ORGELLITTERATUUR
EEN TRIO-SONATE
VAN BACH
w
D
t Botert niet in de Europa-steeg
De tegenstelling tus
schen Bach en Handel
ZONDAG 9 JULI 1939
Gramofoonkroniek 1
Internaat op Ypenburg
voor M-vliegers
Nieuwe zegels
BRABANTSCHE BRIEVEN
Vernal den lesten tijd is 'ter veul hommeles
erfe
M
LEGERTENTOONSTELLING
DRUK BEZOCHT
Uit de missie terug
Minister Van Dijk metselt een steen
in den gevel
België
Portugal
Japan
Argentinië
Frankrijk
der
de.
26'
de
nee'
eH
d«
j-b'j
ei's'
of»'
o»ie
Ibes^j
en°c',s
tb»n
de*1
Naarmate het orgel zijn domineerende plaats
litt - muziekleven verloor, moest ook de orgel-
rai.eratuur meer en meer in het vergeetboek
de en' schade van het muziekleven, want
voornaamste componisten hebben in het
aa e^en een groot deel van bun oeuvre gewijd
Ver orgel, en nog niet eens in een zoo heel
aI' Verleden: Max Reger, dien wij bijna nog wei
sch6en reeds overleden tijdgenoot mogen be-
tch°UWen' importante orgelwerken ge-
erv-reVen' ken'; bet muzieklievende pubiiek
2eIan? Niets of zoo goed als niets, en het-
hpr SeIdt ten aanzien van twee meesters van
0rgel als Bach en Handel.
Uit»8n kont de wel goed bedoelde maar slecht
Sollen pogingen om, zoo het ongel dan al
tie u?6' concertleven verloren ging, tenminste
0r ^teratuur voor het orgel te bewaren door
Krukken te bewerken tot pianostukken,
o.a. heeft zich als geestelijke vader van
Ke monstruositeiten berucht gemaakt, en
stre 'WaS niet de eeniSe- Tegenwoordig is dit
p I0n "elukkig alweer een overwonnen stand-
tr Vrijwel niemand speelt dergelijke piano-
dek^«Pties n0gj maar daarmee is de heront-
ver5ltlg van de orgellitteratuur nog geen stap
hen geliomen- Onze concertinstellingen kun-
het 6r vee' bijdragen om ook in dit opzicht
Ve concertleven een nieuw aangezicht te ge-
Pro ?°°r n'»' bun orSels n»et alleen voor den
tori te bewaren en er nu en dan eens een ora-
"«uitvoering op te doen begeleiden, maar
ToJ 26 °0k *e Sebruiken als solo-instrumenten.
]e tiusver schijnt daar nog niets van te zul-
b men' zo°dat men dan alleen nog zijn
3 b ban vestigen op de gramofoon, die, zij het
tiaari °010 scboorvoetend, nu en dan ook inder-
tot orgelreproducties overgaat.
hebben thans op het oog zulk een schoor-
ivd Gnd ondernomen orgel-publicatie op de Po-
jra°r"PIaten O 7258 en O 7257, waarop men
Kan?Cnten ^an hooren orgelconcerten van
of öel. Fragmenten slechts, want om de een
bUikhÖere onnasPeurlijke reden heeft men het
ten r niet aangedurfd om de beide concer-
h-c-n V0''fct^ig op te nemen. Op plaat 7257 hoort
ee twee van de vier tieelen, een Allegro en
4 j slot-Andante uit het eerste concert van op.
S-moll, op plaat 7258 de beide eerste dee-
Ücindel's grafstede in Westminster
Cathedral te Londen
len, een Adagio en een Allegro uit het orgel
concert No. 10 op. 7 in d-moll, en men moet het
betreuren, dat de rest er niet bij staat, want
Handei's orgel-concerten zijn mee van de beste
getuigenissen van het muzikantendom, dat de
Duitsch-Engelsche grootmeester bezat. Zij dien
den Handel veelal als intermezzi bij zijn ora
torium-uitvoeringen; het ontstaan van de com
binatie orkest-orgel is daardoor ook feitelijk
bepaald. Bij een oratoriumuitvoering had Han
del het orkest en het orgel toch beide noodig,
wilde hij dus een intermezzo geven, dan lag
niets meer voor de hand, dan het orgel met het
orkest te laten concerteeren. Zoo ontstond een
groote reeks van werken, waarin het orgel eep
functie kreeg, die geheel los was gemaakt uit
de sfeer van de kerk en volkomen profaan was.
Het orgel verscheen dus als een instrument, dat
alle kunstigheden ten gehoore bracht, waarmee
een brillant componist en man van de wereld
als Handel was, zijn gehoor wist te vermaken.
