De Churchill-agitatie in Engeland Is Chamberlain té vredelievend? Md modaal De luchtroovers van Hoitika y y ,y Halifax' prestige is zeer gestegen Viermillionen-V olk" in de statistiek Sïrvs I He gezochte ALLE ABONNÉ'S F 250.- Lucht Verdedigings Fonds Het Geheim van de zeven Schoorsteenen WOENSDAG 12 JULI 1939 „OCEAAN" N V' HELPT onze onafhankelijkheid HANDHAVEN V] Nederlandsche Stoomvaart Mij. AMSTERDAM NEDERLANDSCH-INDIE I DOOR AGATHA CHRISTIE (Van onzen Londenschen correspondent) De Churchill-agitatie duurt voort en breidt zich uit. Ofschoon krachtig gesteund door invloed rijke en ook minder invloedrijke bladen van verschillende richtingen, is zij geen pers-agita tie. Zij wordt gevoerd door politici en parle mentsleden; het is zelfs niet onmogelijk dat eenige leden van het kabinet er achter steken. Het is bekend, dat in het begin dezer week een aantal conservatieve parlementsleden bij Chamberlain persoonlijk aangedrongen heeft op opname van Winston Churchill in het kabi net. Maar het schijnt dat, voorloopig althans, de Eerste Minister nie* zal zwichten voor de van zoovele zijden op hem uitgeoefende pres sie. Laat ons vooropstellen dat er weinig in te brengen is tegen al wat aangevoerd wordt ten gunste van Churchill's deelname aan de re geering. Hij is een man van buitengewone er varing, zeldzame begaafdheid en onwankel- baren moed. De gebeurtenissen hebben hem in den loop der laatste jaren herhaaldelijk in het gelijk gesteld. En zijn benoeming zou zeker twijfelaars, in en buiten Engeland, ervan overtuigen, dat het kabinet in zijn geheel niet zal terugkeeren op den sinds half Maart in geslagen weg. Maar even begrijpelijk lijkt het ons, dat de Eerste Minister zich schrap zet. Eenige dagen geleden wezen wij reeds op eenige van de be zwaren, welke een kabinet hebben kan tegen de medewerking van een man als Churchill. Hieraan zouden wij thans nog kunnen toevoe gen, dat een Eerste Minister zeer moeilijk den schijn op zich laden kan, te zwichten voor zulk een agitatie. Zoolang deze voortduurt, kan hij aan het in zoo ruime kringen gekoesterde ver langen geen bevrediging schenken zonder den schijn te verwekken, een nederlaag te beken nen. Het is niet vleiend voor een premier en zijn ruim twintig collega's, indien zelfs hun eigen partijgenooten en partijorganen volhou den, dat zij met hun allen eerst dan werke lijk vertrouwen wekken, wanneer zij zich verzekeren van de medewerking van één enkelen man, die, wat de buitenlandsche poli tiek betreft, herhaaldelijk lijnrecht tegenover hen gestaan heeft. Chamberlain wil en vol komen terecht de baas blijven over het ka binet; liet hij zich thans dwingen Churchill in de regeering op te nemen, dan zou hij zijn als een kapitein, die in moeilijke wateren het gezag moet afstaan aan een loods. Velen zouden het ook beschouwen als een praktische erkenning van Chamberlain dat de pacificatie-politiek, welke hij bijna 2 jaren lang gevoerd heeft niet alleen mislukt is door de daden van an deren, welke hij niet voorzien kon, maar op zichzelf een fout was welke onvermijdelijk tot zulke daden leiden moest, en dus van het eer ste oogenblik af de kiemen harer eigen mis lukking inhield. Dit is het standpunt dat de liberalen en an dere niet-gouvernementeele kampioenen van Churchill innemen. Sommige hunner verkla ren openlijk, dat Chamberlain zelf moet heen gaan, en dat eenige zijner voornaamste col lega's hem in de ballingschap moeten verge zellen. Genoemd worden vooral diegenen, die steeds bekend gestaan hebben als warme voor standers van de „politiek van München": Sir John Simon, Lord Runciman, Lord Maugham (de Lord kanselier), Sir Samuel Hoare en Sir Thomas Inskipp. Het is niet onmogelijk dat vele conservatie ven, zonder zoover te gaan, toch in dezelfde richting denken; dat de mislukking van de po litiek van München hun vertrouwen in Cham berlain en eenige van diens collega's diep ge schokt heeft, en dat. indien hun geen vol doening geschonken wordt door de benoeming van Winston