De Churchill-agitatie in
Engeland
Is Chamberlain té
vredelievend?
Md modaal
De luchtroovers van Hoitika
y
y
,y
Halifax' prestige is
zeer gestegen
Viermillionen-V olk"
in de statistiek
Sïrvs I He gezochte
ALLE ABONNÉ'S
F 250.-
Lucht Verdedigings Fonds
Het Geheim van de
zeven Schoorsteenen
WOENSDAG 12 JULI 1939
„OCEAAN" N V'
HELPT onze
onafhankelijkheid
HANDHAVEN
V]
Nederlandsche Stoomvaart Mij.
AMSTERDAM
NEDERLANDSCH-INDIE
I
DOOR AGATHA CHRISTIE
(Van onzen Londenschen correspondent)
De Churchill-agitatie duurt voort en breidt
zich uit.
Ofschoon krachtig gesteund door invloed
rijke en ook minder invloedrijke bladen van
verschillende richtingen, is zij geen pers-agita
tie. Zij wordt gevoerd door politici en parle
mentsleden; het is zelfs niet onmogelijk dat
eenige leden van het kabinet er achter steken.
Het is bekend, dat in het begin dezer week
een aantal conservatieve parlementsleden bij
Chamberlain persoonlijk aangedrongen heeft
op opname van Winston Churchill in het kabi
net. Maar het schijnt dat, voorloopig althans,
de Eerste Minister nie* zal zwichten voor de
van zoovele zijden op hem uitgeoefende pres
sie.
Laat ons vooropstellen dat er weinig in te
brengen is tegen al wat aangevoerd wordt ten
gunste van Churchill's deelname aan de re
geering. Hij is een man van buitengewone er
varing, zeldzame begaafdheid en onwankel-
baren moed. De gebeurtenissen hebben hem in
den loop der laatste jaren herhaaldelijk in het
gelijk gesteld. En zijn benoeming zou zeker
twijfelaars, in en buiten Engeland, ervan
overtuigen, dat het kabinet in zijn geheel niet
zal terugkeeren op den sinds half Maart in
geslagen weg.
Maar even begrijpelijk lijkt het ons, dat de
Eerste Minister zich schrap zet. Eenige dagen
geleden wezen wij reeds op eenige van de be
zwaren, welke een kabinet hebben kan tegen
de medewerking van een man als Churchill.
Hieraan zouden wij thans nog kunnen toevoe
gen, dat een Eerste Minister zeer moeilijk den
schijn op zich laden kan, te zwichten voor zulk
een agitatie. Zoolang deze voortduurt, kan hij
aan het in zoo ruime kringen gekoesterde ver
langen geen bevrediging schenken zonder den
schijn te verwekken, een nederlaag te beken
nen. Het is niet vleiend voor een premier en
zijn ruim twintig collega's, indien zelfs hun
eigen partijgenooten en partijorganen volhou
den, dat zij met hun allen eerst dan werke
lijk vertrouwen wekken, wanneer zij
zich verzekeren van de medewerking van één
enkelen man, die, wat de buitenlandsche poli
tiek betreft, herhaaldelijk lijnrecht tegenover
hen gestaan heeft. Chamberlain wil en vol
komen terecht de baas blijven over het ka
binet; liet hij zich thans dwingen Churchill in
de regeering op te nemen, dan zou hij zijn als
een kapitein, die in moeilijke wateren het gezag
moet afstaan aan een loods. Velen zouden het
ook beschouwen als een praktische erkenning
van Chamberlain dat de pacificatie-politiek,
welke hij bijna 2 jaren lang gevoerd heeft
niet alleen mislukt is door de daden van an
deren, welke hij niet voorzien kon, maar op
zichzelf een fout was welke onvermijdelijk tot
zulke daden leiden moest, en dus van het eer
ste oogenblik af de kiemen harer eigen mis
lukking inhield.
Dit is het standpunt dat de liberalen en an
dere niet-gouvernementeele kampioenen van
Churchill innemen. Sommige hunner verkla
ren openlijk, dat Chamberlain zelf moet heen
gaan, en dat eenige zijner voornaamste col
lega's hem in de ballingschap moeten verge
zellen. Genoemd worden vooral diegenen, die
steeds bekend gestaan hebben als warme voor
standers van de „politiek van München": Sir
John Simon, Lord Runciman, Lord Maugham
(de Lord kanselier), Sir Samuel Hoare en Sir
Thomas Inskipp.
Het is niet onmogelijk dat vele conservatie
ven, zonder zoover te gaan, toch in dezelfde
richting denken; dat de mislukking van de po
litiek van München hun vertrouwen in Cham
berlain en eenige van diens collega's diep ge
schokt heeft, en dat. indien hun geen vol
doening geschonken wordt door de benoeming
van Winston Churchill, ten slotte een „op
stand" tegen het Chamberlain-regime zal uit
breken.