Handei's orgelconcerten zijn dan ook in het al
gemeen meer brillant dan diep uitgevallen, en
wat ze aan doorwrochtheid soms missen, dat
vergoeden ze ruimschoots door de geestigheid
van hun invallen en den zeer goeden smaak,
dien zij aan den dag leggen. Men kan dat alles
waarnemen aan de hier uitgevoerde fragmen
ten, waarbij Alfred Sittard met meesterschap
het orgel bespeelt, begeleid door de Berliner
Philharmonie onder leiding van Leopold Lud-
wig. Voor de gramofoon zou het intusschen een
schoone taak zijn om successievelijk een com
plete reproductie van Handel's orgelconcerten
het licht te doen zien.
Wie over Handel spreekt, denkt daarbij on
willekeurig aan Bach, omdat de tegenstelling
tussclien de beide tüdgenooten na eenige
eeuwen nog steeds boeiend is. Men behoeft
trouwens nooit lang te zoeken naar de punten
van tegenstelling; die doen zich automatised
voor. In de platen-productie van den laatsten
tijd vinden we dan ook eenige Bach-opnamen
die ons het geheele verschil tusschen de beide
meesters weer voor oogen stellen. Op Odeon
971 verscheen een reproductie van de beroemde
Toccata en Fuga in d-moll, gespeeld door Julia
Perceval, een stuk voor orgelsolo, dat dus de
behaaglijkheid van het concerteeren al niet
kent. Het orgel was Bach bij uitstek de drager
van zijn abstract-muzikale gedachten, hij be
speelde het in den ongenaakbaren. bovenper-
soonlijken stijl, die niets gemeen had met dè
effecten en de zinnenstreeling, welke voor een
Handel zoo belangrijk waren. Bach's orgelcom
posities zijn geen religieuze stukken en nog min
der liturgische. Zij zijn niet gemaakt om een
godsdienstige handeling te dienen, zij heffen
zich daar nog boven uit als zelfstandig existee-
rende scheppingen, maar zij steunen in wezen
wel cp de godsdienstig-geestelijke gebonden ge
meenschap. Zij zijn doordrongen van dien
geest en zij geven er stem aan. Zij veronder
stellen die gemeenschap, omdat zij boven al
het persoonlijke uit slechts in algemeen gelden
de waarden spreken, streng gescheiden van het
concrete en de daaraan onvermijdelijk gebon
den subjectieve waarneming. Zulk een kunst
kan slechts gerealiseerd worden op het kerk
orgel; bij Handel is het orgel strikt genomen
secundair, een instrument, waaraan een kun
stenaar door min of meer toevallige omstan
digheden zijn muzikale gedachten toevertrouw
de. Bij Bach is het orgel eerste en onmisbare
voorwaarde.
Eenige zeer recente orgelpublicaties, eveneens
verschenen bij Odeon zouden bij oppervlakkige
beschouwing het vermoeden kunnen wettigen,
dat Bach toch wel pp een lager geestelijk plan
orgelwerken gemaakt heeft. Het betreft hier
een Pastorale, bestaande uit een Andante en
een Allegro op Odeon 4734 en een Trio-sonate
in e-moll. Men zou dus zeggen, dat Bach hier
mee al in het domein van de profane muziek
is aangeland en in zijn Trio-sonate zelfs een
vorm, die van de kamermuziek overbekend is,
op het orgel heeft overgebracht. De Pastorale
echter bewijst niets. Men weet er eigenlijk niet
eens van wat voor een stuk dit is, uit welke
beweegredenen het geschreven werd en tot welk
doel het diende. Naar de structuur te oordee-
len is het een onvoltooid fragment, maar waar
van het een fragment zou zijn, staat ook niet
vast. Men kan zeker niet zonder meer besluiten,
dat het een fragment van een orgelsonate is,
want Bach's zoogenaamde orgelsonates zelf,
waarvan wij er op Odeon 47324733 een hoo-
ren, zijn ook niet als orgelsonates ontstaan.
Bach heeft n.l., het is o.a. Spitta, die daar
nadrukkelijk op wijst geen orgelsonates ge
schreven, dat wil dus zeggen, hij heeft niet een
vorm, die strikt tot de profane muziek behoor
de op het orgel overgebracht. Verschillende der
onderdeelen van dese sonates, waarvan er zes
bekend zijn, ontstonden met andere bedoelin
gen. Zoo bijv. de eerste beide deelen van deze
e-moll sonate, een Adagio en een Vivace, die
aanvankelijk gehoord hebben tot de kerkcan-
tate „Die Himmel erzahlen" uit het jaar 1723.
Het Bachzimmer in het Museum te Eisen ach. Men ziet o.m. het kleine, door Bach
gebruikte orgel, dat veel overeenkomst ve rtoont met het pedaalklavier, waarvan in
de gramofoonkroniek v an deze week sprake is
Het laatste deel, een Adagio, werd geschreven
als midden-satz voor een orgel-Preludium en
Fuga. Bach heeft immers gezocht naar een
middendeel tusschen het Preludium en de Fuga
in. Later heeft Bach al die fragmenten bijeen
gevoegd tot zoogenaamde sonates als studie-ma
teriaal voor zijn zoon Wilhelm Friedemann.
