„De wereld van morgen
Indrukken van de
World's Fair
rh
De hoofdpersoon
van Serajewo
<Kdmfiaal dag
De luchtroovers van Hoitika
Nederland waardig
ve rtegen woordigd
<2
F 750.-
F 250.-
WOENSDAG 5 JULI 1939
Het Geheim van de
zeven Schoorsteenen
99
k
geholpen had met j £)e thuiskomst
z'n kist. Ze had-
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR AGATHA CHRISTIE
(Van een bijzonderen correspondent)
Geweldig, grootsch, phenomenaal dit zijn
de woorden, waarmede men den indruk zou
moeten weergeven, dien de wereldtentoonstel
ling te New York op den bezoeker maakt. En
toch: de idee van de huidige wereldtentoon
stelling te New-York werd geboren in het brein
van een dertienjarig meisje. In 1934 bezocht zij
de wereldtentoonstelling te Chicago, en in haar
enthousiasme zei ze tegen haar vader: „wij
moesten in New-York ook een tentoonstelling
hebben".
Joseph Shagden, zakenman die hij was, zag
onmiddellijk de idee belichaamd en wel in
zulke afmetingen, als alleen een Amerikaanse!!
brein kan concipieeren.
Het was zijn eerste werk een geschikt terrein
te vinden. Buiten het stadscentrum van New-
York lag een ontzaglijk groote afvalplaats,
Flushing Meadows geheeten. Op de 5 millioen
vierkante meters grond verhieven zich meters-
hooge rookende puinhoopen.
Shagden ging te rade bij ingenieurs en ar
chitecten en toen het bleek, dat zijn stout plan
bewaarheid kon worden om van deze drassige
vaalt een geschikt tentoonstellingsterrein te ma
ken, ging hij onmiddellijk aan het werk, en de
voorbereidselen begonnen.
Een leger arbeiders tooverde met moderne
spade en houweel; Shagden en zijn partners
tooverden met cijfers en ideeën. Men besloot de
tentoonstelling te organiseeren ter herdenking
van George Washington. Dit beteekende, dat
1939 het tentoonstellingsjaar zou zjjn. En men
besloot als motto te nemen: „De wereld van
morgen". De tentoonstelling moest grooter en
mooier worden dan de tentoonstellingen, die in
het verleden, waar ook ter wereld, gehouden
waren.
Tijdens de voorbereidingen kreeg Shagden
onaangenaamheden met zijn partners; hij trok
zich terug, en de naam van den man, dien men
nu algemeen hoort in verband met de „New-
York Fair", is die van Grover Whalen, presi
dent der tentoonstelling.
Whalen is bekend om zijn „flair" in publieke
relaties. Hij spaarde moeite noch kosten om den
fabelachtigen opzet te doen gelukken. Dat meer
dan zestig naties op de „fair" vertegenwoordigd
zijn, is ongetwijfeld te danken aan zijn per
soonlijk contact met vele leidende Europee-
sche figuren.
De Amerikaan geeft een idcëele beteekenis
aan het woord „democratie". Het beteekent voor
hem een gemeenschap, gevestigd op grondsla
gen, die een samenleving in den meest harmo-
nischen zin tot natuurlijk gevolg hebben. Ieder
individu is een persoonlijkheid; alle persoon
lijkheden samen vormen een hechte eenheid.
Het feit, dat een dergelijke ideale toestand noch
in het verleden, noch in het heden bereikt is,
is voor hem geen reden te veronderstellen, dat
het in de toekomst niet kan gebeuren.
Men kent allerwegen het motto van de „fair":
„De Wereld van Morgen". Het'thema in zijn
geheel echter luidt: „Een betere, Amerikaan-
sche levenswijze door de erkenning van een we-
derkeerige afhankelijkheid van het individu, en
het bouwen van een betere wereld van morgen
met de werktuigen van heden."
De „werktuigen van heden" zijn het tentoon
stellingsmateriaal. Ze zijn in veertien afdee-
lingen ondergebracht, en iedere afdeeling heeft
een eigen zt>ne op het tentoonstellingsterrein.
Daar zijn: gouvernement, productie, vervoer,
communicatie, distributie, zakensystemen, vei
ligheid, kleeding, voeding, gezondheid, opvoe
ding, ontspanning, kunst en godsdienst.
Al deze afdeelingen worden beheerscht door
de Fair-symbolen: de Trylon, een driehoekige
zuil, en de Perisphere, een aardbol. Het inte
rieur van de Perisphere bevat een expositie van
de „Wereld van Morgen". Op een draaiend plat
form staand, ziet men de toekomstige wereld
stad, Democratie genaamd, aan zijn oogen voor
bijtrekken. De ideale wereldstad, die gebouwd
is met de werktuigen van heden.
