De ondeugende buurjongen Een goede les U Kabouter Flip en zijn vriendje Wip mAaal aan dm ALLE ABONNÉ'S F 250.- Beweeglijke vruchten Het Geheim van de zeven Schoorsteenen VRIJDAG 11 AUGUSTUS 1939 V I Marijke komt Vacantie aan het strand Put kracht uit APPELSTROOP 1V DOOR AGATHA CHRISTIE VOOR ONZE JEUGD Wiesje was juist klaar met het strooien van broodkruimeltjes voor de musschen, toen er aan de voordeur gebeld werd. „Doe jij maar even open Wies", zei moeder, wier handen juist vol deeg zaten. Toen Wiesje aan de deur kwam was er nie mand. Alleen lag er een envelop op de mat, die zeker door de bus was gegooid. ..Nee maar", zei moeder, toen ze het briefje las. Het was van de mevrouw naast de deur nieuwe buren waarin aan moeder gevraagd werd de musschen met in den tuin te lokken met broodkruimels, omdat haar jongen niet bij vogeltjes te vertrouwen was en altijd met zijn catapult klaar stond. Wiesje wist niet wat een catapult was, maar moeder vertelde haar, dat dat een werktuigje was, dat de jongens zelf vervaardigen van een tak met een stuk elastiek, en waarmede ze kleine steentjes kunnen wegmikken. Dat was het dus, wat die ondeugende jon gen van naast de deur deed. „Wat een ruwe. wreede jongen", dacht Wies. Ze had hem al eens een paar keer in den tuin zien spelen en vriendelijk naar hem ge lachen ten teeken, dat ze wel vriendjes met hem wilde worden. Maar nu dacht ze er niet meer aan! Even later was ze met haar poesje „Minetje" ln den achtertuin. Ze had wat papiertjes aan een draadje gebonden en trok die achter zich aan. Het was dan dolvermakelijk om te zien, hoe Minet die papiertjes met gekromden en ge- draaiden rug achtemaholde. Wies had een pret van belang. Maar dien morgen scheen Minet niet zoo heel veel zin te hebben. Ze had Wies een paar keer achternagehold maar nam toen een sprong en wipte over de schutting. Dat deed ze wel meer en Wies liet haar dus be gaan. Zelf ging ze weer naar binnen om te zien, of ze moeder niet kon helpen. Tegen den middag kwam tante Lena langs en die vroeg of Wies zin had een boodschap met haar te gaan doen. Nou, dat kon je be grijpen. Met tante Lena! Daar stond ze direct voor klaar. Toen ze terugkwam zag ze den jongen van de nieuwe buren in den tuin staan. Hij knikte haar toe, maar Wiesje knikte niet terug en keek den anderen kant uit. In de keuken vroeg moeder haar: „Wies, heb je Minet ook gezien? Het beest Is niet meer binnen geweest sinds je d'r mee naar buiten hebt genomen. Het schoteltje eten staat nog onaangeroerd." Wiesje herinnerde zich direct, dat Minet over de schutting was gesprongen en liep den ach tertuin in. Maar de poes was nog nietterug gekomen. En toen hoorde Wies plotseling een klagelijk „miauw" uit^ den tuin van de nieuwe buren en toen zag ze een witte glimp in den appelboom. Minet was blijkbaar in dien boom geklauterd en durfde nu niet meer naar beneden. Wiesje snelde naar binnen om het aan moe der te gaan vertellen, maar die wist er niets anders op dan te wachten, tot vader thuis kwam. Die zou Minet er wel uit zien te krijgen. Wies liep weer naar buiten en trachtte Minet naar beneden te lokken. Dat lukte echter niet. Toen hoorde ze een stem van achter de schut ting. die riep: „Ach poes. arm beestje, durf je niet naar be neden? Ik zal je wel even halen." Ze kon door de hooge schutting niet zien, wie die woorden zei, maar ze meende te mer ken, dat de jongen van de nieuwe buren het was. Even later zag ze den jongen in den boom naar Minet klimmen en een oogenblik later had hij lret beestje veilig in zijn armen. Langzaam klom hij naar beneden. Wiesje kon hen alleen zien, zoover als de schutting dat toeliet. Maar van de onderste afdaling zag