ORGELLITTERATUUR EEN TRIO-SONATE VAN BACH w D t Botert niet in de Europa-steeg De tegenstelling tus schen Bach en Handel ZONDAG 9 JULI 1939 Gramofoonkroniek 1 Internaat op Ypenburg voor M-vliegers Nieuwe zegels BRABANTSCHE BRIEVEN Vernal den lesten tijd is 'ter veul hommeles erfe M LEGERTENTOONSTELLING DRUK BEZOCHT Uit de missie terug Minister Van Dijk metselt een steen in den gevel België Portugal Japan Argentinië Frankrijk der de. 26' de nee' eH d« j-b'j ei's' of»' o»ie Ibes^j en°c',s tb»n de*1 Naarmate het orgel zijn domineerende plaats litt - muziekleven verloor, moest ook de orgel- rai.eratuur meer en meer in het vergeetboek de en' schade van het muziekleven, want voornaamste componisten hebben in het aa e^en een groot deel van bun oeuvre gewijd Ver orgel, en nog niet eens in een zoo heel aI' Verleden: Max Reger, dien wij bijna nog wei sch6en reeds overleden tijdgenoot mogen be- tch°UWen' importante orgelwerken ge- erv-reVen' ken'; bet muzieklievende pubiiek 2eIan? Niets of zoo goed als niets, en het- hpr SeIdt ten aanzien van twee meesters van 0rgel als Bach en Handel. Uit»8n kont de wel goed bedoelde maar slecht Sollen pogingen om, zoo het ongel dan al tie u?6' concertleven verloren ging, tenminste 0r ^teratuur voor het orgel te bewaren door Krukken te bewerken tot pianostukken, o.a. heeft zich als geestelijke vader van Ke monstruositeiten berucht gemaakt, en stre 'WaS niet de eeniSe- Tegenwoordig is dit p I0n "elukkig alweer een overwonnen stand- tr Vrijwel niemand speelt dergelijke piano- dek^«Pties n0gj maar daarmee is de heront- ver5ltlg van de orgellitteratuur nog geen stap hen geliomen- Onze concertinstellingen kun- het 6r vee' bijdragen om ook in dit opzicht Ve concertleven een nieuw aangezicht te ge- Pro ?°°r n'»' bun orSels n»et alleen voor den tori te bewaren en er nu en dan eens een ora- "«uitvoering op te doen begeleiden, maar ToJ 26 °0k *e Sebruiken als solo-instrumenten. ]e tiusver schijnt daar nog niets van te zul- b men' zo°dat men dan alleen nog zijn 3 b ban vestigen op de gramofoon, die, zij het tiaari °010 scboorvoetend, nu en dan ook inder- tot orgelreproducties overgaat. hebben thans op het oog zulk een schoor- ivd Gnd ondernomen orgel-publicatie op de Po- jra°r"PIaten O 7258 en O 7257, waarop men Kan?Cnten ^an hooren orgelconcerten van of öel. Fragmenten slechts, want om de een bUikhÖere onnasPeurlijke reden heeft men het ten r niet aangedurfd om de beide concer- h-c-n V0''fct^ig op te nemen. Op plaat 7257 hoort ee twee van de vier tieelen, een Allegro en 4 j slot-Andante uit het eerste concert van op. S-moll, op plaat 7258 de beide eerste dee- Ücindel's grafstede in Westminster Cathedral te Londen len, een Adagio en een Allegro uit het orgel concert No. 10 op. 7 in d-moll, en men moet het betreuren, dat de rest er niet bij staat, want Handei's orgel-concerten zijn mee van de beste getuigenissen van het muzikantendom, dat de Duitsch-Engelsche grootmeester bezat. Zij dien den Handel veelal als intermezzi bij zijn ora torium-uitvoeringen; het ontstaan van de com binatie orkest-orgel is daardoor ook feitelijk bepaald. Bij een oratoriumuitvoering had Han del het orkest en het orgel toch beide noodig, wilde hij dus een intermezzo geven, dan lag niets meer voor de hand, dan het orgel met het orkest te laten concerteeren. Zoo ontstond een groote reeks van werken, waarin het orgel eep functie kreeg, die geheel los was gemaakt uit de sfeer van de kerk en volkomen profaan was. Het orgel verscheen dus als een instrument, dat alle kunstigheden ten gehoore bracht, waarmee een brillant componist en man van de wereld als Handel was, zijn gehoor wist te vermaken. Handei's orgelconcerten zijn dan ook in het al gemeen meer brillant dan diep uitgevallen, en wat ze aan doorwrochtheid soms missen, dat vergoeden ze ruimschoots door de geestigheid van hun invallen en den zeer goeden smaak, dien zij aan den dag leggen. Men kan dat alles waarnemen aan de hier uitgevoerde fragmen ten, waarbij Alfred Sittard met meesterschap