Zooals men ziet: een geweldige opzet. En een
overweldigende uitvoering. Het Amerikaansch
devies: „bigger and better" is hier zeker toe
gepast. Men duizelt bij de cijfers, die alle in
de millioenen loopen, zij het in betrekking tot
het aantal vierkante meter grond, of kosten van
den bouw, of aantal bezoekers.
Moeiten noch kosten zijn gespaard om de
bezoekers te trekken, hen te overbluffen, om
„de werktuigen van heden" op de meest sen-
sationeele wijze te toonen.
De meeste afdeelingen namelijk hebben ter
verduidelijking van het tentoongestelde mate
riaal een zgn. .focal exhibit", d.w.z. een ge
dramatiseerde uitwerking van het onderwerp,
naast de statistieken en voorwerpen, die op dat
onderwerp betrekking hebben.
In het gebouw van Communicaties b.v. is één
van de muren verdeeld in zeven paneelen. Ieder
paneel illustreert een modern communicatie
middel: postdienst, letterdruk, telegraphie, tele-
phoon, bioscoop, radio en televisie.
Een ontzaglijk groote kop, symbool van den
mensch, staat aan het eene einde van de zaal;
een aardbol staat aan het andere einde. Een
licht vliegt van den mensch naar het eerste
paneel, het paneel wordt verlicht en de stem
van den mensch geeft uitleg van de voorstelling.
Het licht verplaatst zich van het paneel naar
den aardbol en men ziet een postvliegtuig wor
stelen met den storm. Het licht verplaatst zich
achtereenvolgens naar ieder der andere panee
len en telkenmale krijgt men een boeiend
schouwspel te zien.
In het productiegebouw wordt zeer plastisch
aangetoond, hoe één alledaagsche handeling,
als handen wasschen, het heele complex pro
ductiedistributieconsumptie in beweging
brengt. Men krijgt het er benauwd van te er
varen, dat de simpele bewegingen van 't openen
van de waterkraan en het wrijven van zeep
over de handen alleen mogelijk zijn dank zij
fabrieken, mijnen, opslagplaatsen, vervoermid
delen en kantoren.
De afgematte bezoeker, die het gebouw mis
schien zonder veel interesse betrad, wordt door
dit schouwspel zoozeer gefascineerd, dat hij voor
het oogenblik alle vermoeienis vergeet.
De afgematte bezoeker! Naast de vele „fair"
statistieken, zou ik er graag nog een willen op
maken: hoeveel voetlijders heeft de .Fair" op
haar rekening?
Een bezoek aan de tentoonstelling vergt zéér
veel van de voeten. Al zijn er bussen, treintjes
en taxi's op het terrein; al geven sommige „focal
exhibits" gelegenheid tot zitten; al is een deel
van de groote „mail" speciaal ingericht voor
contemplatie al zijn er restaurants in over
vloed, het oppervlak is zóó ontzaglijk groot, dat
er toch altijd veel te loopen valt.
Evenals de tentoonstelling een motto heeft,
zoo heeft de doorsnee-bezoeker een motto. Zijn
devies luidt: have a good time! Zoolang de
menschenmassa's niet al te hinderlijk zijn, zoo
lang het lawaai niet al te oorverdoovend is, en
zoolang het kwik in den thermometer niet al
te hoog stijgt, is er zeker gelegenheid zich te
amuseeren.
Men kan in direct contact komen met 60 na
ties van de wereld; hun taal hooren, hun klee
derdracht bewonderen en in sommige gevallen
hun keuken savoureeren. (Het Hollandsche res
taurant: Heineken's on the Zuiderzee is één van
de populairste eetgelegenheden. En terecht.) Of
men de architectuur van de gebouwen zal be
wonderen is een vraag, maar men zal zeker
genieten van de prachtige parkgedeelten.
Bij avond zijn de lichteffecten op het terrein
zeer fraai.
Om zich in alle opzichten als de grootste en
mooiste tentoonstelling te kunnen handhaven
was men gedwongen een kunstcollectie te ex-
poseeren, die de beroemde verzameling op de
huidige San Francisco-tentoonsteiling zou over
troeven. Natuurlijk is men daarin geslaagd en
de bezoeker zal er niet rouwig om zijn. Het
resultaat is een prachtige tentoonstelling van
ongeveer 500 beeldhouwwerken en schilderijen,
waarin o.a. Raphael, Titiaan, Rembrandt, Ver
meer, Watteau en Reynolds vertegenwoordigd
zijn.
In de Hall of Music worden regelmatig con
certen gegeven onder de leiding van dirigenten
van het Philharmonic-Symphonie orkest van
New York, terwül internationale figuren als
Kreisler, Heifetz en Jan Kiepura als solisten
optreden.
De meeste vreemde naties zijn op het ten
toonstellingsterrein zéér hoffelijk geplaatst om
„the Court of peace".
Nederland bevindt zich daar ook tusschen.
„Mijn man is helderziende".