ze niets. Alleen hoorde ze op een gegeven oogenblik een kreet van pijn en een geluid, alsof de jongen op den grond viel. Even later wipte Minet over de schutting. „Heb je je bezeerd?" vroeg Wies door een kiertje van de schutting. „Niet erg. De moeite niet waard", was het antwoord. „O, was het jullie poes, die in den boom zat? Ik ben blij, dat ik haar er uit heb kunnen halen. Wil je nu vriendjes met me worden? Je was zoo onaardig tegen me, toen je daar straks met die mevrouw, door Jullie tuin weer naar binnen ging." „J....jastamelde Wies. Wat zou ze doen? Even dacht ze na en toen besloot ze hem te vertellen, wat ze gehoord had. Ze zei, ti>t Ovw-Betuwt dat moeder haar den brief had voorgelezen van z ij n moeder en dat ze hem 'n wreeden jongen had gevonden. De jongen begon te lachen. „Ha ha ha. Dat was ni»t over mij", riep hij uit, „maar over Jef, mijn ouderen broer. Die komt vandaag met vacantie van kostschool. Die deed vroeger altijd dieren pijn; de catapult had hij altijd bij zich." „Gelukkig", zei Wiesje, „dan zal ik aan moe der vragen, of je morgen bij me mag komen spelen. Ik ben blij, dat we dan kameraadjes kunnen worden, want er is verder geen enkel meisje of geen enkele jongen hier in de buurt om mee te spelen. En nog wel bedankt voor het terugbrengen van Minetje." En sindsdien zijn Wiesje en Frits, zoo heette haar buurjongetje, onafscheidelijke maatjes ge worden en wat Wiesje ook heel erg fijn vond was, dat toen de grootere broer van Frits thuis kwam het bleek, dat men hem op kostschool zijn gemeene streekjes had afgeleerd, zoodat ze ook ongestoord kon doorgaan om dagelijks aan de musschen hun maaltje te geven. OOM JAN. Het was een snikheete dag. Op de open wegen was het niet om uit te houden en het gras werd door de zon bruin geblakerd. Harry en Wouter, twee broers van twaalf en veertien jaar, lagen heerlijk in de schaduw van den grooten kersenboom, want voor een partijtje voetbal of iets dergelijks was het véél te warm. „Zeg jongens," kwam moeder hun rust sto ren, ,,Oom Piet heeft een vrijkaartje voor de hondententoonstelling gestuurd. Wie van jullie zou daar nu eens heel graag heen willen?" ,,Ik ga natuurlijk," zei Wouter, zich op den voorgrond plaatsend. „Ik ben de oudste en heb er dus het meeste recht op!" „Dat is altijd het bekende praatje van jou," viel zijn broer hem in de rede. „Omdat jij toe vallig de oudste bent, zou jij dus alle leuke dln- Vader „Ik zou wel willen weten waar mijn scheergerei is". Liesje „Dat heeft Koos, vader, hij is bezig de nieuwe cactus te scheren, die U gisteren meegebracht hebt!" gen krijgen. Ik vind, dat we er maar om moe ten gaan loten!" „Daar denk ik niet aan," riep Wouter woe dend. Harry wilde juist iets terug zeggen, toen zijn Wik op het bleeke gezicht van zijn moeder viel. Ze was pas een week geleden uit het zieken huis ontslagen, maar voelde zich nog niet ge heel en al prettig. „Och, ga jij maar weer!" zei hij onverschil lig tegen Wouter. „En U gaat maar wat rusten, moeder. Ilc zal wel opletten of er iemand komt en die paar bordjes en kopjes zal ik wel even afwasschen." Het kostte Harry heel wat moeite eer hij zijn moeder zoover kon krijgen, dat ze naar bed ging, maar te langen leste deed ze het dan toch maar. Toen ze boven was, pakte Harry gauw een theedoek van het rekje en deed, wat hij op zich had genomen. Terwijl hij nog bezig was, kwam Wouter bin nen, keurig gekleed en gewasschen. Hij liep naar het dressoir en pakte het kaartje. „Nou, tot straks, broerlief," grinnikte hij sarcastisch. „Bah, wat een egoïst," dacht Harry. Toen hij klaar was met zijn huishoudelijke bezigheid, ging hij onder de parasol in den tuin gezellig zitten lezen. Hij