Maar op de origineele manuscripten staat niet.
dat zij voor orgel zijn geschreven, doch voor
pedaalklavier met twee manualen. Het is ook
een muziek, dië te klein van stijl is voor het
groote orgel, en te groot om als kamermuziek
aangemerkt te kunnen worden, al beteekent zij
stellig een uitbreiding van het genre der kamer
sonate. Deze trio-sonates sluiten dan ook aan
op de schrijfwijze van de vioolsonates, die naar
men weet reeds tot de toppunten der muziek
gerekend worden. De naam trio-sonate komt
daar vandaan, dat het zuiver drie-stemmige
stukken zijn, zoodat de beide manualen en het
pedaal ieder een stem voeren. Men kan zich dus
reeds een indruk vormen van de prachtige ma
kelij van deze trio-sonate en haar rijken in
houd. Trouwens, ook al is de Pastorale dan een
dubieus werk, haar zuiver muzikale waarde is
groot.
De beide werken werden uitgevoerd door Gün-
ther Ramin, den onovertroffen organist van de
Thomas-kirche in Leipzig en als zoodanig een
opvolger van Bach. De Pastorale speelt Ramin
op het kleine Kemper-positief van de Thomas-
kirche, wat bij het karakter van het stuk zeer
wel past. De sonate weerklinkt op het majes
tueuze groote orgel van deze kerk. Dat past dus
strikt genomen niet goed, maar dit is toch geen
ernstig bezwaar om Bach hier in al zijn mees
terschap te bewonderen.
L. H.
De belangstelling voor de tentoonstelling „Het
Leger" te Den Haag is nog steeds stijgende.
Zoo ook Zaterdag was er een druk bezoek. O.a.
werd opgemerkt de Zwitsersche gezant, de heer
A. de Pury, deken van het corps diplomatique.
Verder brachten bijna alle gepensionneerde ge
neraals van het Nederlandsche leger onder lei
ding van gep. luitenant-generaal Terwisga een
bezoek aan de tentoonstelling.
Met möziekkorps van het vijfde regiment in
fanterie heeft 's middags een concert gegeven
in de tentoonstellinghal.
De koninklijke Nederlandsche vereeniging
„Ons Leger" hield Zaterdag haar jaarvergade
ring onder voorzitterschap van gep. generaal-
majoor K. E. Oudendijk.
De vergadering kenmerkte zich door de te
vredenheid, die heerschte over het welslagen
van de tentoonstelling „Het Leger".
Zr. M. Hugoline (Cornelia van Egmond), die
29 Mei 1928 naar de missie is vertrokken te
Medan Sumatra, keert om gezondheidsredenen
naar het vaderland terug. Zij is op het S.S. Ba-
loeran scheep gegaan te Belawan Deli en hoopt
Donderdag 13 Juli te Roosendaal te arriveeren.
oor het bloed van martelaren
wordt de akker der Kerk vrucht
baar.
In den gevel van het nog niet voltooide
Internaat voor M-vliegers op het vliegveld
Ypenburg heeft de minister van Defensie, dr.
J. J. C. van Dijk, Zaterdagmiddag een steen
gemetseld, die de volgende inscriptie toont;
„Gedenksteen, geplaatst door Zijne Exc. dr. J.
J. C. van Dijk, minister van Defensie, 8 Juli
1939".
Bij deze plechtigheid waren om. aanwezig dë
heeren H. Ch. e. van Ede van de Pais, chef
van den luchtvaartdienst, als vertegenwoordiger
van den minister van Waterstaat, vice-admi-
raal Vos, chef van de afdeeling materieel der
zeemqcht van het departement van Defensie,
gen.-majoor P. W. Best. commandant van de
luchtverdediging, luit.-kolonel F. A. van Heyst,
waarnemend inspecteur van de militaire lucht
vaart, de burgemeester van Rijswijk mr. Van
Hellenberg Hubar en de directeur van de
K.L.M., de heer A. Plesman.
Nadat minister Van Dijk, die vergezeld was
van zijn adjudant, kapitein mr. Kruis, een cere-
wacht van vijftig jongemannen, waarvan een
deel het M.-brevet heeft behaald en een ander
deel in opleiding voor dit brevet is, geïnspec
teerd had, heeft de voorzitter van den raad
van beheer van de nationale luchtvaartschool,
de heer C. Kolff, een toespraak gehouden.
Na een welkom tot de aanwezigen, in het
bijzonder tot minister Van Dijk, zeide de heer
KOlff o.m. dat het ,,M"-brevet aanvankelijk be
doeld was als een beëindiging van een instruc
tie-periode, die den leerlingen een, zij het ele
mentaire, dan toch redelijke vliegervaring gaf
om binnen korten tijd tot militaire vliegers in
geval van nood te worden opgeleid, doch al
spoedig heeft het luchtverdedigingsfonds ge
meend deze opleiding ook na het behalen van
het brevet gedurende een aantal jaren te moe
ten voortzetten. Als zoodanig is het „M"-brevet
thans meer te beschouwen als toelatingsexamen
voor het verdere onderricht.
