De Nederlandsche export JidvefJml vonden dag De luchtroovers van Hoitika Hoofdpijn Hartjes Bevordering een dringende noodzaak Stilstand beteekent achteruitgang De voorgeschiedenis van Serajewo F 250.- DINSDAG 4 JULI 1939 (NZhcfafyfC U. firwt Het Geheim van de zeven Schoorsteenen DE „FILM-GILDE ZURICH" Ambachtsschool te Kerkrade j Gemma's- j VAN MIJNHARDT DOOR AGATHA CHRISTIE Hoezeer de internationale spanning tusschen de groote mogendheden de geesten ook bezig houdt, de behoeften van ons nationale economische leven blijven in alle omstandigheden gebiedend en zonder uitstel de aandacht vragen. Onder die be hoeften neemt het exportbelang een der voornaamste plaatsen in. De mededeeling van den Regeeringspersdienst, in het begin van deze maand gedaan over de oprichting door de Regeering van een Stichting tot Be vordering van den Uitvoer, eischt weer eens de algemeene belangstelling op voor dit on derwerp. Hieronder willen wij in 't kort nagaan, welke beteekenis bevordering van den uit voer voor de welvaart van ons land heeft en waarom het inderdaad dringend noodza kelijk is, den uitvoer op te voeren. Richten wij ons eerst tot de beteekenis van den uitvoer voor de volkswel vaart. Sinds 1929 is de waarde van den export, gelijk algemeen bekend, aanzienlijk gedaald. In 1935 bedroeg zij nog slechts 34 pCt. van de waarde in het laatste haussejaar; sinds dien is zij in 1938 weer tot 53 pCt. gestegen. Ondanks deze betere ontwikkeling is de achterstand ten opzichte van 1929 nog be langrijk genoeg, niet minder dan 47 pCt Bij de beoordeeling van deze cijfers dient men echter rekening te houden met den in vloed van dalingen van het algemeen prijs niveau, of anders geformuleerd: verande ringen in de waarde van het geld. Op zich zelf zeggen de waardecijfers dus te weinig. De hoeveelheidscijfers van onze uitvoer- statistiek zeggen echter niet veel méér. Weliswaar is in deze gegevens de invloed van waardedalingen van het geld uitge schakeld, maar deze cijfers worden weer beïnvloed door verschuivingen in de struc tuur van den uitvoerhandel, waardoor bijv. het aandeel, dat eenige zware, maar noch economisch noch in waarde belangrijke pro ducten in het totale gewichtscij fer hebben, kan zijn gestegen en het aandeel van lich tere maar belangrijkere goederen kan zijn gedaald. Conclusies op grond van de hoe veelheidscijfers zijn dus zeer speculatief; iiier zij dan ook slechts vermeld, dat deze cijfers van 1929 tot 1935 een daling met 13.7 pCt. hebben te zien gegeven, waarna weer een herstel tot op het niveau van eerst genoemd jaar intrad. Daarentegen zegt het wél iets, dat de da ling van de waarde van onzen uitvoer sinds het intreden der thans reeds tien jaren durende depressie uiteindelijk even sterk is geweest als die van de waarde van den totalen wereldhandel volgens becijferingen van den Volkenbond, bij welke berekening de invloed van depreciatie of devaluatie der respectievelijke valuta's geheel werd uitge schakeld: die daling bedraagt in beide ge vallen 47 pCt. Men zou dus op het eerste gezicht zeggen, dat de ontwikkeling van onzen uitvoer zoo ongunstig nog niet is. Men zou in deze meening gesterkt kunnen worden, indien men, door den export te splitsen volgens den graad van bewerking der producten, de gevolgen van de exportdaling voor de werk gelegenheid in ons land nagaat. Immers blijkt dan, dat het aandeel der onbewerkte, gedeeltelijk bewerkte en der geheel bewerkte goederen in het totaal in 1938 nagenoeg niet afwijkt van de overeen komstige verhoudingscijfers in 1929. Toch zijn er wel degelijk structureele ver anderingen opgetreden; dat leert ons een beschouwing van de uitvoerpositie der af zonderlijke bedrijfstakken. Hier blijkt, dat vooral de uitvoer van de producten der tex tielnijverheid, van de hout-, kurk- en stroo- bewerking, van de fabricage van aardewerk, cement, glas, kalk en steen, alsmede van de voedings- en genotmiddelen sterk is ach- teruitgeloopen. Andere bedrijfstakken heb ben zich beter op de