had ongeveer een half uur in zijn Karl May boek zitten lezen, toen hij plots gestoord werd in zijn boeiende lectuur, doordat een groo- te grijze wagen voor het huis stopte. Hij sprong op en zag tot zijn groote verwondering oom Lex en zijn beide zoons uit den wagen stappen. „DaM&aggggg," riep Harry zijn oom en neefjes toe. „Zoo Harry," lachte oom Lex joviaal en legde zijn hand op Harry's schouder. ,,Ben je alleen thuis?" „Nee oom! Moeder is op het oogenblik aan het rusten en WOuter is naar de hondenten toonstelling." Het bleek, dat oom een van zijn neven mee wilde nemen om een week lang door Nederland te toeren en nu Wouter er niet was, viel vanzelf de keus op Harry. Door het gepraat in den tuin was moeder naar beneden gekomen. Ze vond het dadelijk goed, dat haar jongen mee Sing. Haastig werd een koffertje gepakt en een half uur later, toen Wouter doodmoe thuis kwam en op den divan neerplofte, was de auto met Harry al vertrok ken. „En Wouter," vroeg moeder belangstellend, „boe was de tentoonstelling?" „Niets bijzonders! Het is me erg tegengeval len en 't was bovendien vreeselijk warm in het gebouw. Tot overmaat van ramp heb ik ook nog een kwartje verloren, dat ik mee had ge nomen om iets te gebruiken, zoodat ik bijna verging van den dorst; Neen hoor, mij zullen ze niet meer voor den tweeden keer op een hon dententoonstelling zien. Maar waar is Harry eigenlijk?" „Met den auto van oom Lex mee om een weekje door ons land te toeren," zei moeder lachend. „Hoe vind je zoo'n buitenkansje? Maar de jongen verdient het, omdat hij altijd er op uit is anderen te helpen!" In zijn hart voelde wouter wel, dat moeder gelijk had en hij nam zich voor om in het vervolg niet altijd in de eerste plaats aan zich zelf te denken. En weten jullie wat nu het aardigste van alles is? Dat Wouter daar gaan deweg in slaagde! K. D. Het Katholicisme kan zijn goddelijke zending in deze wereld niet vol ledig ontplooien zonder Universi teiten. Het is daarom plicht van iederen katholiek zijn eigen Universiteit naar ver mogen te steunen. it Oo i evüts h c. k Tal R c i ije i L e k M'|<5ron\«*cip Voc k-fc i o, k e i js t h ij e s hi-'» n je n I we V t w.cht S ri MlJ g duici Nu de zomer al een eind opgeschoten is, ko men er meer wilde planten, die vruchten dra gen. Tot de merkwaardigste behooren de vruch ten van den ooievaarsbek en van den reigers- bek. Vooral de eerste plant heeft heel merk waardige vruchtjes. De stamper bestaat uit vijf vergroeide deelen (Fig. 1). Zoodra de vruchten beginnen te rijpen, verdeelt de stamper zich in vijf deelvruchtjes, die aan een zuiltje in het midden bevestigd zijn (Fig. 1). Elk deelvruchtje zit met een vrij lange naald vast, terwijl onderaan een napje zit. In dat napje bevindt zich een zaadje, dat tegengehou den wordt door haartjes. Is het zaad heelemaal rijp, dan droogt het naaldje in en het kromt zich plotseling. Door deze vlugge beweging vliegt het zaadje omhoog en komt op eenigen afstand van de plant terecht. Men vergelijkt die wijze van verspreiden wel met de oude blijden, waarmee men vroeger steenen naar den vijand wierp. Hoe belangrijk dat wegwer pen van zad :n is, begrijpen we het best als we bedenken, dat elke plant haar voedsel uit den grond moet halen en de concurrentie van zijn buren ondervindt. De reigersbek heeft ook merkwaardige vruchtjes. Die beginnen net te groeien als de vruchtjes van den ooievaarsbek. Maar in plaats van verbonden te blijven met het middenzuil tje, laten de naaldjes bij den reigersbek los. Elk vruchtje heeft fijne, stijve haartjes, die als Weerhaakjes werken. Komt het deelvruchtje met de naald (Fig. 2) in den lossen grond en is de plaats waar het kwam te