„Zoo, sinds wanneer
„Sinds we een wekker hebben gekocht
met een lichtgevende wijzerplaat
Een Nederland, dat zich waardig en zeer zelf
bewust ten toon stelt.
Het wordt algemeen erkend, in en buiten de
tentoonstelling, dat Nederland met Rusland aan
de spits staat van de buitenlandsche exposan
ten.
Nederland heeft expositiemateriaal op alle
gebied en de wijze van exposeeren is zeer ge
slaagd, mede dank zij de constructie, de inrich
ting en de decoraties van het paviljoen, waar
resp. prof. Slothouwer, Bromberg en prof. Rosse
verantwoordelijk voor waren.
De onvoorbereide Amerikaan, die Holland
alleen maar kent als „the charming little spot",
waar de menschen klompen dragen, krijgt in
woord en beeld te zien hoe Holland een eeuwen-
langen strijd tegen de zee heeft moeten voeren;
hoe dat kleine land, ontworsteld aan de gol
ven, in het bezit is van in verhouding gewel
dige overzeesche koloniën.
Men toont de prestaties van het Hollandsch
vervoerwezen; natuurlijk heeft de K.L.M. hier
in het hoofdaandeel. Men toont, dat landbouw,
tuinbouw en veeteelt „super"-producten leveren,
om het in Amerikaansche termen te zeggen.
Statistieken en verslagen toonen het initiatief
van regeering en particulieren om Hollands so
cialen standaard te verbeteren.
Een speciale zaal is ingericht voor weten
schappelijk Nederland.
Godsdienstig Holland is vertegenwoordigd,
artistiek Holland, sportief Holland. Ook de ko
loniën zijn goed gerepresenteerd. Wandschilde
ringen en diorama's geven zeer suggestief de
tropische sfeer weer.
Men ziet wat „gezaaid en gemaaid" wordt
in de Oost; hoe de irrigatiesystemen van de
rijstvelden werken.
Men geeft er zich rekenschap van, hoeveel
aandacht er wordt besteed aan de opvoeding
en de gezondheid van de inboorlingen. En na
tuurlijk ontbreken noch de Balineesche, noch
de Javaansche kunst.
In de New York Times van 5 Maart staat 'n
artikel van de essayiste Dorothy Canfield. Een
artikel, dat iedere tentoonstellingbezoeker zou
moeten lezen als hij vermoeid thuis op een
stoel neervalt, zijn brein vervuld van de won
deren der techniek, die hij zoojuist heeft aan
schouwd.
Dorothy Canfield vraagt u op den man af:
„Wat doet gij met d?n tijd, dien de techniek
voor u heeft vrijgemaakt? Vergelijk dit leven
met het leven van onze grootouders en over
weeg, dat het materieele leven thans sneller,
directer en economischer gaat. Wij hebben dus
meer tijd dan onze grootouders. Hoe vult gij
dien tijd? De wereld is alleen dan gebaat bij
haar technischen vooruitgang, als de mensch
zijn vrijen tijd waardig weet te benutten."
C. B.
Franz Ferdinand, Aartshertog van Oostenrijk-
Este, was de oudste zoon van den broeder van
Keizer Franz Joseph, Karl Ludwig. In het jaar
1880 voltrok zich het ontstellende drama van
Mayerling, waarbij de Kroonprins Rudolph den
dood vond. Karl Ludwig werd troonopvolger,
maar deze stierf in 1896. De toen nog vrijwel
onbekende aartshertog Franz Ferdinand werd
naar de strenge wetten van de Habsburgsche
Huis wetten tot troonopvolger uitgeroepen. De
oude Keizer Franz Joseph zag dit feit met leede
oogen aan, want hij was zijn neef niet welge
zind. Franz Ferdinand was zeer rijk doordat
hij door erfenis in het bezit was gekomen van
het waarlijk vorstelijk vermogen der hertogen
van Modena. Hij maakte in de jaren 18921894
een wereldreis, en heeft deze beschreven in een
uitgebreid werk „Tagebuch einer Reise um die
Erde" Toen hij troonopvolger was geworden
hij was toen 33 jaar brak een zeer moeilijke
tijd voor hem aan. De oude. keizer, die zich
zelf noemde den laatsten werkelijken monarch
van Europa, stond uiterst wantrouwend tegen
over de politieke ideeën van Franz Ferdinand
en hield hem daarom systematisch buiten alle
staatszaken. Daarbij kwam nog, dat Franz Fer
dinand de huiswetten, dit geheel beheerscht
werden door de oud-Spaansche absoluut-mo-
narchale wetten en opvattingen, overtrad door
in het huwelijk te treden met de hofdame So
phie, gravin von Chotek. Franz Joseph heeft
zijn neef dit morganatisch huwelijk nooit ver
geven en sloot bij voorbaat de nakomelingen uit
dit huwelijk van de troonopvolging uit. Na
jaren pas liet hij zich bewegen, gravin Chotek
een hoogeren rang te geven door haar te ver
heffen tot vorstin von Hohenberg. De echtge-
noote van den troonopvolger bleef in rang ech
ter ten achter bij het meest onbeteekenende
aartshertoginnetje, wat bij hofceremonies tot
zeer pijnlijke scènes aanleiding gaf. Het hof
haatte „die Chotek", zooals men haar smalend
noemde. Franz Ferdinand, die zijn vrouw boven
alles stelde en een voorbeeldig Christelijk hu
welijksleven leidde, vervreemdde geheel van het
Weensche hof. Keizer en troonopvolger zagen
elkander haast nooit.