vreemde markten kun nen handhaven, terwijl slechts de metaal producten, de voortbrengselen van den mijn- en scheepsbouw en van de chemische nijverheid ten opzichte van 1929 minder ge daald zijn dan het gemiddelde van het ge- heele bedrijfsleven. Er is verder geen enkele bedrijfstak, waarin het aandeel van den uitvoer in de totale productie (voor de binnen- en buiten- landsche markt samen) sinds 1929 is geste gen. Uit de cijfers, in het Weekblad Econo mische Voorlichting van 16 Juni gepubli ceerd, blijkt, dat de scheepsbouw, de lederin dustrie, de cacao- en chocoladefabrieken nog 't beste figuur maken, daar 't aandeel van hun buitenlandschen afzet in de totale productie ongeveer 8090 pCt. van die ver houding in 1929 bedroeg. Een zeer ongun stige positie blijken de tricotagefabrieken, de wolnijverheid, ijzer- en staalgieterijen, margarinefabrieken en rubbernijverheid in te nemen Al deze verschuivingen nu zijn voor de economische ontwikkeling van Neder land zeer schadelijk. Verschillende bedrijfstakken kunnen veel minder expor teeren, dan waarop hun installaties en hun kapitaal zijn berekend, terwijl zij op de bin- nenlandsche markt geen volledige compen satie voor den verloren afzet kunnen vin den. Er zijn dus evenzoovele noodlijdende industrieën, evenzoovele arbeiders, die in hun oorspronkelijke vak overbodig zijn, evenzoovele bedrijfsinstallaties, die ten deele renteloos en ongebruikt zijn. Bevorde ring van export is hier de eenige hulp Daarbij komt echter nog, dat gespeciali seerde onderzoekingen hebben aangetoond, dat juist de producten van kapitaal-inten sieve bedrijven, die relatief veel kapitaal als machines, werktuigen en gereedschappen gebruiken, in ruimere mate worden geëxporteerd dan de goederen, die voortge bracht worden door de z.g. arbeidsintensieve bedrijven, waarvan de loonkosten een be langrijker deel in den totalen kostprijs uit maken. Ook dit is een ongewenschte toe stand, waarvan de gevolgen op de Neder landsche arbeidsmarkt ondanks de recente geleidelijke daling van het werkloozenaantal duidelijk gevoeld worden. Luxe-artikelen zijn meestal tamelijk arbeidsintensief; juist deze kwalitatief hoogstaande producten lij den zwaar onder het gemis aan koopkracht in de afzetlanden. Maatregelen ter bevorde ring van den uitvoer van deze arbeidsinten sieve voortbrengselen zijn dan ook zeer nuttig en wenschelijk. Een' derde grond voor actieve export inspanning ligt in den feilen concurrentie strijd, die thans tusschen de groote Euro- peesche mogendheden op de buitenlandsche markten wordt gevoerd en waarin alle mid delen van den modernen handelspolitieken oorlog te baat worden genomen, als daar zijn: exportsubsidies, ruiltransacties, cre- dietfaciliteiten, export-credietverzekering, e.d. Nederland loopt gevaar in dezen strijd de klappen te krijgen, indien het niet even eens zijn wapenen terdege onderhoudt en het arsenaal waar noodig uitbreidt. Verschillende maatregelen zijn daartoe inderdaad reeds getroffen; wij behoeven slechts te wijzen op de vèfhooging onzer in voerrechten, de contingenteeringen, de exportcredietgaranties, de subsidieering van den uitvoer van bepaalde, meestal arbeids intensieve, producten van onze Nederland sche industrie, en op de economische voor lichting, die thans aan alle exporteurs ter beschikking is gesteld. Maar men dient zich te realiseeren, dat men er nog lang niet is. Exportbevordering is een dringen'de noodzaak. Het aandeel van Nederland aan den uitvoer naar Duitschland is van 27 pCt. in 1929 tot 15 pCt. in 1938 terug gegaan en dat niet door een stijging van andere posten. ïïieuwe klappen hebben wij gekregen door den Anschluss van Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije. Verschillende bedrijfstakken hebben een groot deel van hun productieapparaat on derbezet. Diverse verschuivingen in de structuur van onzen uitvoer hebben de tendenz, de werkloosheid in ons land te doen toenemen, en slechts onder den invloed van andere, gunstiger omstandigheden