liggen een beetje vochtig, dan strekt zich de naald en boort de vrucht een einde in den grond. Wordt daarna de plek, waar hij den grond in ging, droog, dan kromt de naald zich, maar hij kan het vruchtje niet uit den grond trekken wegens de stijve haartjes. Zoo gaat door afwisselend strekken en buigen het vruchtje steeds dieper den grond in. Een familielid van ooievaarsbek en reigers bek, de kraanvogelbek, heeft vruchten, die wel acht c.M. lang kunnen worden. Van deze vruchten maakt men zoogenaamde vochtig- Flip ging steeds voort met steenen gooien en weldra had hij er velen geraakt. De kraaien voelden dat er een nieuwe vijand in aantocht was en wilden den aftocht blazen. Nu kon ook de adelaar zich beter verweren en vol woede viel hij op zijn plaaggeesten aan, die hem in zijn koninklijke waardigheid hadden aangetast. Hij pikte de brutale vogels waar hü kon. De kraaien, die nu tusschen twee vuren zaten, zochten vlug een goed heenkomen, achterna ge zet door den adelaar, die er vele van hen nog een gevoelige afstraffing toediende. Het was al weken in de pen, dat Marijke Toon, die als soldaat bij de grenswacht was ingedeeld, eens zou kunnen opzoeken. Toon had er haar al zoo dikwijls om verzocht, want er zijn hier zooveel jongens die bezoek van hun meiske krijgen, had hij geschreven. En nu, met de laatste»bestelling, had hij het verheugende nieuws ontvangen. Marijke komt! juichte zijn hart. Marijke komt! Niemand wist echter dat Toon uit trots over Marijke, op haar komst had aangedrongen. Wat zouden de jon gens opkijken, als hij naast haar ii?p. Zouden ze dan nóg den draak met hem steken en hem altijd tot mikpunt van hun spotternijen en gui tenstreken nemen, zooals ze gewoon waren, om dat ze meenden dat hij niet snugger was? Nu zou hij laten zien, dat hij zelfs de snuggerste bleek van de heele compie, want mooier meiske dan Marijke bestond er niet. Uitgesloten! Hierover peinzend, zat Toon met een verheer lijkt gezicht, den brief nog in de hand, op de bank voor de hoeve, waar hij ingekwartierd was, voor zich uit te staren. Fluitend kwamen een paar soldaten aan en loerden verdacht naar zijn brief. „Marijke komt," kondigde Toon glunderend aan. „Nu zullen jullie eens wat zien." Hij draai de zijn oogen in het wit. „Wat heeft ze allemaal geschreven?" vroeg Jan Kervers. „Dat zouden jullie nu wel graag weten, hè?" plaagde Toon. „Maar 't gaat jullie geen snars aan." Hij dacht-! ze zijn in staat haar aan den bus mee op te gaan wachten, en dit wil ik niet. „Laat eens lezen," drong Piet Verstrijk la chend en wilde hem den brief ontnemen. Maar Toon scheurde hem haastig in snip pers, wetend dat hij voor hen het onderspit zou delven, en wierp de stukjes op den grond. Toen ging hij binnen en schreef Marijke een kaart, dat hij op het bepaalde uur aan den bus zou zijn, die op het marktveld van het grens- plaatsje stilhield. Intusschen hadden zijn vrienden de snippers van den brief bijeengezocht en trachtten hem samen te stellen, waarin ze slaagden en dus wisten ze hoe laat Marijke zou arriveeren. Het was Zondag. Toon toog al vroeg naar het marktveld. Hij genoot reeds bij voorbaat over het samenzijn van Marijke. Zoo'n heeïeri dag met haar te kunnen doorbrengen, haar voor zich alleen te hebbenHij zou met Ma rijke door de uitgestrekte bosschen wandelen en op de heide: zij met z'n beiden. Droomend over deze heerlijke uren, zag hij niet dat er buitengewoon veel soldaten op het marktveld den bus stonden af 'e wachten. Jan en Piet, zijn slaapgenooten, hadden het nieuws van Marijke's komst rondgebazuind. En daar den grensbe woners iedere afleiding welkom is als een dure sigaar of sigaret, wilden allen getuigen zijn van