Na een woord van hulde tot architect Mer-
tens uit Bilthoven. den ontwerper van het in
ternaat, heeft minister Van Dijk den gedenk
steen in den gevel gemetseld, waarna de mi
nister een korte rede heeft gehouden.
De minister zeide, dat hij gaarne deze han
deling had verricht, omdat de Nationale Lucht
vaartschool een steeds belangrijker plaats gaat
innemen bij de opleiding van vliegers
De minister achtte het verheugend, dat de
N.L.S. niet blijft stilstaan maar met mede
werking van het luchtverdedigingsfonds voort
gaat op den ingeslagen weg. De totstandkoming
van dit internaat vond de minister zeer ge
lukkig, omdat binnen deze muren gestreefd zal
worden naar eenzelfde doel, waardoor een bin-
oing verkregen wordt, die voor de toekomst veel
belooft. De minister bood zijn gelukwenschen
aan voor dit initiatief en hij eindigde r.iet den
wensch, dat de verwachtingen, die men van
dit gebouw heeft, niet teleurgesteld zullen
worden.
De heer C. Kolff heeft den minister voor
zijn woorden hartelijk gedankt, waarna de M-
brevetters eenige vliegdemonstraties hebben
uitgevoerd.
Omtrent de bedoeling die de oprichters van
het internaat hebben gehad, deelde men ons
mede.
In overleg met de departementen van Water
staat, Defensie en Koloniën en met den finan-
cieelen steun van dezen, worden op de H.L.S.
geheel kosteloos die jeugdige vliegers opgeleid,
die bekwaam zijn en zin hebben het M.-brevet
te behalen. Zij vormen de reserve, die zoowel
in de burger, als in de militaire luchtvaart
kunnen worden ingelijft, wanneer daaraan be
hoefte bestaat.
De M-vliegers, die gerecruteerd worden uit
de sportvliegers van het geheele land en uit
hen, die met steun van het Fokkerfonds leerer.
vliegen op de onderscheiden afdeelingen van de
N.L.S. in den lande, vormen daar op de vlieg
velden: Ypenburg, Schiphol, Twente. Eindho
ven, Eelde, Teuge en Vlissingen, een groep
leerlingen, waaraan speciale aandacht gewijd
moest worden.
In overleg met het Luchtverdedigingsfonds
werd destijds besloten de M-vliegers in groe
pen naar bekwaamheid eenmaal per maand bij
elkaar te brengen, opdat het theoretisch onder
richt centraal zou kunnen worden gegeven en
de vliegoefeningen in dit greoter verband meer
waarde zouden krijgen. Als plaats van samen
komst werd hei vliegveld Ypenburg aangewezen,
waar de N.L.S. haar hoofdzetel heeft.
Op Ypenburg was echter gebrek aan lokali
teiten. De N.L.S. begreep, dat, wilde men het
corps M-vliegers werkelijke waarde geven en
de gegeven opdracht voldoen, financieele offers
gerechtvaardigd zouden zijn. Het bestuur vond
het Nationaal Luchtvaartfonds bereid aan de
school een leening op langeren termijn te ver
strekken, waarüit de bouw van extra lokalitei
ten bekostigd zou kunnen worden. Zoo werd
eind 1938 aan ir. Mertens, architect te Bilt
hoven, opdracht verstrekt tot het ontwerpen
van een gebouw en werd naderhand aan de
N.V. Wernink's Beton Maatschappij te Leiden
opdracht tot den bouw gegeven.
Verwacht wordt, dat het gebouw 1 October
gereed zal zijn. De N.L.S. vertrouwt dat zij
mede door deze outillage, iedere opleiding tot
vlieger nog beter tot haar recht zal .kunnen
doen komen.
Johann Sebastian Bach
Uit Brussel vernemen we, dat de hoogste
waarden van de nieuwe Orval-serie de 5
5 fr. de beelden zullen dragen van Koning
Albert en Koning Leopold III.
De Belgische posterijen kondigen een herin
neringszegel aan ter gelegenheid van den elf
den internationalen luchtvaartsalon, die te
Brussel van 8 tot 23 Juli gehouden wordt.
De frankeerzegel van 100 fr. type Montenez
verscheen uit de Mechelsche drukkerij. Deze
zegel verschilt in kleur van die, welke in Parijs
werden vervaardigd. De karmijn kleur is don
kerder het papier grijsachtig en de tanding
14 1454, in plaats van 14'A.
Hier verscheen een serie van vier waarden,
ter herinnering aan den geboortedag van Ca
milo Castelo Branco, een der grootste Portu-
geesche schrijvers.
De 3 c. groen toont het huis „Cassa St. Mi
guel de Seidé", waar hij een groot deel van zijn
werken schreef en waar hij stierf.
De 48 c. rood-bruin stelt zijn werkkamer voor.
De 96 c., 8 E. 20 en 20 E. geven de voor
naamste figuren weer uit zijn meest bekenden
roman „Amor de Perdicao".