het orgel bespeelt, begeleid door de Berliner Philharmonie onder leiding van Leopold Lud- wig. Voor de gramofoon zou het intusschen een schoone taak zijn om successievelijk een com plete reproductie van Handel's orgelconcerten het licht te doen zien. Wie over Handel spreekt, denkt daarbij on willekeurig aan Bach, omdat de tegenstelling tussclien de beide tüdgenooten na eenige eeuwen nog steeds boeiend is. Men behoeft trouwens nooit lang te zoeken naar de punten van tegenstelling; die doen zich automatised voor. In de platen-productie van den laatsten tijd vinden we dan ook eenige Bach-opnamen die ons het geheele verschil tusschen de beide meesters weer voor oogen stellen. Op Odeon 971 verscheen een reproductie van de beroemde Toccata en Fuga in d-moll, gespeeld door Julia Perceval, een stuk voor orgelsolo, dat dus de behaaglijkheid van het concerteeren al niet kent. Het orgel was Bach bij uitstek de drager van zijn abstract-muzikale gedachten, hij be speelde het in den ongenaakbaren. bovenper- soonlijken stijl, die niets gemeen had met dè effecten en de zinnenstreeling, welke voor een Handel zoo belangrijk waren. Bach's orgelcom posities zijn geen religieuze stukken en nog min der liturgische. Zij zijn niet gemaakt om een godsdienstige handeling te dienen, zij heffen zich daar nog boven uit als zelfstandig existee- rende scheppingen, maar zij steunen in wezen wel cp de godsdienstig-geestelijke gebonden ge meenschap. Zij zijn doordrongen van dien geest en zij geven er stem aan. Zij veronder stellen die gemeenschap, omdat zij boven al het persoonlijke uit slechts in algemeen gelden de waarden spreken, streng gescheiden van het concrete en de daaraan onvermijdelijk gebon den subjectieve waarneming. Zulk een kunst kan slechts gerealiseerd worden op het kerk orgel; bij Handel is het orgel strikt genomen secundair, een instrument, waaraan een kun stenaar door min of meer toevallige omstan digheden zijn muzikale gedachten toevertrouw de. Bij Bach is het orgel eerste en onmisbare voorwaarde. Eenige zeer recente orgelpublicaties, eveneens verschenen bij Odeon zouden bij oppervlakkige beschouwing het vermoeden kunnen wettigen, dat Bach toch wel pp een lager geestelijk plan orgelwerken gemaakt heeft. Het betreft hier een Pastorale, bestaande uit een Andante en een Allegro op Odeon 4734 en een Trio-sonate in e-moll. Men zou dus zeggen, dat Bach hier mee al in het domein van de profane muziek is aangeland en in zijn Trio-sonate zelfs een vorm, die van de kamermuziek overbekend is, op het orgel heeft overgebracht. De Pastorale echter bewijst niets. Men weet er eigenlijk niet eens van wat voor een stuk dit is, uit welke beweegredenen het geschreven werd en tot welk doel het diende. Naar de structuur te oordee- len is het een onvoltooid fragment, maar waar van het een fragment zou zijn, staat ook niet vast. Men kan zeker niet zonder meer besluiten, dat het een fragment van een orgelsonate is, want Bach's zoogenaamde orgelsonates zelf, waarvan wij er op Odeon 47324733 een hoo- ren, zijn ook niet als orgelsonates ontstaan. Bach heeft n.l., het is o.a. Spitta, die daar nadrukkelijk op wijst geen orgelsonates ge schreven, dat wil dus zeggen, hij heeft niet een vorm, die strikt tot de profane muziek behoor de op het orgel overgebracht. Verschillende der onderdeelen van dese sonates, waarvan er zes bekend zijn, ontstonden met andere bedoelin gen. Zoo bijv. de eerste beide deelen van deze e-moll sonate, een Adagio en een Vivace, die aanvankelijk gehoord hebben tot de kerkcan- tate „Die Himmel erzahlen" uit het jaar 1723. Het Bachzimmer in het Museum te Eisen ach. Men ziet o.m. het kleine, door Bach gebruikte orgel, dat veel overeenkomst ve rtoont met het pedaalklavier, waarvan in de gramofoonkroniek v an deze week sprake is Het laatste deel, een Adagio, werd geschreven als midden-satz voor een orgel-Preludium en Fuga. Bach heeft immers gezocht naar een middendeel tusschen het Preludium en de Fuga in. Later heeft Bach al die fragmenten bijeen gevoegd tot