geeft de ontwik- Keling der desbetreffende cijfers een tegen gestelde richting aan. Men dient zich ten slotte te realiseeren, dat stilstand achteruitgang beteekent, zeker in een tijd van strijd, als waarin wij thans leven en waarbij een ieder tracht de ande ren te verdringen. Ook voor Nederland, een land, waarin het belang per inwoner bij den uitvoer vrijwel het grootst ter wereld is, een land, dat altijd in den internationalen han del zijn voornaamste bron van inkomsten heeft gezien, een land, dat tegenwoordig een industrieele structuur bezit, die slechts door export kan worden gehandhaafd, ook voor Nederland geldt in zekere mate de slagzin: exporteer of sterf. Het was een mooie zomer, de zomer van 1914. Europa verkeerde op politiek gebied in rust. Alleen in Albanië speelde zich een bloedige staatkundige ontwikkeling af. De prins Von Wied trachtte een kroningskroon te verwerven. Geamuseerd keek de wereld toe, hoe die Bal kan-operette zou afloopen. Er zou alleen maar stof tot lachen zijn geweest, hadde niet een verdwaalde domme kogel den Nederlandschen overste Thompson getroffen in een gevecht te gen de opstandelingen, die probeerden Durazzo te veroveren en den binnengedrongen Mbret, den prins Von Wied, te verjagen. Stof voor een algemeen conflict leverde het Albaneesche avon tuur niet op. Europa verkeerde in vacantie- stemming De leidende staatslieden waren hun ministeries ontvlucht. Markante staatshoofden waren op reis, Keizer Wilhelm II van Duitsch land koerste op zijn jacht, de „Hohenzollern" in de Noorsche fjorden, de president der Fran- sche republiek, monsieur Poincaré, bracht een bezoek aan den Russischen bondgenoot te St. Petersburg. Vooral in Berlijn leken de staats zaken stil te staan en de Wilhelmstrasse was als verlaten. De Rijkskanselier Von Bethmann Hollweg vertoefde op zijn landgoed Hohen- finow in Oost-Pruisen, de overige ministers en ook de hooge leden van den Generalen Staf zochten verpoozing in het buitenland. Alleen op den Ballhausplatz te Weenen heerschte eenige bedrijvigheid, wijl het kleine Servië, ietwat onstuimig geworden na zijn overwinningen in de Balkanoorlogen, nogal lastig was. Maar dat deerde Weenen overigens niet, Men vermaakte zich daar kostelijk met Léhar's operette „Die lustige Wltwe", waarin de draak werd gestoken met de Balkan-diplomaten. Niets deed vermoe den, dat de groote „Kladderadatsch", waarvan men spottend wel gewaagde, maar die men pas in verre toekomst verwachtte, zoo nabij was. OostenrijkHongarije, het machtige keizer rijk aan den DonaU, geregeerd door den eer- biedwaardigen keizer Franz Joseph, had grooten invloed uitgeoefend op den gang van zaken tij dens de Balkanoorlogen. De vereenigde Bal- kanstaten alleen Roemenië hield zich afzij dig versloegen Turkije, maar na hun over- wihning raakten zij met elkander in conflict. Dit conflict voerde tot den tweeden Balkan oorlog (Juni-Augustüs 1913). Servië, dat teleur gesteld was in zijn yerwachtingen, het Noorden van Albanië te verwerven en daarmede een haven te verkrijgen aan de Adriatische Zee. verlangde schadeloos gesteld te worden in Ma cedonië en wenschte een haven te bemachtigen aan de Aegeïsche Zee. Bulgarije, gesteund door de Donau-monarchie, die uit zucht naar zelf behoud den Balkanbond wilde breken, weigerde. Roemenië, dat tot dusverre neutraal was ge bleven, verlangde plotseling gebiedsuitbreiding in de Dobroedsja. Rusland wilde den Balkan- bond redden en trachtte het ieder naar den zin te maken, maar ondersteunde toch op de eerste plaats Servië. Bulgarije stond alleen tegenover zijn vroegere bondgenooten en verloor weer bijkans alles, wat het in den eersten Balkan oorlog had veroverd. Koning Carol van Roe menië dicteerde aan Tsaar Ferdinand van Bul garije den vrede van Boekarest, welke aange vuld werd door den vrede van Constantinopel tusschen Bulgarije en Turkije. Roemenië kreeg de Dobroedsja tot de lijn ToertoekaiBaltsjek, Servië Noord-Macedonië en Griekenland Zuid- Macedonië. Bulgarije behield