De 4 E. 50 geeft het portret van Branco zelf.
Op eiken zegel staan de jaartallen 18251925
Op het Postcongres te Buenos Aires bood
het bestuur der Japansche posterijen aan de
leden een blok van vier zegels aan, het Natio
naal Park van Nikko weergevend.
Boven het blok staat de spreuk, welke Pierre
Loti in zijn werk „La sainte montagne de Nik
ko" vertaalde met: „Qui n'a pas vu Nikko, n'a
pas le droit d'employer le mot: splendide."
De 2 sen geeft een gezicht op den vuurspu-
wenden berg Nantai.
4 sen den waterval van Ihegon.
10 sen de heilige brug Shinkio, die naar den
tempel Tashogen voert.
De 20 sen. laat den vulkaan Hiuchidaké zien.
Ter herinnering aan de postzegeltentoonstel
ling in Buenos Aires is een blok van vier ze
gels uitgegeven. Het zijn vier waarden (5, 20, 25
en 50 c.), genomen uit de serie, die verscheen
bij gelegenheid van het elfde Internationale
postcongres, dat hier werd gehouden.
Het blok is in staand en liggend formaat
uitgevoerd.
Er verscheen in Argentinië nog een speciale
zegel, waarop is afgebeeld het oude zeilschip,
dat 39 jaren dienst heeft gedaan als opleidings
school voor zeevaarders.
Op den fraaien zegel 5 c. in blauw
groene kleur staat: Fragata „Presedente Sar-
miento" 18981939.
Het Engelsche blad „The Universe" waar
schuwt de philatelisten tegen in omloop zijnde
valsche zegels van Vaticaanstad.
Het zijn de zegels van Paus Pius XI met
een rouwrand, gelijk de Hindenburgserie en die
van Alexander van Joego-Slavië.
Wij wijzen er op, dat het Vaticaan geen en
kelen rouwzegel van Paus Pius XI heeft uit
gegeven.
L'echo de la Timbrologie publiceert een ar
tikel getiteld: Cri d'alarme.
Men stelt vast, dat de Fransche zegels van
de laatste jaren „de véritables horreurs" zijn.
De uitgifte (ongeveer 50 stuks per jaar) is
zóó abnormaal en noodeloos groot, dat het
voor de Fransche verzamelaars over een tien
tal jaren onmogelijk zal zijn, de zegels in goe
de orde te rangschikken.
Wat vroeger voor de philatelisten een genoe
gen was, wordt op deze manier een hopeloos
corvée.
Met blijkbaren tegenzin kondigt het artikel
het verschijnen aan voor de Fransche Kolo
niën van weer een nieuwe serie, waarvan de
nominale waarde de 300 fr. te boven gaat.
„Een te groot aantal landen van Europa"
aldus gaat de Cri d'alarme verder „doet on
geveer als Frankrijk. Het verzamelen van Euro-
peesche zegels, dat tot dusver zooveel succes
had, zal binnenkort ook den moedigste ontmoe
digen."
Het tijdschrift brengt voorts hulde aan Ita
lië, dat dezen misstand heeft ingezien en
aan de frequentie der uitgiften zoowel voor
Italië als voor de Koloniën redelijker grenzen
heeft gesteld.'
Men wil nu den Franschen minister der Pos
terijen er van overtuigen, dat hij bezig is, de
kip, die de gouden eieren legt, te slachten.
De redactie suggereert den philatelisten. zich
te vereenigen om de Regeering met aandrang
te verzoeken, dezen „zondvloed" te beperken.
Mocht dit niet baten, dan zou naar het
oordeel van den alarmkreet de boycot der
Fransche emissies aan de orde komen.
Die boycot is moeilijk; 't is een uiterste re
medie, zegt het artikel, maar als de Fran
sche verzamelaars zich met die der geheele
wereld solidair verklaren, zou men een behoor
lijke kans van slagen hebben. En 't is de moei
te van het probeeren waard volgens den
kreet omdat het hier gaat om leven of dood
der philatelie.
ULVENHOUT, 6 Juli 1939
Ouw
Amico,
doet Tw sPrikwoord luidt: „Als ge verre reizen
■'Kjai n ^unde veul verhalen."
Wear?®b 'nen kwiebus gekend, die over de heele
Vari tien weg wist, als gij bij jou in de buurt.
gereepA achttiende tot z'n zestigste jaar had ie
ift p tie heele weareld bereisd en of ie nou
Fape?Ns' Peking, Petersburg, Padang, Peru,
Was recllL Plymouth, Portsaid of Poeldijk
Uit jj 'J kost oe dalijk vertellen: „Deuze straat
Of: bs op tien hoek, daar staat 'n brievenbus."
ranq" va?" in tiat stamineeke doen ze 'm tot den
«n bak? Voor "hoogen nood" wist ie poortjes
Wae,,„, 11 in alle stejen en durpen van de vijf
En eien.