Er is in den oogenblikkelijken politieken
toestand iets dat zeer sterk herinnert aan dien
van 1916. toen het coalitie-kabinet van As-
quith gedwongen werd af te treden, omdat het
ervan beschuldigd werd den oorlog niet met de
noodige energie te voeren.
Tegenspoed op het diplomatieke slagveld
vooral dat van Moskou vergemakkelijkt
thans een stormloop op dit kabinet.
Een merkwaardig verschijnsel is het dat de
liberalen, die' maar niet hard genoeg kunnen
roepen; „Weg met Chamberlain!", geen pro
paganda voeren voor een kabinet-Churchill.
Achten zij hem ongeschikt voor het ambt van
Eersten Minister? Dit is mogelijk. Wij zijn er
van overtuigd, dat Churchill, ofschoon mis
schien de begaafdste Britsche staatsman van
onzen tijd, de eigenschappen voor het premier
schap mist, of om het juister uit te druk
ken: te veel eigenschappen bezit, die hem als
Eersten Minister onmogelijk zouden maken.
Churchül is te zeer virtuoos dan dat zijn
premierschap nietop een onheil zou uit-
loopen. Alle geestdrift voor zijn opname in het
kabinet schijnt niet te beletten, dat men de
gevaren inziet, welke zijn virtuositeit ople
vert indien hij geen chef boven zich heeft.
Maar veel merkwaardiger nog dan dat de
liberalen Churchill niet het premierschap
(waarover zij niets in te brengen hebben) aan
bieden, is het, dat sinds de vorige week hun
candidaat voor den hoogsten post niemand
meer of minder is dan wij geven het U te
raden Lord Halifax! Dezelfde Lord Halifax,
tegen wien in Februari 1938 zulk een storm los
brak toen hij tot opvolger van Anthony Eden
benoemd werd als minister van buitenland
sche zaken. In zóó blakende gunst staat hij
thans by de liberalen, dat dezen hem zelfs ver
geven dat hij niet in het Lager-, maar in het
Hoogerhuis zit.
De „News Chronicle" stelt vast, dat Cham
berlain's positie zwakker geworden is, maar dat
„Lord Halifax, zijn mogelijke opvolger, ge
weldig in de openbare achting gestegen is". In
een regeering van alle partijen zou Labour
niet willen dienen onder Chamberlain, maar
wel onder Halifax, onder dezen zou er „on
middellijk medewerking zijn in alle partijen"
Dat hij lid is van het Hoogerhuis, zou geen
bezwaar opleveren, want een kort wetsont
werp zou kunnen worden aangenomen, waar
bij hij het recht kreeg in het Lagerhuis te zit
ten, doch niet te stemmen. (Een zeer on-
Engelsch begrip!).
Nu valt aan de juistheid van één opmer
king van het liberale blad niet te twijfelen:
het prestige van Lord Halifax is inderdaad
enorm gestegen. Sinds Maart geniet hij meer
persoonlijk vertrouwen dan eenig ander lid van
het kabinet, en dit vertrouwen is nog ver
sterkt door de rede, welke hij de vorige week
Donderdag hield.
Den dag daarna deden geruchten de ron
de, volgens welke Halifax min of meer op
eigen verantwoording gesproken had, en wat
verder gegaan was dan den Eersten Minister
welkom kon zijn. Van oppositie-zijde werd er
op aangedrongen dat Chamberlain in de rede,
welke hij gedurende het week-end houden zou
ten behoeve van „National Service", nadrukke
lijk de verklaringen van Lord Halifax bevesti
gen zou, opdat men in Duitschland niet er aan
twijfelen kon dat de Foreign Secretary namens
het heele kabinet gesproken had. Chamberlain
evenwel, die dergelijke „wenken" meer dan
eens ter harte genomen heeft (want hij is al
lerminst een kleingeestig man) bracht in zijn
Geregelde Vracht- en Passagiersdienst naar en van
Agenten
MEYER CO'S SCHEEPVAART MIJ., N.V
AMSTERDAM - ROTTERDAM
rede de buitenlandsche politiek in het geheel
niet ter sprake.
