De ondeugende buurjongen
Een goede les
U
Kabouter Flip en zijn vriendje Wip
mAaal aan dm
ALLE ABONNÉ'S
F 250.-
Beweeglijke vruchten
Het Geheim van de
zeven Schoorsteenen
VRIJDAG 11 AUGUSTUS 1939
V
I
Marijke komt
Vacantie aan het strand
Put kracht uit
APPELSTROOP
1V
DOOR AGATHA CHRISTIE
VOOR ONZE JEUGD
Wiesje was juist klaar met het strooien van
broodkruimeltjes voor de musschen, toen er
aan de voordeur gebeld werd.
„Doe jij maar even open Wies", zei moeder,
wier handen juist vol deeg zaten.
Toen Wiesje aan de deur kwam was er nie
mand. Alleen lag er een envelop op de mat, die
zeker door de bus was gegooid.
..Nee maar", zei moeder, toen ze het briefje
las.
Het was van de mevrouw naast de deur
nieuwe buren waarin aan moeder gevraagd
werd de musschen met in den tuin te lokken
met broodkruimels, omdat haar jongen niet
bij vogeltjes te vertrouwen was en altijd met
zijn catapult klaar stond.
Wiesje wist niet wat een catapult was, maar
moeder vertelde haar, dat dat een werktuigje
was, dat de jongens zelf vervaardigen van een
tak met een stuk elastiek, en waarmede ze
kleine steentjes kunnen wegmikken.
Dat was het dus, wat die ondeugende jon
gen van naast de deur deed.
„Wat een ruwe. wreede jongen", dacht Wies.
Ze had hem al eens een paar keer in den
tuin zien spelen en vriendelijk naar hem ge
lachen ten teeken, dat ze wel vriendjes met
hem wilde worden. Maar nu dacht ze er niet
meer aan!
Even later was ze met haar poesje „Minetje"
ln den achtertuin. Ze had wat papiertjes aan
een draadje gebonden en trok die achter zich
aan. Het was dan dolvermakelijk om te zien,
hoe Minet die papiertjes met gekromden en ge-
draaiden rug achtemaholde. Wies had een pret
van belang. Maar dien morgen scheen Minet
niet zoo heel veel zin te hebben. Ze had Wies
een paar keer achternagehold maar nam toen
een sprong en wipte over de schutting. Dat
deed ze wel meer en Wies liet haar dus be
gaan. Zelf ging ze weer naar binnen om te
zien, of ze moeder niet kon helpen.
Tegen den middag kwam tante Lena langs
en die vroeg of Wies zin had een boodschap
met haar te gaan doen. Nou, dat kon je be
grijpen. Met tante Lena! Daar stond ze direct
voor klaar.
Toen ze terugkwam zag ze den jongen van
de nieuwe buren in den tuin staan. Hij knikte
haar toe, maar Wiesje knikte niet terug en
keek den anderen kant uit.
In de keuken vroeg moeder haar:
„Wies, heb je Minet ook gezien? Het beest
Is niet meer binnen geweest sinds je d'r mee
naar buiten hebt genomen. Het schoteltje eten
staat nog onaangeroerd."
Wiesje herinnerde zich direct, dat Minet over
de schutting was gesprongen en liep den ach
tertuin in. Maar de poes was nog nietterug
gekomen.
En toen hoorde Wies plotseling een klagelijk
„miauw" uit^ den tuin van de nieuwe buren en
toen zag ze een witte glimp in den appelboom.
Minet was blijkbaar in dien boom geklauterd
en durfde nu niet meer naar beneden.
Wiesje snelde naar binnen om het aan moe
der te gaan vertellen, maar die wist er niets
anders op dan te wachten, tot vader thuis
kwam. Die zou Minet er wel uit zien te krijgen.
Wies liep weer naar buiten en trachtte Minet
naar beneden te lokken. Dat lukte echter niet.
Toen hoorde ze een stem van achter de schut
ting. die riep:
„Ach poes. arm beestje, durf je niet naar be
neden? Ik zal je wel even halen."
Ze kon door de hooge schutting niet zien,
wie die woorden zei, maar ze meende te mer
ken, dat de jongen van de nieuwe buren het
was. Even later zag ze den jongen in den boom
naar Minet klimmen en een oogenblik later had
hij lret beestje veilig in zijn armen. Langzaam
klom hij naar beneden. Wiesje kon hen alleen
zien, zoover als de schutting dat toeliet. Maar
van de onderste afdaling zag ze niets. Alleen
hoorde ze op een gegeven oogenblik een kreet
van pijn en een geluid, alsof de jongen op den
grond viel. Even later wipte Minet over de
schutting.