Churchill, ten slotte een „op stand" tegen het Chamberlain-regime zal uit breken. Er is in den oogenblikkelijken politieken toestand iets dat zeer sterk herinnert aan dien van 1916. toen het coalitie-kabinet van As- quith gedwongen werd af te treden, omdat het ervan beschuldigd werd den oorlog niet met de noodige energie te voeren. Tegenspoed op het diplomatieke slagveld vooral dat van Moskou vergemakkelijkt thans een stormloop op dit kabinet. Een merkwaardig verschijnsel is het dat de liberalen, die' maar niet hard genoeg kunnen roepen; „Weg met Chamberlain!", geen pro paganda voeren voor een kabinet-Churchill. Achten zij hem ongeschikt voor het ambt van Eersten Minister? Dit is mogelijk. Wij zijn er van overtuigd, dat Churchill, ofschoon mis schien de begaafdste Britsche staatsman van onzen tijd, de eigenschappen voor het premier schap mist, of om het juister uit te druk ken: te veel eigenschappen bezit, die hem als Eersten Minister onmogelijk zouden maken. Churchül is te zeer virtuoos dan dat zijn premierschap nietop een onheil zou uit- loopen. Alle geestdrift voor zijn opname in het kabinet schijnt niet te beletten, dat men de gevaren inziet, welke zijn virtuositeit ople vert indien hij geen chef boven zich heeft. Maar veel merkwaardiger nog dan dat de liberalen Churchill niet het premierschap (waarover zij niets in te brengen hebben) aan bieden, is het, dat sinds de vorige week hun candidaat voor den hoogsten post niemand meer of minder is dan wij geven het U te raden Lord Halifax! Dezelfde Lord Halifax, tegen wien in Februari 1938 zulk een storm los brak toen hij tot opvolger van Anthony Eden benoemd werd als minister van buitenland sche zaken. In zóó blakende gunst staat hij thans by de liberalen, dat dezen hem zelfs ver geven dat hij niet in het Lager-, maar in het Hoogerhuis zit. De „News Chronicle" stelt vast, dat Cham berlain's positie zwakker geworden is, maar dat „Lord Halifax, zijn mogelijke opvolger, ge weldig in de openbare achting gestegen is". In een regeering van alle partijen zou Labour niet willen dienen onder Chamberlain, maar wel onder Halifax, onder dezen zou er „on middellijk medewerking zijn in alle partijen" Dat hij lid is van het Hoogerhuis, zou geen bezwaar opleveren, want een kort wetsont werp zou kunnen worden aangenomen, waar bij hij het recht kreeg in het Lagerhuis te zit ten, doch niet te stemmen. (Een zeer on- Engelsch begrip!). Nu valt aan de juistheid van één opmer king van het liberale blad niet te twijfelen: het prestige van Lord Halifax is inderdaad enorm gestegen. Sinds Maart geniet hij meer persoonlijk vertrouwen dan eenig ander lid van het kabinet, en dit vertrouwen is nog ver sterkt door de rede, welke hij de vorige week Donderdag hield. Den dag daarna deden geruchten de ron de, volgens welke Halifax min of meer op eigen verantwoording gesproken had, en wat verder gegaan was dan den Eersten Minister welkom kon zijn. Van oppositie-zijde werd er op aangedrongen dat Chamberlain in de rede, welke hij gedurende het week-end houden zou ten behoeve van „National Service", nadrukke lijk de verklaringen van Lord Halifax bevesti gen zou, opdat men in Duitschland niet er aan twijfelen kon dat de Foreign Secretary namens het heele kabinet gesproken had. Chamberlain evenwel, die dergelijke „wenken" meer dan eens ter harte genomen heeft (want hij is al lerminst een kleingeestig man) bracht in zijn Geregelde Vracht- en Passagiersdienst naar en van Agenten MEYER CO'S SCHEEPVAART MIJ., N.V AMSTERDAM - ROTTERDAM rede de buitenlandsche politiek in het geheel niet ter sprake. Ofschoon de Churchill-agitatie reeds eenigen tijd gevoerd was, brak zij eerst in volle kracht los na het vorige week-end. Zooals men weet, gaf de „Daily Telegraph" Maandag het sein voor den stormaanval in de pers. Een dei grootste conservatieve provinciebladen, de „Yorkshire Post", volgde onmiddellijk. In de wandelgangen van het Lagerhuis is sinds Maandag de kwestie-Churchill het voornaam ste onderwerp van