Ofschoon de Churchill-agitatie reeds eenigen
tijd gevoerd was, brak zij eerst in volle kracht
los na het vorige week-end. Zooals men weet,
gaf de „Daily Telegraph" Maandag het sein
voor den stormaanval in de pers. Een dei
grootste conservatieve provinciebladen, de
„Yorkshire Post", volgde onmiddellijk. In de
wandelgangen van het Lagerhuis is sinds
Maandag de kwestie-Churchill het voornaam
ste onderwerp van gesprek. Onder de politici
van alle richtingen, die voor Churchill's op
neming in het kabinet krachtig ijveren, be
vinden zich ook eenige persoonlijkheden, die
steeds met hun sympathieën aan de zijde van
Duitschland en, tot Maart, zelfs aan de zijde
van Hitier gestaan hebben. Een hunner is
Lord Astor, de eigenaar van het groote Zon
dagsblad, de „Observer". Hij was voorzitter
van het feestmaal, waaraan Lord Halifax zijn
beroemd geworden rede hield, en leidde den
minister, met wien hij persoonlijk zeer bevriend
is, in de vleiendste bewoordingen in.
Een zóó warm vriend van Duitschland als
Lord Astor heeft nog meer redenen dan de
gemiddelde Engelschman om oorlog met dat
land te verfoeien; indien hij een man als
Churchill, die een der felste tegenstanders van
Nazi-Duitschland is, in het kabinet opgeno
men wenscht te zien, dan kan men hieruit
geen andere gevolgtrekking maken, dan dat
ook hij meent dat oorlog alleen voorkomen kan
worden indien Berlijn ervan overtuigd is dat
nóch de Eerste Minister, nóch het kabinet in
zyn geheel, in het uiterste geval voor oorlog
zal terugdeinzen, en dat die overtuiging het
kan worden bijgebracht door Churchill's op
name in het kabinet
Brengt men al deze punten met elkaar in
verband, dan komt men vanzelf tot de vraag;
is Churchill soms de candidaat van Lord Ha
lifax en van het Foreign Office? Dit is niet
onmogelijk, ofschoon Lord Halifax een te
loyaal man is om achter den rug van zijn
chef. den Eersten Minister, om, een actie te
voeren, welke in strijd is met diens inzichten.
Maar nauw verbonden hiermede is een
ander feit, waaraan moeilijk getwijfeld kan
worden, namelijk dat Chamberlain en Hali
fax, ofschoon in beginsel volkomen met elkaar
instemmend, niet meer in dezelfde methodes
gelooven. Halifax wil vóór alles Duitschland
ervan overtuigen, dat een aanval op Danzig
door Engeland beantwoord zal worden met een
oorlogsverklaring; Chamberlain wil niet bij
voorbaat den weg tot een vreedzame oplossing
afsnijden, d.w.z. hij denkt klaarblijkelijk nog
aan de mogelijkheid, dat een aanval vermeden
kan worden door toepassing van dezelfde me
thodes als in September te München toege
past werden. Hij is een uiterst voorzichtig en
uiterst vredelievend man. Sommigen meenen
dat die vredelievendheid onder de tegenwoor
dige omstandigheden een gevaar voor den
vrede zal opleveren, aangezien zij vreezen dat
Duitschland er misbruik van zal maken. Van
daar dat zij verlangen dat Chamberlain even
duidelijk spreken zal als Halifax gedaan heeft.
Vandaar ook dat zy agitatie voeren voor
Churchill, wiens benoeming in Duitschland be
ter verstaan zal worden dan honderd rede
voeringen.
De „La", de Landesausstellung" te Zurich,
wordt in alle Europeesche bladen om het meest
geprezen. Op den Höhenweg is iets heel bij
zonders te zien. Daar staat het paviljoen, dat
gewijd is aan het „Schweizerische Volkstum".
In reeksen van tabellen en prenten geeft daar
de deskundige statisticus indrukwekkende in
formaties over den opbouw en de levensuitin
gen van de Zwitsersche Volksgemeenschap.
Talrijke graphische voorstellingen schijnen
den Zwitsers voor vele dingen, die ze nog niet
wisten of vergeten waren of niet meer wilden
weten, omdat er een element van schuld (bij
voorbeeld; geboortebeperking) mede in het spel
is, de oogen te openen. De Zwitsersche bladen
spreken van vermanende graphieken en ge
ven soms opeens een grillig voorbeeld als dit:
in het geheugen blijft hangen de bruiloftsop
tocht in beeld, die ter uitdrukking brengt, dat
op elke acht Zwitsers er een met een buiten
landsche is gehuwd of het levensuurwerk, dat
om de acht minuten een geboorte en om de elf
een sterfbed aankondigt.
Aan dezen interessanten sector van de Hö-
henstrasse heeft de Directeur van het „Eidge-
nössisches Statistisches Amt", Dr. C. Brüsch-
weiler, een brochure gewijd, die tot titel heeft:
„Wir als Viermillionen-Volk". De auteur is
een meester in den statistischen commentaar.
