Kracht van het katholicisme Algemeene opbloei Het Joodsche probleem Pogroms brengen geen oplossing Md veïfiaal van den dag Kabouter Flip en zijn vriendje Wip KOLISCH-K W ARTET ONTBONDEN D F 750.- F 750.- F 250.- ZATERDAG 9 SEPTEMBER 1939 In weerwil van benarde tijden Ook antisemitisme onder katholieken Een ernstig verlies Hef Geheim van de zeven Schoorsteenen Gelukkig landje ii nwmiu m AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL DOOR AGATHA CHRISTIE Beschouwt men de massale zedenontaarding Van onzen tijd, dan voelt men zich droevig ge stemd. Een massa katholieken zijn vervreemd ge raakt van de Kerk, eenvoudig wijl zij hun godsdienstplichten niet meer konden vervullen en met de Kerk niet te schipperen valt. Toch kunnen massale zedenontaarding, ge loofsafval en godsdienstvervolging hem niet ontmoedigen, die op de Goddelijke Voorzie nigheid vertrouwt en waarde hecht aan het woord van Christus tot Petrus: de poorten der hel zullen de Kerk niet overweldigen. Deze goddelijke belofte is ons borg, dat het Roomsch Katholicisme tot het einde der tijden zijn levenskracht zal benouden, al zou het Fas cisme, waarvoor de Staat hooger is dan God en het stoffelijke dikwijls meer dan het gees telijke, tijdelijk ook heel Europa in zijn ruwen greep krijgen. Hoe somber de wereldtoestand zich heden ook vertoont, het Roomsch Katholicisme laat zelfs thans zijn levenskracht zien aan allen, die zien willen en nog zien kunnen. Heerlijk bloeit het immers in de binnenlanden van Afrika, waar eenige tientallen jaren geleden nog dierlijkheid heerschte en een Europeaan groote kans had Wreed vermoord te worden, op Flores, de Kei eilanden en zoo menige streek, waar bruinen en zwarten wonen. Talrijke Chineesche priesters werken reeds aan de kerstening en beschaving tevens van hun landgenooten, negerpriesters onder hun stammen. Zal het Roomsch Katho licisme zich langzamerhand naar Afrika, Azië en Australië verplaatsen? Neen, want ook in het overbeschaafde, dus oppervlakkige en zin nelijke Europa wijzen vele teekenen er op, dat het ondanks alles niet bergafwaarts gaat met den godsdienst, dien Jezus ons bracht. Zoo lee- ren de zeer vele roepingen tot priesterschap en kloosterleven, dat het geloofsleven zich ver diept, de tegenwoordige jeugd weer idealen na streeft. En hoe vele volwassenen zeggen het atheïsme en materialisme, dat zij praktisch aanhingen, niet vaarwel om tot het Roomsch Katholicisme over te gaan en de „Heerlijkheid der Kerk'' te huldigen in woord en daad! Ik herinner slechts aan groote geleerden en ver maarde schrijvers als de Noorsche Sigrid Undset. den Deen Johannes Joergensen, den Italiaan Gemelli, eerst atheïst en anarchist, thans Franclskaan en rector perpetuus van de R. K. Universiteit te Milaan, straks wellicht kardinaal, dien anderen Italiaan Papini, den Engelsch- man Chesterton en onze eigen landgenooten Frederik van Eeden en Willibrord Verkade, die allen den w'aren vrede en de ware vreugde ge vonden hebben in Christus' Kerk. Om ons tot ons eigen kleine landje, 'n stip op de wereld kaart, te bepalen, wij kennen verscheidene kinderen van predikanten, die reeds priester zyn, zich tot deze hooge waardigheid voorbe reiden of in het klooster traden, zelfs geweaen Israëlieten, socialisten en communisten, die dc priesterwijding reeds ontvingen of spoedig hopen te ontvangen. Zoo is het ook elders, gelijk ik reeds "aangaf. Ik denk hierbij tevens aan Hel mut Faksel, eerst leerling van den vermaarden A. von Harnack, die het Protestantisme zoo onnoemelijk veel kwaad heeft berokkend, nu kapelaan in een drukke parochie van Berlijn. Volgens een oude spreuk is de ziel van nature christen, wat ook ondergeteekende, eens atheïst en anarchist, dankbaar heeft mogen ondervin den. In de kringen, waarin ik vroeger rond zwierf, heb ik genoeg zulke zielen aangetroffen, die toch onverschillig, zoo niet vijandig stonden tegenover het Roomsch Katholipisme. Mèn mag volstrekt