, indien het niet even
eens zijn wapenen terdege onderhoudt en
het arsenaal waar noodig uitbreidt.
Verschillende maatregelen zijn daartoe
inderdaad reeds getroffen; wij behoeven
slechts te wijzen op de vèfhooging onzer in
voerrechten, de contingenteeringen, de
exportcredietgaranties, de subsidieering van
den uitvoer van bepaalde, meestal arbeids
intensieve, producten van onze Nederland
sche industrie, en op de economische voor
lichting, die thans aan alle exporteurs ter
beschikking is gesteld. Maar men dient zich
te realiseeren, dat men er nog lang niet is.
Exportbevordering is een dringen'de
noodzaak. Het aandeel van Nederland
aan den uitvoer naar Duitschland is
van 27 pCt. in 1929 tot 15 pCt. in 1938 terug
gegaan en dat niet door een stijging van
andere posten. ïïieuwe klappen hebben wij
gekregen door den Anschluss van Oostenrijk
en Tsjecho-Slowakije.
Verschillende bedrijfstakken hebben een
groot deel van hun productieapparaat on
derbezet.
Diverse verschuivingen in de structuur
van onzen uitvoer hebben de tendenz, de
werkloosheid in ons land te doen toenemen,
en slechts onder den invloed van andere,
gunstiger omstandigheden geeft de ontwik-
Keling der desbetreffende cijfers een tegen
gestelde richting aan.
Men dient zich ten slotte te realiseeren,
dat stilstand achteruitgang beteekent, zeker
in een tijd van strijd, als waarin wij thans
leven en waarbij een ieder tracht de ande
ren te verdringen. Ook voor Nederland, een
land, waarin het belang per inwoner bij den
uitvoer vrijwel het grootst ter wereld is, een
land, dat altijd in den internationalen han
del zijn voornaamste bron van inkomsten
heeft gezien, een land, dat tegenwoordig een
industrieele structuur bezit, die slechts door
export kan worden gehandhaafd, ook voor
Nederland geldt in zekere mate de slagzin:
exporteer of sterf.
Het was een mooie zomer, de zomer van 1914.
Europa verkeerde op politiek gebied in rust.
Alleen in Albanië speelde zich een bloedige
staatkundige ontwikkeling af. De prins Von
Wied trachtte een kroningskroon te verwerven.
Geamuseerd keek de wereld toe, hoe die Bal
kan-operette zou afloopen. Er zou alleen maar
stof tot lachen zijn geweest, hadde niet een
verdwaalde domme kogel den Nederlandschen
overste Thompson getroffen in een gevecht te
gen de opstandelingen, die probeerden Durazzo
te veroveren en den binnengedrongen Mbret,
den prins Von Wied, te verjagen. Stof voor een
algemeen conflict leverde het Albaneesche avon
tuur niet op. Europa verkeerde in vacantie-
stemming De leidende staatslieden waren hun
ministeries ontvlucht. Markante staatshoofden
waren op reis, Keizer Wilhelm II van Duitsch
land koerste op zijn jacht, de „Hohenzollern"
in de Noorsche fjorden, de president der Fran-
sche republiek, monsieur Poincaré, bracht een
bezoek aan den Russischen bondgenoot te St.
Petersburg. Vooral in Berlijn leken de staats
zaken stil te staan en de Wilhelmstrasse was
als verlaten. De Rijkskanselier Von Bethmann
Hollweg vertoefde op zijn landgoed Hohen-
finow in Oost-Pruisen, de overige ministers
en ook de hooge leden van den Generalen Staf
zochten verpoozing in het buitenland. Alleen
op den Ballhausplatz te Weenen heerschte eenige
bedrijvigheid, wijl het kleine Servië, ietwat
onstuimig geworden na zijn overwinningen in
de Balkanoorlogen, nogal lastig was. Maar dat
deerde Weenen overigens niet, Men vermaakte
zich daar kostelijk met Léhar's operette „Die
lustige Wltwe", waarin de draak werd gestoken
met de Balkan-diplomaten. Niets deed vermoe
den, dat de groote „Kladderadatsch", waarvan
men spottend wel gewaagde, maar die men pas
in verre toekomst verwachtte, zoo nabij was.