Op maar weinige bladzijden biedt Dr. Brüsch-
weiler een populair essay, rijk aan problemen,
over de actueele kwesties der structuurveran
dering van het Zwitsersche volk. Op de eer
ste plaats behandelt hij het probleem van de
vlucht van het land naar de stad. Het klinkt
voor de Zwitsers verontrustend, wanneer zij
vernemen, dat van de 3000 Zwitsersche ge
meenten niet minder dan 1300 sedert het jaar
1850 in bevolkingsaantal achteruit zijn ge
gaan. De vier groote steden: Zürich, Bazel, Ge-
nève en Bern hebben samen een ingezetenen-
aantal van 700.000 zielen. Op Zürich komt bij
na de helft hiervan. Het aantal vreemdelingen
is achteruitgegaan en bedraagt nog maar 7
procent en is onder de 300.000 gezonken, ter
wijl het vóór den oorlog dubbel zoo groot was
Velen van deze „verdwenen" vreemdelingen
verwijlen echter nog altijd temidden der Zwit
sers, wijl zij tengevolge van naturalisatie of
huwelijk Zwitsers of Zwitserschen geworden
zijn. Wat het opmerkelijk groote aantal van
huwelijken tusschen Zwitsers en buiten-
landschen betreft, moet geconstateerd worden
dat bijna de helft dezer buitenlandschen in
Zwitserland geboren en opgevoed is. Daarbij
komt nog, dat het getal der buitenlandsche
meisjes, die als huwelijksciandidaten konden
gelden, tengevolge van veranderingen in de
samenstelling der vreemdelingenkoloniën snel
aan het verminderen is.
De kwestie of het Zwitsersche volk heden
ten dage nog een volk van „herders" is, kan
met behulp der statistiek gemakkelijk beant
woord worden. „Wanneer wij," zegt Dr. Brüsch-
weiler, „het economisch karakter van Zwitser
land op onze munten juist zouden willen sym-
boliseeren dan moest het vijffrankstuk inplaats
van een herder een industrie-arbeider, het
tweefrankstuk een boer, het éénfrankstuk een
volgeling van Mercurius en het halvefrankstuk
een vertegenwoordiger van het verkeer, of nog
beter een „hotelportier" toonen. Zeer interes
sant is, wat het boekje van Dr. Brüschweiler
te zeggen heeft over de confessioneele verhou
dingen in Zwitserland. Er zijn 2.300.000 Protes
tanten, 1.700.000 Katholieken en 18.000 Joden.
De Joden vormen nog niet een half percent der
bevolking en onder die 18.000 zijn nog 8.000
vreemdelingen. Met grooten nadruk stelt Dr.
Brüschweiler in het licht, dat het afnemen der
geboorten het aantal geboorten is sedert
1900 van 266 op 125 gedaald, terwijl het be
stand de jaarlijksche geboorte van 170 kinde-
Geleidelijk werd het donkerder en donkerder om hem heen.
Het schip en de appels verdwenen voor zijn oogen en hij zag
een licht, het leek de maan welwat gekboomen?....
Nu opeens boomen, midden op zee? Ja, hij zag de' maan dui-
lijk, en die boomen dat waren zijn bekende knotwilgen,
en hoorhet was of hij de rivier hoorde kabbelenOp
beide armen steunend keek hy verwonderd rond.
Maar hij zat op zijn eigen plekje.... het was avond ge
worden de maan scheenwat zouden ze thuis onge
rust zijnhy moest in slaap zijn gevallen. Maar dan had
hij al die avonturen maar gedroomd! Fijn was het toch wel
geweest.... ha kon hy zich dat alles maar herinneren
en opschrijven. Hoor! stemmen.... Hij sprong overeind.
De maaltijd was zoo juist afgeloopen en ter
wijl de vrouwen zich naar den trein hadden be
geven, waren de mannelijke deelnemers aan het
maal nog wat na blijven praten bij hun kleintje
koffie en een sigaar.
Hoe het zoo in het gesprek te pas kwam, is
moeilijk meer na te gaan, maar de conversatie
liep eerst over honden om vandaar als vanzelf
te geraken op hondsdolheid en op verschillende
gevallen daarvan, zooals ze waren meegemaakt
door de leden van het gezelschap.
De notaris bleek wel geneigd zijn ervaringen
op dit punt aan de nieuwsgierigen mede te
deeien, maar erg veel zin om diep op het onder
werp in te gaan, scheen hij toch ook weer niet
te hebben, zoodat het gesprek uitgeput dreigde
te raken.
Plots zei een van het gezelschap: Als de no
taris eens vertelde wat hij heeft meegemaakt
met een dol geworden man.
De notaris keek eensklaps heel ernstig, maar
hij verschoof zich toch in zijn stoel, het onmis
kenbare teeken, dat hij tot een verhaal niet
ongeneigd was.