zoogenaamde sonates als studie-ma teriaal voor zijn zoon Wilhelm Friedemann. Maar op de origineele manuscripten staat niet. dat zij voor orgel zijn geschreven, doch voor pedaalklavier met twee manualen. Het is ook een muziek, dië te klein van stijl is voor het groote orgel, en te groot om als kamermuziek aangemerkt te kunnen worden, al beteekent zij stellig een uitbreiding van het genre der kamer sonate. Deze trio-sonates sluiten dan ook aan op de schrijfwijze van de vioolsonates, die naar men weet reeds tot de toppunten der muziek gerekend worden. De naam trio-sonate komt daar vandaan, dat het zuiver drie-stemmige stukken zijn, zoodat de beide manualen en het pedaal ieder een stem voeren. Men kan zich dus reeds een indruk vormen van de prachtige ma kelij van deze trio-sonate en haar rijken in houd. Trouwens, ook al is de Pastorale dan een dubieus werk, haar zuiver muzikale waarde is groot. De beide werken werden uitgevoerd door Gün- ther Ramin, den onovertroffen organist van de Thomas-kirche in Leipzig en als zoodanig een opvolger van Bach. De Pastorale speelt Ramin op het kleine Kemper-positief van de Thomas- kirche, wat bij het karakter van het stuk zeer wel past. De sonate weerklinkt op het majes tueuze groote orgel van deze kerk. Dat past dus strikt genomen niet goed, maar dit is toch geen ernstig bezwaar om Bach hier in al zijn mees terschap te bewonderen. L. H. De belangstelling voor de tentoonstelling „Het Leger" te Den Haag is nog steeds stijgende. Zoo ook Zaterdag was er een druk bezoek. O.a. werd opgemerkt de Zwitsersche gezant, de heer A. de Pury, deken van het corps diplomatique. Verder brachten bijna alle gepensionneerde ge neraals van het Nederlandsche leger onder lei ding van gep. luitenant-generaal Terwisga een bezoek aan de tentoonstelling. Met möziekkorps van het vijfde regiment in fanterie heeft 's middags een concert gegeven in de tentoonstellinghal. De koninklijke Nederlandsche vereeniging „Ons Leger" hield Zaterdag haar jaarvergade ring onder voorzitterschap van gep. generaal- majoor K. E. Oudendijk. De vergadering kenmerkte zich door de te vredenheid, die heerschte over het welslagen van de tentoonstelling „Het Leger". Zr. M. Hugoline (Cornelia van Egmond), die 29 Mei 1928 naar de missie is vertrokken te Medan Sumatra, keert om gezondheidsredenen naar het vaderland terug. Zij is op het S.S. Ba- loeran scheep gegaan te Belawan Deli en hoopt Donderdag 13 Juli te Roosendaal te arriveeren. oor het bloed van martelaren wordt de akker der Kerk vrucht baar. In den gevel van het nog niet voltooide Internaat voor M-vliegers op het vliegveld Ypenburg heeft de minister van Defensie, dr. J. J. C. van Dijk, Zaterdagmiddag een steen gemetseld, die de volgende inscriptie toont; „Gedenksteen, geplaatst door Zijne Exc. dr. J. J. C. van Dijk, minister van Defensie, 8 Juli 1939". Bij deze plechtigheid waren om. aanwezig dë heeren H. Ch. e. van Ede van de Pais, chef van den luchtvaartdienst, als vertegenwoordiger van den minister van Waterstaat, vice-admi- raal Vos, chef van de afdeeling materieel der zeemqcht van het departement van Defensie, gen.-majoor P. W. Best. commandant van de luchtverdediging, luit.-kolonel F. A. van Heyst, waarnemend inspecteur van de militaire lucht vaart, de burgemeester van Rijswijk mr. Van Hellenberg Hubar en de directeur van de K.L.M., de heer A. Plesman. Nadat minister Van Dijk, die vergezeld was van zijn adjudant, kapitein mr. Kruis, een cere- wacht van vijftig jongemannen, waarvan een deel het M.