gesprek. Onder de politici van alle richtingen, die voor Churchill's op neming in het kabinet krachtig ijveren, be vinden zich ook eenige persoonlijkheden, die steeds met hun sympathieën aan de zijde van Duitschland en, tot Maart, zelfs aan de zijde van Hitier gestaan hebben. Een hunner is Lord Astor, de eigenaar van het groote Zon dagsblad, de „Observer". Hij was voorzitter van het feestmaal, waaraan Lord Halifax zijn beroemd geworden rede hield, en leidde den minister, met wien hij persoonlijk zeer bevriend is, in de vleiendste bewoordingen in. Een zóó warm vriend van Duitschland als Lord Astor heeft nog meer redenen dan de gemiddelde Engelschman om oorlog met dat land te verfoeien; indien hij een man als Churchill, die een der felste tegenstanders van Nazi-Duitschland is, in het kabinet opgeno men wenscht te zien, dan kan men hieruit geen andere gevolgtrekking maken, dan dat ook hij meent dat oorlog alleen voorkomen kan worden indien Berlijn ervan overtuigd is dat nóch de Eerste Minister, nóch het kabinet in zyn geheel, in het uiterste geval voor oorlog zal terugdeinzen, en dat die overtuiging het kan worden bijgebracht door Churchill's op name in het kabinet Brengt men al deze punten met elkaar in verband, dan komt men vanzelf tot de vraag; is Churchill soms de candidaat van Lord Ha lifax en van het Foreign Office? Dit is niet onmogelijk, ofschoon Lord Halifax een te loyaal man is om achter den rug van zijn chef. den Eersten Minister, om, een actie te voeren, welke in strijd is met diens inzichten. Maar nauw verbonden hiermede is een ander feit, waaraan moeilijk getwijfeld kan worden, namelijk dat Chamberlain en Hali fax, ofschoon in beginsel volkomen met elkaar instemmend, niet meer in dezelfde methodes gelooven. Halifax wil vóór alles Duitschland ervan overtuigen, dat een aanval op Danzig door Engeland beantwoord zal worden met een oorlogsverklaring; Chamberlain wil niet bij voorbaat den weg tot een vreedzame oplossing afsnijden, d.w.z. hij denkt klaarblijkelijk nog aan de mogelijkheid, dat een aanval vermeden kan worden door toepassing van dezelfde me thodes als in September te München toege past werden. Hij is een uiterst voorzichtig en uiterst vredelievend man. Sommigen meenen dat die vredelievendheid onder de tegenwoor dige omstandigheden een gevaar voor den vrede zal opleveren, aangezien zij vreezen dat Duitschland er misbruik van zal maken. Van daar dat zij verlangen dat Chamberlain even duidelijk spreken zal als Halifax gedaan heeft. Vandaar ook dat zy agitatie voeren voor Churchill, wiens benoeming in Duitschland be ter verstaan zal worden dan honderd rede voeringen. De „La", de Landesausstellung" te Zurich, wordt in alle Europeesche bladen om het meest geprezen. Op den Höhenweg is iets heel bij zonders te zien. Daar staat het paviljoen, dat gewijd is aan het „Schweizerische Volkstum". In reeksen van tabellen en prenten geeft daar de deskundige statisticus indrukwekkende in formaties over den opbouw en de levensuitin gen van de Zwitsersche Volksgemeenschap. Talrijke graphische voorstellingen schijnen den Zwitsers voor vele dingen, die ze nog niet wisten of vergeten waren of niet meer wilden weten, omdat er een element van schuld (bij voorbeeld; geboortebeperking) mede in het spel is, de oogen te openen. De Zwitsersche bladen spreken van vermanende graphieken en ge ven soms opeens een grillig voorbeeld als dit: in het geheugen blijft hangen de bruiloftsop tocht in beeld, die ter uitdrukking brengt, dat op elke acht Zwitsers er een met een buiten landsche is gehuwd of het levensuurwerk, dat om de acht minuten een geboorte en om de elf een sterfbed aankondigt. Aan dezen interessanten sector van de Hö- henstrasse heeft de Directeur van het „Eidge- nössisches Statistisches Amt", Dr. C. Brüsch- weiler, een brochure gewijd, die tot titel heeft: „Wir als Viermillionen-Volk". De auteur is een meester in den statistischen commentaar. Op maar weinige bladzijden biedt Dr. Brüsch- weiler een populair