niet zeggen, dat alle godsdienstloozen tevens zedeloos zijn, want er zijn talrijke andere faktoren van godsdienstloosheid, als opvoeding, onderwijs, omgeving en.het voorbeeld van vele Christenen zelf, die niet overeenkomstig Jezus' leer leven. Ook onder de godsdienstloozen trof ik menschen met deugd en karakter, die de zedeloosheid verfoeien, de gevallenen trachteri op te heffen en overspeligen verafschuwen. Jam mer, jammer, dat juist vele Roomsch Katholie ken, zich althans zoo nog noemenden, voor zulke godsdienstloozen een zware hinderpaal zijn om tot den vrede, de vreugde en de heerlijkheid van Christus' Kerk te komen! Wij moeten bid den voor deze menschen, wier ziel van nature christen is, medelijden met hen hebben en hun vooral onze liefde toonen door groote verdraag zaamheid en een waarlijk godsdienstigen levens wandel. Dan toonen wij aan onze dwalende zusters en broeders de levenskracht van het Roomsch Katholicisme. De jonge mensch van heden, al is hij socia list, ver-werpt het leege materialisme, vraagt naar den zin van het leven en keert zich op z'n minst naar het religieuze, dat echter nog geen godsdienst is, maar een voorportaal daartoe kan zijn. En de katholieke jonge mensch? Denk aan de Graal hier, te lande, aan den Sillon Catholique in Frankrijk, aan de Tochtgenooten van S. Franciscus van Assisi, eveneens in Frankrijk, maar ook reeds in Duitschland, Bel gië en ons vaderland, en zoo vele organisaties, die niet konden bloeien, tenzij haar leden een diepe geloofsovertuiging in zich dragen. Neen, het Roomsch Katholicisme ligt niet op sterven, integendeel, het gaat meer en meer een bloeitijdperk tegemoet alleen reeds door de bovennatuurlijke kracht van de Eucharistische spijze, welke duizenden en duizenden iederen dag ontvangen en onze protestantsche mede christenen, helaas, niet kennen. Ministers en ontelbare invloedrijke personen knielen iederen morgen met kleine luiden deemoedig neer aan dezelfde communiebank. Hier geeft het Roomsch Katholicisme levenskracht aan eenling en massa om sterk te staan in den zwaren strijd tegen ongeloof en zedeloosheid. Vergelijken wij het Roomsch Katholicisme met het overige Christendom, dan treft ons nog meer de levenskr-cht van het eerstgenoem de. Ondanks hevige vervolgingen is het geble ven, zooals zijn Goddelijke Stichter het heeft gepredikt, belijdt het over heel de wereld de zelfde leer, terwijl het Protestantisme, vaak steunende op een- sterke staatsmacht, versnip perd ligt in ontelbare kerken, sekten en rich tingen. Zeker, er zijn gelukkig zeer vele brave Frotestanten, die den Heer oprecht dienen, maar zij vormen geen eenheid. De verwerping van een centraal leergezag vormt de zelfver nietiging van het Protestantisme. In de vierde eeuw onzer jaartelling ontstond het Arianisme, dat de Godneid van Christus loochende en relatief misschien meer aanhangers gehad heeft dan het Protestantisme. Was het niet de H. Hieronymus, die droevig bekennen moest, dat eigenlijk de heele wereld Ariaan was? En toch waren de laatste sporen dezer ketterij tegen de tiende eeuw geheel verdwenen. Zal het Protes tantisme niet denzelfden weg moeten bewande len ter verheerlijking van het altijd levens krachtige Roomsch Katholicisme? In de Nederl^ndsch Hervormde Kerk, de „groote" Kerk, is het ontbindingsproces reeds in vollen gang: zij heeft predikanten, die ongeveer niets meer gelooven, maar socialisme, communisme en anarchisme verkondigen. Verscheidene predi kanten achten Marx hooger dan Jezus en voeden hun gemeenteleden derhalve niet tot Christenen, maar tot socialisten op; andere voorgangers verdedigen een anarchistisch anti-militairisme en spreken des Zondags liever in vergaderingen van Dageraad en Nieuwte Gedachte dan in de Kerk, terwijl weer anderen Lenin verheerlijken, al noemde deze God ook zijn grootsten vijand. Mag men zulke dominees nog Christen noemen? Voor F. Domela Nieuwenhuis. die zoo eerlijk was de Kerk te