OostenrijkHongarije, het machtige keizer
rijk aan den DonaU, geregeerd door den eer-
biedwaardigen keizer Franz Joseph, had grooten
invloed uitgeoefend op den gang van zaken tij
dens de Balkanoorlogen. De vereenigde Bal-
kanstaten alleen Roemenië hield zich afzij
dig versloegen Turkije, maar na hun over-
wihning raakten zij met elkander in conflict.
Dit conflict voerde tot den tweeden Balkan
oorlog (Juni-Augustüs 1913). Servië, dat teleur
gesteld was in zijn yerwachtingen, het Noorden
van Albanië te verwerven en daarmede een
haven te verkrijgen aan de Adriatische Zee.
verlangde schadeloos gesteld te worden in Ma
cedonië en wenschte een haven te bemachtigen
aan de Aegeïsche Zee. Bulgarije, gesteund door
de Donau-monarchie, die uit zucht naar zelf
behoud den Balkanbond wilde breken, weigerde.
Roemenië, dat tot dusverre neutraal was ge
bleven, verlangde plotseling gebiedsuitbreiding
in de Dobroedsja. Rusland wilde den Balkan-
bond redden en trachtte het ieder naar den zin
te maken, maar ondersteunde toch op de eerste
plaats Servië. Bulgarije stond alleen tegenover
zijn vroegere bondgenooten en verloor weer
bijkans alles, wat het in den eersten Balkan
oorlog had veroverd. Koning Carol van Roe
menië dicteerde aan Tsaar Ferdinand van Bul
garije den vrede van Boekarest, welke aange
vuld werd door den vrede van Constantinopel
tusschen Bulgarije en Turkije. Roemenië kreeg
de Dobroedsja tot de lijn ToertoekaiBaltsjek,
Servië Noord-Macedonië en Griekenland Zuid-
Macedonië. Bulgarije behield slechts een kust
strook aan de Aegeïsche Zee en moest Adria-
nopel aan de Turken teruggeven. Een poging
van oostenrijk, om deze bepalingen nog gewij
zigd te krijgen, vond geen voldoende onder
steuning bij de mogendheden, ook bij Duitsch
land niet. De rust op den Balkan was voorloopig
weergekeerd. De Balkanstaten waren militair
uitgeput en hadden volop Werk, hun veroverde
gebieden economisch on ««n»: te brengen.
Alleen in Servië bleef het woelig. Dit land
bleef droomen van een Groot-Servië. Het had
geen haven gekregen aan de Adriatische Zee
en de Groot-Servische geheii ,e genootschappen
weten dit niet ten onrechte aan Oostenrijk. Zij
verdubbelden daarom hun propaganda tegen
de gehate Donau-monarchie, daarbij steunend
op geheime hulp van Rusland. Het aanzienlijk
grooter geworden Servië beschouwde vooral Bos
nië en Herzegowina als zijn erfgoed. Deze land
schappen waren op het Congres van Beriijn in
het jaar 1878 onder de administratie van Oos
tenrijk geplaatst. Oostenrijk moest jaren lang
in deze gebieden den eenen opstand na den
anderen onderdrukken. In 1909 lijfde het de
toen vrijwel gepacificeerde landschappen bij de
monarchie in. Zij kregen echter een eigen ad
ministratie en een Lanadag. Deze annexatie
deed de revolutionnaire propaganda den groot-
Servische nationalisten toenemen. In Juni 1914
zouden voor het eerst de groote legermanoeuvres
in Bosnië worden gehouden onder leiding van
den troonopvolger Franz Ferdinand. Dit werd
door de groot-Serviërs als een uitdaging be
schouwd en was van Oostenrijksche zijde ook
wel als zoodanig bedoeld. Na afloop der ma
noeuvres bezocht Franz Ferdinand met zijn ge
malin Serajewo en aldaar rijpte het zaad, ge
strooid door de groot-Servische geheime bon
den. Twee aanslagen werden gepleegd. De eerste,
een bomaanslag, mislukte. De tweede, gepleegd
met de revolver door den zeventienjarigen Ser
viër Prinzip, trof doel. De aartshertogin en zijn
gemalin werden gedood.
Signora Gemma Salvani was meer dan vol
doende in 't bezit van solide staatspapieren, om
een huis harer droomén te laten bouwen, zoo
dra ze in de gelegenheid was, er in te gaan wo
nen. Jaren lang had ze in voorname badplaat
sen gewoond, om haar dochters Uit te huwe
lijken en daarna om genezing te vinden voor
de rheumatiek van haar man. Nu was ze aheen.