De oude Keizer kon echter niet beletten, dat
de invloed van den troonopvolger van jaar tot
jaar toenam, op de eerste plaats wel wijl de
leiding van de weermacht langzamerhand ge
heel in zijn handen overging. In 1898 was hij
plaatsvervanger des Keizers geworden in het
opperste legercommando. welke functie niet
veel meer dan een sinecure was, maar in 1913
werd hij inspecteur-generaal van het leger en
daardoor een machtig man in den werkelijken
zin van het woord. Als militair raadsman stond
hem terzijde generaal Conrad von Hötzendorf,
de latere Oostenrijksche generalissimus in den
wereldoorlog. Franz Ferdinand was een sterke
persoonlijkheid, maar over her algemeen een
gesloten duister karakter. Hij had maar weinig
vrienden en werd overal meer gevreesd dan
bemind. Voornamelijk de oude hofeamarilla
moest niets van hem hebben. De Keizer hield
hem, zooals reeds gezegd, verre van alle staats
zaken, maar kon toch niet verhinderen, dat de
krachtige persoonlijkheid van Franz Ferdinand
ook in de staatsleiding voelbaar werd. In die
tijden leefde te Weenen nog een sterk anti-
clericalisme, erfenis van het Jozefinisme van
„Rio de los Happos," zei de kapitein. „Niet waar, Rotter
dam," zei Piet. De kapitein maakte een beweging van vruchten
plukken, in kisten stoppen en wees toen naar de horizon. „Zoo,
gaan we appeltjes plukken en dan pas naar huis. Nou, ook
goed," zei Piet en wreef eens over zijn maag. Verbazend, zoo'n
honger als je van zoo'n wereldreis krijgt.
Dat scheen de kapitein beter te begrijpen, hij nam hem mee
naar het logies van de bemanning en liet den kok dikke soep
brengen. Maar toen de kok, met het bord binnenkwam, liet hij
het uit zijn handen vallen; de scherven vlogen in 't rond en
de heerlijke soep droop over den vloer.
Hoog in 't Noorden, aan de kust van Fin-
marken, woonde Erna, de vrouw van den zee
man Eric Sibau. Een van de ramen stond wijd
open op den namiddag van een waren Juni-dag
en de vrouw zat binnen, met haar rug naar de
straat. D'r naaiwerk was van haar schoot ge
gleden op den helder wit geschrobden vloer
Meer naar achter, aan een klein tafeltje, zat
Erna's dochter Asra, neergebogen over een klei
ne naaimachine. Op straat was het even rustig
als binnen. Bij de naaimachine lag een brief,
dien het meisje juist haar moeder had voor
gelezen.
„Nu, dezen keer is het wel zoo goed als zeker,"
zei Erna, terwijl ze haar naaiwerk van den vloer
opraapte, „je zult zien, dat vader nu werkelijk
thuis komt."
Haar dochter knikte. Ze was den vorigen dag
thuis gekomen uit een betrekking en zou over
drie dagen elders aan 't werk gaan. Ze was nog
geen 19 jaar, maar breed en stevig gebouwd.
,,'t Volgend jaar zou hij zeven jaar weg ge
weest zijn," hernam Erna.
„Ja," zei de dochter, werktuiglijk en bracht
de naaimachine aan 't snorren.
Ook de moeder ging weer aan d'r naaiwerk.
Ze moest de paar dagen dat ze Asra thuis had,
goed gebruiken en ze spraken geen van beiden
meer over de aanstaande terugkomst van vader.
„Als hij soms terugkomt vóór dat je weg
bent," zei de moeder 's avonds, toen ze zich uit
kleedden om naar bed te gaan> „kunnen we
daar een veldbed voor je maken," en ze wees
naar een hoek onder het venster.
„Ja, dat kan gemakkelijk."
En toen spraken ze over iets anders-
Op den ochtend van den tweeden dag daarna
ging Asra weer weg, in haar nieuwe betrekking.
Een jongen uit de buurt bracht haar koffertje
weg.
De boot uit Engeland, waarmee Eric Sibau
kwam, werd achter in den middag verwacht,
want hij had in Southampton afgemonsterd.
Maar niemand wist zeker, hoe laat precies,
't Kon wel vroeg zijn, maar 't kon ook laat
worden. Dat hing van zooveel dingen af, van
de lading bijv. en van 't weer.