't Is, zoo begon hij, al wel een jaar of tien
geleden dat het gebeurde. Al een heelen tijd
had het gerucht geloopen, dat er wolven waren
gezien. Kwaad was hij 's nachts wakker gewor
den door het geblaf van zijn hond en toen hij
het raam opendeed om te zien waarvoor de hond
had aangeslagen, had hij regelrecht gekeken in
den snoet van een grooten, grauwen wolf.
Het gevaar was grooter dan de menschen op
dit oogenblik wel dachten, want het was niet
maar een gewone wolf, die door honger ge
dreven zich in de bewoonde wereld had ge
waagd, maar een vrouwtjes-wolf, die bovendien
nog door dolheid was aangetast.
Op een middag zat dezelfde boer, waar ik zoo
even van sprak, voor zijn huis, toen hij zag,
dat zijn schapen plotseling naar alle kanten
wild wegvluchtten. Hij keek nog eens goed en
jawel, daar zag hij de wolvin, haar haren recht
overeind en de witte tanden glinsterend in den
Wreeden muil.
Hij sprong op en greep naar een steen om
daarmee het dier te verjagen. In het algemeen
zijn wolven, zoo gij weet, bang voor menschen.
Maar deze wolvin, zy was dol, zooals ik al zei,
ging niet op den loop. Integendeel, zij kwam
regelrecht op den boer af en vóór hij kans zag
den steen te gooien, waren de scherpe wolven-
klauwen hem reeds in de borst gedrongen.
Het werd een vreeselijk gevecht. Onophoude
lijk dreven de klauwen en tanden van het dolle
beest in het lichaam van den sterken, jongen
ren op de 1000 gehuwde vrc iwen vordert
langzamerhand uitgroeit tot een confessioneel
probleem. De huwelijksvruchtbaarheid bedroeg
namelijk in het jaar 1930 voor de Katholie
ken 185, voor de Protestanten 130 en voor de
Joden slechts 75 per duizend. Daaruit is de
conclusie te trekken, dat de Katholieken hun
bevolkingsstand handhaven, terwijl voor de
Protestanten de teruggang bedenkelijk begint
te worden, terwijl die bij de Joden al hopeloos
aan den gang is.
In samenhang met het teruggaan der geboor
ten staat het feit, dat aldaar grootere massa's
der bevolking in de hoogere leeftijdsklassen te
vinden zijn. Het gevolg daarvan zal zijn, dat
ongeveer binnen tien jaar in Zwitserland méér
menschen zullen sterven dan geboren worden.
In het jaar 1960 zal Zwitserland ongeveer
100.000 menschen minder tellen dan heden. Het
aantal recruten wordt minder, de scholen wor
den leeger en de asylen voor oude menschen
worden overbevolkt. Dit zijn woorden van Di^
Brüschweiler.
Op deze indrukwekkende wijze is de pen van
den statisticus, of zooals deze bij ons tegen
woordig heet politiek rekenkundige of arith-
meticus, het instrument voor het neerschrij
ven van feiten, die tot diepe vermaningen
worden. Zoo wordt de statistiek, als zoo dik
wijls, de leermeesteres en de opvoedster van
een volk, als het tenminste geleerd en opge
voed wil worden. Maar daarbij staat de gods
dienst op de allereerste plaats. Dus moet.daar
de inzet ter saneering zijn.
boer, die zijn mes niet trekken kon, omdat 1
dan het dier, dat hij bij den nek had gegreP®
los zou moeten laten. Hulp-roepen dorst hij 10
want hy wist, dat hij geen krachten mocht ve
spiUen.
Eindelijk hoorde hij een stem, die hem
riep: Houd nog even vol, ik kom zoo gauw
gelijk bij je. Dit gaf den met de wolvin vechr"r
den inmiddels op den grond geraakten W*
moed en nieuwe kracht en hij slaagde erin o
kop van de wolvin zoover van zich af te k™
gen, dat de te hulp-gesnelde, die tot dan t
niet had durven schieten, uit vrees den man
zullen raken, nu met een welgemikt schot
dolle wolvin den dood in jagen kon. i
Toen de boer, die dit vreeselijke gevecht n
moeten doorstaan, leunend op de schouders v
dengene, die hem gered had, in zijn huis terUS
keerde, was dit reeds vol menschen, die gehoo
hadden wat zich had afgespeeld en die
hadden gehaast om den hoofdpersoon van
drama met eigen oogen te aanschouwen.
Ook ik, zoo vertelde de notaris verder, had
in allerijl naar de boerderij begeven, ook al B1
de gedachte, dat ik misschien van dienst a
kunnen zijn.