Haar man was dood en haar dochters waren
getrouwd.
Zoo werd dan de villa in de omstreken van
Florence geheel naar haar zin gebouwd en op
haar aanwijzingen, evên gezellig als practisch
ingericht. Er was een paviljoen en een broeikas
met camelia's en op i Juli had ze de villa be
trokken.
Echter, er Was nog geen Week voorbij, of aan
den gezichteinder van Signora Gemma's lande
lijke idylle pakten Zich donkere wolken samen.
Haar tuinman bleek een ijverig dienaar van
Bacchus te zijn; diens vrouw roofde eenvoudig
de mooiste groenten uit den moestuin om ze
naar de markt te brengen. De Signora begreep
wel, dat men zoo 'n tuinman moest ontslaan,
maar wat kon zij, een bejaarde, alleenstaande
vrouw uitrichten, tegen dien man, een kerel, zoo
sterk als een boom?
Maar daarbij bleef 't helaas niet. Er verdronk
eeh kat in den welput, waardoor het water be
dorven was. Een aantal werklieden: metselaais,
putjesscheppers en smeden, moesten aan 't werk
om de kat er uit te krijgen, den put leeg te ma
ken en te reinigen. Daarna zag het water er
wel weer helder Uit, maar Signora Gemma kon
er niet toe besluiten, er van te drinken en haar
oude dienstbode moest Water gaan halen uit
den put van de' meest nabij gelegen villa. De
dienstbode mopperde geweldig en kletterde tel
kens de twee emmers tegen elkaar, zoodat de
helft van 't Water er uitstroomde.
Toen nam de Signora een kloek besluit. Zij
Vroeg een harer dochters te logeeren. Haar
schoonzoon zou wel kans zien den tuinman
onder den duim te houden, het dienstmeisje
harer dochter kon de oude Mia heipen in de
keuken en bij 't water halen; haar dochter zou
haar zelf gezelschap kunnen houden.
't Kwam echter anders uit dan ze gedacht
had. De dochter, als toegewijde echtgenoote,
hield zich den heelen dag bezig met copieeren
van acten, die haar gemaal uit hoofde van zijn
beroep bij de rechtbank ontwierp. Het dienst
meisje nam haar ambt als waterdraagster zóó
ernstig op, dat ze onophoudelijk naar den put
liep, en haar schoonzoon gevoelde geen lust om
ter wille van een tuinman z'n humeur te be
derven.
Er kwamen nog andere inconveniënten bij
voor de arme Signora. Zij kon geen sigarenrook
verdragen en haar schoonzoon rookte als een
Turk. Hij was ook dol op honden en hij kon
nooit aan tafel gaan, of had een troep van deze
huisdieren uit den omtrek om zich heen, die
wachtten, loerden en sprongen om een brokje
te krijgen.
„Ik had toch maar beter alleen kunnen blij-
Hij dwaalde door het ruim tusschen al de kisten en zakken
rond, tot hij een trapje ontdekte, waar hij vlug opklom. Toen
hij op het dek kwam, liep hij regelrecht den kapitein tegen het
lijf.- Wat was dat? Ze hadden toch geen kleine jongens aan
boord? De kapitein bekeek hem in zijn wonderlijke kleedij van
boven tot onderen en vroeg toen iets in een taal, die Piet niet
verstond.
Hij antwoordde: Zeker, kappie, ik behoor tot de lading voor
Rotterdam bestemd. De ander vertrok zijn mond tot een breede
grijns: Rotterdam? Weer vroeg hij iets, dat Piet niet begreep,
maar hij zei: „Jawel, Rotterdam, Holland." „Hullend", herhaal
de de kapitein en maakte een gebaar van: Hoe kom jij hier,
aap-in-een-lange-broek?
Deze sinds kort opgerichte Filmvereeniging
richt zich, aldus de aankondiging, op de eerste
plaats, naar het ideëele goed.
Zij wil o.m. een tegenhanger vormen van de
Duitsche filmmaatschappij door het producee-
ren van films, die door hun strekking en artis
tieke kwaliteit ertoe bijdragen de democrati
sche gedachte te verdiepen en te verbreeden.