Toen vrouw Sibau klaar was met eten en
bordenwasschen, ging ze zitten naaien. De ma
chine ging aan 't snorren en ze werkte ijverig,
alsof ze veel haast had. Ja, zeven en veertig was
de vorige eeuw. Franz Ferdinand bestreed deze
strooming en stond daarom bij de regeering en
camarilla als aartsclericaal te boek. Hij zocht
en vond contact met de christelijk-sociale partij
van Karl Lueger, met het Oostenrijksche cen
trum dus, omdat hij zeer juist inzag, dat deze
staatsbehoudende partij, welke aanhangers in
alle nationaliteiten had, wezenlijk kon bijdragen
tot het bestand der Donau-monarchie. Franz
Ferdinand ontveinsde zich namelijk niet, dat
deze monarchie in de toekomst alléén nog te
redden en te handhaven was, wanneer deze ge
plaatst werd op de basis van gelijkgerechtigde
bondsstaten onder een krachtige centrale regee
ring. Met den grootsten nadruk kwam hij voor
deze opvatting op en maakte zich daardoor de
trotsche, onhandelbare Hongaarsche Magyaren
tot doodsvijanden, wijl, om zijn plan door te
zetten, het noodzakelijk was, de overheersching
van den Magyarischen adel in Hongarije en in
de geheele monarchie te breken. Hij wilde daar
om in Hongarije het algemeene kiesrecht in
voeren en stond, om dit plan te verwezenlijken,
in levendig contact met de oppositieleiders der
Hongaarsche nationalitei-en. Men begrijpt, welk
een haat hem dit alles op den hals haalde.
In de buitenlandsche politiek was Franz Fer
dinand aanhanger van de idee van een drie
Keizer-bond tusschen Oostenrijk, Rusland en
Duitschland, welk verbond ook vroeger had be
staan, maar door allerlei belangencontrasten
vooral op den Balkan tusschen de Donau-
monarchie en het, Tsaristische Rijk niet stand
had kunneh houden. Niettegenstaande
de spanning tusschen beide landen absoluut
niet minder werd, eerder grooter tengevolge van
den Balkanoorlog en de Russische protectie ten
voordeele van Servië, hoopte Franz Ferdinand
Ru: 'and toch nog te kunnen winnen. En daar
om wilde hij ook niets weten van de oorlogs
plannen van Von Hötzendorf tegen Servië. Met
Keizer Wilhelm II sloot hij pas in de laatste
jaren van zijn leven warme vriendschap en
zocht dezen te overtuigen van de noodzakelijk
heid der toenadering van Oostenrijk tot Rusland
zonder de betrekkingen met Duitschland te la
ten verslappen. Kort voor zijn dood ontving
Franz Ferdinand den Duitschen Keizer nog op
zijn landgoed. Franz Joseph wilde echter niets
weten van de plannen van den troonopvolger.
Hij achtte het op de eerste plaats onmogelijk,
Rusland van het bondgenootschap met Frank
rijk af te trekken.
Zoo stonden de zaken, toen Franz Ferdinand
na de manoeuvres in Bosnië met zijn gemalin
in Serajewo aankwam. Hij was van alle zijden
gewaarschuwd, dat de politiemaatregelen niet
van dien aard waren, dat zij afdoende waren
tegen het dreigende Servische gevaar. Hij liet
zich niet weerhouden. Op den weg naar het
stadhuis had een bomaanslag plaats. Alleen
de auto achter dien van den Aartshertog werd
getroffen, waarbij eenige officieren werden ge
wond. Na zijn bezoek aan het stadhuis wildé
Franz Ferdinand de gewonde officieren bezoe
ken. Onverschrokken vergezelde zijn gemalin
hem. De route werd gewijzigd, maar de chauf
feur van den aartshertog vergiste zich en sloeg
toch den eerst vastgestelden weg in. Bij een
brug merkte deze zijn vergissing en wilde om
draaien. Prinzip, de Servische moordenaar,
kreeg toen zijn kans. Met het grootste gemak
kon hij de vorstelijke personen neerschieten.
Eric nu; twee jaar ouder dan zij en hij zou
dezen keer wel veel veranderd vinden bij z'n
thuiskomst. Niels en Göran, de tweelingen, wa
ren van 't voorjaar naar zee gegaan. Daar wist
hij denkelijk niets van, want 't was niet waar
schijnlijk, dat hij hen ergens in een haven ont
moet had. En Ursula dooddat wist hij ook
niet. 't Was waar, Eric was geen erge schrijver
en zij was nooit een schrijfster geweest. Eéns
had ze werkelijk gedacht, dat hij haar vergeten
was Nu kwam hij dan toch. Maar 't was een
heel eind, zoo ver naar 't Noorden en kostbaar
v/as 't ook en met z'n gage kwam je niet ver,
als je de kinderen op dreef moest helpen en als
er dood gingen en begraven moesten worden.