„Heb je je bezeerd?" vroeg Wies door een
kiertje van de schutting.
„Niet erg. De moeite niet waard", was het
antwoord. „O, was het jullie poes, die in den
boom zat? Ik ben blij, dat ik haar er uit heb
kunnen halen. Wil je nu vriendjes met me
worden? Je was zoo onaardig tegen me, toen je
daar straks met die mevrouw, door Jullie tuin
weer naar binnen ging."
„J....jastamelde Wies. Wat zou ze
doen? Even dacht ze na en toen besloot ze
hem te vertellen, wat ze gehoord had. Ze zei,
ti>t
Ovw-Betuwt
dat moeder haar den brief had voorgelezen van
z ij n moeder en dat ze hem 'n wreeden jongen
had gevonden.
De jongen begon te lachen.
„Ha ha ha. Dat was ni»t over mij", riep hij
uit, „maar over Jef, mijn ouderen broer. Die
komt vandaag met vacantie van kostschool.
Die deed vroeger altijd dieren pijn; de catapult
had hij altijd bij zich."
„Gelukkig", zei Wiesje, „dan zal ik aan moe
der vragen, of je morgen bij me mag komen
spelen. Ik ben blij, dat we dan kameraadjes
kunnen worden, want er is verder geen enkel
meisje of geen enkele jongen hier in de buurt
om mee te spelen. En nog wel bedankt voor
het terugbrengen van Minetje."
En sindsdien zijn Wiesje en Frits, zoo heette
haar buurjongetje, onafscheidelijke maatjes ge
worden en wat Wiesje ook heel erg fijn vond
was, dat toen de grootere broer van Frits thuis
kwam het bleek, dat men hem op kostschool
zijn gemeene streekjes had afgeleerd, zoodat ze
ook ongestoord kon doorgaan om dagelijks aan
de musschen hun maaltje te geven.
OOM JAN.
Het was een snikheete dag. Op de open
wegen was het niet om uit te houden en het
gras werd door de zon bruin geblakerd.
Harry en Wouter, twee broers van twaalf en
veertien jaar, lagen heerlijk in de schaduw
van den grooten kersenboom, want voor een
partijtje voetbal of iets dergelijks was het véél
te warm.
„Zeg jongens," kwam moeder hun rust sto
ren, ,,Oom Piet heeft een vrijkaartje voor de
hondententoonstelling gestuurd. Wie van jullie
zou daar nu eens heel graag heen willen?"
,,Ik ga natuurlijk," zei Wouter, zich op den
voorgrond plaatsend. „Ik ben de oudste en heb
er dus het meeste recht op!"
„Dat is altijd het bekende praatje van jou,"
viel zijn broer hem in de rede. „Omdat jij toe
vallig de oudste bent, zou jij dus alle leuke dln-
Vader „Ik zou wel willen weten waar
mijn scheergerei is".
Liesje „Dat heeft Koos, vader, hij is
bezig de nieuwe cactus te scheren, die U
gisteren meegebracht hebt!"
gen krijgen. Ik vind, dat we er maar om moe
ten gaan loten!"
„Daar denk ik niet aan," riep Wouter woe
dend.
Harry wilde juist iets terug zeggen, toen zijn
Wik op het bleeke gezicht van zijn moeder viel.
Ze was pas een week geleden uit het zieken
huis ontslagen, maar voelde zich nog niet ge
heel en al prettig.
„Och, ga jij maar weer!" zei hij onverschil
lig tegen Wouter. „En U gaat maar wat rusten,
moeder. Ilc zal wel opletten of er iemand komt
en die paar bordjes en kopjes zal ik wel even
afwasschen."
Het kostte Harry heel wat moeite eer hij zijn
moeder zoover kon krijgen, dat ze naar bed
ging, maar te langen leste deed ze het dan toch
maar. Toen ze boven was, pakte Harry gauw
een theedoek van het rekje en deed, wat hij op
zich had genomen.
Terwijl hij nog bezig was, kwam Wouter bin
nen, keurig gekleed en gewasschen. Hij liep
naar het dressoir en pakte het kaartje.
„Nou, tot straks, broerlief," grinnikte hij
sarcastisch.