slechts een kust strook aan de Aegeïsche Zee en moest Adria- nopel aan de Turken teruggeven. Een poging van oostenrijk, om deze bepalingen nog gewij zigd te krijgen, vond geen voldoende onder steuning bij de mogendheden, ook bij Duitsch land niet. De rust op den Balkan was voorloopig weergekeerd. De Balkanstaten waren militair uitgeput en hadden volop Werk, hun veroverde gebieden economisch on ««n»: te brengen. Alleen in Servië bleef het woelig. Dit land bleef droomen van een Groot-Servië. Het had geen haven gekregen aan de Adriatische Zee en de Groot-Servische geheii ,e genootschappen weten dit niet ten onrechte aan Oostenrijk. Zij verdubbelden daarom hun propaganda tegen de gehate Donau-monarchie, daarbij steunend op geheime hulp van Rusland. Het aanzienlijk grooter geworden Servië beschouwde vooral Bos nië en Herzegowina als zijn erfgoed. Deze land schappen waren op het Congres van Beriijn in het jaar 1878 onder de administratie van Oos tenrijk geplaatst. Oostenrijk moest jaren lang in deze gebieden den eenen opstand na den anderen onderdrukken. In 1909 lijfde het de toen vrijwel gepacificeerde landschappen bij de monarchie in. Zij kregen echter een eigen ad ministratie en een Lanadag. Deze annexatie deed de revolutionnaire propaganda den groot- Servische nationalisten toenemen. In Juni 1914 zouden voor het eerst de groote legermanoeuvres in Bosnië worden gehouden onder leiding van den troonopvolger Franz Ferdinand. Dit werd door de groot-Serviërs als een uitdaging be schouwd en was van Oostenrijksche zijde ook wel als zoodanig bedoeld. Na afloop der ma noeuvres bezocht Franz Ferdinand met zijn ge malin Serajewo en aldaar rijpte het zaad, ge strooid door de groot-Servische geheime bon den. Twee aanslagen werden gepleegd. De eerste, een bomaanslag, mislukte. De tweede, gepleegd met de revolver door den zeventienjarigen Ser viër Prinzip, trof doel. De aartshertogin en zijn gemalin werden gedood. Signora Gemma Salvani was meer dan vol doende in 't bezit van solide staatspapieren, om een huis harer droomén te laten bouwen, zoo dra ze in de gelegenheid was, er in te gaan wo nen. Jaren lang had ze in voorname badplaat sen gewoond, om haar dochters Uit te huwe lijken en daarna om genezing te vinden voor de rheumatiek van haar man. Nu was ze aheen. Haar man was dood en haar dochters waren getrouwd. Zoo werd dan de villa in de omstreken van Florence geheel naar haar zin gebouwd en op haar aanwijzingen, evên gezellig als practisch ingericht. Er was een paviljoen en een broeikas met camelia's en op i Juli had ze de villa be trokken. Echter, er Was nog geen Week voorbij, of aan den gezichteinder van Signora Gemma's lande lijke idylle pakten Zich donkere wolken samen. Haar tuinman bleek een ijverig dienaar van Bacchus te zijn; diens vrouw roofde eenvoudig de mooiste groenten uit den moestuin om ze naar de markt te brengen. De Signora begreep wel, dat men zoo 'n tuinman moest ontslaan, maar wat kon zij, een bejaarde, alleenstaande vrouw uitrichten, tegen dien man, een kerel, zoo sterk als een boom? Maar daarbij bleef 't helaas niet. Er verdronk eeh kat in den welput, waardoor het water be dorven was. Een aantal werklieden: metselaais, putjesscheppers en smeden, moesten aan 't werk om de kat er uit te krijgen, den put leeg te ma ken en te reinigen. Daarna zag het water er wel weer helder Uit, maar Signora Gemma kon er niet toe besluiten, er van te drinken en haar oude dienstbode moest Water gaan halen uit den put van de' meest nabij gelegen villa. De dienstbode mopperde geweldig en kletterde tel kens de twee emmers tegen elkaar, zoodat de helft van 't Water er uitstroomde. Toen nam de Signora een kloek besluit. Zij Vroeg een harer dochters te logeeren. Haar schoonzoon zou wel kans zien den tuinman onder den duim te houden, het dienstmeisje harer dochter kon de oude Mia heipen in de keuken en bij 't water halen; haar dochter zou haar zelf gezelschap kunnen houden. 