Vrouw Erna hield de machine steeds in gang
en gunde zich nauwelijks tijd om op te kijken,
als ze haar even stil hield. Ze had zoo'n haast.
't Kan zoowat acht uur geweest zijn, toen ze
menschen door 't tuintje in de keuken hoorden
komen en ze sleepten iets zwaars mee. Ze stond
vlug op en ging zien.
Daar stond Eric Sibau, haar man, met z'n
beurs in de hand.
Hij gaf juist een
schelling aan een
jongen, die hem
der. die in een
hoek gezet. De m»
jongen ging weg.
Man en vrouw stonden een oogenblik roer
loos, voor ze hem de hand bood.
„Welkom thuis!" zei ze.
„Dank je."
„Is de boot er al?"
„Ja, net binnen."
Ze ging voor en hij volgde langzaam en zwaa
naar de huiskamer. Hij nam z'n grooten hoed
af en ging bij de deur zitten. Z'n oogen wa
ren donker en hol, met grijze ringen er onder.
Z'n gelaat was bleek en hij droeg een langen,
zwarten baard.
„Je bent nog al veranderd, zie ik," sprak zn
vrouw.
„Ja, dat zal wel." Een oogenblik later ging hl)
voort: „Ik ben niet veel meer waard."
Z'n vrouw knikte; haar gezicht stond peinzend-
„Daar heb ik ook al over gepiekerd," zei ze
zacht. „Die schipbreuk in de Noordzee heeft je
zeker zoo'n klap gegeven."
„Als je toen regelrecht naar huis was geko-
men, zou je misschien beter hebben kunnen
worden," meende ze.
Hij scheen zich even te bedenken, vóór hi)
antwoordde.
„Nou, de twee jaar daarna zijn geen pretje
geweest." zei hij.
„Zijn de jongens thuis?" vroeg hij daarna.
„Neen, van 't voorjaar uitgevaren."
„Dat had ik al zoo'n beetje gedacht."
Ze zwegen beiden een paar minuten.
„Ik zal wat eten voor je klaar maken," zei
ze toen.
Ze ging naar de keuken en liet de deur wijd
open staan. Hij bleef maar zitten, nog met z'n
hoed in de hand. Nu en dan hief hü 't hoofd
op en keek naar 't venster, alsof hij naar iemand
keek, die voorbijging en dien hij dacht te her
kennen. Het venster was aan den overkant van
de kamer, maar hij liep er niet heen om zich
te vergewissen. I nde keuken knapperde het
vuur onder den koffiepot en hij hoorde haar
brood snijden.
Terwijl de koffie trok, kwam ze weer in de
kamer, ze nam haar naaiwerk op en borg het
weg.
„Je schijnt geregeld werk te hebben," merkte
hij op en keek naar het naaigoed-
„Ja, dat is te zeggen, in den laatsten tijd-
Maar ik ben geen erg beste naaister, zie je-
dus de verdienste valt niets mee."
„Heb je je bezeerd?" vroeg ze opeens, naar
z'n hand wijzend.
Hij bekeek z'n rechterhand. De wijsvinger en
de pink ontbraken.
„Ja, heb ik 't je niet geschreven?"
„Neen."
„Ik dacht, dat ik 't je geschreven had. De dok
ter heeft ze moeten afzetten."
Ze bleef een poosje staan staren naar de ver
minkte hand.
„Goeie hemel!" zei ze toen.
Zij bracht de koffie en het eten binnen en hU
ging aan tafel zitten. Hij at en dronk, maar zi)
had geen trek. Ze schonk alleen haar kopje
halfvol koffie, goot het uit op haar schoteltje
en blies, vóór ze het opdronk. Daarna liep ee
naar het venster en deed het open. 't Was nd
half tien en de zon was van uit de kamer niet
meer zichtbaar. Maar zij kleurde den halve11
hemel rood en deed alle huizen in 't stadje
gloeien.
„Heb je gemerkt, hoe lekker de heg van
kerkhof vanavond rook?" vroeg ze.
„Ja, net als dien avond toen ik weg ging."
„Dat is nu al bijna 7 jaar geleden," ging ze
even later voort.
Ze maakte het bed op. Maar hij zat nog aan
tafel, waar hij gegeten had en ze zeiden geen
van beiden iets. De heldere roode gloed der
ondergaande zon verdween geheel. De heme'
werd blauw, zonder roode zonnestrepen en in de
kamer sloop een gedempt wit licht.
„En wat zou ik nu 't beste kunnen doen, denk
je, nu ik op zee niet meer voort kan?" vroeg hij-
Ze keek hem geruststellend aan.
„Je hebt eten zoolang ik 't heb en naaien kan
Hij sloeg z'n armen om haar heen en kuste
haar op 't voorhoofd.