Zü gaat zelfs verder; door middel van karak
tervolle speelfilmen wil zij strijd voeren tegen
de sensatie- en anti-democratische tendenzfilms.
Verder staat op het programma: vertooningen
van cultuurfilms, waarbij bekende vorschers
uit alle landen der wereld voordrachten en
lezingen zullen houden.
Ook tracht de „Film-Gilde" het contact tus
schen haar leden onderling te bevorderen door
middel van zgn. „Film-Clubs". Daardoor tracht
zij tevens te bereiken, dat de leden een oordeel
uitspreken over moreele en artistieke vraag
stukken, die zich bij de filmproductie voordoen.
Door haar relaties met de voornaamste stu
dio's over de geheele wereld, wil „Film-Gilde"
bereiken, dat zij met de internationale „film-
markt" op de hoogte blijft en steeds het aller
beste uit de productie van alle landen in haar
bezit krijgt.
Een van de belangrijkste plannen in de toe
komst is het organiseeren van een filmwedstrijd
op het gebied van de cultuurfilm. In verband
met deze plannen heeft de Film Gilde zich tot
den heer Eduard Pelster gewend, die immers
op het terrein van de cultuurfilm eqj erkende
specialiteit is.
Over genoemde plannen zullen wij te zijner
tijd nog nadere mededeelingen doen.
Tot leeraren van de op 1 September te ope
nen R.K. Ambachtsschool te Kerkrade werden
benoemd de heeren W. J. Beeker, Utrecht,
machinebankwerken; W. L. v. d. Steen, Breda,
vuur-, plaat- en bankwerken, electrisch en
autogeen-lasschen; G. A. Leemers, Heerlen,
timmeren en bouwkundig teekenen; J. J. W.
v. d. Weghe, Kerkrade, electro-technisch tee
kenen, vaktheorie; P. J. Maessen, Beek
vakteekenen aan bankwerkers, en H. H. Graus,
Eindhoven, electrotechnische bankwerken en
montage.
De directeur, de heer N. J. Sterk, zal les ge
ven in natuurkunde en vaktheorie; aalmoeze
nier E. Beel in Maatschappijleer.
ven," dacht Signora Gemma. Ze hield van orde
en regel en nu werden al haar vaste gewoonten
omver gekegeld- Maar 't zou nog erger worden
in de villè,.
Toen de tweede dochter, die drie kinderen
had, vernam dat haar zuster zich bij haar moe
der genesteld had, bracht ze deze een hartelijk
bezoek, waarbij haar echtgenoot liet doorsche
meren, dat de kinderen behoefte hadden aan
buitenlucht en z'n vrouw aan rust.
„Zou er hier in de buurt niet een klein vil-
latje te huur zijn?" vroeg hij.
Hij had al eens rondgekeken, maar er was er
geen een en langzaam aan bracht hij 2'n
schoonmoeder aan 't verstand, dat ze te kort
zou schieten in liefde en rechtvaardigheid, als
ze naliet z'n vrouw en hun drie jongens, de
twee mooie kamers aan te bieden, die nog be
schikbaar waren.
De Signora hield zich eerst een beetje doof.
Zij beefde bij de gedachte aan zooveel men-
schen in haar villa, maar tenslotte gaf ze toch
toe en haar dochter met haar drie zonen kwam.
Voor de arme Signóra was het nu voor goed
gedaan met vrede en rust in 't buitenleven.
Elk oogenblik werd de heele bevolking door
mevrouw Ella gealarmeerd. Geen der drie kna
pen antwoordde, als deze hen luidkeels riep.
Zouden ze in den vijver verdronken zijn, of in
een afgrond gevallen? Zóu een slang ze niet
gebeten hebben? Maar geregeld vond men ze
boven in een boom zitten en ze gaven geen ant
woord, om niet betrapt te 'worden op 't stelen
van fruit. Ze beweerden echter dat ze de vo
geltjes niet aan 't schrikken wilden maken.
Een paar uur later begon echter het gezoek
naar de veelbelovende jongelui opnieuw, met
alle onrust. En wat konden die kereltjes een
oorverdoovend lawaai maken! Neen, heusch,
dacht hun grootmoeder, vroeger weiden de kin
deren toch heel anders opgevoed!