't Kwam echter anders uit dan ze gedacht had. De dochter, als toegewijde echtgenoote, hield zich den heelen dag bezig met copieeren van acten, die haar gemaal uit hoofde van zijn beroep bij de rechtbank ontwierp. Het dienst meisje nam haar ambt als waterdraagster zóó ernstig op, dat ze onophoudelijk naar den put liep, en haar schoonzoon gevoelde geen lust om ter wille van een tuinman z'n humeur te be derven. Er kwamen nog andere inconveniënten bij voor de arme Signora. Zij kon geen sigarenrook verdragen en haar schoonzoon rookte als een Turk. Hij was ook dol op honden en hij kon nooit aan tafel gaan, of had een troep van deze huisdieren uit den omtrek om zich heen, die wachtten, loerden en sprongen om een brokje te krijgen. „Ik had toch maar beter alleen kunnen blij- Hij dwaalde door het ruim tusschen al de kisten en zakken rond, tot hij een trapje ontdekte, waar hij vlug opklom. Toen hij op het dek kwam, liep hij regelrecht den kapitein tegen het lijf.- Wat was dat? Ze hadden toch geen kleine jongens aan boord? De kapitein bekeek hem in zijn wonderlijke kleedij van boven tot onderen en vroeg toen iets in een taal, die Piet niet verstond. Hij antwoordde: Zeker, kappie, ik behoor tot de lading voor Rotterdam bestemd. De ander vertrok zijn mond tot een breede grijns: Rotterdam? Weer vroeg hij iets, dat Piet niet begreep, maar hij zei: „Jawel, Rotterdam, Holland." „Hullend", herhaal de de kapitein en maakte een gebaar van: Hoe kom jij hier, aap-in-een-lange-broek? Deze sinds kort opgerichte Filmvereeniging richt zich, aldus de aankondiging, op de eerste plaats, naar het ideëele goed. Zij wil o.m. een tegenhanger vormen van de Duitsche filmmaatschappij door het producee- ren van films, die door hun strekking en artis tieke kwaliteit ertoe bijdragen de democrati sche gedachte te verdiepen en te verbreeden. Zü gaat zelfs verder; door middel van karak tervolle speelfilmen wil zij strijd voeren tegen de sensatie- en anti-democratische tendenzfilms. Verder staat op het programma: vertooningen van cultuurfilms, waarbij bekende vorschers uit alle landen der wereld voordrachten en lezingen zullen houden. Ook tracht de „Film-Gilde" het contact tus schen haar leden onderling te bevorderen door middel van zgn. „Film-Clubs". Daardoor tracht zij tevens te bereiken, dat de leden een oordeel uitspreken over moreele en artistieke vraag stukken, die zich bij de filmproductie voordoen. Door haar relaties met de voornaamste stu dio's over de geheele wereld, wil „Film-Gilde" bereiken, dat zij met de internationale „film- markt" op de hoogte blijft en steeds het aller beste uit de productie van alle landen in haar bezit krijgt. Een van de belangrijkste plannen in de toe komst is het organiseeren van een filmwedstrijd op het gebied van de cultuurfilm. In verband met deze plannen heeft de Film Gilde zich tot den heer Eduard Pelster gewend, die immers op het terrein van de cultuurfilm eqj erkende specialiteit is. Over genoemde plannen zullen wij te zijner tijd nog nadere mededeelingen doen. Tot leeraren van de op 1 September te ope nen R.K. Ambachtsschool te Kerkrade werden benoemd de heeren W. J. Beeker, Utrecht, machinebankwerken; W. L. v. d. Steen, Breda, vuur-, plaat- en bankwerken, electrisch en autogeen-lasschen; G. A. Leemers, Heerlen, timmeren en bouwkundig teekenen; J. J. W. v. d. Weghe, Kerkrade, electro-technisch tee kenen, vaktheorie; P. J. Maessen, Beek vakteekenen aan bankwerkers, en H. H. Graus, Eindhoven, electrotechnische bankwerken en montage. De directeur, de heer N. J. Sterk, zal les ge ven in natuurkunde en vaktheorie; aalmoeze nier E. Beel in Maatschappijleer. ven," dacht Signora Gemma. Ze hield van orde en regel en nu werden al haar vaste gewoonten omver gekegeld- Maar 't zou nog erger worden in de villè,. Toen de tweede dochter, die drie kinderen had, vernam dat haar zuster zich bij haar moe der genesteld had, bracht ze deze een hartelijk bezoek, waarbij haar echtgenoot liet doorsche meren, dat de kinderen behoefte hadden aan buitenlucht en