„Enfin, ik ben nu_in ieder geval weer thuis,"
zei hij en z'n stem beefde.
Ze keek hem lang in z'n gezicht, maar d'r
stem brak van tranen en teederheid.
„Ja en er is Goddank ruimte voor je, nu..--
nu we alleen zijn." (Nadruk verboden)
y w f-« D/^TVTTVT^1 'O op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen p rj
A I .1 jK /VDvyl 11'l i ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeerlngen T I Ov»"
bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen
bij een ongeval met
doodelijken afloop
bU verlies van een ha»d«
een voet of een ooi-
„Maar dat is zij niet."
„Dat weet ik wel. Maar ik heb gezegd, dat
het zoo was."
„Waarom? Leg me dien Buitenlandsche-
Zakentruc eens uit. Bill."
Bill keek haar verwijtend aan.
„Ik wou natuurlijk hier naar toe jou zien
en spreken."
„O, Bill, schat, wat dom van me! En wat aller
liefst van jou!"
„Chilvers zei, dat je op het punt stond uit
te gaan."
„Ja, dat is zooik moet naar Sloane
Street
„Maar vertel me nu eens- de boodschap van
George."
„Hij wil via mij weten, of je vanmiddag om
vier uur thuis bent."
„Nee. Dan ben ik op weg naar Ranelagh.
Maar waarom laat hü plotseling zoo netjes be
let vragen? Hij is toch niet van plan me een
huwelijksaanzoek te komen doen?"
«Best kans van. Zou mij niets verwonderen."
„Want zie je, dan kon jij hem zeggen, dat ik
mannen prefereer, die iemand impulsief ten
huwelijk vragen."
„Zooals ik, hè, Virginia?"
„Jij doet 't niet impulsief, Bill. Jij doet 't uit
gewoonte."
„Virginia, zou je dan nooit
„Nee, Bill, nee en nee en nog eens nee! 't
Wordt nu een beetje al te bar, zeg's mor
gens vroeg vóór de lunch al! Probeer me te
beschouwen als een sympathieke moederlijke
vrouw, die langzaam-aan op jaren komt en die
werkelijk groote sympathie voor je voelt."
„Maar 'k hou zoo van je, Virginia!"
„Dat weet ik, Bill, dat weet ik, jongenlief.
En ik vind 't heerlijk dat je zoo over me denkt.
Schandelijk van me, vin-je niet? Ik zou 't zoo
leuk vinden, heusch, kijk me maar niet zoo aan,
als iedere man, dien ik ontmoette, verliefd op
me werd."
„Op jou verliefd worden? Dat doen alle man
nen natuurlijk," zei Bill somber.
„Alleen George niet. George moet een uitzon
dering maken. Trouwens, ik geloof niet, dat hij
tot verliefd worden in staat is. HU is getrouwd
met z'n carrière. Wat heeft hij nog meer te
vertellen?"
„Dat het heel gewichtig is, wat hij je te
vertellen heeft."
„Je maakt me nieuwsgierig, Bill. De dingen,
die George gewichtig vindt, zijn te tellen! Weet
je wat ik doe? Ik stel mijn boodschappen uit.
Dat kan ik iederen dag van de week nog doen.
Vertel George dus maar, dat ik. hem gedwee om
vier uur zal wachten,"
Bill raadpleegde zijn armbandhorloge.
,,'t Is de moeite niet waard voor het
koffiedrinken nog terug te gaanGa mee
ergens wat eten, Virginia?"
„Ik heb een afspraak, waar weet ik niet pre
cies. Maar ik kan 't nakijken."
„Wat hindert dat. Je bent nu toch eenmaal
op het verkeerde pad. Laat je afspraken en 'oloc
schieten en neem vacantie."
„Dat zou leuk zijn" zei Virginia terwijl ze
hem lachend aankeek.
„Je bent een schat, Virginia. Vertel me 's,
je houdt toch wel van me, niet? Meer dan van
andere mannen bedoel ik."
„Ik aanbid je gewoonweg, Bill. Als ik trouwen
moest als ik er niet af konik bedoel,
als een wieede mandarijn in het Verre Oosten
bij voorbeeld tegen me zei: Trcuw, of sterf op
de pijnbank, dan zou ik jou kiezen. Heusch,
ik zou geen oogenblik aarzelen. Ik zou zeggen:
Geef mij Billy dan maar."
„Nou dan..,."
„Ja maarIk hoef niet te trouwenik
voel me als levenslustige weduwe zielsgelukkig."
„Je zou net zoo door kunnen gaanik
bedoel, voor mij zou je geen enkele verandering
in je leven hoeven te brengen. Ik zou me
achteraf houden.
„Je begrijpt 't niet, Bill. Ik behoor tot de
categorie vrouwen, die, als ze trouwen, enthou
siast trouwen."
Bill liet een dof gekreun hooren.
„Eén dezer dagen schiet ik mezelf dood,"
mompelde hij neerslachtig.