„Bah, wat een egoïst," dacht Harry.
Toen hij klaar was met zijn huishoudelijke
bezigheid, ging hij onder de parasol in den
tuin gezellig zitten lezen.
Hij had ongeveer een half uur in zijn Karl
May boek zitten lezen, toen hij plots gestoord
werd in zijn boeiende lectuur, doordat een groo-
te grijze wagen voor het huis stopte. Hij sprong
op en zag tot zijn groote verwondering oom
Lex en zijn beide zoons uit den wagen stappen.
„DaM&aggggg," riep Harry zijn oom en
neefjes toe.
„Zoo Harry," lachte oom Lex joviaal en
legde zijn hand op Harry's schouder. ,,Ben je
alleen thuis?"
„Nee oom! Moeder is op het oogenblik aan
het rusten en WOuter is naar de hondenten
toonstelling."
Het bleek, dat oom een van zijn neven mee
wilde nemen om een week lang door Nederland
te toeren en nu Wouter er niet was, viel vanzelf
de keus op Harry.
Door het gepraat in den tuin was moeder
naar beneden gekomen. Ze vond het dadelijk
goed, dat haar jongen mee Sing. Haastig werd
een koffertje gepakt en een half uur later, toen
Wouter doodmoe thuis kwam en op den divan
neerplofte, was de auto met Harry al vertrok
ken.
„En Wouter," vroeg moeder belangstellend,
„boe was de tentoonstelling?"
„Niets bijzonders! Het is me erg tegengeval
len en 't was bovendien vreeselijk warm in het
gebouw. Tot overmaat van ramp heb ik ook
nog een kwartje verloren, dat ik mee had ge
nomen om iets te gebruiken, zoodat ik bijna
verging van den dorst; Neen hoor, mij zullen ze
niet meer voor den tweeden keer op een hon
dententoonstelling zien. Maar waar is Harry
eigenlijk?"
„Met den auto van oom Lex mee om een
weekje door ons land te toeren," zei moeder
lachend. „Hoe vind je zoo'n buitenkansje?
Maar de jongen verdient het, omdat hij altijd
er op uit is anderen te helpen!"
In zijn hart voelde wouter wel, dat moeder
gelijk had en hij nam zich voor om in het
vervolg niet altijd in de eerste plaats aan zich
zelf te denken. En weten jullie wat nu het
aardigste van alles is? Dat Wouter daar gaan
deweg in slaagde! K. D.
Het Katholicisme kan zijn goddelijke
zending in deze wereld niet vol
ledig ontplooien zonder Universi
teiten. Het is daarom plicht van iederen
katholiek zijn eigen Universiteit naar ver
mogen te steunen.
it
Oo i evüts h c. k
Tal
R c i ije i L e k
M'|<5ron\«*cip
Voc k-fc i o, k e i
js t h ij e s hi-'» n je n
I we
V t w.cht
S ri MlJ g duici
Nu de zomer al een eind opgeschoten is, ko
men er meer wilde planten, die vruchten dra
gen. Tot de merkwaardigste behooren de vruch
ten van den ooievaarsbek en van den reigers-
bek. Vooral de eerste plant heeft heel merk
waardige vruchtjes. De stamper bestaat uit vijf
vergroeide deelen (Fig. 1). Zoodra de vruchten
beginnen te rijpen, verdeelt de stamper zich in
vijf deelvruchtjes, die aan een zuiltje in het
midden bevestigd zijn (Fig. 1).
Elk deelvruchtje zit met een vrij lange naald
vast, terwijl onderaan een napje zit. In dat
napje bevindt zich een zaadje, dat tegengehou
den wordt door haartjes. Is het zaad heelemaal
rijp, dan droogt het naaldje in en het kromt
zich plotseling. Door deze vlugge beweging
vliegt het zaadje omhoog en komt op eenigen
afstand van de plant terecht. Men vergelijkt
die wijze van verspreiden wel met de oude
blijden, waarmee men vroeger steenen naar
den vijand wierp. Hoe belangrijk dat wegwer
pen van zad :n is, begrijpen we het best als we
bedenken, dat elke plant haar voedsel uit den
grond moet halen en de concurrentie van zijn
buren ondervindt.