z'n vrouw aan rust. „Zou er hier in de buurt niet een klein vil- latje te huur zijn?" vroeg hij. Hij had al eens rondgekeken, maar er was er geen een en langzaam aan bracht hij 2'n schoonmoeder aan 't verstand, dat ze te kort zou schieten in liefde en rechtvaardigheid, als ze naliet z'n vrouw en hun drie jongens, de twee mooie kamers aan te bieden, die nog be schikbaar waren. De Signora hield zich eerst een beetje doof. Zij beefde bij de gedachte aan zooveel men- schen in haar villa, maar tenslotte gaf ze toch toe en haar dochter met haar drie zonen kwam. Voor de arme Signóra was het nu voor goed gedaan met vrede en rust in 't buitenleven. Elk oogenblik werd de heele bevolking door mevrouw Ella gealarmeerd. Geen der drie kna pen antwoordde, als deze hen luidkeels riep. Zouden ze in den vijver verdronken zijn, of in een afgrond gevallen? Zóu een slang ze niet gebeten hebben? Maar geregeld vond men ze boven in een boom zitten en ze gaven geen ant woord, om niet betrapt te 'worden op 't stelen van fruit. Ze beweerden echter dat ze de vo geltjes niet aan 't schrikken wilden maken. Een paar uur later begon echter het gezoek naar de veelbelovende jongelui opnieuw, met alle onrust. En wat konden die kereltjes een oorverdoovend lawaai maken! Neen, heusch, dacht hun grootmoeder, vroeger weiden de kin deren toch heel anders opgevoed! Aan tafel maakten ze aanmerkingen op 't eten en eischten ieder voor zich hun lievelingskostje. Van een kip wil- de een maar maar hét borstje Ze maakten et Villa 5 ruzie óver eh trokken de stuk- ken uit eikaars handen. Ze dachten er niet aan hun voeten te vegen, als ze uit den tuin kwamen, en overal in de villa lagen hoeden, petten en jassen. De heele buurt kwam er op af. De dochters en de schoonzoons konden zich niet van de wereld afzonderen, om hun oude moeder ge zelschap te houden. Ze hadden vrienden en kennissen, die door hen geïnviteerd werden en natuurlijk kwamen. De vrienden werden door de schoonzoons hartelijk ontvangen en voor gesteld aan Signora Gemma, die echter van wege haar jaren een beetje schuw en zwijg zaam bleef. „Jullie moeten je daar maar niets van aan trekken," zeiden de schoonzoons tot hun vrien den. „Zoo is ze nu eenmaal, maar overigens is ze een heel aardige vrouw, een best mensch-" En de vrienden trokken er zich niets van aan en dachten er ook niet aan om op te breken. Als 't tijd werd om aan tafel te gaan. werden ze natuurlijk uitgenoodigd om te blijven koffie drinken en dineren. „Mama heeft kippen genoeg," zeiden de schoonzoons, „en ook eieren, fruit en groenten, zalm en sardientjes in blik," En zoodoende zag Signora Gemma geleidelijk al haar etenswaren in huis verdwijnen. Van tijd tot tijd moest de voorraad aangevuld wor den, en als er nieuwe kennissen kwamen, moes ten er schoone lakens en servetten op tafel. En onophoudelijk bracht de waschvroüw mandèn met strijkgoed en de dienstboden mopperden over al die menschen die kwamen en weer gin gen, zonder ook maar 'n centime fooi te geven. De vrienden der schoonzoons werden hoe lan ger hoe intiemer. Ze speelden boccla en bridge, lieten een draaiorgel komen, om tot midder nacht te kunnen dansen en staken vuurwerk af. „Zoo vroolijken we die lieve mama een beetje op," zeiden de schoonzoons. Tegen 't einde van het seizoen besloten de dochters, de schoonzoons en de kleinkinderen naar de stad terug te keeren en Signora Gem ma Salvani zat voor 't eerst in drie maanden alleen aan tafel. Ze ademde diep. „Ik voel me nu heel anders," zei ze tot haaf dienstbode Mia. „Ik ben als 't ware ook weer heelemaal jong." Ze keek den tuin in, langs de bloembedden, het paviljoen, de broeikas en mompelde: ,,'t Is allemaal heel mooi, maar voor een vrouw op mijn leeftijd...." Ze pakte haar koffers en liet, vóór ze ver trok, een bord plaatsen, waarop met groote letters stond geschilderd: Villa te koop. (Nadruk verboden) en afle andere pijnen ATT T~« 1 JQ op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen T"l wr^/\ bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door T"i wp/v bij een ongeval met xAJuLLi V-/1NI 1 O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen JT OU»" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen JT f Ou#" doodelijken afloop AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL verlies van een band. of en oog. „Ik ben van opinie," zei Lomax, „dat een vrouw goed werk zou kunnen doen. Een vrouw, die genoeg, maar niet te veel van de zaak af weet. Je begrijpt me wel! Een vrouw zou in dezen wonderen kunnen verrichten de zaak tactvol ter sprake brengen zorgen dat ze hem niet in het harnas jaagt. Niet, dat ik een voor stander ben van vrouwen in de politiekmaar in haar eigen sfeer kunnen ze veel, zeer veel zelfs bereiken! Neem Henry bij voorbeeld. Wat heeft die vrouw van hem al niet voor hem ge daan! Marcia was onvergelijkelijk, uniek, een volmaakte politieke gastvrouw." „Je wilt toch niet, dat ik Marcia uitnoodig om dit varkentje te wasschen?" vroeg Lord Caterham angstig. Bij de gedachte aan zijn volmaakte schoonzuster werd hij al bleek om den neus. „Neen.... neen.... u begrijpt me verkeerd. Ik had het over den invloed van vrouwen in t algemeen. Neenhiervoor zou ik liever een jonge vrouw hebben.... een charmante, geestige, mooie vrouw!" „Bundie niet, hè? Neen, Bundle is hier niet geschikt voor. Als je bij die met zoo'n voorstel kwam, zou ze je gewoonweg uitlachen," meende Lord Caterham. „Ik had niet op Lady Eileen het oog," zei Lomax. „Je dochter is charmant, buitengewoon charmant, maar nog iets te kinderlijk. We moe ten iemand hebben met savoir-faire, met be- heersching.... iemand, die de wereld kent Aha, daar heb ik de geschikte persoon. Mijn nichtje Virginia!" „Mrs. Revel?" Caterham begon opeens op te leven. Alle kans, dat de 'jacht-bijeenkomst niet zoo'n fiasco zou worden als hij gedacht had. „Dat is een goed idee van je, Lomax. De charmantste vrouw van heel Londen!" „En één, die in die Herzo-Slowakijsche aan gelegenheden thuis is. Haar man is aan het ge zantschap te Ikarest geweest, herinner je je wel? En daarbij, net zooals je zegt, een vrouw met veel charme." „Een schat van een vrouw," mompelde Lord Caterham. „Dat is dan afgesproken." Lomax liet de lapel van Lord Caterham's Jas los. De oude heer maakte onmiddellijk van dien faux pas gebruik. „Tot ziens, Lomax! Jij maakt alles wel in orde, hè?" Meteen dook hij een taxi in. Hij had het land aan George Lomax, tenminste in zooverre het voor een rechtgeaard staatsburger mogelijk is, het land aan een anderen rechtgeaarden staats burger te hebben. Dat dikke, roode gezicht en dat zware asthmatische ademhalen en die uit puilende blauwe oogen! Hij dacht aan het week-end, dat hem te wachten stond en zuchtte diep. Dat kon een lamme boel, een verduiveld lamme boel worden. Maar dan dacht hij aan Virginia Revel en bij die gedachte schepte hij weer moed. „Een schat van een vrouw," mompelde hij in zichzelf. „Een schat van een vrouw!" HOOFDSTUK TV DE CHARMANTE VROUW VERSCHIJNT TEN TOONEELE George Lomax ging regelrecht naar White hall terug. Toen hij het weelderig gemeubi leerde vertrek, waar hij de belangen van den staat behartigde, binnenkwam, hoorde hij een soort van schuifelend geluid. Bill Eversleigh zat vlijtig brieven te sortee- ren. Maar de leeren fauteuil bij het raam was nog warm van de aanraking met een mensche- lijk lichaam. Het was een aantrekkelijk jong- mensch, die secretaris van George Lomax. Een groote, stoere jonge man van een jaar of vijf en twintig, met een sympathiek, leelijk gezicht, prachtige sterke tanden en leuke, guitige bruine oogen. „Heeft Richardson dat verslag al boven ge stuurd?" „Nee, meneer. Zal ik hem even zeggen, dat hij voort moet maken?" „Nee, laat maar. Iemand getelefoneerd?" „Miss Oscar heeft ze te woord gestaan. Mr. Isaacstein heeft opgebeld om te vragen of u morgen met hem in het Savoy kunt lunchen?" „Laat miss Oscar het even in mijn agenda nakijken. Als ik vrij ben, kan ze Isaacstein op bellen en 't