Aan tafel maakten ze aanmerkingen op 't eten
en eischten ieder voor zich hun lievelingskostje.
Van een kip wil-
de een maar
maar hét borstje
Ze maakten et Villa 5
ruzie óver eh
trokken de stuk-
ken uit eikaars handen. Ze dachten er niet
aan hun voeten te vegen, als ze uit den tuin
kwamen, en overal in de villa lagen hoeden,
petten en jassen.
De heele buurt kwam er op af. De dochters
en de schoonzoons konden zich niet van de
wereld afzonderen, om hun oude moeder ge
zelschap te houden. Ze hadden vrienden en
kennissen, die door hen geïnviteerd werden en
natuurlijk kwamen. De vrienden werden door
de schoonzoons hartelijk ontvangen en voor
gesteld aan Signora Gemma, die echter van
wege haar jaren een beetje schuw en zwijg
zaam bleef.
„Jullie moeten je daar maar niets van aan
trekken," zeiden de schoonzoons tot hun vrien
den. „Zoo is ze nu eenmaal, maar overigens is ze
een heel aardige vrouw, een best mensch-"
En de vrienden trokken er zich niets van aan
en dachten er ook niet aan om op te breken.
Als 't tijd werd om aan tafel te gaan. werden
ze natuurlijk uitgenoodigd om te blijven koffie
drinken en dineren.
„Mama heeft kippen genoeg," zeiden de
schoonzoons, „en ook eieren, fruit en groenten,
zalm en sardientjes in blik,"
En zoodoende zag Signora Gemma geleidelijk
al haar etenswaren in huis verdwijnen. Van
tijd tot tijd moest de voorraad aangevuld wor
den, en als er nieuwe kennissen kwamen, moes
ten er schoone lakens en servetten op tafel. En
onophoudelijk bracht de waschvroüw mandèn
met strijkgoed en de dienstboden mopperden
over al die menschen die kwamen en weer gin
gen, zonder ook maar 'n centime fooi te geven.
De vrienden der schoonzoons werden hoe lan
ger hoe intiemer. Ze speelden boccla en bridge,
lieten een draaiorgel komen, om tot midder
nacht te kunnen dansen en staken vuurwerk af.
„Zoo vroolijken we die lieve mama een beetje
op," zeiden de schoonzoons.
Tegen 't einde van het seizoen besloten de
dochters, de schoonzoons en de kleinkinderen
naar de stad terug te keeren en Signora Gem
ma Salvani zat voor 't eerst in drie maanden
alleen aan tafel. Ze ademde diep.
„Ik voel me nu heel anders," zei ze tot haaf
dienstbode Mia. „Ik ben als 't ware ook weer
heelemaal jong."
Ze keek den tuin in, langs de bloembedden,
het paviljoen, de broeikas en mompelde:
,,'t Is allemaal heel mooi, maar voor een
vrouw op mijn leeftijd...."
Ze pakte haar koffers en liet, vóór ze ver
trok, een bord plaatsen, waarop met groote
letters stond geschilderd: Villa te koop.
(Nadruk verboden)
en afle andere pijnen
ATT T~« 1 JQ op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen T"l wr^/\ bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door T"i wp/v bij een ongeval met
xAJuLLi V-/1NI 1 O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen JT OU»" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen JT f Ou#" doodelijken afloop
AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
verlies van een band.
of en oog.
„Ik ben van opinie," zei Lomax, „dat een
vrouw goed werk zou kunnen doen. Een vrouw,
die genoeg, maar niet te veel van de zaak af
weet. Je begrijpt me wel! Een vrouw zou in
dezen wonderen kunnen verrichten de zaak
tactvol ter sprake brengen zorgen dat ze hem
niet in het harnas jaagt. Niet, dat ik een voor
stander ben van vrouwen in de politiekmaar
in haar eigen sfeer kunnen ze veel, zeer veel
zelfs bereiken! Neem Henry bij voorbeeld. Wat
heeft die vrouw van hem al niet voor hem ge
daan! Marcia was onvergelijkelijk, uniek, een
volmaakte politieke gastvrouw."
„Je wilt toch niet, dat ik Marcia uitnoodig
om dit varkentje te wasschen?" vroeg Lord
Caterham angstig. Bij de gedachte aan zijn
volmaakte schoonzuster werd hij al bleek om
den neus.