verlaten, kan ik ook nu nog een zekere sympathie koesteren, maar niet voor geestelijke herders, die zich als wolven ontpop pen en toch voorgangerblijven. Straks zullen wij de uitkomsten van de laat ste volkstelling vernemen. Zal Nederland dan nog in meerderheid Protestant zijn, zij het over talrijke kerkgenootschappen verdeeld? Zal het percentage Roomsch Katholieken dan wederom- iets gestegen zijn? Wij wachten af. Maar dh weten wij nu reeds: is dit percentage onbedui dend, dan pleit het niettemin toch voor de levenskracht van het Roomsch Katholicisme, omdat steeds meer geloofsgenooten priester, missionaris of kloosterling worden en derhalve geen gezin stichten, wat verhevener is volgens den Apostel Paulus (I Cor. 7:7), die wenschte, dat alle menschen het, coelibaat ondei'hielden als hij. Mr. D. In het tijdschrift „Blackfriars"' schrijft, pater Gerald Vaun O.P. een beschouwing over de Jo den. Wij ontleenen hieraan het volgende: De joden-haat is sinds korten tijd in een nieuw stadium getreden. Het vreeselijke feit doet zich voor, dat het anti-semitisme niet tot Duitschland en Italië, niet dus tot het een of ander politiek systeem beperkt blijft, neen ook in de Katholieke Kerk groeit een anti-Joodsche stemming van dag tot dag. Sinds de grondvesting der Kerk af is de dui vel onder de geloovigen actief werkzaam geweest, maar hij schijnt thans wel zijn grootste succes te behalen. De vorm waarin zijn werkzaamheid aan ons verschijnt, is die van den blinden haat. Het verstand schijnt geen rol meer te spelen; het in een richting voortgestuwde, verkeerd be ïnvloede gemoed overschreeuwt alle bezinning. En wat is erger dan dit. Laat ons echter één ding niet vergeten: het wezen van het Christen dom is'de Liefde; het hoogste gebod, dat Chris tus ons gegeven heeft is het gebod van de Lief de. De Liefde overtreft alle andere deugden; zij is een noodzakelijke voorwaarde voor alle goed. Als het waar is, dat het vergif van den haat reeds een grooten omvang, ook binnen de Kerk. genomen heeft, dan is het nu de tijd om dub bel op onze hoede te zijn. Het is absoluut noodzakelijk, dat wij het Joodsche probleem duidelijk stellen, niet alleen en uitsluitend in onze harten, maar bovenal in onzen geest, zoodat we de waarheid hieromtrent kennen mogen, sterk mogen zijn tegen verkeerde propaganda en misschien anderen kunnen hel pen om ook de noodige kracht te hervinden. Het Joodsche probleem is inderdaad een pro bleem. Het kan zeker een economisch probleem zijn, het is misschien een politiek probleem en liet kan eventueel ook een rassenprobleem zijn. Maar het is zeker niet waar, dat welke econo mische, politieke of rassiologische noodzakelijk heid er ook zijn mag, dit de oorzaak is van de vervolging, die wij thans beleven en die de voe dingsbodem is van hevige anti-semitische pro paganda in de overige landen. De kern van dit probleem moet dieper gezocht worden. Gewoonlijk wordt dit beweerd: wij zijn financieel in de handen der Joden; dus is het noodzakelijk dat er een algemeene pogrom uit breekt. De statistieken wijzen inderdaad uit, dat een groot gedeelte van het industrie- en handels leven bestuurd wordt door Joden. Maar recht vaardigt dit feit een algemeene jodenvervolging? Het is toch slechts een zeer klein percentage der Joden, dat een zoodanige macht uitoefent en moeten daarom duizenden Joden als honden verdreven en vervolgd worden? Het is toch im mers onzin te zeggen: een man met een grijze das om heeft mij beroofd en daarom zal ik alle mannen, die een grijze das dragen vermoorden. Maar bovendien, wiens schuld is het, dat wij in de handen der Joden zijn gekomen? Zijn wij niet zelf de schuld van deze Joodsche overheersching? Hebben wij onszelf niet aan hen uitgeleverd? Als andere menschen profiteeren van onze domheid en gebrek aan inzicht, wie zal het hun kwalijk nemen? Onze taak is het systeem te veranderen en te verbeteren; een uitroeiing van duizenden men schen is daartoe