-brevet heeft behaald en een ander deel in opleiding voor dit brevet is, geïnspec teerd had, heeft de voorzitter van den raad van beheer van de nationale luchtvaartschool, de heer C. Kolff, een toespraak gehouden. Na een welkom tot de aanwezigen, in het bijzonder tot minister Van Dijk, zeide de heer KOlff o.m. dat het ,,M"-brevet aanvankelijk be doeld was als een beëindiging van een instruc tie-periode, die den leerlingen een, zij het ele mentaire, dan toch redelijke vliegervaring gaf om binnen korten tijd tot militaire vliegers in geval van nood te worden opgeleid, doch al spoedig heeft het luchtverdedigingsfonds ge meend deze opleiding ook na het behalen van het brevet gedurende een aantal jaren te moe ten voortzetten. Als zoodanig is het „M"-brevet thans meer te beschouwen als toelatingsexamen voor het verdere onderricht. Na een woord van hulde tot architect Mer- tens uit Bilthoven. den ontwerper van het in ternaat, heeft minister Van Dijk den gedenk steen in den gevel gemetseld, waarna de mi nister een korte rede heeft gehouden. De minister zeide, dat hij gaarne deze han deling had verricht, omdat de Nationale Lucht vaartschool een steeds belangrijker plaats gaat innemen bij de opleiding van vliegers De minister achtte het verheugend, dat de N.L.S. niet blijft stilstaan maar met mede werking van het luchtverdedigingsfonds voort gaat op den ingeslagen weg. De totstandkoming van dit internaat vond de minister zeer ge lukkig, omdat binnen deze muren gestreefd zal worden naar eenzelfde doel, waardoor een bin- oing verkregen wordt, die voor de toekomst veel belooft. De minister bood zijn gelukwenschen aan voor dit initiatief en hij eindigde r.iet den wensch, dat de verwachtingen, die men van dit gebouw heeft, niet teleurgesteld zullen worden. De heer C. Kolff heeft den minister voor zijn woorden hartelijk gedankt, waarna de M- brevetters eenige vliegdemonstraties hebben uitgevoerd. Omtrent de bedoeling die de oprichters van het internaat hebben gehad, deelde men ons mede. In overleg met de departementen van Water staat, Defensie en Koloniën en met den finan- cieelen steun van dezen, worden op de H.L.S. geheel kosteloos die jeugdige vliegers opgeleid, die bekwaam zijn en zin hebben het M.-brevet te behalen. Zij vormen de reserve, die zoowel in de burger, als in de militaire luchtvaart kunnen worden ingelijft, wanneer daaraan be hoefte bestaat. De M-vliegers, die gerecruteerd worden uit de sportvliegers van het geheele land en uit hen, die met steun van het Fokkerfonds leerer. vliegen op de onderscheiden afdeelingen van de N.L.S. in den lande, vormen daar op de vlieg velden: Ypenburg, Schiphol, Twente. Eindho ven, Eelde, Teuge en Vlissingen, een groep leerlingen, waaraan speciale aandacht gewijd moest worden. In overleg met het Luchtverdedigingsfonds werd destijds besloten de M-vliegers in groe pen naar bekwaamheid eenmaal per maand bij elkaar te brengen, opdat het theoretisch onder richt centraal zou kunnen worden gegeven en de vliegoefeningen in dit greoter verband meer waarde zouden krijgen. Als plaats van samen komst werd hei vliegveld Ypenburg aangewezen, waar de N.L.S. haar hoofdzetel heeft. Op Ypenburg was echter gebrek aan lokali teiten. De N.L.S. begreep, dat, wilde men het corps M-vliegers werkelijke waarde geven en de gegeven opdracht voldoen, financieele offers gerechtvaardigd zouden zijn. Het bestuur vond het Nationaal Luchtvaartfonds bereid aan de school een leening op langeren termijn te ver strekken, waarüit de bouw van extra lokalitei ten bekostigd zou kunnen worden. Zoo werd eind 1938 aan ir. Mertens, architect te Bilt hoven, opdracht verstrekt tot het ontwerpen van een gebouw en werd naderhand aan de N.V. Wernink's Beton Maatschappij te Leiden opdracht tot den bouw gegeven. Verwacht wordt, dat het gebouw 1 October gereed zal zijn. De N.L.S. vertrouwt dat zij mede door deze outillage, iedere opleiding tot vlieger nog beter tot haar recht zal .kunnen doen komen. Johann Sebastian Bach Uit Brussel vernemen we, dat de hoogste waarden van de nieuwe Orval-serie de 5 5 fr. de beelden zullen dragen van Koning Albert en Koning Leopold III. De Belgische posterijen kondigen een herin neringszegel aan ter gelegenheid van den elf den internationalen luchtvaartsalon, die te Brussel van 8 tot 23 Juli gehouden wordt. De frankeerzegel van 100 fr. type Montenez verscheen uit de Mechelsche drukkerij. Deze zegel verschilt in kleur van die, welke in Parijs werden vervaardigd. De karmijn kleur is don kerder het papier grijsachtig