„Neen.... neen.... u begrijpt me verkeerd.
Ik had het over den invloed van vrouwen in
t algemeen. Neenhiervoor zou ik liever
een jonge vrouw hebben.... een charmante,
geestige, mooie vrouw!"
„Bundie niet, hè? Neen, Bundle is hier niet
geschikt voor. Als je bij die met zoo'n voorstel
kwam, zou ze je gewoonweg uitlachen," meende
Lord Caterham.
„Ik had niet op Lady Eileen het oog," zei
Lomax. „Je dochter is charmant, buitengewoon
charmant, maar nog iets te kinderlijk. We moe
ten iemand hebben met savoir-faire, met be-
heersching.... iemand, die de wereld kent
Aha, daar heb ik de geschikte persoon. Mijn
nichtje Virginia!"
„Mrs. Revel?" Caterham begon opeens op te
leven. Alle kans, dat de 'jacht-bijeenkomst
niet zoo'n fiasco zou worden als hij gedacht
had. „Dat is een goed idee van je, Lomax. De
charmantste vrouw van heel Londen!"
„En één, die in die Herzo-Slowakijsche aan
gelegenheden thuis is. Haar man is aan het ge
zantschap te Ikarest geweest, herinner je je
wel? En daarbij, net zooals je zegt, een vrouw
met veel charme."
„Een schat van een vrouw," mompelde Lord
Caterham.
„Dat is dan afgesproken."
Lomax liet de lapel van Lord Caterham's Jas
los. De oude heer maakte onmiddellijk van dien
faux pas gebruik.
„Tot ziens, Lomax! Jij maakt alles wel in
orde, hè?"
Meteen dook hij een taxi in. Hij had het land
aan George Lomax, tenminste in zooverre het
voor een rechtgeaard staatsburger mogelijk is,
het land aan een anderen rechtgeaarden staats
burger te hebben. Dat dikke, roode gezicht en
dat zware asthmatische ademhalen en die uit
puilende blauwe oogen! Hij dacht aan het
week-end, dat hem te wachten stond en zuchtte
diep. Dat kon een lamme boel, een verduiveld
lamme boel worden. Maar dan dacht hij aan
Virginia Revel en bij die gedachte schepte hij
weer moed.
„Een schat van een vrouw," mompelde hij in
zichzelf. „Een schat van een vrouw!"
HOOFDSTUK TV
DE CHARMANTE VROUW VERSCHIJNT
TEN TOONEELE
George Lomax ging regelrecht naar White
hall terug. Toen hij het weelderig gemeubi
leerde vertrek, waar hij de belangen van den
staat behartigde, binnenkwam, hoorde hij een
soort van schuifelend geluid.
Bill Eversleigh zat vlijtig brieven te sortee-
ren. Maar de leeren fauteuil bij het raam was
nog warm van de aanraking met een mensche-
lijk lichaam. Het was een aantrekkelijk jong-
mensch, die secretaris van George Lomax. Een
groote, stoere jonge man van een jaar of vijf
en twintig, met een sympathiek, leelijk gezicht,
prachtige sterke tanden en leuke, guitige bruine
oogen.
„Heeft Richardson dat verslag al boven ge
stuurd?"
„Nee, meneer. Zal ik hem even zeggen, dat hij
voort moet maken?"
„Nee, laat maar. Iemand getelefoneerd?"
„Miss Oscar heeft ze te woord gestaan. Mr.
Isaacstein heeft opgebeld om te vragen of u
morgen met hem in het Savoy kunt lunchen?"
„Laat miss Oscar het even in mijn agenda
nakijken. Als ik vrij ben, kan ze Isaacstein op
bellen en 't aannemen."
„Ja, meneer."
„En dano ja, Eversleigh, vóórdat ik 't
vergeet. Je moet even iemand voor me opbel
len. Mrs. Revél, Pont Street 487. Zoek 't num
mer maar even op."
Bill nam het telefoonboekje, sloeg het ergens
middenin open, zocht met behulp van zijn Vin
ger, maar zonder iets te zien, een rijtje M.'s
af, sloeg het boek met een klap weer dicht en
ging naar het toestel. Met zijn hand al op den
hoorn keerde hij zich om, alsof hij zich opeens
iets herinnerde.