niet de aangewezen weg. Nog maals; de internationale geldmacht van de Jo den is geen reden om pogroms tè recht vaardigen. Vervolgens bestaat er nog een'tweede argu ment. De Joden, aldus wordt beweerd, hebben een overheerschend aandeel in het economische le ven en zijn bovendien zeer machtig in verschil lende beroepen, zoodat het bijna onmogelijk is voor den eigenlijken bewoner van een land om zijn plaats, die hem krachtens zijn opleiding en afkomst in het openbaar leven toekomt, in te Groote rijken, kleine landen hebben zich in het huidige conflict in Europa onzijdig ver klaard en zijn vastbesloten deze onzijdigheid te handhaven, als het moet met geweld van wapenen. Ook het vorstendommetje Liechten stein, na Monaco en San Marino de kleinste staat ter aarde het heeft 10231 inwoners op een grondgebied van 159 vierkanten kilometer heeft zich neutraal verklaard en die ver klaring door middel der Zwitsersche diploma tie kond gedaan, aangezien het zelf geen diplo- matieken dienst onderhoudt; De bevolking heeft de onzijdigheidsverklaring, evenals in 1914, met gemengde gevoelens opgenomen. Zij is name lijk van meening, dat Liechtenstein eigenlijk onmogelijk neutraal zijn kan, wijl het in strik ten zin op voet van oorlog met Pruisen staat. Wat toch is het geval? In 1866 voerde de ijzeren kanselier Otto von Bismarck oorlog tegen Oos tenrijk. Het dappere Liechtenstein was met een leger van dertien man de in gevaar verkeeren- de Donaumonarchie te hulp gesneld en had Pruisen 'n oorlogsverklaring gezonden. Toen Bis marck nu vrede sloot met Oostenrijk-Honga- rije, vergat hij dit eveneens te doen met het vorstendom Liechtenstein. Dit hebben de dap pere, trotsche Liechtensteiners nooit kunnen verkroppen en de „Unentwegten" beschouwen zich nog altijd op voet van oorlog met Pruisen. Alléén de gedachte, dat er eigenlijk geen Prui sen meer bestaat, al is Hermann Goering nog altijd minister-president van Pruisen, maar alleen nog het Derde Rijk, verzoent hen eeniger- mate met de huidige neutraliteitsverklaring. Nu is het echter met Liechtenstein nog altijd niet in orde. Onzijdigheidsverklaring houdt in, dat men vast besloten is, deze neutraliteit, desnoods met de wapenen, te verdedigen en te handha ven. Nu zal men zich ongetwijfeld herinneren, dat verleden jaar de laatste soldaat van het Liechtensteinsche leger in den ouderdom van 96 jaar zijn beeltenis marcheerde door alle fotopagina's aller dagbladen ter wereld is overleden. Een tragisch lotgeval voor het vor stendom! Wat nu? Geen nood! De functies van het voormalige Liechtensteinsche leger zijn op gedragen aan de brandweer van de hoofdstad Vaduz, zoodat de wereld er rekening mede zal hebben te houden, dat bij eventueele neutrali- teitsschennis de brandspuiten aan de grenzen van Liechtenstein in werking zullen treden en men weet het van oproertjes en relletjes, dat dit middel lang niet mis is en afdoende werkt. Gelukkig landje, zonder eenige ironie: „doux pays"! nemen. Als men dit aanneemt, dan moet op de eerste plaats gezegd worden, dat de Jood dik wijls een vuriger patriot is dan de eigenlijke be woner van dat land. Bovendien schept de im migrant meer werkmogelijkheden door verhoo ging van de vraag. Maar wat van grooter belang is, dit; indien de aanwezigheid van Joden een probleem schept, dan moet dit probleem, redelijkerwijze, als pro bleem behandeld worden en niet onredelijk als een vooroordeel. Het wezen van een probleem vereischt een oplossing en haat brengt geen op lossing, omdat haat de oorzaak is van een chaos: pogroms lossen dus dit probleem niet op: zij scheppen problemen, tijdelijke zoowel als eeuwige. De krachten, die wij in onze huidige samen leving het meest, moeten vreezen, ziin de krach ten die ons drijven in de richting van het bar barisme en deze krachten zijn niet Joodsch. want de Jood is beschaafd. De Joden hebben- door de eeuwen heen, voor het Christendom kwam. den waren God aanbeden en