De reigersbek heeft ook merkwaardige
vruchtjes. Die beginnen net te groeien als de
vruchtjes van den ooievaarsbek. Maar in plaats
van verbonden te blijven met het middenzuil
tje, laten de naaldjes bij den reigersbek los. Elk
vruchtje heeft fijne, stijve haartjes, die als
Weerhaakjes werken. Komt het deelvruchtje
met de naald (Fig. 2) in den lossen grond en is
de plaats waar het kwam te liggen een beetje
vochtig, dan strekt zich de naald en boort de
vrucht een einde in den grond. Wordt daarna
de plek, waar hij den grond in ging, droog, dan
kromt de naald zich, maar hij kan het vruchtje
niet uit den grond trekken wegens de stijve
haartjes. Zoo gaat door afwisselend strekken en
buigen het vruchtje steeds dieper den grond in.
Een familielid van ooievaarsbek en reigers
bek, de kraanvogelbek, heeft vruchten, die wel
acht c.M. lang kunnen worden. Van deze
vruchten maakt men zoogenaamde vochtig-
Flip ging steeds voort met steenen gooien en
weldra had hij er velen geraakt. De kraaien
voelden dat er een nieuwe vijand in aantocht
was en wilden den aftocht blazen.
Nu kon ook de adelaar zich beter verweren en
vol woede viel hij op zijn plaaggeesten aan, die
hem in zijn koninklijke waardigheid hadden
aangetast. Hij pikte de brutale vogels waar hü
kon.
De kraaien, die nu tusschen twee vuren zaten,
zochten vlug een goed heenkomen, achterna ge
zet door den adelaar, die er vele van hen
nog een gevoelige afstraffing toediende.
Het was al weken in de pen, dat Marijke
Toon, die als soldaat bij de grenswacht was
ingedeeld, eens zou kunnen opzoeken. Toon had
er haar al zoo dikwijls om verzocht, want er
zijn hier zooveel jongens die bezoek van hun
meiske krijgen, had hij geschreven.
En nu, met de laatste»bestelling, had hij het
verheugende nieuws ontvangen. Marijke komt!
juichte zijn hart. Marijke komt! Niemand wist
echter dat Toon uit trots over Marijke, op haar
komst had aangedrongen. Wat zouden de jon
gens opkijken, als hij naast haar ii?p. Zouden
ze dan nóg den draak met hem steken en hem
altijd tot mikpunt van hun spotternijen en gui
tenstreken nemen, zooals ze gewoon waren, om
dat ze meenden dat hij niet snugger was? Nu
zou hij laten zien, dat hij zelfs de snuggerste
bleek van de heele compie, want mooier meiske
dan Marijke bestond er niet. Uitgesloten!
Hierover peinzend, zat Toon met een verheer
lijkt gezicht, den brief nog in de hand, op de
bank voor de hoeve, waar hij ingekwartierd was,
voor zich uit te staren. Fluitend kwamen een
paar soldaten aan en loerden verdacht naar
zijn brief.
„Marijke komt," kondigde Toon glunderend
aan. „Nu zullen jullie eens wat zien." Hij draai
de zijn oogen in het wit.
„Wat heeft ze allemaal geschreven?" vroeg
Jan Kervers.
„Dat zouden jullie nu wel graag weten, hè?"
plaagde Toon. „Maar 't gaat jullie geen snars
aan." Hij dacht-! ze zijn in staat haar aan den
bus mee op te gaan wachten, en dit wil ik niet.
„Laat eens lezen," drong Piet Verstrijk la
chend en wilde hem den brief ontnemen.
Maar Toon scheurde hem haastig in snip
pers, wetend dat hij voor hen het onderspit
zou delven, en wierp de stukjes op den grond.
Toen ging hij binnen en schreef Marijke een
kaart, dat hij op het bepaalde uur aan den bus
zou zijn, die op het marktveld van het grens-
plaatsje stilhield.
Intusschen hadden zijn vrienden de snippers
van den brief bijeengezocht en trachtten hem
samen te stellen, waarin ze slaagden en dus
wisten ze hoe laat Marijke zou arriveeren.