Dit bleek inderdaad het geval, want ik kwa
nog net bijtijds om de verzamelde lieden te ve
tellen dat het eerste, dat hier te doen viel n'
was het verbinden der wonden of het verstek
van de stukgebeten en kapotgereten kleer®
maar het uitbranden van de bloedende plekke
Eigenlijk had ik hem meteen naar een ziek®
huis willen laten vervoeren, maar daar wil
niemand van hoorei en ieder had het ma
voortdurend over een plant, die tegen dolh
kon worden aangewend, een plant die er
ziiD
Wordt begunstiger van het
LUCHTVERDEDIGINGSFONDS.
Geeft een jaarlijksche bij
drage op giro 320.000 van
het Luchtverdedigingsfonds,
t. n. v. d. Vereen, v. Nat.
Veiligheid, den Haag, of
schrijft aan het Centr. Prop.
Comité, Heerengracht 78,
Amsterdam.
Wij vragen duizenden be
gunstigers!
moest, maar die er ongelukkig genoeg niet W&S'
Op het laatst echter werd toch goedgevond®
dat hij naar een ziekenhuis zou worden ve
voerd, hetgeen dan ook geschiedde. Na een b®
handeling die enkele dagen in beslag naBJ
keerde hy in zijn boerderij terug, genezen n»
het scheen met nog slechts litteekens waar B
vleesch was weggebrand. .g
De boeren uit den omtrek waren er echt
allesbehalve gerust op en dat niet zoozeer oi
dat er met het uitbranden misschien te la™
gewacht was, dan wel, omdat ze in het
huis in de stad heelemaal niet gedacht hadd
aan de plant, die immers altijd hielp.
Ieder sloeg de angst om het hart telkens
de uit het ziekenhuis ontslagen boer 'aI1P
kwam, moeders haalden hun kinderen binn
en de mannen
deden in het oog-
stemming te
brengen, uit vrees
dat hij misschien
i/i woede zou
kunnen uitbarsten.
De boer zelf scheen ook niet zoo heel Z®,
van zijn genezing en ik had diep medeM j
met hem bij de gedachte, dat hij misschien
rondliep met de idee: ze zeggen nu wel da
beter ben, maar ik draag het gif in me en v
daag of morgen werkt het uit. g.
Maar het ging goed en de boeren waren
op het punt de geheele zaak van hun of»
genoot te vergeten, toen er een jongen bi)
kwam met de boodschap, dat er iets was
boer Die-en-Die. Hij zou koortsig zijn en
lust hebben in eten.
Zoo goed en kwaad als het ging troostte
den armen boer, trachtend hem te overtuig
dat de behandeling in het ziekenhuis niets
wenschen had gelaten en hem verzekerend,
alles goed was en alles terecht zou komen.
's Avonds hoorde ik dat hij ijlende was
wild om zich heen sloeg. Weer vroeg men f,
eens naar hem te gaan kijken en verder
zocht men mij naar een andere verblijfP'
voor hem uit te zien, want uit het huis wa8Ljj
was, kon hij gemakkelijk "luchten door het
en dan zou hij op straat gekomen, vast en
iedereen bijten. Ze leiden het er wel niet
zooveel woorden bij, maar uit heel hun ho"ö
kon ik opmaken, dat zij niet aarzelen z°u
een geweer op hem af te schieten, zoodra
zijn hoofd maar buiten de deur stak. Toen
sloot ik te gaan. Ik trof hem in een taine^{
rustige bui, maar de kapotte meubels in
vertrek en het gebroken glaswerk op den v j
toonden maar al te duidelijk wat zich reeds
afgespeeld.
Op mijn poging hem te bewegen zijn w'O' j
te verlaten, ging hij niet in. Hij wilde
waar hij was, de anderen moesten maar n
gaan' ge-
Er waren geen anderen, maar als om hem »j.
lijk te geven, wierp i'- de deur open en riep 'l' g
Vooruit, weg jullie allemaal, naar huis en
tegen den boer: Kom nu maar ~iee, de we® je
vrij, we kunnen nu rustig naar het huis va-B
oom gaan.
't Was me een ware opluchting, toen hü Bjj
zijn muts greep - .i aanstalten maakte mil
volgen' .tfS
Nadat ik mij had overtuigd, dat hy zich a
veilig en wel geïnstalleerd had, verliet ik n
laat op den avond, op straat meteen stajLrp,
gehouden door bijna alle bewoners van het a
die weten wilden hoe het met hem gesteld
Ik zeide hun, dat hij wel sterven zou en
zij betèr deden hein met rust ts laten cl\je'
bidden voor zijn ziel en zaligheid. Zij warer m
harteloos, maar vrees en zucht tot zelfhef
kunnen sommige menschen in beesten
anderen. n
Wat gebeurde er verder, vroeg een uit
gezelschap. „js
De notaris antwoordde niet. Hij maakte sjeC
een afwerend gebaar met zijn hand, terwi)1
zijn oogen als door pijn gedrongen sloot.
op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen T~i pm bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door T"1 bij een ongeval met
ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen JL I OU»" verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen A I OU»" doodelijken afloop
AANGIFTE MOET. OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN. GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
by verlies van een
een voet of een
14
„Prins Michaël Obolovitch," gaf hij ten ant
woord, toen Virginia hem vol verwachting bleef
aankijken. „Maar laat het niet bekend worden,
wil je?"