en de tanding 14 1454, in plaats van 14'A. Hier verscheen een serie van vier waarden, ter herinnering aan den geboortedag van Ca milo Castelo Branco, een der grootste Portu- geesche schrijvers. De 3 c. groen toont het huis „Cassa St. Mi guel de Seidé", waar hij een groot deel van zijn werken schreef en waar hij stierf. De 48 c. rood-bruin stelt zijn werkkamer voor. De 96 c., 8 E. 20 en 20 E. geven de voor naamste figuren weer uit zijn meest bekenden roman „Amor de Perdicao". De 4 E. 50 geeft het portret van Branco zelf. Op eiken zegel staan de jaartallen 18251925 Op het Postcongres te Buenos Aires bood het bestuur der Japansche posterijen aan de leden een blok van vier zegels aan, het Natio naal Park van Nikko weergevend. Boven het blok staat de spreuk, welke Pierre Loti in zijn werk „La sainte montagne de Nik ko" vertaalde met: „Qui n'a pas vu Nikko, n'a pas le droit d'employer le mot: splendide." De 2 sen geeft een gezicht op den vuurspu- wenden berg Nantai. 4 sen den waterval van Ihegon. 10 sen de heilige brug Shinkio, die naar den tempel Tashogen voert. De 20 sen. laat den vulkaan Hiuchidaké zien. Ter herinnering aan de postzegeltentoonstel ling in Buenos Aires is een blok van vier ze gels uitgegeven. Het zijn vier waarden (5, 20, 25 en 50 c.), genomen uit de serie, die verscheen bij gelegenheid van het elfde Internationale postcongres, dat hier werd gehouden. Het blok is in staand en liggend formaat uitgevoerd. Er verscheen in Argentinië nog een speciale zegel, waarop is afgebeeld het oude zeilschip, dat 39 jaren dienst heeft gedaan als opleidings school voor zeevaarders. Op den fraaien zegel 5 c. in blauw groene kleur staat: Fragata „Presedente Sar- miento" 18981939. Het Engelsche blad „The Universe" waar schuwt de philatelisten tegen in omloop zijnde valsche zegels van Vaticaanstad. Het zijn de zegels van Paus Pius XI met een rouwrand, gelijk de Hindenburgserie en die van Alexander van Joego-Slavië. Wij wijzen er op, dat het Vaticaan geen en kelen rouwzegel van Paus Pius XI heeft uit gegeven. L'echo de la Timbrologie publiceert een ar tikel getiteld: Cri d'alarme. Men stelt vast, dat de Fransche zegels van de laatste jaren „de véritables horreurs" zijn. De uitgifte (ongeveer 50 stuks per jaar) is zóó abnormaal en noodeloos groot, dat het voor de Fransche verzamelaars over een tien tal jaren onmogelijk zal zijn, de zegels in goe de orde te rangschikken. Wat vroeger voor de philatelisten een genoe gen was, wordt op deze manier een hopeloos corvée. Met blijkbaren tegenzin kondigt het artikel het verschijnen aan voor de Fransche Kolo niën van weer een nieuwe serie, waarvan de nominale waarde de 300 fr. te boven gaat. „Een te groot aantal landen van Europa" aldus gaat de Cri d'alarme verder „doet on geveer als Frankrijk. Het verzamelen van Euro- peesche zegels, dat tot dusver zooveel succes had, zal binnenkort ook den moedigste ontmoe digen." Het tijdschrift brengt voorts hulde aan Ita lië, dat dezen misstand heeft ingezien en aan de frequentie der uitgiften zoowel voor Italië als voor de Koloniën redelijker grenzen heeft gesteld.' Men wil nu den Franschen minister der Pos terijen er van overtuigen, dat hij bezig is, de kip, die de gouden eieren legt, te slachten. De redactie suggereert den philatelisten. zich te vereenigen om de Regeering met aandrang te verzoeken, dezen „zondvloed" te beperken. Mocht dit niet baten, dan zou naar het oordeel van den alarmkreet de boycot der Fransche emissies aan de orde komen. Die boycot is moeilijk; 't is een uiterste re medie, zegt het artikel, maar als de Fran sche verzamelaars zich met die der geheele wereld solidair verklaren, zou men een behoor lijke kans van slagen hebben. En 't is de moei te van het probeeren waard volgens den kreet omdat het hier gaat om leven of dood der philatelie. ULVENHOUT, 6 Juli 1939 Ouw Amico, doet Tw sPrikwoord luidt: „Als ge verre reizen ■'Kjai n ^unde veul verhalen." Wear?