essay, rijk aan problemen, over de actueele kwesties der structuurveran dering van het Zwitsersche volk. Op de eer ste plaats behandelt hij het probleem van de vlucht van het land naar de stad. Het klinkt voor de Zwitsers verontrustend, wanneer zij vernemen, dat van de 3000 Zwitsersche ge meenten niet minder dan 1300 sedert het jaar 1850 in bevolkingsaantal achteruit zijn ge gaan. De vier groote steden: Zürich, Bazel, Ge- nève en Bern hebben samen een ingezetenen- aantal van 700.000 zielen. Op Zürich komt bij na de helft hiervan. Het aantal vreemdelingen is achteruitgegaan en bedraagt nog maar 7 procent en is onder de 300.000 gezonken, ter wijl het vóór den oorlog dubbel zoo groot was Velen van deze „verdwenen" vreemdelingen verwijlen echter nog altijd temidden der Zwit sers, wijl zij tengevolge van naturalisatie of huwelijk Zwitsers of Zwitserschen geworden zijn. Wat het opmerkelijk groote aantal van huwelijken tusschen Zwitsers en buiten- landschen betreft, moet geconstateerd worden dat bijna de helft dezer buitenlandschen in Zwitserland geboren en opgevoed is. Daarbij komt nog, dat het getal der buitenlandsche meisjes, die als huwelijksciandidaten konden gelden, tengevolge van veranderingen in de samenstelling der vreemdelingenkoloniën snel aan het verminderen is. De kwestie of het Zwitsersche volk heden ten dage nog een volk van „herders" is, kan met behulp der statistiek gemakkelijk beant woord worden. „Wanneer wij," zegt Dr. Brüsch- weiler, „het economisch karakter van Zwitser land op onze munten juist zouden willen sym- boliseeren dan moest het vijffrankstuk inplaats van een herder een industrie-arbeider, het tweefrankstuk een boer, het éénfrankstuk een volgeling van Mercurius en het halvefrankstuk een vertegenwoordiger van het verkeer, of nog beter een „hotelportier" toonen. Zeer interes sant is, wat het boekje van Dr. Brüschweiler te zeggen heeft over de confessioneele verhou dingen in Zwitserland. Er zijn 2.300.000 Protes tanten, 1.700.000 Katholieken en 18.000 Joden. De Joden vormen nog niet een half percent der bevolking en onder die 18.000 zijn nog 8.000 vreemdelingen. Met grooten nadruk stelt Dr. Brüschweiler in het licht, dat het afnemen der geboorten het aantal geboorten is sedert 1900 van 266 op 125 gedaald, terwijl het be stand de jaarlijksche geboorte van 170 kinde- Geleidelijk werd het donkerder en donkerder om hem heen. Het schip en de appels verdwenen voor zijn oogen en hij zag een licht, het leek de maan welwat gekboomen?.... Nu opeens boomen, midden op zee? Ja, hij zag de' maan dui- lijk, en die boomen dat waren zijn bekende knotwilgen, en hoorhet was of hij de rivier hoorde kabbelenOp beide armen steunend keek hy verwonderd rond. Maar hij zat op zijn eigen plekje.... het was avond ge worden de maan scheenwat zouden ze thuis onge rust zijnhy moest in slaap zijn gevallen. Maar dan had hij al die avonturen maar gedroomd! Fijn was het toch wel geweest.... ha kon hy zich dat alles maar herinneren en opschrijven. Hoor! stemmen.... Hij sprong overeind. De maaltijd was zoo juist afgeloopen en ter wijl de vrouwen zich naar den trein hadden be geven, waren de mannelijke deelnemers aan het maal nog wat na blijven praten bij hun kleintje koffie en een sigaar. Hoe het zoo in het gesprek te pas kwam, is moeilijk meer na te gaan, maar de conversatie liep eerst over honden om vandaar als vanzelf te geraken op hondsdolheid en op verschillende gevallen daarvan, zooals ze waren meegemaakt door de leden van het gezelschap. De notaris bleek wel geneigd zijn ervaringen op dit punt aan de nieuwsgierigen mede te deeien, maar erg veel zin om diep op het onder werp in te gaan, scheen hij toch ook weer niet te hebben, zoodat het gesprek uitgeput dreigde te raken. Plots zei een van het gezelschap: Als de no taris eens vertelde wat hij heeft meegemaakt met een dol geworden man. De notaris keek eensklaps heel ernstig, maar hij verschoof zich toch in zijn stoel, het onmis kenbare teeken, dat hij tot een verhaal niet ongeneigd was. 