Marijke's intrede, omdat er niet één was, die geloofde dat Marijke, zooals Toon altijd be weerde, het knapste meiske was van de heele wereld. En omdat Toon om zijn dwaas uiterlijk en zijn dwaze opmerkingen de speelbal was van velen, hieven dezen een luid hoera aan, toen Toon en Marijke elkaar de hand gaven.' Toon zou haar wel graag gekust hebben, maar hij had ontdekt dat er zooveel kijkluftige soldaten ston den. Maar toen, na de begroeting, keek hij als een veldheer, die een overwinning behaald heeft, de nieuwsgierigen langs en zei: „Heb ik jullie maar wat voorgelogen, zeg?" „Neen," moesten ze bekennen, want Marijke mocht er werkelijk wezen. En allen stonden ver wonderd, hoe zij op Toon met zijn clown-gezicht en dom uiterlijk verliefd had kunnen worden. Marijke wist het ook niet. Trouwens, zij had zich daar nooit in verdiept. Toon was een boe renzoon en zij een boerendochter. Ze waren blij als zij elkaar zagen en bij elkander konden zijn. Hij vond Marijke een, knap meiske en zij hem een knappen jongen. Dit was alles, maar genoeg om. twee harten gelukkig te maken. Helaas, de dag was voor Toon niet zooals hij zich voorgespiegeld had. Juist omdat hij steeds het mikpunt der andere soldaten was, veroorloofden enkelen zich nu ook Toon en Marijke gezelschap te houden, alsof zij tot de familie behoorden. Marijke was een lachbekje en vond het schijn baar prettig door een troepje solda- ten omringd te i naar Toon, die, om niet nog meer 5 geplaagd te wor- dén, dan maar een lachje om zijn breeden mond tooverde. Toen ging Toon een herberg in, hopend, dat de anderen hem niet zouden volgen. Maar als een eerewacht bleven ze in hun nabijheid. Hij had zelfs niet eens de gelegenheid Marijke te zeggen, hoe blij hij was geweest, toen hij haar brief ontving en hoe prettig hij het vond, dat ze nu de reis naar hem gemaakt had. Toon ver- wenschte zijn heele compagnie. Maar het ergste voor hem kwam nog. In een. van de herbergen werd gedanst en toen de an deren hoorden, dat Marijke dol was op dansen, troonden ze haar mee. Toon, die op den dans vloer wel een beer op sokken leek, liet Marijke, hoewel tegen zijn zin, begaan, want hij wilde haar dit pleizier niet ontnemen. Die uren in de danszaal doorgebracht zal Toon nooit vergeten. Marijke sloeg geen dans over en niettegenstaande ze hem telkens glimlachend toeknikte, jeukten zijn vingers toch, om haar uit de armen van den een of ander weg te rukken. Maar denkend aan de gevolgen er kon ruzie van komen die voor hem, als sol daat, zeer streng zouden zijn, wist hij zich te beheerschen. Hij zou ook nooit vergeten, het geen er in hem rondspookte. Als Marijke nu eens met een anderAls ze hem eens ver gat, omdat ze meer dacht aan Jan, Piet of Gijs?.... Soms brak het koude zweet hem uit. En toen Marijke vertrok en mede door de anderen uitgeleide werd gedaan, had Toon een gevoel, of hij haar voor goed verloren had. Den Maandagavond daarop ontving hij een brief van Marijke. Ze schrijft me af, meende Toon en het kwam hem voor, dat zijn hart stil stond. Het is gedaan. Kwam er nu maar gauw oorlog, dan werd ik misschien doodgeschoten. Maar even later hoopte hij op een lang leven, want Marijke beloofde, dat ze altijd van hem zou houden en dat hij niet kwaad op haar mocht zijn, omdat ze met anderen gedanst had, want als hij ook kon dansen, zou ze dit alleen met hem gedaan hebben Toon was in de wolken. Jan, Piet en Gijs, die Marijke hoog geroemd hadden om haar lief gezichtje en haar goed dansen, mochten nu den brief lezen. Maar dit was van Toon een kleine weerwraak, voor al het leed, dat hij door hun toedoen doorstaan had. heidsmetertjes. Hiertoe neemt men een stuk carton, waar een