®b 'nen kwiebus gekend, die over de heele Vari tien weg wist, als gij bij jou in de buurt. gereepA achttiende tot z'n zestigste jaar had ie ift p tie heele weareld bereisd en of ie nou Fape?Ns' Peking, Petersburg, Padang, Peru, Was recllL Plymouth, Portsaid of Poeldijk Uit jj 'J kost oe dalijk vertellen: „Deuze straat Of: bs op tien hoek, daar staat 'n brievenbus." ranq" va?" in tiat stamineeke doen ze 'm tot den «n bak? Voor "hoogen nood" wist ie poortjes Wae,,„, 11 in alle stejen en durpen van de vijf En eien. »eh" 'k 'm 'nen keer 'ns aan 't „verha- wüde hebben en vroeg: „Vertel me nou 'ns, Frits, wat is na veertig jaren trekken over den ganschen eerdbol jouwen totaalindruk", toen draaide-n-ie aan 't voetje van z'n glaaske en zee: „Dré, ieverans gaan de bergen omhoog en 't water omlaag, maar deus Schiedammerke krijgde nieverans!" Uitgeklasjeneerd was ik, dee 'm nog 'ns vol en 't ouwe sprikwoord, da 'k van mijnen schooltijd af netjes had gehouwen, zat danig in de kreu- Kcls. Denk nie, dat den Frits 'n uitzondering is, amico. 't Is lank gelejen, da'k 'ns verbleef in 't schoonste gedeelte van heel ons wearelddeel. Op 'nen mergen, dat de zon heuren gouwen gloei langs de bosschen en over de rotsige sneeuw toppen van 't bergland tooverde, fonkelende ne vels wegwolkten langs den Biirgenstock, de blanke toppen van den Piiatus begosten op te blinken als 'nen hemeltroon duuzenden meters boven de weareld vandaan en de gladde, nevel- grijze Vierwaldstattersee begost te glanzen in de diepste kleuren van groenen kristal, kortom: als hier 't schoonste blad van 'swearelds kleu rig prentenboek werd opgeslagen; als de won dere sprook Luzern daar gunderwijd gong open- bloeien lijk 'nen leliënboekee zóó lagen daar de witte hotelkasteelen gespreid in de groene bergen pijlsnelle forèl-vischkes uit gronde- looze diepten opschoten naar den kristal-groe nen meerspiegel, als God eigens hier glim lachte over Zijn geschapen pracht, dan hoorde- n-ik 'nen korten, dikken kwiedam, 'nen soorte ment van deurgewinterden handelsreiziger mee 'n idioot groen-wit alpenmutske op z'n zwarte krullen, zeggen: „Sien, ik ga morgenavond, azze we thuis binnen, regelrecht naar „De Zuur- bom" in de Hoogstraat en vreet me daar siek an sóó'n stapel broodjes-halfom. 'k Heb hier in geen feertien dage 'n fussoendelijke, beleege boterham gekregen foor me goeie sjenten." En nijdig schoof ie z'n groene mutske op z'n neus, gooide 'n rotte pruim in 'n school forellen, foe terende dat „dat hotelgajes nou geregeld éen rotte pruim in die menage-sak (lunchpaket) goochelde." Allee, amico, daar zijn veul reizende Fritsen, horre! En om veul te kunnen verhalen, hoefde zoo wijd nie weg te trekken. Ik mag gerust zeg gen: „zie maar naar mij." Ik kom nie veul wijer van huis, dan aan 't end van de noste stad el- ken dag en 'k heb oe daar al 'n heelen schep vertessels over gedaan, zou 'k zoo zeggen. Of ge mee 'nen Pullman rijdt of mee 'nen groenten- wagel: 't is ieverans interessant, als g'oew ooren en oogen maar open houdt. En in zooverre ben ik dan óók 'nen „Frits", da'k de bosschen van Ulvenhout zeker zoo schoon vind als die van Zwitserland, al liggen de onze dan vlak. Maar genogt: 'k wou deus week weer 'ns 'n „groentenwagel-vertessel" doen en laat ik, na dieën grooten omweg over China, Rusland, O. en W. Indië, Noord-Amerika en 't Vierwoud- stedenmeer, dan daarmee maar 'ns beginnen. ('Nen heelen omgank veur 'nen wagel nieuwe petatjes, peekes-en-peultjes?). 'k Wou vertellen van 'n steeg, 'n ouw, dood loopend strotje, waar 'n eigenaardig volkske van „bek-vechters" schuilt, 't Is er altij en eeuwig ruzie of 't schilt nie veul. Of dat nou komt om dat 't strotje maar éenen uit-en-ingank bezit, of omdat 't er zoo naauw is en 't volk malkaar veul te goed is gaan kennen, ik weet 't nie zoo sjecuur. Maar feit is: 't stelletje ligt heel 't jaar en altij mee malkaar overhoop, 'k Heb dikkels zoo'n bietje schrik om die „scheur" binnen te rijen. Want als twee teugen over malkaar wo nende mevrouwen toevallig in diepgaande con ferentie zijn en 'n sierlijke maar zeer vluchtige eerepoort oprichten