't Is, zoo begon hij, al wel een jaar of tien geleden dat het gebeurde. Al een heelen tijd had het gerucht geloopen, dat er wolven waren gezien. Kwaad was hij 's nachts wakker gewor den door het geblaf van zijn hond en toen hij het raam opendeed om te zien waarvoor de hond had aangeslagen, had hij regelrecht gekeken in den snoet van een grooten, grauwen wolf. Het gevaar was grooter dan de menschen op dit oogenblik wel dachten, want het was niet maar een gewone wolf, die door honger ge dreven zich in de bewoonde wereld had ge waagd, maar een vrouwtjes-wolf, die bovendien nog door dolheid was aangetast. Op een middag zat dezelfde boer, waar ik zoo even van sprak, voor zijn huis, toen hij zag, dat zijn schapen plotseling naar alle kanten wild wegvluchtten. Hij keek nog eens goed en jawel, daar zag hij de wolvin, haar haren recht overeind en de witte tanden glinsterend in den Wreeden muil. Hij sprong op en greep naar een steen om daarmee het dier te verjagen. In het algemeen zijn wolven, zoo gij weet, bang voor menschen. Maar deze wolvin, zy was dol, zooals ik al zei, ging niet op den loop. Integendeel, zij kwam regelrecht op den boer af en vóór hij kans zag den steen te gooien, waren de scherpe wolven- klauwen hem reeds in de borst gedrongen. Het werd een vreeselijk gevecht. Onophoude lijk dreven de klauwen en tanden van het dolle beest in het lichaam van den sterken, jongen ren op de 1000 gehuwde vrc iwen vordert langzamerhand uitgroeit tot een confessioneel probleem. De huwelijksvruchtbaarheid bedroeg namelijk in het jaar 1930 voor de Katholie ken 185, voor de Protestanten 130 en voor de Joden slechts 75 per duizend. Daaruit is de conclusie te trekken, dat de Katholieken hun bevolkingsstand handhaven, terwijl voor de Protestanten de teruggang bedenkelijk begint te worden, terwijl die bij de Joden al hopeloos aan den gang is. In samenhang met het teruggaan der geboor ten staat het feit, dat aldaar grootere massa's der bevolking in de hoogere leeftijdsklassen te vinden zijn. Het gevolg daarvan zal zijn, dat ongeveer binnen tien jaar in Zwitserland méér menschen zullen sterven dan geboren worden. In het jaar 1960 zal Zwitserland ongeveer 100.000 menschen minder tellen dan heden. Het aantal recruten wordt minder, de scholen wor den leeger en de asylen voor oude menschen worden overbevolkt. Dit zijn woorden van Di^ Brüschweiler. Op deze indrukwekkende wijze is de pen van den statisticus, of zooals deze bij ons tegen woordig heet politiek rekenkundige of arith- meticus, het instrument voor het neerschrij ven van feiten, die tot diepe vermaningen worden. Zoo wordt de statistiek, als zoo dik wijls, de leermeesteres en de opvoedster van een volk, als het tenminste geleerd en opge voed wil worden. Maar daarbij staat de gods dienst op de allereerste plaats. Dus moet.daar de inzet ter saneering zijn. boer, die zijn mes niet trekken kon, omdat 1 dan het dier, dat hij bij den nek had gegreP® los zou moeten laten. Hulp-roepen dorst hij 10 want hy wist, dat hij geen krachten mocht ve spiUen. Eindelijk hoorde hij een stem, die hem riep: Houd nog even vol, ik kom zoo gauw gelijk bij je. Dit gaf den met de wolvin vechr"r den inmiddels op den grond geraakten W* moed en nieuwe kracht en hij slaagde erin o kop van de wolvin zoover van zich af te k™ gen, dat de te hulp-gesnelde, die tot dan t niet had durven schieten, uit vrees den man zullen raken, nu met een welgemikt schot dolle wolvin den dood in jagen kon. i Toen de boer, die dit vreeselijke gevecht n moeten doorstaan, leunend op de schouders v dengene, die hem gered had, in zijn huis terUS keerde, was dit reeds vol menschen, die gehoo hadden wat zich had afgespeeld en die hadden gehaast om den hoofdpersoon van drama met eigen oogen te aanschouwen. Ook ik, zoo vertelde de notaris verder, had in allerijl naar de boerderij begeven, ook al B1 de gedachte, dat ik misschien van dienst a kunnen zijn. Dit bleek inderdaad het geval, want ik kwa nog