cirkel op geteekend wordt, Die cirkel wordt in een aantal gelijke deelen ver deeld. In het midden wordt het vruchtje be vestigd, zoodat de naald met zijn uiteinde langs den verdeelden cirkel beweegt (Fig. 3). Met dit instrumentje kan men nagaan, of het in een bepaalde omgeving vochtiger of minder voch tig is dan ergens anders, daar de naald zich in een droge -omgeving kromt en in een vochtige strekt. Ooievaarsbek, reigersbek en kraanvogelbek zijn niet de eenige planten met beweeglijke vruchten. Heel bekend is bijvoorbeeld het springzaad. Deze plant (Fig. 4) heeft gele bloe men met een lange, gekromde spoor. Als de vruchten rijp zijn, is een klein stootje vol doende om ze open te doen springen. Dan rol len de randen om elkaar heen en de zaden wor den weggeschoten. Minder heftig, maar toch soms hoorbaar worden de zaden uit peulen weg geslingerd. Ga maar langs het koren loopen. Telkens hoor je een geheimzinnig geknetter, alsof de dwergjes of elfjes aan het vuurwerk afsteken zijn. Eiken keer, dat je zoo'n geknet ter hoort springt een aantal zaadjes de wijde wereld in. Ook bij bremstruiken kun je dat ge knetter hooren. Wisten jullie, dat er zooveel aardigs te zien was bij de wilde planten? Natuurlijk komen lang niet alle zaadjes op een goede plaats te recht, vele verongelukken. Maar elke plant heeft zooveel zaden, dat, zelfs al gaat het groot ste deel verloren, er nog voldoende overblijven om uitsterven te voorkomen. Weet je wat jullie nu doen moesten? Een verzameling van die springende vruchtjes maken en probeeren ze na te teekenen. Liefst vóór en na het open springen. Vruchtjes van den kraanvogelbek zul je niet kunnen krijgen. Die plant groeit niet bij ons. Maar de andere staan overal langs den weg. Misschien zul je balsemien moeilijk kun nen vinden, maar hij komt toch in het wild voor. 't Is een leuk vacantiewerkje die dingen te onderzoeken. Veel succes! A. L. ne-rraaooS Kleine kleuters in hun zwempak zijn druk bezig aan het strand. Bakken jongens, bakken meisjes! Fijne pottertjes van zand. Peter gaat een toren bouwen met een breeden wal en gracht, Straks komt er een groote vlag op, die heeft hij al meegebracht. Japie graaft een groote greppel, maakt een dijk en bouiot een brug. Kijk, het water stroomt naar binnen, maar loopt even hard terug. Mien doet niets, ze zit in 't water en kijkt lachend alles aan, laat de golfjes met hun kuiven, spattend langs haar lijfje gaan Heerlijk kun je in je zwampak, 's zomers spelen aan het strand, plassen, zwemmen, graven, kruipen, taarten bakken in het zand. PIET BROOS op dit blad zijn ingevolge de verzekeringsvoorwaarden tegen f-i bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door w mf A bfl een ongeval met ongevallen verzekerd voor een der volgende ultkeeringen OU«" verlies van beide armen, beide beenen of belde oogen JT êj doodelfjken afloop AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTEN, GESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL Wj verlies van een hand» of em oo* 40 „Wat was het doel van uw reis, als 'k vragen mag, meneer?" „Ik verdacht de Fransche gouvernante van de Caterhams, Battle. Ten eerste, omdat zij, vol gens de detective-verhaal-wetten de minst- waarschijnHjke schuldige was en ten tweede omdat ik op den avond van den moord licht op haar kamer gezien heb." „Dat is niet bepaald een solide basis voor een verdenking, meneer." „Nee, daar heb je gelijk in, Battle. Maar ik was te weten gekomen, dat ze hier nog niet lang was en ik had in het park van De Schoor steenen een Franschman op spionneeren betrapt. Die meneer in kwestie is zeker geen onbekende voor je, niet?" „U bedoelt den man, die in De Cricketers