Het was Zondag. Toon toog al vroeg naar
het marktveld. Hij genoot reeds bij voorbaat
over het samenzijn van Marijke. Zoo'n heeïeri
dag met haar te kunnen doorbrengen, haar
voor zich alleen te hebbenHij zou met Ma
rijke door de uitgestrekte bosschen wandelen
en op de heide: zij met z'n beiden. Droomend
over deze heerlijke uren, zag hij niet dat er
buitengewoon veel soldaten op het marktveld
den bus stonden af 'e wachten. Jan en Piet, zijn
slaapgenooten, hadden het nieuws van Marijke's
komst rondgebazuind. En daar den grensbe
woners iedere afleiding welkom is als een dure
sigaar of sigaret, wilden allen getuigen zijn van
Marijke's intrede, omdat er niet één was, die
geloofde dat Marijke, zooals Toon altijd be
weerde, het knapste meiske was van de heele
wereld. En omdat Toon om zijn dwaas uiterlijk
en zijn dwaze opmerkingen de speelbal was van
velen, hieven dezen een luid hoera aan, toen
Toon en Marijke elkaar de hand gaven.' Toon
zou haar wel graag gekust hebben, maar hij had
ontdekt dat er zooveel kijkluftige soldaten ston
den. Maar toen, na de begroeting, keek hij als
een veldheer, die een overwinning behaald heeft,
de nieuwsgierigen langs en zei: „Heb ik jullie
maar wat voorgelogen, zeg?"
„Neen," moesten ze bekennen, want Marijke
mocht er werkelijk wezen. En allen stonden ver
wonderd, hoe zij op Toon met zijn clown-gezicht
en dom uiterlijk verliefd had kunnen worden.
Marijke wist het ook niet. Trouwens, zij had
zich daar nooit in verdiept. Toon was een boe
renzoon en zij een boerendochter. Ze waren blij
als zij elkaar zagen en bij elkander konden zijn.
Hij vond Marijke een, knap meiske en zij hem
een knappen jongen. Dit was alles, maar genoeg
om. twee harten gelukkig te maken.
Helaas, de dag was voor Toon niet zooals
hij zich voorgespiegeld had. Juist omdat hij
steeds het mikpunt der andere soldaten was,
veroorloofden enkelen zich nu ook Toon en
Marijke gezelschap te houden, alsof zij tot de
familie behoorden.
Marijke was een lachbekje en vond het schijn
baar prettig door
een troepje solda-
ten omringd te i
naar Toon, die,
om niet nog meer 5
geplaagd te wor-
dén, dan maar een lachje om zijn breeden mond
tooverde.
Toen ging Toon een herberg in, hopend, dat
de anderen hem niet zouden volgen. Maar als
een eerewacht bleven ze in hun nabijheid. Hij
had zelfs niet eens de gelegenheid Marijke te
zeggen, hoe blij hij was geweest, toen hij haar
brief ontving en hoe prettig hij het vond, dat
ze nu de reis naar hem gemaakt had. Toon ver-
wenschte zijn heele compagnie.
Maar het ergste voor hem kwam nog. In een.
van de herbergen werd gedanst en toen de an
deren hoorden, dat Marijke dol was op dansen,
troonden ze haar mee. Toon, die op den dans
vloer wel een beer op sokken leek, liet Marijke,
hoewel tegen zijn zin, begaan, want hij wilde
haar dit pleizier niet ontnemen.
Die uren in de danszaal doorgebracht zal Toon
nooit vergeten. Marijke sloeg geen dans over en
niettegenstaande ze hem telkens glimlachend
toeknikte, jeukten zijn vingers toch, om haar
uit de armen van den een of ander weg te
rukken. Maar denkend aan de gevolgen er
kon ruzie van komen die voor hem, als sol
daat, zeer streng zouden zijn, wist hij zich te
beheerschen. Hij zou ook nooit vergeten, het
geen er in hem rondspookte. Als Marijke nu
eens met een anderAls ze hem eens ver
gat, omdat ze meer dacht aan Jan, Piet of
Gijs?.... Soms brak het koude zweet hem uit.
En toen Marijke vertrok en mede door de
anderen uitgeleide werd gedaan, had Toon een
gevoel, of hij haar voor goed verloren had.
Den Maandagavond daarop ontving hij een
brief van Marijke. Ze schrijft me af, meende
Toon en het kwam hem voor, dat zijn hart stil
stond. Het is gedaan. Kwam er nu maar gauw
oorlog, dan werd ik misschien doodgeschoten.