»eh" 'k 'm 'nen keer 'ns aan 't „verha-
wüde hebben en vroeg: „Vertel me nou 'ns,
Frits, wat is na veertig jaren trekken over den
ganschen eerdbol jouwen totaalindruk", toen
draaide-n-ie aan 't voetje van z'n glaaske en
zee: „Dré, ieverans gaan de bergen omhoog en
't water omlaag, maar deus Schiedammerke
krijgde nieverans!"
Uitgeklasjeneerd was ik, dee 'm nog 'ns vol en
't ouwe sprikwoord, da 'k van mijnen schooltijd
af netjes had gehouwen, zat danig in de kreu-
Kcls.
Denk nie, dat den Frits 'n uitzondering is,
amico. 't Is lank gelejen, da'k 'ns verbleef in 't
schoonste gedeelte van heel ons wearelddeel. Op
'nen mergen, dat de zon heuren gouwen gloei
langs de bosschen en over de rotsige sneeuw
toppen van 't bergland tooverde, fonkelende ne
vels wegwolkten langs den Biirgenstock, de
blanke toppen van den Piiatus begosten op te
blinken als 'nen hemeltroon duuzenden meters
boven de weareld vandaan en de gladde, nevel-
grijze Vierwaldstattersee begost te glanzen in
de diepste kleuren van groenen kristal, kortom:
als hier 't schoonste blad van 'swearelds kleu
rig prentenboek werd opgeslagen; als de won
dere sprook Luzern daar gunderwijd gong open-
bloeien lijk 'nen leliënboekee zóó lagen daar
de witte hotelkasteelen gespreid in de groene
bergen pijlsnelle forèl-vischkes uit gronde-
looze diepten opschoten naar den kristal-groe
nen meerspiegel, als God eigens hier glim
lachte over Zijn geschapen pracht, dan hoorde-
n-ik 'nen korten, dikken kwiedam, 'nen soorte
ment van deurgewinterden handelsreiziger mee
'n idioot groen-wit alpenmutske op z'n zwarte
krullen, zeggen: „Sien, ik ga morgenavond, azze
we thuis binnen, regelrecht naar „De Zuur-
bom" in de Hoogstraat en vreet me daar siek
an sóó'n stapel broodjes-halfom. 'k Heb hier
in geen feertien dage 'n fussoendelijke, beleege
boterham gekregen foor me goeie sjenten." En
nijdig schoof ie z'n groene mutske op z'n neus,
gooide 'n rotte pruim in 'n school forellen, foe
terende dat „dat hotelgajes nou geregeld éen
rotte pruim in die menage-sak (lunchpaket)
goochelde."
Allee, amico, daar zijn veul reizende Fritsen,
horre! En om veul te kunnen verhalen, hoefde
zoo wijd nie weg te trekken. Ik mag gerust zeg
gen: „zie maar naar mij." Ik kom nie veul wijer
van huis, dan aan 't end van de noste stad el-
ken dag en 'k heb oe daar al 'n heelen schep
vertessels over gedaan, zou 'k zoo zeggen. Of ge
mee 'nen Pullman rijdt of mee 'nen groenten-
wagel: 't is ieverans interessant, als g'oew ooren
en oogen maar open houdt. En in zooverre ben
ik dan óók 'nen „Frits", da'k de bosschen van
Ulvenhout zeker zoo schoon vind als die van
Zwitserland, al liggen de onze dan vlak.
Maar genogt: 'k wou deus week weer 'ns 'n
„groentenwagel-vertessel" doen en laat ik, na
dieën grooten omweg over China, Rusland, O.
en W. Indië, Noord-Amerika en 't Vierwoud-
stedenmeer, dan daarmee maar 'ns beginnen.
('Nen heelen omgank veur 'nen wagel nieuwe
petatjes, peekes-en-peultjes?).
'k Wou vertellen van 'n steeg, 'n ouw, dood
loopend strotje, waar 'n eigenaardig volkske van
„bek-vechters" schuilt, 't Is er altij en eeuwig
ruzie of 't schilt nie veul. Of dat nou komt om
dat 't strotje maar éenen uit-en-ingank bezit,
of omdat 't er zoo naauw is en 't volk malkaar
veul te goed is gaan kennen, ik weet 't nie zoo
sjecuur. Maar feit is: 't stelletje ligt heel 't jaar
en altij mee malkaar overhoop, 'k Heb dikkels
zoo'n bietje schrik om die „scheur" binnen te
rijen. Want als twee teugen over malkaar wo
nende mevrouwen toevallig in diepgaande con
ferentie zijn en 'n sierlijke maar zeer vluchtige
eerepoort oprichten ter gelegenheid van die
plechtigheid, deur naar malkaar 'nen poo
gewitwel te mikken, dan is 't niks ginnen
besten tref, om toevallig onder dieën vluchtigen
eereboog te motten passeeren! Minder nog mee
't oog op oew pet, dan wel mee 't oog op oewen
verschen spinazie en eerebezies (aardbeien) en
zoo. Afijn. We schikken dat maar onder „be
drijfsrisico" en hopen eiken dag weer opnieuw,
droog en onbesmeurd die ruziespleet uit te ko
men. Veural den lesten tijd is 't er veul hom
meles. Ze schelden er malkaar uit veur rotte
visch, bedreigen malkaar mee moord en dood
slag en schijnen den godsganschen dag te ver
zinnen en te piekeren op allerhande treiterijen
en geplaag, om er malkaars bloed mee af te
tappen.