ter gelegenheid van die plechtigheid, deur naar malkaar 'nen poo gewitwel te mikken, dan is 't niks ginnen besten tref, om toevallig onder dieën vluchtigen eereboog te motten passeeren! Minder nog mee 't oog op oew pet, dan wel mee 't oog op oewen verschen spinazie en eerebezies (aardbeien) en zoo. Afijn. We schikken dat maar onder „be drijfsrisico" en hopen eiken dag weer opnieuw, droog en onbesmeurd die ruziespleet uit te ko men. Veural den lesten tijd is 't er veul hom meles. Ze schelden er malkaar uit veur rotte visch, bedreigen malkaar mee moord en dood slag en schijnen den godsganschen dag te ver zinnen en te piekeren op allerhande treiterijen en geplaag, om er malkaars bloed mee af te tappen. Daar woont o.a. 'n lange, schrale kadee, die den bijnaam draagt van „de Perrepluu". Nooit is deus frummes in d'ren huis; nooit!! Ik kan er nie komen, in deus duvelsche strotje, of ma dame Perrepluu scherrelt onderweg naar 'p andere buurdame, die den bijnaam draagt van „de Berin", bij wie de Perrepluu teugenwoordig den stijl van de deur afloopt. Dat is me 'n ge konkel, 'n gekonkel, amico, tusschen die twee, dat de' anderen er allegaar zenuwachtig onder worden! Nou mot ik er ditte bij zeggen: de Berin is huiselijk genogt. En dat nie alleen: ze houdt ook 'r „jong" binnen. Eén van d'r kin- ders, zoo'nen korten, dikken vetzak van 'nen kwajongen, die meestal moeders boodschappen dee, en dan veur 'n handje had om bij de Perre pluu binnen te gaan, die 'm koekskes en babbe- lèèrs gaf, of bij de rosse Marjan, die ook zoo „aanhalerig" is, deuze knaap is deur de Berin naar 'nen baas gestuurd, om 'n vak te leeren. Zij laat nou de bodschappen thuis- bezurgen en den kleinen, aanhaligen snoeper, mee zijnen eeuwigen boodschappenzak, zie 'k nou niemeer rondslenteren, deur 't smerig strot je. Wat veur mij 'nen steen van m'n hart is! Ik was nooit gerust op dieën „zwerver". Vrin delij k was ie genogt, daar nie van, maar mee al z'n vrindelijkheid: als ik m'n zaken moest doen mee 't Hitje, de Perrepluu, de Berin, Rosse Marjan, de Theemuts, vrouw Polak afijn, laat ik nou nie beginnen mee heel m'n klanten- boekske af te schrijven en dan, vaneigens, mee m 'nen rug naar den wagel stond, dan kwam ik oogen tekort. Appeltjes, peeën, eiers, eerebezies in deus tij, 't lag allegaar zóó veur 't grijpen. Enne.... dat vrindelijke schoffie, Lietje noemden ze 'm daar, vertrouwde-n-ik maar net zoo lank als ik 'm mee m'n eigen oogen kost zien! Want ik heb me nooit wijsge- mokt, amico, dat zoo'n frummes, die ik stond te helpen, mij waarschouwen zou, als dieën klei nen sloeber 'nen bos peeën van m'nen wagel zou gappen. Per slot is zulk poortjesvolk mee één sop overgoten, naar mijn gedocht. De leste dagen hangt er 'n heimelijke stilte in 't buurtje. De deuren zijn dicht, de „tuintjes" ontvolkt. Tuintjesnou ja! Veur elke „villa" daar, ligt 'n paar meter grond, 'nen kleinen erf, omrasterd mee vier moeie palen, waartusschen wat roestig pinnekesdraad, waaraan ge zoo lek ker oewen jas kunt scheuren, als 't waait. Op 't erfke staat hier en daar 'nen vuilnisbak deur de steeg te stinken, 'nen brandnetel dood te gaan naast 'nen stokouwen hond, die daar op den deurdrempel 't zelfde zit te doen. Niks tiert er, dan alleen ruzie, maar lijk ik zeg: de leste dagen is 't er verdacht stil. Hoogstens staan de Rosse Marjan en de lange Perrepluu bij mal kaar over 't pinnekesdraad te vezelen en te kon kelfoezen. En als ik dan aanklop bij vrouw Po lak, 'n donker, vettig kadeeke, dat altij staat te krabben tot ik eigens jeuk krijg, dan is 't 'n vermaak om te zien, hoe de Rosse en de Lange vriendelijk en 'n bietje heimelijk staan te knikken naar Mevrouw Jeuk. Die op haar beurt oh, zoo vrindelijk „sjoertjes doet", en knipoogt. I Iet of ze alle drie iets „hebben", wat de rest in 't strotje nie weten mag, doch alleen maar vermoeden. Afijn, ge verstaat me wel: van die echte wij venstreken, waarover ik me stil- lekes staai te bedooien. Omda 'k er alle dagen kom, weet ik wel zoo omtrent teugen wie dat gaat! 