Maar even later hoopte hij op een lang leven,
want Marijke beloofde, dat ze altijd van hem
zou houden en dat hij niet kwaad op haar
mocht zijn, omdat ze met anderen gedanst had,
want als hij ook kon dansen, zou ze dit alleen
met hem gedaan hebben
Toon was in de wolken. Jan, Piet en Gijs,
die Marijke hoog geroemd hadden om haar lief
gezichtje en haar goed dansen, mochten nu den
brief lezen. Maar dit was van Toon een kleine
weerwraak, voor al het leed, dat hij door hun
toedoen doorstaan had.
heidsmetertjes. Hiertoe neemt men een stuk
carton, waar een cirkel op geteekend wordt, Die
cirkel wordt in een aantal gelijke deelen ver
deeld. In het midden wordt het vruchtje be
vestigd, zoodat de naald met zijn uiteinde langs
den verdeelden cirkel beweegt (Fig. 3). Met dit
instrumentje kan men nagaan, of het in een
bepaalde omgeving vochtiger of minder voch
tig is dan ergens anders, daar de naald zich in
een droge -omgeving kromt en in een vochtige
strekt.
Ooievaarsbek, reigersbek en kraanvogelbek
zijn niet de eenige planten met beweeglijke
vruchten. Heel bekend is bijvoorbeeld het
springzaad. Deze plant (Fig. 4) heeft gele bloe
men met een lange, gekromde spoor. Als de
vruchten rijp zijn, is een klein stootje vol
doende om ze open te doen springen. Dan rol
len de randen om elkaar heen en de zaden wor
den weggeschoten. Minder heftig, maar toch
soms hoorbaar worden de zaden uit peulen weg
geslingerd. Ga maar langs het koren loopen.
Telkens hoor je een geheimzinnig geknetter,
alsof de dwergjes of elfjes aan het vuurwerk
afsteken zijn. Eiken keer, dat je zoo'n geknet
ter hoort springt een aantal zaadjes de wijde
wereld in. Ook bij bremstruiken kun je dat ge
knetter hooren.
Wisten jullie, dat er zooveel aardigs te zien
was bij de wilde planten? Natuurlijk komen
lang niet alle zaadjes op een goede plaats te
recht, vele verongelukken. Maar elke plant
heeft zooveel zaden, dat, zelfs al gaat het groot
ste deel verloren, er nog voldoende overblijven
om uitsterven te voorkomen. Weet je wat jullie
nu doen moesten? Een verzameling van die
springende vruchtjes maken en probeeren ze
na te teekenen. Liefst vóór en na het open
springen. Vruchtjes van den kraanvogelbek zul
je niet kunnen krijgen. Die plant groeit niet bij
ons. Maar de andere staan overal langs den
weg. Misschien zul je balsemien moeilijk kun
nen vinden, maar hij komt toch in het wild
voor. 't Is een leuk vacantiewerkje die dingen
te onderzoeken. Veel succes!
A. L.
ne-rraaooS
Kleine kleuters in hun zwempak
zijn druk bezig aan het strand.
Bakken jongens, bakken meisjes!
Fijne pottertjes van zand.
Peter gaat een toren bouwen
met een breeden wal en gracht,
Straks komt er een groote vlag op,
die heeft hij al meegebracht.
Japie graaft een groote greppel,
maakt een dijk en bouiot een brug.
Kijk, het water stroomt naar binnen,
maar loopt even hard terug.
Mien doet niets, ze zit in 't water
en kijkt lachend alles aan,
laat de golfjes met hun kuiven,
spattend langs haar lijfje gaan
Heerlijk kun je in je zwampak,
's zomers spelen aan het strand,
plassen, zwemmen, graven, kruipen,
taarten bakken in het zand.
PIET BROOS
op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f-i bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door w mf A bfl een ongeval met
ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen OU«" verlies van beide armen, beide beenen of belde oogen JT êj doodelfjken afloop
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
Wj verlies van een hand»
of em oo*
40
„Wat was het doel van uw reis, als 'k vragen
mag, meneer?"
„Ik verdacht de Fransche gouvernante van de
Caterhams, Battle. Ten eerste, omdat zij, vol
gens de detective-verhaal-wetten de minst-
waarschijnHjke schuldige was en ten tweede
omdat ik op den avond van den moord licht op
haar kamer gezien heb."
„Dat is niet bepaald een solide basis voor een
verdenking, meneer."
„Nee, daar heb je gelijk in, Battle. Maar ik
was te weten gekomen, dat ze hier nog niet
lang was en ik had in het park van De Schoor
steenen een Franschman op spionneeren betrapt.
Die meneer in kwestie is zeker geen onbekende
voor je, niet?"
„U bedoelt den man, die in De Cricketers
logeert? Mr. Chelles, een reiziger in zijden stof
fen?"
„O, is dat zijn camouflage! Wel, wat vind je
van hem? Of beter, wat vindt Scotland Yard
van hem?"