net bijtijds om de verzamelde lieden te ve tellen dat het eerste, dat hier te doen viel n' was het verbinden der wonden of het verstek van de stukgebeten en kapotgereten kleer® maar het uitbranden van de bloedende plekke Eigenlijk had ik hem meteen naar een ziek® huis willen laten vervoeren, maar daar wil niemand van hoorei en ieder had het ma voortdurend over een plant, die tegen dolh kon worden aangewend, een plant die er ziiD Wordt begunstiger van het LUCHTVERDEDIGINGSFONDS. Geeft een jaarlijksche bij drage op giro 320.000 van het Luchtverdedigingsfonds, t. n. v. d. Vereen, v. Nat. Veiligheid, den Haag, of schrijft aan het Centr. Prop. Comité, Heerengracht 78, Amsterdam. Wij vragen duizenden be gunstigers! moest, maar die er ongelukkig genoeg niet W&S' Op het laatst echter werd toch goedgevond® dat hij naar een ziekenhuis zou worden ve voerd, hetgeen dan ook geschiedde. Na een b® handeling die enkele dagen in beslag naBJ keerde hy in zijn boerderij terug, genezen n» het scheen met nog slechts litteekens waar B vleesch was weggebrand. .g De boeren uit den omtrek waren er echt allesbehalve gerust op en dat niet zoozeer oi dat er met het uitbranden misschien te la™ gewacht was, dan wel, omdat ze in het huis in de stad heelemaal niet gedacht hadd aan de plant, die immers altijd hielp. Ieder sloeg de angst om het hart telkens de uit het ziekenhuis ontslagen boer 'aI1P kwam, moeders haalden hun kinderen binn en de mannen deden in het oog- stemming te brengen, uit vrees dat hij misschien i/i woede zou kunnen uitbarsten. De boer zelf scheen ook niet zoo heel Z®, van zijn genezing en ik had diep medeM j met hem bij de gedachte, dat hij misschien rondliep met de idee: ze zeggen nu wel da beter ben, maar ik draag het gif in me en v daag of morgen werkt het uit. g. Maar het ging goed en de boeren waren op het punt de geheele zaak van hun of» genoot te vergeten, toen er een jongen bi) kwam met de boodschap, dat er iets was boer Die-en-Die. Hij zou koortsig zijn en lust hebben in eten. Zoo goed en kwaad als het ging troostte den armen boer, trachtend hem te overtuig dat de behandeling in het ziekenhuis niets wenschen had gelaten en hem verzekerend, alles goed was en alles terecht zou komen. 's Avonds hoorde ik dat hij ijlende was wild om zich heen sloeg. Weer vroeg men f, eens naar hem te gaan kijken en verder zocht men mij naar een andere verblijfP' voor hem uit te zien, want uit het huis wa8Ljj was, kon hij gemakkelijk "luchten door het en dan zou hij op straat gekomen, vast en iedereen bijten. Ze leiden het er wel niet zooveel woorden bij, maar uit heel hun ho"ö kon ik opmaken, dat zij niet aarzelen z°u een geweer op hem af te schieten, zoodra zijn hoofd maar buiten de deur stak. Toen sloot ik te gaan. Ik trof hem in een taine^{ rustige bui, maar de kapotte meubels in vertrek en het gebroken glaswerk op den v j toonden maar al te duidelijk wat zich reeds afgespeeld. Op mijn poging hem te bewegen zijn w'O' j te verlaten, ging hij niet in. Hij wilde waar hij was, de anderen moesten maar n gaan' ge- Er waren geen anderen, maar als om hem »j. lijk te geven, wierp i'- de deur open en riep 'l' g Vooruit, weg jullie allemaal, naar huis en tegen den boer: Kom nu maar ~iee, de we® je vrij, we kunnen nu rustig naar het huis va-B oom gaan. 't Was me een ware opluchting, toen hü Bjj zijn muts greep - .i aanstalten maakte mil volgen' .tfS Nadat ik mij had overtuigd, dat hy zich a veilig en wel geïnstalleerd had, verliet ik n laat op den avond, op straat meteen stajLrp, gehouden door bijna alle bewoners van het a die weten wilden hoe het met hem gesteld Ik zeide hun, dat hij wel sterven zou en zij betèr deden hein met rust ts laten cl\je' bidden voor zijn ziel en zaligheid. Zij warer m harteloos, maar vrees en zucht tot zelfhef kunnen sommige menschen in beesten anderen. n Wat gebeurde er verder, vroeg een uit gezelschap. „js De notaris antwoordde niet. Hij maakte sjeC een afwerend gebaar met zijn hand, terwi)1 zijn oogen