„O ja, da's waar ook, die telefoon is niet
in orde. De telefoon van Mrs. Revel bedoel ik,
meneer. Net vóór u binnenkwam heb ik gepro-
breerd, haar op te bellen."
George Lomax keek ontevreden.
„Onaangenaam," zei hij, „buitengewoon onaan
genaam."
Met het ondereind van zjjn potlood begon hij
ongeduldig de tafel te bekloppen.
„Als 't gewichtig is, meneermisschien
kan ik er dan even naar toe gaan, desnoods
in een taxi. Op dit uur is ze beslist thuis."
George Lomax overwoog het voor en tegen
van dit voorstel. Bill Eversleigh wachtte hoop
vol af. Misschien lukte zijn krijgslist.
,,'t Lijkt wel een goed plan," zei Lomax na
een paar minuten aarzelen. „Goed, neem dan
een taxi en vraag Mrs. ReVel of ze vanmiddag
tegen een uur of vier thuis is. Zeg, dat ik haar
noodzakelijk moet spreken.... over een zaak
van gewicht."
„Ja', meneer."
Bill greep zijn hoed en verdween. Tien minu
ten later stapte hy voor Pont Street 487 uit,
sprong de stoep op, gaf een ruk aan de bel en
begon tegelijkertijd de deur met den klopper
energiek te bewerken. Bij den tienden klop werd
de deur door een huisknecht met het tradi-
tioneele gewichtig-uitgestreken gezicht openge
daan. Bill knikte den man familiaar toe en
schoot langs hem heen.
„Morgen, Chilvers. Mrs. Revel thuis?"
„Ja, meneer, maar ze staat op het punt, uit
te gaan."
„Ben jij het, Bill?" informeerde een frissche
stem uit hoogere regionen. „Ik dacht al, die
krachtige hand kan alleen van vriend Bill zijn.
Kom boven."
Bill keek naar omhoog en zag het lachende
gezichtje, dat hém en niet alleen hem, maar
dozijnen slachtoffers meer bijna altijd tot den
niet benijdenswaardigen staat van een school
jongen vóór zijn eerste examen terugbracht.
Hij rende met twee treden tegelijk de trap op
en greep de hand van Virginia Revel, die ze hem
met spontane hartelijkheid toestak, met bei zijn
handen stevig vast.
„Virginia!"
„Hallo, Bill."
Charme is iets eigenaardigs; dozijnen jonge
vrouwen, voor de helft misschien mooier dan
Virginia Revel, zouden dat „Hallo, Bill" op
denzelfden toon en met dezelfde stem hebben
kunnen zeggen, zonder eenig resultaat te be
reiken. Maar nu Virginia het zei, hadden die
simpele woorden op Bill dezelfde uitwerking als
een groot glas koppige wijn.
Virginia Revel was zeven-en-twintig. Ze was
groot en slank ideaal slank, zonder één min
der mooie lijn in één te ranken contour. Haar
haar had een bronzen glans waar 't licht er
overheen gleed; haar kin was klein en rond,
maar zeer gedecideerd, haar neus recht, met
fijne beweeglijke vleugels, haar oogen gingen
bij de hoeken iets schuin omhoog en waren diep
blauw tusschen lange, bruine wimpers, en haar
mond, een niet kleine, maar mooi gevormde
mond, met even ingegroefde hoekjes, was pikant-
Het geheele gezicht was buitengewoon aantrek
kelijk en daarbij had ze iets stralend-gezonds,
dat onmiddellijk de aandacht trok. Virginia Revel
was geen vrouw die onopgemerkt door het leven
ging.
Ze ging met Bill de zitkamer binnen, een
kleine kamer die geheel in teer mauve, groene
en gele tinten, precies crocussen in een voor
jaarswei, gehouden was.
„zeg Bill," begon ze, „hoe moet dat nu met
Buitenlandsche Zaken? Ik dacht, dat ze het
daar niet zonder je konden stellen?"
„Ik kom je een boodschap van Codders bren
gen."
Codders was de heer George Lomax. Bill
schoot dus nogal te kort in eerbied voor zijn
chef.
„Voordat ik 't vergeet, Virginia, als hij er
naar mocht vragen, denk er dan aan, dat je
telefoon vanmorgen defect geweest is."
(Wordt vervolgd)