„Zijn manier van doen geeft te denken," zei
hoofdrechercheur Battle met een gezicht zonder
eenige uitdrukking.
„Geeft véél, heel veel te denken, zou ik zeg
gen. Ik heb zoo geredeneerd: Fransche gouver
nante in huis onbekende Fransche meneer in
den omtrek. Conclusie: dat is een complot
en dus verdween ik naar de dame bij wie made
moiselle Brun vóór dezen in betrekking geweest
was. Ik was erop voorbereid dat ik te hooren
zou krijgen: mademoiselle Brun hier onbekend.
Maar ik had 't bij 't verkeerde eind, Battle.
Mademoiselle is geen surrogaat."
Battle knikte.
„Ik geef tóe," ging Anthony voort, „dat ik
van het oogenblik af, dat ik haar te zien gekre
gen had, al niet heelemaal zeker was. Ze was
zoo op end'op de gouvernante."
Battle knikte weer.
„Toch kunt u daar niet altijd op af gaan, Mr.
Cade," zei hij. „Ik herinner me een geval: een
werkelijk knap meisje, dat een paar veranderin
gen in haar uiterlijk aangebracht had, kleur
van haar veranderd, huid veranderd, goor en
vlekkerig gemaakt, roode randjes om haar oogen
gemaakt en, wat de radicaalste verandering
was, slechtzittende, smakelooze kleeren aange
trokken. En ik verzeker u, dat van de men-
schen, die haar in d'r vroegeren staat gekend
hadden, negen van de tien haar niet herkenden.
Mannen hebben 't zoo makkelijk niet. Ze kunnen
wat doen aan hun wenkbrauwen en natuurlijk
bereik je met valsche tanden ook heel veel.
Maar je ooren blijven.... blijven dezelfde, en
ooren zijn verbazend karakteristiek. Mr. Cade."
„Kijk alsjeblieft niet zoo naar die van mij,
Battle!" verzocht Anthony. „Je maakt me ge-
woonwèg zenuwachtig."
,,'n Valsche baard* en grimeeren en al dat
soort dingen laat ik buiten bespreking," ging
Battle voort, „die zijn goed voor misdadigers in
boekenNee, er zijn maar heel weinig man
nen, die je er in kunnen laten loopen, de meesten
worden onmiddellijk geïdentificeerd. Ik ken er
maar één, die werkelijk geniaal in 't vermom
men is, en dat is koning Victor. Heeft u wel
eens van koning Victor gehoord, Mr. Cade?"
De manier, waarop die vraag gedaan werd, was
zóó eigenaardig, bijna snauwend kortaf en over
rompelend, dat Anthony het antwoord, dat hem
op de tong lag, binnenhield.
„Koning Victor!" herhaalde hij nadenkend.
„Ja, ik geloof, dat ik dien naam wel eens heb
hooren noemen."
„Een van de beruchtste juweelendieven die
er bestaan. Vader een Ier, moeder een Fran-
gaise. Spreekt vijf talen. Heeft een tijd gevangen
gezeten, maar is sedert een paar maanden weer
op vrije voeten."
„Zoo! En waar is hij nu?"
„Tja, Mr. Cade, dat is juist, wat wij graag
zouden willen weten."
„De intrige wordt al gecompliceerder," zei
Anthony luchtig. „Geen kans, dat hij plotseling
hier komt opduiken? Maar nee, een juweelen-
dief interesseert zich voor juweelen, niet voor
politieke mémoires."
„Je kunt nooit weten," zei hoofdrechercheur
Battle. „Wie weet is hij al hier."
„Vermomd als een van de bedienden? Schit
terend zou dat zijn! Je laat het lieelè personeel
defileeren, herkent hem aan zijn ooren en over
dekt jezelf met roem."
„U houdt er van de dingen 'n tikje be
lachelijk voor te stellen, hè, Mr. Cade? Maar nu
wat anders. Hoe vindt u .die geschiedenis in de
buurt van Staines?"
„Staines?" herhaalde Anthony. „Een geschie
denisin de buurt van Staines! Wat voor een
geschiedenis?"
„Zondagmorgen in de krant gestaan. Dacht,
dat u 't wel gelezen hadt. Lijk van een man
aan den kant van den weg gevonden, 'n Schot
door zijn hart. Een buitenlander. Vandaag heeft
't natuurlijk ook weer in de krant gestaan."