„Zeur niet, George. De kranten staan al vol
met wetenswaardigheden, de geheele Obolovitch-
dynastie is opgegraven en over Nikolaas IV
wordt geschreven alsof hy een soort kruising
was tusschen een heilige en een heldin
plaats van een béte kereltje, dat op een ge
geven oogenblik verliefd is geworden op een
actrice van het achterste plan."
Het gezicht van Lomax betrok. Nu was hij
er positief van overtuigd, dat hy verkeerd ge
daan had, Virginia in die zaak te betrekken.
Hoe eerder hij zich van haar afmaakte, des
te beter was het.
„Je hebt gelijk, beste kind," zei hy haastig
meteen stond hij op en ging al een paar
passen naar de deur. „Ik heb verkeerd gedaan
door met dat plan bij jou aan te komen. Maar
we zouden graag willen, dat de Dominions, wat
deze Herzo-Slowakijsche kwestie betreft, één
Hjn met ons trokken, en McGrath heeft veel
invloed in journalistieke kringen. En omdat jij
vóór de monarchie bent en jaren in het land
in kwestie hebt vertoefd, dachten we, dat het
wel een goed idee was jullie met elkaar in
kennis te brengen."
„Zoo, dat is dus de ware reden?"
„Ja, maar we hebben,niet goed gezien. Jij
zou hem waarschijnlijk niet sympathiek ge
vonden hebben en dan
Virginia stond hem strak aan te kijken. Bij
zyn laatste woorden barstte ze in lachten uit.
„George, George!" zei ze, „wat ben je een
onbeholpen leugenaar!"
„Virginia!"
„Je kent er niéts van, absoluut niets, iemand
met jouw training had wat anders moeten be
denken, iets, dat waarschijnlijk gelóófd zou wor
den. Maar ik kom er toch wel achter. Ook zon
der jouw hulp, George-lief. Wees daar maar
van overtuigd. Het mysterieuze geval McGrath.
Alle kans, dat ik op De Zeven Schoorsteenen
wel de noodige aanwijzingen kryg."
„Op De Zeven Schoorsteenen? Ga.jy er dan
ook naar toe?"
Lomax wist zijn ongerustheid niet te ver
bergen. Hij had beslist gedacht, dat hy. door
straks even te telefoneeren, de gevraagde invi
tatie had kunnen intrekken.
„Bundie heeft me vanmorgen opgebeld om
te vragen of ik kwam!"
George Lomax besloot nog een laatste poging
te wagen.
,,'t Zal dezen keer niet amusant worden, als,
ik 't wel heb," zei hy. „Je zult je er wel niet
amuseeren, Virginia."
„George, George! Waarom heb je me de
waarheid niet gezegdMaar 't is nog niet
te laat! Keer terug van het pad der zonde
Lomax drukt haar even slap de hand.
„Ik heb je de waarheid gezegd," zei hy, zon
der te blikken of de blozen.
„Die is beter," zei Virginia goedkeurend.
„Maar voor mij toch niet goed genoeg. Kop
op, George! Zaterdag ontmoet je me weer op De
Schoorsteenen, mij en m'n buitengewone
charme! Als je eens wist, hoeveel amusanter ik
het leven opeens vind! Eerst die chantage-man
en nu George Lomax in diplomatieke moei
lijkheden! En zal hij zijn gemoed ontlasten ten
aanhooren der schoone dame, die hem zoo
pathetisch om zyn vertrouwen vraagt? Neen,
hij verzwijgt alles tot het laatste hoofdstuk.
Dag, George. Niet één blik, een lieve, zachte
blik, vóór je weggaat? Néé?Tot Zaterdag
dandan zal je kwade bui wel over zyn."
Geen minuut nadat de voordeur zich achter
een langzaam en neerslachtig stappenden
George Lomax gesloten had, stond Virginia al
aan de telefoon. Na even wachten kreeg ze het
nummer, dat ze gevraagd had.
„Hallo, ben jij het zelf, Bundie?" zei ze.
„Zeg, ik kom morgen wel op De Schoorsteenen.
Wat! Denk je, dat ik me dood zal vervelen!
Nee, geen sprake van. Ik kom! Voor geen tien
duizend dukaatjes blyf ik thuis.... Adieu tot
morgen, hoor!"
HOOFDSTUK VII
Mr MCGRATH BEDANKT VOOR EEN
UITNOODIGING
De brieven waren weg!