vereerd. Het vasthouden aan waarachtige beginselen voert niet tot barbarisme; de moderne barbaar .is dq. man die de absolute, waarheid wel gekend heeft, maar haar later met zijn voeten vertrap te. Modern barbarisme is niet irrationeel, het is anti-rationeel. Het is een terugkeer naar de donkere krachten van het instinct. We mogen ook nooit vergeten dat Christus uit het Joodsche volk voortkwam; dat vanaf de be lofte van den Verlosser het Joodsche volk dui zenden jaren de komst van den Zaligmaker in het bewustzijn van zij.n schuld afgewacht heeft. Laat ons de duisterq krachten, die binnen de muren van onze Kerk het schoone liefdeleven dreigen te verstikken, met, alle kracht bestrijden zooals Christus het gewild en bevolen heeft. Toen Lena Boersma door de lange gang van het ziekenhuis liep, pinkte ze een traan weg. Ze dacht aan lang vervlogen dagen, lang, heel lang geleden, toen ze nog kinderen wa;:en. Zuster Adri opende de deur van de wacht kamer en zei vriendelijk: „Laten we er het beste van hopen, kindlief. Hij is sterk en zal er wel bovenop komen." Lena knikte werktuiglijk toen ze voor het raam ging zitten, dat uitzicht gaf in den tuin, waar enkele patiënten wandelden. Ze dacht aan hem. „Zou ie d'r nog kennen, George. Zou ie d'r al niet lang vergeten zijn, na zoo heel veel jaren?" In haar gedachten zag ze hem weer voor zich, als steeds de laatste dagen. George Mijnders, het jongetje van vroeger.... haar speelkame raadje van toen ze nog jong en onverstandig warenGeorge Ze was toen zestien.... zestien jaar, wat een kind nog. Hij had beloofd, altijd aan haar te blijven denken.... altijd.... z'n heele leven. Ze had hem vertrouwd, haar grooten vriend van vier jaar ouder en hij had haar ook vertrouwd. Toen waren ze verhuisd naar een andere stad. Op school had ze nieuwe kennisjes gekregen, jongens en meisjes én ze werd ouder. Twintig was ze geworden en George Mijnders, het oude vriendje, was meer en meer op den achtergrond geraakt. Tenslotte was ze hem heelemaal ver getenze was hem ontrouw gewordeneen nieuw speelkameraadje had haar in beslag ge nomen. Een speelkameraadje van twee en twin tig jaar. Tom Wilders, een leuke, vroolijke jon gen, meende ze en ze had zich met hem ver loofd, Aan George van vróeger dacht ze niet meer, ze wilde gelukkig worden met Tom. Hij was een knappe schilder, maarze had het niet moeten doen. Ze had immers vooruit kun nen weten, dat alleen George echt van haar hield en zij van George? Het atelier van Tom Wilders was de eenige aantrekkingskracht voor hem. Zijn bezigheden veroorloofden niet. dat hij zich te veel met haar bemoeide. Maar.... ze was getrouwd en.... ze kon niet meer terug. Een beetje wroeging voelde ze wel. Wroeging tegenover George. Twee jaar geleden was Tom gestorven, haar man. Was ze een goede vrouw voor hem ge weest? Ze wist het niet. Nooit had George weer iets van zich laten hooren, nadat ze tweemaal zijn brieven onbeant woord had gelaten. Hij had haar gelukgewenscht met haar huwelijk, maar daarna niets meer. Ze had niet geweten, of hij nog leefdeof ie ook getrouwd was. Ze wist het, in dit droeve oogen- blik. Ze had Tom Wilders nooit werkelijk lief gehad. Het was een bevlieging geweest, want ze wist nog heel goed, hoe het droevige gezicht van George 's nachts in een droom tot haar kwam. De stoere jongen met zijn groote handen en de heldere eerlijke oogen.... de oogen, die je zoo trouw konden aankijken. Nu ging ze naar hem toe. Ze had haar vrees overwonnen. De goeierdIn de krant had ze z'n naam gelezen. Hij had een auto-ongeluk ge had en vandaag zou ze hem weerzien, na zooveel jaren van scheiding. Ze fealiseerde zich, dat ze ouder was geworden. Bijna dertig en hij viei jaar ouder. Een ongelukzou hij er ernstig aan toe zijn? Zuster Adri had gezegd, er het beste van te hopen. Toch was ze blij, dat ze naar hem toeging. hield van hem. Zou ie d'r heusch nog kennen, 't Was zoo ontzettend lang geleden. Hij zou een