Daar woont o.a. 'n lange, schrale kadee, die
den bijnaam draagt van „de Perrepluu". Nooit
is deus frummes in d'ren huis; nooit!! Ik kan
er nie komen, in deus duvelsche strotje, of ma
dame Perrepluu scherrelt onderweg naar 'p
andere buurdame, die den bijnaam draagt van
„de Berin", bij wie de Perrepluu teugenwoordig
den stijl van de deur afloopt. Dat is me 'n ge
konkel, 'n gekonkel, amico, tusschen die twee,
dat de' anderen er allegaar zenuwachtig onder
worden! Nou mot ik er ditte bij zeggen: de
Berin is huiselijk genogt. En dat nie alleen: ze
houdt ook 'r „jong" binnen. Eén van d'r kin-
ders, zoo'nen korten, dikken vetzak van 'nen
kwajongen, die meestal moeders boodschappen
dee, en dan veur 'n handje had om bij de Perre
pluu binnen te gaan, die 'm koekskes en babbe-
lèèrs gaf, of bij de rosse Marjan, die ook zoo
„aanhalerig" is, deuze knaap is deur de
Berin naar 'nen baas gestuurd, om 'n vak te
leeren. Zij laat nou de bodschappen thuis-
bezurgen en den kleinen, aanhaligen snoeper,
mee zijnen eeuwigen boodschappenzak, zie 'k
nou niemeer rondslenteren, deur 't smerig strot
je. Wat veur mij 'nen steen van m'n hart is!
Ik was nooit gerust op dieën „zwerver". Vrin
delij k was ie genogt, daar nie van, maar mee
al z'n vrindelijkheid: als ik m'n zaken moest
doen mee 't Hitje, de Perrepluu, de Berin, Rosse
Marjan, de Theemuts, vrouw Polak afijn,
laat ik nou nie beginnen mee heel m'n klanten-
boekske af te schrijven en dan, vaneigens,
mee m 'nen rug naar den wagel stond, dan
kwam ik oogen tekort. Appeltjes, peeën, eiers,
eerebezies in deus tij, 't lag allegaar zóó veur
't grijpen. Enne.... dat vrindelijke schoffie,
Lietje noemden ze 'm daar, vertrouwde-n-ik
maar net zoo lank als ik 'm mee m'n eigen
oogen kost zien! Want ik heb me nooit wijsge-
mokt, amico, dat zoo'n frummes, die ik stond
te helpen, mij waarschouwen zou, als dieën klei
nen sloeber 'nen bos peeën van m'nen wagel
zou gappen. Per slot is zulk poortjesvolk mee
één sop overgoten, naar mijn gedocht.
De leste dagen hangt er 'n heimelijke stilte
in 't buurtje. De deuren zijn dicht, de „tuintjes"
ontvolkt. Tuintjesnou ja! Veur elke „villa"
daar, ligt 'n paar meter grond, 'nen kleinen erf,
omrasterd mee vier moeie palen, waartusschen
wat roestig pinnekesdraad, waaraan ge zoo lek
ker oewen jas kunt scheuren, als 't waait. Op 't
erfke staat hier en daar 'nen vuilnisbak deur
de steeg te stinken, 'nen brandnetel dood te
gaan naast 'nen stokouwen hond, die daar op
den deurdrempel 't zelfde zit te doen. Niks tiert
er, dan alleen ruzie, maar lijk ik zeg: de leste
dagen is 't er verdacht stil. Hoogstens staan de
Rosse Marjan en de lange Perrepluu bij mal
kaar over 't pinnekesdraad te vezelen en te kon
kelfoezen. En als ik dan aanklop bij vrouw Po
lak, 'n donker, vettig kadeeke, dat altij staat
te krabben tot ik eigens jeuk krijg, dan is 't
'n vermaak om te zien, hoe de Rosse en de
Lange vriendelijk en 'n bietje heimelijk staan
te knikken naar Mevrouw Jeuk. Die op haar
beurt oh, zoo vrindelijk „sjoertjes doet", en
knipoogt. I Iet of ze alle drie iets „hebben", wat
de rest in 't strotje nie weten mag, doch alleen
maar vermoeden. Afijn, ge verstaat me wel: van
die echte wij venstreken, waarover ik me stil-
lekes staai te bedooien.