De eerste opwelling van Anthony Cade was,
den dief na te zetten, en hem tot het terug
geven van den buit te dwingen. Maar onmid
dellijk daarop realiseerde hij zich, dat een der
gelijke handelwijze niet aanging. Je kunt niet
's nachts om drie uur door een hotel gaan
draven, zonder de aandacht te trekken, en de
aandacht trekken was nu juist iets, dat hij
zich niet kon veroorloven. Daarbij kwam nog
het begrijpen, dat Giuseppe het bundeltje
brieven voor de mémoires aangezien had en ze
in de volle overtuiging, dat hij de mémoires in
handen had, had meegenomen. Zoodra hij zyn
vergissing bemerkte, zou hij wel terugkomen om
zijn fout te herstellen. Anthony besloot zich op
die ontmoeting voor te bereiden.
Voor het geval, dat Giuseppe niet terugkwam,
bestond er nog een andere manier om de brie
ven terug te krijgen. Een advertentie in de
meest gelezen dagbladen. Als Giuseppe een
handlanger van de Broederschap van de Roode
Hand, of, wat Anthony waarschijnlijker leek.
van de Koningsgezinde Partij was, had deze
vangst niet de minste waarde voor zijn werk
gevers en dus zouden ze de gelegenheid, om
wat extra's voor hun „kas" te verdienen, wel
met beide handen aanvatten.
Anthony besloot daarom wakker te blijven.
Maar na drie kwartier de wacht houden, kreeg
hij genoeg van die vervelende karwei, te meer,
daar hij wel begreep, datGiuseppe dien nacht
niet meer zou verschijnen en dus kroop hij
onder de dekens en ging wat liggen lezen. Maar
na een poos vielen zijn oogen dicht en sliep hij
gerust.
Hij werd wakker doordat de zon zijn kamer
binnenscheen. Rustig achterover liggend, met
zijn handen onder zijn hoofd, maakte hij een
plan de campagne. Daarna stond hij op, kleedde
zich op zijn gemak aan en ging zitten ont
bijten, met het ochtendblad, dat vol stond met
berichten over Herzo-Slowakije, open naast
zijn bord. Na het ontbijt vroeg hij den gérant
te spreken en daar hij iemand was, die ge
woonlijk zijn zin kreeg, behoefde hij maar een
minuut of vijf te wachten, vóórdat een kellner
hem kwam zeggen, dat de gérant hem kon ont
vangen.
Bij zijn binnenkomen in het luxueus-inge
richte privékantoor stond de gérant, een onbe
rispelijk gekleede Franschman met onberispe
lijke manieren, beleefd op.
„U wou me spreken, MrMcGrath?"
„Ja. Ik heb gisteren mijn intrek in uw hotel
genomen en 's middags ben ik od mijn kamer
bediend door een kellner die Giuseppe heet."
Hij wachtte even.
„We zullen wel een kellner van dien naam
hebben," zei de gérant onverschillig.
„Het viel me dadelijk op, dat de man eenigs-
zins eigenaardig deed, maar omdat ik niets van
hem wist, hechtte ik er toen geen beteekenis
aan. Later echter, midden in den nacht, om
precies te zijn, werd ik wakker, doordat iemand
in mijn kamer rondsloop. Ik draaide het
en betrapte genoemden Giuseppe bij het
zoeken van mijn koffer." jls
De onverschilligheid van den gérant W&5
bij tooverslag verdwenen. pit
„Daar heb ik niets van gehoord," jjjS
uit. „Hoe komt het, dat mij dat niet da
gemeld is?"
ge'.
„De man en ik raakten slaags. Hij was ex
pend met een lang mes, maar na even ep.
stelen, lukte 't me, hem dat afhandig te
Toen rukte hij zich los en wist door de ba
deuren te ontsnappen." ,~ratb?'
„En wat heeft u toen gedaan, Mr. Mc G'
„Ik heb mijn koffer geïnspecteerd."
En miste u iets?"
„Nietsvanwaarde," gaf An
veelbeteekenend ten antwoord. jjF
„Gelukkig!" zei hij. „Maar, neem ine
kwalijk, Mr. McGrath. Uw houding in de:ued'
grijp ik niet. U heeft niet gescheld?
niet om hulp geroepen? U is den dief
achterna gegaan!"
Anthony haalde zyn schouders op.
„Zooals ik u al gezegd heb, was ik niet jjt
werkelijke waarde kwijt. Natuurlijk begf
wel, dat dit feitelijk een geval is, waarvan
gifte bij de politie behoort gedaan te worden-
Hij wachtte even. De gérant herhaalde z
veel enthousiasme: uie--''
„Zekereen geval voor de poln
zeker...."
(Wordt ver
.vol«'
:d.'