logeert? Mr. Chelles, een reiziger in zijden stof fen?" „O, is dat zijn camouflage! Wel, wat vind je van hem? Of beter, wat vindt Scotland Yard van hem?" „Zijn manier van doen geeft te denken," zei hoofdrechercheur Battle met een gezicht zonder eenige uitdrukking. „Geeft véél, heel veel te denken, zou ik zeg gen. Ik heb zoo geredeneerd: Fransche gouver nante in huis onbekende Fransche meneer in den omtrek. Conclusie: dat is een complot en dus verdween ik naar de dame bij wie made moiselle Brun vóór dezen in betrekking geweest was. Ik was erop voorbereid dat ik te hooren zou krijgen: mademoiselle Brun hier onbekend. Maar ik had 't bij 't verkeerde eind, Battle. Mademoiselle is geen surrogaat." Battle knikte. „Ik geef tóe," ging Anthony voort, „dat ik van het oogenblik af, dat ik haar te zien gekre gen had, al niet heelemaal zeker was. Ze was zoo op end'op de gouvernante." Battle knikte weer. „Toch kunt u daar niet altijd op af gaan, Mr. Cade," zei hij. „Ik herinner me een geval: een werkelijk knap meisje, dat een paar veranderin gen in haar uiterlijk aangebracht had, kleur van haar veranderd, huid veranderd, goor en vlekkerig gemaakt, roode randjes om haar oogen gemaakt en, wat de radicaalste verandering was, slechtzittende, smakelooze kleeren aange trokken. En ik verzeker u, dat van de men- schen, die haar in d'r vroegeren staat gekend hadden, negen van de tien haar niet herkenden. Mannen hebben 't zoo makkelijk niet. Ze kunnen wat doen aan hun wenkbrauwen en natuurlijk bereik je met valsche tanden ook heel veel. Maar je ooren blijven.... blijven dezelfde, en ooren zijn verbazend karakteristiek. Mr. Cade." „Kijk alsjeblieft niet zoo naar die van mij, Battle!" verzocht Anthony. „Je maakt me ge- woonwèg zenuwachtig." ,,'n Valsche baard* en grimeeren en al dat soort dingen laat ik buiten bespreking," ging Battle voort, „die zijn goed voor misdadigers in boekenNee, er zijn maar heel weinig man nen, die je er in kunnen laten loopen, de meesten worden onmiddellijk geïdentificeerd. Ik ken er maar één, die werkelijk geniaal in 't vermom men is, en dat is koning Victor. Heeft u wel eens van koning Victor gehoord, Mr. Cade?" De manier, waarop die vraag gedaan werd, was zóó eigenaardig, bijna snauwend kortaf en over rompelend, dat Anthony het antwoord, dat hem op de tong lag, binnenhield. „Koning Victor!" herhaalde hij nadenkend. „Ja, ik geloof, dat ik dien naam wel eens heb hooren noemen." „Een van de beruchtste juweelendieven die er bestaan. Vader een Ier, moeder een Fran- gaise. Spreekt vijf talen. Heeft een tijd gevangen gezeten, maar is sedert een paar maanden weer op vrije voeten." „Zoo! En waar is hij nu?" „Tja, Mr. Cade, dat is juist, wat wij graag zouden willen weten." „De intrige wordt al gecompliceerder," zei Anthony luchtig. „Geen kans, dat hij plotseling hier komt opduiken? Maar nee, een juweelen- dief interesseert zich voor juweelen, niet voor politieke mémoires." „Je kunt nooit weten," zei hoofdrechercheur Battle. „Wie weet is hij al hier." „Vermomd als een van de bedienden? Schit terend zou dat zijn! Je laat het lieelè personeel defileeren, herkent hem aan zijn ooren en over dekt jezelf met roem." „U houdt er van de dingen 'n tikje be lachelijk voor te stellen, hè, Mr. Cade? Maar nu wat anders. Hoe vindt u .die geschiedenis in de buurt van Staines?" „Staines?" herhaalde Anthony. „Een geschie denisin de buurt van Staines! Wat voor een geschiedenis?" „Zondagmorgen in de krant gestaan. Dacht, dat u 't wel gelezen hadt. Lijk van een man aan den kant van den weg gevonden, 'n Schot door zijn hart. Een buitenlander. Vandaag heeft 't natuurlijk ook weer in de krant gestaan." „Ja, nu u 't