't Is teugen 't Hitje. Die heeft in 't veurjaar haar huiske op geschilderd en 't erfke proper-gemokt. Toen nieuw, steuvig pinnekesdraad om 't erf gevloch ten endat wordt heur veul kwalijk ge nomen, nieuwe palen geslagen, royaal in de naaste buren hunnen grond. Man, daar is 'n ruzie over gewist, da 'k nou en dan benaauwd was veur m'nen wagel. Gescholden, gescholden! Ze hadden malkaar wel op kunnen vreten van kwajigheid. Veural de Perrepluu en op heuren grond was toch niks gebeurd, ze woont heelegaar in den anderen hoek van de steeg veural de Perrepluu was op 't Hitje gebeten. Dat schijnt 'm weer te zitten in.... lach nie in 't standsverschil! Ja, man, zoo goed als de baron z'n eigen twee peeritjes beter vindt dan den Jonkheer, zoo goed voelt de schèrenslieper, mee z'n vakmanschap, zich boven den gebuur staan, die mee 'nen toddenwagel langs de hui zen gaat. Zoo zijn de meeste menschen, van klein tot groot. De Perrepluu woont in den hoek van de steeg. Zoodoende hee zij langs twéé kanten van 'r „villa" wat erf liggen. En daarom is ze „defti ger" dan 't Hitje en kan ze 't aan 'r tanden nie velen, dat 't Hitje heuren erf vergrootte mee 'n spaai-steek! Toen mokte 't Hitje 't heelegaar van eiers: Ze schafte 'r eigen 'n nieuw meuble ment aan, zette 'nen „fetui" in den „tuin", mee éénen poot op den buur zijnen grond, vroeg de Theemuts van den overkant op visite en zee toen hardop, dat 't in de straat altij zoo on- frisch rook. Waarop de Theemüts beweerde: „zeg maar gerust, buurvrouw, dat 't zoo onchristelijk meugelijk stinkt Wij samen moesten hier eigenlijk heel de straat 'ns keeren!" Vrouw Polak, op haren grond stond den stoelpoot van 't Hitje, had die woorden ge hoord! Krabbende liep ze naar de Rosse, die gongen toen samen naar de Perrepluu en van daar stapten ze mee 'r gedrieën naar de Berin! Woeiend! „Nou moes tuit zijn!" Maarede Berin gaf nie thuis. Die liet maar kloppen, kloppen. Dee net of ze doof was aan éénen kant. En nou wordt er in tsteegske gesmoest, dat 't Hitje, vroeger water-en-vuur mee de Berin, hoe is dat mee noste buren? dat 't Hitje achter 't huiske kommekes koffie, koekskes en bordekes eerebezies over de schut ting aanreikt naar de Berin, 't Kén best zoo zijn, want ik heb 't Hitje de leste weken nog al 'ns eerebezies geleverd En zoo amico, is er in deus vergiftige, on- frissche strotje 'n stil gekonkel aan den gank, da 'k eiken mergen zoo rap meugelijk mee m'nen wagel zie weg te komen, want ik ver trouw 't niks. 't Is me te stil....! En 'k zie de Perrepluu maar te veul rondneuzelen. Hier ver telt ze iets, daar vezelt ze wat, hier knikt ze, daar wuift ze mee 'n slap handjeneeë 't is er nie kauscher! En wat me óók nie bevalt: de Theemuts en 't Hitje houwen ramen en deuren stijf toe, zijn kort en afgebeten teugen me, terwijl ze vroeger geren 'ns 'n protje mochten maken, ze klas- jeneerden me gaten in m'n sokken zelfs, maar de leste wekenAls ze, kort en bits, de groentes hebben aangenomen, dan gaat de deur mee 'nen smak toe, dat de Perrepluu, daar gun- der in den hoek heelegaar, 't wel hooren mot! Neeë, 't dugt er niks in deus putluchtsteeg. Neeë, da 's den naam nie, amico; 't strotje hiet eigenlijk: „Europasteeg". Maar 'n putluchtje hangt er toch! Afijn, we kruisen er mee onzen groentenwagel maar zoo lank meugelijk deur en halen er, mee 'n bietje humor en 'n dichtgeknepen neus, ons kostje op. In de hoop, dat 't aan eenen kant nog 'ns wordt deurgebroken, dan krijgt 't buur tje spuiing, lucht. Dan loopt 't uit op 't zonnige Vredesplein, er komt dan wat meer passage; en al die buurtjeswijven hebben iets anders om naar te kijken, dan naar malkaar. Den stank waait er uit en de koppen worden frisch Maar "er 't zoo wijd is ochirrekes, dan zal v er nog wel 'ns 'nen viezen poo door de locht keilenEénen wenschdat ik er dan toe vallig nie onder staai. En nou schei 'k er af, amico. Veul groeten van Trui, Dré III, den Eeker en als altij gin horke minder van oewen t. v DRÉ t

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 7