„Ja, nu u 't zegt, iets heb ik er wel van ge
lezen," zei Anthony nonchalant. „Toch geen
zelfmoord, hè?"
„Nee. Geen wapen gevonden. Tot dusver is
de man nog niet herkend."
,,'t Lijkt u wel erg te interesseeren, hoofd
rechercheur," zei Anthony met een glimlach.
„U zoekt toch geen verband tusschen dat en
den moord op prins Michaël?"
Hij voelde zich volkomen meester van zich
zelf. Het kostte hem geen seconde moeite
den blik van Battle rustig te doorstaan. Waarom
keek de man hem dan zoo eigenaardig aan?
,,'t Lijkt opeens wel een epidemie hier in de
buurt," zei Battle. „Maar 't zal wel toeval zijn,
afwachten maar."
Met donderend geraas reed de sneltrein voor
Londen het station binnen. Battle keerde zich
om en riep een kruier. Anthony haalde verlicht
adem.
Een paar minuten later begaf hij zich op weg
naar „De Zeven Schoorsteenen". Hij was voor
zijn doen ongewoon ernstig; de laatste woorden
Van Battle hadden hem tot nadenken gestemd.
Opzettelijk koos hij door het park denzelfden
weg als op dien bewusten Donderdagavond en
toen hij uit het kreupelhout vandaan kwam en
het grijze huis voor zich zag liggen, bleef hij
staan en trachtte zich voor te stellen, waar hij,
een paar minuten na het schot, het verlichte
raam gezien had. Was hij er zeker van, dat het
't tweede van den hoek geweest was?
Bij dat aandachtig bekijken van de eerste
verdieping deed hij een merkwaardige ontdek
king. Bij den hoek van den vleugel, ongeveer
anderhalven meter er voor, sprong de muur
over een breedte van veertig centimeter vooruit
en juist in dien resteerenden anderhalven meter
was een raam. Stond je nu recht voor den
vleugel, dan was dit raam het eerste raam en
het eerste boven de vergaderzaal het tweede.
Maar stond je een meter of tien verder naar
rechts, dan verdween het eerste raam achter den
uitspririgenden band en dan was het raam boven
de vergaderzaal het eerste. Waar had hij nu dien
bewusten avond, toen het licht in de kamer op
ging, gestaan?
Anthony vond die vraag al heel moeilijk të
beantwoorden. Een meter of vijf maakte een
groot verschil. Maar één ding stond vast. Het was
zeer goed mogelijk dat hij zich met z'n bewe
ring, dat het licht in de tweede kamer opgegaan
was, vergist had. Het kon evengoed de derde
geweest zijn.
Dus was nu de vraag; wie bewoonde de derde
kamer van den hoek? Bij de eerste de beste
gelegenheid moest hij probeeren, dat te weten
te komen. Het geluk was hem gunstig. In
hall zag hij Tredwell, die juist den zwaar*
zilveren ketel op de theetafel zette. Geen va»
de bewoners van „De Schoorsteenen", tijdelljke
of permanente, was in de buurt.
„Hallo, Tredwell," zei Anthony. „Ik wou le
juist iets vragen. Wie heeft de derde kamer vah
het eind van den westelijken vleugel? De kafflel
boven de vergaderzaal bedoel ik."
Tredwell dacht een poos diepzinnig na.
„Dat is de kamer van den Amerikaansche0
meneer, Mr. Fish bedoel ik, meneer."
„O! Dank je wel."
„Tot uw dienst, meneer."-
Tredwell maakte een beweging, of hij
wilde gaan, maar bedacht zich. De lust
als nummer één een nieuwtje te vertellen maak
zelfs butlers menschelijk.
„U heeft zeker al gehoord, wat hier gister*
avond is gebeurd, meneer
„Nee," zei Anthony. „Wat dan
,,'n Poging gedaan om in te breken meneer'
„Wat! En wordt er iets vermist?" t
„Nee, meneer. De dieven zijn betrapt bij
uit elkaar nemen van een van de wapenrust»1'
gen in de vergaderzaal. Ze hebben overhsfl5
de vlucht moeten nemen. Jammer genoeg ziJp
ze ontsnapt."
„Merkwaardig!" zei Anthony. „Weer die ver
gaderzaal. Hoe zijn ze binnengekomen?" t
,,'t Wordt a'gemeen aangenomen, meneer,
dat ze een van de deuren opengebroken he°'
ben."
(Wordt vervolg0'