zegt, iets heb ik er wel van ge lezen," zei Anthony nonchalant. „Toch geen zelfmoord, hè?" „Nee. Geen wapen gevonden. Tot dusver is de man nog niet herkend." ,,'t Lijkt u wel erg te interesseeren, hoofd rechercheur," zei Anthony met een glimlach. „U zoekt toch geen verband tusschen dat en den moord op prins Michaël?" Hij voelde zich volkomen meester van zich zelf. Het kostte hem geen seconde moeite den blik van Battle rustig te doorstaan. Waarom keek de man hem dan zoo eigenaardig aan? ,,'t Lijkt opeens wel een epidemie hier in de buurt," zei Battle. „Maar 't zal wel toeval zijn, afwachten maar." Met donderend geraas reed de sneltrein voor Londen het station binnen. Battle keerde zich om en riep een kruier. Anthony haalde verlicht adem. Een paar minuten later begaf hij zich op weg naar „De Zeven Schoorsteenen". Hij was voor zijn doen ongewoon ernstig; de laatste woorden Van Battle hadden hem tot nadenken gestemd. Opzettelijk koos hij door het park denzelfden weg als op dien bewusten Donderdagavond en toen hij uit het kreupelhout vandaan kwam en het grijze huis voor zich zag liggen, bleef hij staan en trachtte zich voor te stellen, waar hij, een paar minuten na het schot, het verlichte raam gezien had. Was hij er zeker van, dat het 't tweede van den hoek geweest was? Bij dat aandachtig bekijken van de eerste verdieping deed hij een merkwaardige ontdek king. Bij den hoek van den vleugel, ongeveer anderhalven meter er voor, sprong de muur over een breedte van veertig centimeter vooruit en juist in dien resteerenden anderhalven meter was een raam. Stond je nu recht voor den vleugel, dan was dit raam het eerste raam en het eerste boven de vergaderzaal het tweede. Maar stond je een meter of tien verder naar rechts, dan verdween het eerste raam achter den uitspririgenden band en dan was het raam boven de vergaderzaal het eerste. Waar had hij nu dien bewusten avond, toen het licht in de kamer op ging, gestaan? Anthony vond die vraag al heel moeilijk të beantwoorden. Een meter of vijf maakte een groot verschil. Maar één ding stond vast. Het was zeer goed mogelijk dat hij zich met z'n bewe ring, dat het licht in de tweede kamer opgegaan was, vergist had. Het kon evengoed de derde geweest zijn. Dus was nu de vraag; wie bewoonde de derde kamer van den hoek? Bij de eerste de beste gelegenheid moest hij probeeren, dat te weten te komen. Het geluk was hem gunstig. In hall zag hij Tredwell, die juist den zwaar* zilveren ketel op de theetafel zette. Geen va» de bewoners van „De Schoorsteenen", tijdelljke of permanente, was in de buurt. „Hallo, Tredwell," zei Anthony. „Ik wou le juist iets vragen. Wie heeft de derde kamer vah het eind van den westelijken vleugel? De kafflel boven de vergaderzaal bedoel ik." Tredwell dacht een poos diepzinnig na. „Dat is de kamer van den Amerikaansche0 meneer, Mr. Fish bedoel ik, meneer." „O! Dank je wel." „Tot uw dienst, meneer."- Tredwell maakte een beweging, of hij wilde gaan, maar bedacht zich. De lust als nummer één een nieuwtje te vertellen maak zelfs butlers menschelijk. „U heeft zeker al gehoord, wat hier gister* avond is gebeurd, meneer „Nee," zei Anthony. „Wat dan ,,'n Poging gedaan om in te breken meneer' „Wat! En wordt er iets vermist?" t „Nee, meneer. De dieven zijn betrapt bij uit elkaar nemen van een van de wapenrust»1' gen in de vergaderzaal. Ze hebben overhsfl5 de vlucht moeten nemen. Jammer genoeg ziJp ze ontsnapt." „Merkwaardig!" zei Anthony. „Weer die ver gaderzaal. Hoe zijn ze binnengekomen?" t ,,'t Wordt a'gemeen aangenomen, meneer, dat ze een van de deuren opengebroken he°' ben." (Wordt vervolg0'

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 10