als door pijn gedrongen sloot. op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen T~i pm bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door T"1 bij een ongeval met ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen JL I OU»" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A I OU»" doodelijken afloop AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL by verlies van een een voet of een 14 „Prins Michaël Obolovitch," gaf hij ten ant woord, toen Virginia hem vol verwachting bleef aankijken. „Maar laat het niet bekend worden, wil je?" „Zeur niet, George. De kranten staan al vol met wetenswaardigheden, de geheele Obolovitch- dynastie is opgegraven en over Nikolaas IV wordt geschreven alsof hy een soort kruising was tusschen een heilige en een heldin plaats van een béte kereltje, dat op een ge geven oogenblik verliefd is geworden op een actrice van het achterste plan." Het gezicht van Lomax betrok. Nu was hij er positief van overtuigd, dat hy verkeerd ge daan had, Virginia in die zaak te betrekken. Hoe eerder hij zich van haar afmaakte, des te beter was het. „Je hebt gelijk, beste kind," zei hy haastig meteen stond hij op en ging al een paar passen naar de deur. „Ik heb verkeerd gedaan door met dat plan bij jou aan te komen. Maar we zouden graag willen, dat de Dominions, wat deze Herzo-Slowakijsche kwestie betreft, één Hjn met ons trokken, en McGrath heeft veel invloed in journalistieke kringen. En omdat jij vóór de monarchie bent en jaren in het land in kwestie hebt vertoefd, dachten we, dat het wel een goed idee was jullie met elkaar in kennis te brengen." „Zoo, dat is dus de ware reden?" „Ja, maar we hebben,niet goed gezien. Jij zou hem waarschijnlijk niet sympathiek ge vonden hebben en dan Virginia stond hem strak aan te kijken. Bij zyn laatste woorden barstte ze in lachten uit. „George, George!" zei ze, „wat ben je een onbeholpen leugenaar!" „Virginia!" „Je kent er niéts van, absoluut niets, iemand met jouw training had wat anders moeten be denken, iets, dat waarschijnlijk gelóófd zou wor den. Maar ik kom er toch wel achter. Ook zon der jouw hulp, George-lief. Wees daar maar van overtuigd. Het mysterieuze geval McGrath. Alle kans, dat ik op De Zeven Schoorsteenen wel de noodige aanwijzingen kryg." „Op De Zeven Schoorsteenen? Ga.jy er dan ook naar toe?" Lomax wist zijn ongerustheid niet te ver bergen. Hij had beslist gedacht, dat hy. door straks even te telefoneeren, de gevraagde invi tatie had kunnen intrekken. „Bundie heeft me vanmorgen opgebeld om te vragen of ik kwam!" George Lomax besloot nog een laatste poging te wagen. ,,'t Zal dezen keer niet amusant worden, als, ik 't wel heb," zei hy. „Je zult je er wel niet amuseeren, Virginia." „George, George! Waarom heb je me de waarheid niet gezegdMaar 't is nog niet te laat! Keer terug van het pad der zonde Lomax drukt haar even slap de hand. „Ik heb je de waarheid gezegd," zei hy, zon der te blikken of de blozen. „Die is beter," zei Virginia goedkeurend. „Maar voor mij toch niet goed genoeg. Kop op, George! Zaterdag ontmoet je me weer op De Schoorsteenen, mij en m'n buitengewone charme! Als je eens wist, hoeveel amusanter ik het leven opeens vind! Eerst die chantage-man en nu George Lomax in diplomatieke moei lijkheden! En zal hij zijn gemoed ontlasten ten aanhooren der schoone dame, die hem zoo pathetisch om zyn vertrouwen vraagt? Neen, hij verzwijgt alles tot het laatste hoofdstuk. Dag, George. Niet één blik, een lieve, zachte blik, vóór je weggaat? Néé?Tot Zaterdag dandan zal je kwade bui wel over zyn." Geen minuut nadat de voordeur zich achter een langzaam en neerslachtig stappenden George Lomax gesloten had, stond Virginia al aan de telefoon. Na even wachten kreeg ze het nummer, dat ze gevraagd had. „Hallo, ben jij het zelf, Bundie?" zei ze. „Zeg, ik kom morgen wel op De Schoorsteenen. Wat! Denk je, dat ik me dood zal vervelen! Nee, geen sprake van. Ik kom! Voor geen tien duizend dukaatjes blyf ik thuis.... Adieu tot