Omda 'k er alle dagen kom, weet ik wel zoo
omtrent teugen wie dat gaat! 't Is teugen 't
Hitje. Die heeft in 't veurjaar haar huiske op
geschilderd en 't erfke proper-gemokt. Toen
nieuw, steuvig pinnekesdraad om 't erf gevloch
ten endat wordt heur veul kwalijk ge
nomen, nieuwe palen geslagen, royaal in de
naaste buren hunnen grond. Man, daar is 'n
ruzie over gewist, da 'k nou en dan benaauwd
was veur m'nen wagel. Gescholden, gescholden!
Ze hadden malkaar wel op kunnen vreten van
kwajigheid. Veural de Perrepluu en op
heuren grond was toch niks gebeurd, ze woont
heelegaar in den anderen hoek van de steeg
veural de Perrepluu was op 't Hitje gebeten.
Dat schijnt 'm weer te zitten in.... lach nie
in 't standsverschil! Ja, man, zoo goed als de
baron z'n eigen twee peeritjes beter vindt dan
den Jonkheer, zoo goed voelt de schèrenslieper,
mee z'n vakmanschap, zich boven den gebuur
staan, die mee 'nen toddenwagel langs de hui
zen gaat. Zoo zijn de meeste menschen, van
klein tot groot.
De Perrepluu woont in den hoek van de steeg.
Zoodoende hee zij langs twéé kanten van 'r
„villa" wat erf liggen. En daarom is ze „defti
ger" dan 't Hitje en kan ze 't aan 'r tanden
nie velen, dat 't Hitje heuren erf vergrootte mee
'n spaai-steek! Toen mokte 't Hitje 't heelegaar
van eiers: Ze schafte 'r eigen 'n nieuw meuble
ment aan, zette 'nen „fetui" in den „tuin", mee
éénen poot op den buur zijnen grond, vroeg de
Theemuts van den overkant op visite en zee
toen hardop, dat 't in de straat altij zoo on-
frisch rook. Waarop de Theemüts beweerde: „zeg
maar gerust, buurvrouw, dat 't zoo onchristelijk
meugelijk stinkt Wij samen moesten hier
eigenlijk heel de straat 'ns keeren!"
Vrouw Polak, op haren grond stond den
stoelpoot van 't Hitje, had die woorden ge
hoord! Krabbende liep ze naar de Rosse, die
gongen toen samen naar de Perrepluu en van
daar stapten ze mee 'r gedrieën naar de Berin!
Woeiend! „Nou moes tuit zijn!"
Maarede Berin gaf nie thuis. Die liet
maar kloppen, kloppen. Dee net of ze doof was
aan éénen kant. En nou wordt er in tsteegske
gesmoest, dat 't Hitje, vroeger water-en-vuur
mee de Berin, hoe is dat mee noste buren?
dat 't Hitje achter 't huiske kommekes koffie,
koekskes en bordekes eerebezies over de schut
ting aanreikt naar de Berin, 't Kén best zoo
zijn, want ik heb 't Hitje de leste weken nog
al 'ns eerebezies geleverd
En zoo amico, is er in deus vergiftige, on-
frissche strotje 'n stil gekonkel aan den gank,
da 'k eiken mergen zoo rap meugelijk mee
m'nen wagel zie weg te komen, want ik ver
trouw 't niks. 't Is me te stil....! En 'k zie de
Perrepluu maar te veul rondneuzelen. Hier ver
telt ze iets, daar vezelt ze wat, hier knikt ze,
daar wuift ze mee 'n slap handjeneeë 't
is er nie kauscher!
En wat me óók nie bevalt: de Theemuts en
't Hitje houwen ramen en deuren stijf toe, zijn
kort en afgebeten teugen me, terwijl ze vroeger
geren 'ns 'n protje mochten maken, ze klas-
jeneerden me gaten in m'n sokken zelfs, maar
de leste wekenAls ze, kort en bits, de
groentes hebben aangenomen, dan gaat de deur
mee 'nen smak toe, dat de Perrepluu, daar gun-
der in den hoek heelegaar, 't wel hooren mot!
Neeë, 't dugt er niks in deus putluchtsteeg.
Neeë, da 's den naam nie, amico; 't strotje hiet
eigenlijk: „Europasteeg". Maar 'n putluchtje
hangt er toch!
Afijn, we kruisen er mee onzen groentenwagel
maar zoo lank meugelijk deur en halen er, mee
'n bietje humor en 'n dichtgeknepen neus, ons
kostje op. In de hoop, dat 't aan eenen kant
nog 'ns wordt deurgebroken, dan krijgt 't buur
tje spuiing, lucht. Dan loopt 't uit op 't zonnige
Vredesplein, er komt dan wat meer passage; en
al die buurtjeswijven hebben iets anders om
naar te kijken, dan naar malkaar. Den stank
waait er uit en de koppen worden frisch
Maar "er 't zoo wijd is ochirrekes, dan zal v
er nog wel 'ns 'nen viezen poo door de locht
keilenEénen wenschdat ik er dan toe
vallig nie onder staai.
En nou schei 'k er af, amico.
Veul groeten van Trui, Dré III, den Eeker
en als altij gin horke minder van oewen
t. v
DRÉ
t