aannemen." „Ja, meneer." „En dano ja, Eversleigh, vóórdat ik 't vergeet. Je moet even iemand voor me opbel len. Mrs. Revél, Pont Street 487. Zoek 't num mer maar even op." Bill nam het telefoonboekje, sloeg het ergens middenin open, zocht met behulp van zijn Vin ger, maar zonder iets te zien, een rijtje M.'s af, sloeg het boek met een klap weer dicht en ging naar het toestel. Met zijn hand al op den hoorn keerde hij zich om, alsof hij zich opeens iets herinnerde. „O ja, da's waar ook, die telefoon is niet in orde. De telefoon van Mrs. Revel bedoel ik, meneer. Net vóór u binnenkwam heb ik gepro- breerd, haar op te bellen." George Lomax keek ontevreden. „Onaangenaam," zei hij, „buitengewoon onaan genaam." Met het ondereind van zjjn potlood begon hij ongeduldig de tafel te bekloppen. „Als 't gewichtig is, meneermisschien kan ik er dan even naar toe gaan, desnoods in een taxi. Op dit uur is ze beslist thuis." George Lomax overwoog het voor en tegen van dit voorstel. Bill Eversleigh wachtte hoop vol af. Misschien lukte zijn krijgslist. ,,'t Lijkt wel een goed plan," zei Lomax na een paar minuten aarzelen. „Goed, neem dan een taxi en vraag Mrs. ReVel of ze vanmiddag tegen een uur of vier thuis is. Zeg, dat ik haar noodzakelijk moet spreken.... over een zaak van gewicht." „Ja', meneer." Bill greep zijn hoed en verdween. Tien minu ten later stapte hy voor Pont Street 487 uit, sprong de stoep op, gaf een ruk aan de bel en begon tegelijkertijd de deur met den klopper energiek te bewerken. Bij den tienden klop werd de deur door een huisknecht met het tradi- tioneele gewichtig-uitgestreken gezicht openge daan. Bill knikte den man familiaar toe en schoot langs hem heen. „Morgen, Chilvers. Mrs. Revel thuis?" „Ja, meneer, maar ze staat op het punt, uit te gaan." „Ben jij het, Bill?" informeerde een frissche stem uit hoogere regionen. „Ik dacht al, die krachtige hand kan alleen van vriend Bill zijn. Kom boven." Bill keek naar omhoog en zag het lachende gezichtje, dat hém en niet alleen hem, maar dozijnen slachtoffers meer bijna altijd tot den niet benijdenswaardigen staat van een school jongen vóór zijn eerste examen terugbracht. Hij rende met twee treden tegelijk de trap op en greep de hand van Virginia Revel, die ze hem met spontane hartelijkheid toestak, met bei zijn handen stevig vast. „Virginia!" „Hallo, Bill." Charme is iets eigenaardigs; dozijnen jonge vrouwen, voor de helft misschien mooier dan Virginia Revel, zouden dat „Hallo, Bill" op denzelfden toon en met dezelfde stem hebben kunnen zeggen, zonder eenig resultaat te be reiken. Maar nu Virginia het zei, hadden die simpele woorden op Bill dezelfde uitwerking als een groot glas koppige wijn. Virginia Revel was zeven-en-twintig. Ze was groot en slank ideaal slank, zonder één min der mooie lijn in één te ranken contour. Haar haar had een bronzen glans waar 't licht er overheen gleed; haar kin was klein en rond, maar zeer gedecideerd, haar neus recht, met fijne beweeglijke vleugels, haar oogen gingen bij de hoeken iets schuin omhoog en waren diep blauw tusschen lange, bruine wimpers, en haar mond, een niet kleine, maar mooi gevormde mond, met even ingegroefde hoekjes, was pikant- Het geheele gezicht was buitengewoon aantrek kelijk en daarbij had ze iets stralend-gezonds, dat onmiddellijk de aandacht trok. Virginia Revel was geen vrouw die onopgemerkt door het leven ging. Ze ging met Bill de zitkamer binnen, een kleine kamer die geheel in teer mauve, groene en gele tinten, precies crocussen in een voor jaarswei, gehouden was. „zeg Bill," begon ze, „hoe moet dat nu met Buitenlandsche Zaken? Ik dacht, dat ze het daar niet zonder je konden stellen?" „Ik kom je een boodschap van Codders bren gen." Codders was de heer George Lomax. Bill schoot dus nogal te kort in eerbied voor zijn chef. „Voordat ik 't vergeet, Virginia, als hij er naar mocht vragen, denk er dan aan, dat je telefoon vanmorgen defect geweest is." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 10