morgen, hoor!" HOOFDSTUK VII Mr MCGRATH BEDANKT VOOR EEN UITNOODIGING De brieven waren weg! De eerste opwelling van Anthony Cade was, den dief na te zetten, en hem tot het terug geven van den buit te dwingen. Maar onmid dellijk daarop realiseerde hij zich, dat een der gelijke handelwijze niet aanging. Je kunt niet 's nachts om drie uur door een hotel gaan draven, zonder de aandacht te trekken, en de aandacht trekken was nu juist iets, dat hij zich niet kon veroorloven. Daarbij kwam nog het begrijpen, dat Giuseppe het bundeltje brieven voor de mémoires aangezien had en ze in de volle overtuiging, dat hij de mémoires in handen had, had meegenomen. Zoodra hij zyn vergissing bemerkte, zou hij wel terugkomen om zijn fout te herstellen. Anthony besloot zich op die ontmoeting voor te bereiden. Voor het geval, dat Giuseppe niet terugkwam, bestond er nog een andere manier om de brie ven terug te krijgen. Een advertentie in de meest gelezen dagbladen. Als Giuseppe een handlanger van de Broederschap van de Roode Hand, of, wat Anthony waarschijnlijker leek. van de Koningsgezinde Partij was, had deze vangst niet de minste waarde voor zijn werk gevers en dus zouden ze de gelegenheid, om wat extra's voor hun „kas" te verdienen, wel met beide handen aanvatten. Anthony besloot daarom wakker te blijven. Maar na drie kwartier de wacht houden, kreeg hij genoeg van die vervelende karwei, te meer, daar hij wel begreep, datGiuseppe dien nacht niet meer zou verschijnen en dus kroop hij onder de dekens en ging wat liggen lezen. Maar na een poos vielen zijn oogen dicht en sliep hij gerust. Hij werd wakker doordat de zon zijn kamer binnenscheen. Rustig achterover liggend, met zijn handen onder zijn hoofd, maakte hij een plan de campagne. Daarna stond hij op, kleedde zich op zijn gemak aan en ging zitten ont bijten, met het ochtendblad, dat vol stond met berichten over Herzo-Slowakije, open naast zijn bord. Na het ontbijt vroeg hij den gérant te spreken en daar hij iemand was, die ge woonlijk zijn zin kreeg, behoefde hij maar een minuut of vijf te wachten, vóórdat een kellner hem kwam zeggen, dat de gérant hem kon ont vangen. Bij zijn binnenkomen in het luxueus-inge richte privékantoor stond de gérant, een onbe rispelijk gekleede Franschman met onberispe lijke manieren, beleefd op. „U wou me spreken, MrMcGrath?" „Ja. Ik heb gisteren mijn intrek in uw hotel genomen en 's middags ben ik od mijn kamer bediend door een kellner die Giuseppe heet." Hij wachtte even. „We zullen wel een kellner van dien naam hebben," zei de gérant onverschillig. „Het viel me dadelijk op, dat de man eenigs- zins eigenaardig deed, maar omdat ik niets van hem wist, hechtte ik er toen geen beteekenis aan. Later echter, midden in den nacht, om precies te zijn, werd ik wakker, doordat iemand in mijn kamer rondsloop. Ik draaide het en betrapte genoemden Giuseppe bij het zoeken van mijn koffer." jls De onverschilligheid van den gérant W&5 bij tooverslag verdwenen. pit „Daar heb ik niets van gehoord," jjjS uit. „Hoe komt het, dat mij dat niet da gemeld is?" ge'. „De man en ik raakten slaags. Hij was ex pend met een lang mes, maar na even ep. stelen, lukte 't me, hem dat afhandig te Toen rukte hij zich los en wist door de ba deuren te ontsnappen." ,~ratb?' „En wat heeft u toen gedaan, Mr. Mc G' „Ik heb mijn koffer geïnspecteerd." En miste u iets?" „Nietsvanwaarde," gaf An veelbeteekenend ten antwoord. jjF „Gelukkig!" zei hij. „Maar, neem ine kwalijk, Mr. McGrath. Uw houding in de:ued' grijp ik niet. U heeft niet gescheld? niet om hulp geroepen? U is den dief achterna gegaan!" Anthony haalde zyn schouders op. „Zooals ik u al gezegd heb, was ik niet jjt werkelijke waarde kwijt. Natuurlijk begf wel, dat dit feitelijk een geval is, waarvan gifte bij de politie behoort gedaan te worden- Hij wachtte even. De gérant herhaalde z veel enthousiasme: uie--'' „Zekereen geval voor de poln zeker...." (Wordt ver .vol«' :d.'

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 10