„Doe dat niet, jongen. Ga liever uit met een
aardig meisjezooals eergisteravond."
Bill schrok. Een oogenblik wist hij zich geen
houding te geven.
„Als je met dat aardige meisje Dorothy
Kirkpatrick bedoelt," zei hij, toen hij wat begon
bij te komen, „wel, dan wil ik je even zeggen:
dat snoezige meisje is een eenvoudig, door en
door fatsoenlijk meisje. Daar steekt niets in."
„Natuurlijk niet, snoes. Maak je maar zoo
veel pleizier als je kunt. Als je maar niet
poseert met je ongelukkige liefde."
Bill werd een en al waardigheid.
„Je begrijpt die dingen niet, Virginia," zei hij
streng. „Mannen
„Zijn anders dan wij. Dat weet ik al zoo lang.
Vooruit Bill, als je werkelijk van me houdt, ga
dan mee lunchen."
HOOFDSTUK V
DE EERSTE NACHT IN LONDEN
In de best-bedachte, langst-overwogen plan
nen zit soms een fout. George Lomax had zijn
toebereidselen zorgvuldig getroffen, maar in die
toebereidselen zat één zwakke plek. En die
zwakke plek was Bill Eversleigh.
Bill Eversleigh was werkelijk een buitenge
woon sympathieke jongen. Hij was een uit
stekend cricketer, hij speelde verdienstelijk golf,
hij had buitengewoon aangename manieren en
een onverwoestbaar goed humeur. Maar hij had
geen hersenen. Zijn positie in Buitenlandsche
Zaken had hij gekregen door zijn vele en goede
connecties, niet door zijn capaciteiten. Toch was
hij voor het werk, dat hij daar te doen had, wel
geschikt. Hij was zoo'n beetje de loopjongen
van Lomax. En daarvoor had hij geen hersenen
noodig. Zijn werk bestond uit: altijd voor zijn
chef klaar te staan, menschen interviewen, die
Lomax liever niet wou zien, boodschappen doen
en telefoneeren. En dit alles deed hij met ijver
en vlijt zoolang zijn chef aanwezig was!
Verdween Lomax dan zette Bill zich in den
gemakkelijksten stoel te rusten, vouwde de
krant open en las de sportberichten. Tenslotte
handelde hij hierin geheel volgens de traditie.
Daar boodschappen doen tot het werk van
Bill behoorde, had Lomax hem den vorigen dag
naar het kantoor van de Union Castle gestuurd
om te telefoneeren, wanneer de „Granarth
Castle" binnenkwam. Nu had Bill één gebrek
en dat was zijn stem. De klank was goed genoeg,
maar zijn uitspraak was abominabel slecht. Een
spraakleeraar zou op die manier, waarop hij
het woord „Granarth" uitsprak, wel 't een en
ander aan te merken gehad hebben. Het kon elk
ander woord eerder geweest zijn, dan Granarth.
De bediende achter het loket verstond „Cam-
frae". De „Camfrae Castle" kwam Donderdag
binnen. Dit vertelde hij den meneer voor het
loket. De meneer voor het loket bedankte be
leefd en wandelde weg. George Lomax nam de
kennisgeving au sérieux en handelde overeen
komstig. Hij wist absoluut niets van Union
Castle-booten af en dus slikt hij het gewillig,
dat James McGrath Donderdag en niet eerder
zou arriveeren. Hij zou raar opgekeken hebben, I
als iemand hem op het oogenblik, dat hü op de J
stoep van de chicste club in Londen Lord
Caterham bij zijn lapel vasthieldals iemand
hem verteld had, dat de „Granarth Castle" den
dag te voren, tegen den middag, in SouthamP"
ton aangekomen was.
Om twee uur precies van dien dag stapt®
Anthony Cade, alias voor den duur der reis-
Jimmy McGrath, op het Waterloostation un
den boottrein, riep een taxi aan en gaf den
chauffeur, na een paar oogenblikken aarzelen>
bevel hem naar het Blitz-hotel te brengen.
„Een mensch moet het zoo nu en dan goed
hebben," hield hij zichzelf voor, terwijl hü vo'
belangstelling naar het schouwspel buiten hec
portierraampje keek.
In veertien jaar was hij niet in Londen ge
weest.
Hij ging het hotel binnen, besprak een kamer
en ging er weer uit, om een kleine wandeling
langs het Embankment te gaan doen. Het W^
genoeglijk, om weer in Londen te zijn. Alles wa-S
natuurlijk veranderd. Daar juist even vóór
Blackfriar's Bridge was vroeger een restaurant
geweest. Eén van die gelegenheden, waar je
goedkoop kunt eten en drinken. Daarvan ha»
hij, met minstens een dozijn andere ernstige
jongelingen, een dankbaar gebruik gemaakt. O.
zorgelooze jeugd!
(Wordt vervolgd)