mooie kamer liggeneerste klas. Ze de deur opendoen en zeggenwat zou ze zeg gen?Ach, het zou immers vanzelf gaan, 8» hij zijn armen naar haar uitstrektesnikt tegen haar borst, omdat ze eindelijk gekonie was. .j Tranen welden in haar oogen en ze weerhie' ze niet. „Wilt u mij maar volgen, mevrouw? Zult kalm blijven en niet schrikken? Weet u, wat e gebeurd is?" „Nee, zusteris het zoo erg?" „Het is vreeselijkz'n gezicht is weg," klon het zacht. Lena wankelde, dronk wat water uit het gl»f: dat de zuster haar voorhield. Toen was ze de deur van de zoo mooi gedroomde kamer. George lag met z'n gezicht naar het raam. Zou ie d'r nu niet kun- j Hereenied nen zien? Was ie j nel eemgu blind, of,was z'n gezicht verminkt? „Bent u daar. 1 zuster Adri?" hoorde ze hem zachtjes vrag ,,j ..George!George!snikte ze, terWU ze naar zijn bed snelde. Ze knielde naast hem neer, nam zijn hoo tusschen haar handen.... kuste zijn wangen, „Wiewieben je? Ze fluisterde haar naam en een geluksia trok over zijn bleek gelaat, maar dan strekte n afwerend zijn handen uit. „Gaga wegLeniO, ga weg,'-| ik kan je niet meer ziennooit meer..-' mijn oogenzijn wegik ben blind voor a tijd. O, waarom „GeorgeGeorge,..!.. ik ben naar je toeg komen, omom...'. O, help meik Wil J troostenje lijden helpen dragen. O, help p toch „Lenilievelingeindelijk? Zijn hoofd rustte moe tegen haar borst, Pr cies zooals ze het zich gedroomd had. „Leni, dat offer mag ik niet van je aannenje Het is te veel, je heele leven.O, Leni, je d het uit medelijden met mij. Neen, dat mag llie jt Hij wentelde zich om.... van haar af en zijn blinde oogen stroomden heete tranen, zat op den rand van zijn ledikant en boog diep over hem heen. „George...., zeg dat niet. Ik wist niet wa*^ scheelde. Ik wist niet, dajt je niet meer zien IIIIIIIIIIIIMtll Ik hoorde het zooeven van de zuster, maar daan om kan ik alleen maar meer van je houden- George, vergeef me, ik heb zoo naar je verlang toen mijn oogen opengingen. Ik was niet gelu met Tom. Had ik het maar eerder geweten. Ze hield zijn hand in de hare en ze voelde hij beefdebeefde van geluk. Toen zuster Adri binnenkwam, zag ze tW gelukkige menschenkinderen en dat ze behd 5 zaam het vertrek verliet en de deur zach J achter zich sloot, kwam, omdat ze begreep, ze hier op dit 'oogenblik te veel was. De dames gaan apart, die reizen niet te zamen met de mannen, omdat ze gauwer moe zijn. De dames gaan onder leiding van een oude juffer, die ook reeds veel ervaring van den langen tocht heeft. Eindelijk is dan de dag van het vertrek vastgesteld en dan gaan we, rustig en zooveel mogelijk in de maat vliegend, naar het Zuiden. De zwakken en kleintjes nemen we in ons midden om ze te helpen, als ze soms moe wor den. Altijd vliegen we over een heel groote rivier met aan weerszijden groote bergen, Waarop machtige kasteelen uit vroeger tijd staan. In die kasteelen woonden vroeger ridders en edelvrou- wen. Een bericht, dat „Het Volk" dezer dagen uit New-York ontving, meldde, dat het Kolisch- kwartet ontbonden is. De oorzaak daarvan schijnt men te moeten zoeken in het feit, dat de leden van het ensemble in de Veieenigde Staten waar zij zich metterwoon hebben geves tigd, posities hebben gevonden, welke hun een verder samenwerken in het kwartet beletten. Dit is het einde van een ensemble, dat tien jaar bestaan heeft en zich in dien tijd een we reldroem verworven heeft, welke door geen an der kwartet-op 't oogenblik geëvenaard wordt. Het Kolisch-kwartet, dat oorspronkelijk het Wiener Streich-Quartett heette, werd in 1928 te Weenen gesticht door Rudolf Kolisch tezamen met Felix Kuhner als tweeden violist, Eugen Lehner als altist en Benar Heifetz als cellist. Het ensemble heeft overal, waar het voor het eerst optrad, stormenderhand de pers en de pu blieke opinie voor zich ingenomen. Het was van meet af aan duidelijk, dat men hier te doen had met een uitzonderlijk voornaam kwartet, welks leden individueel muzikanten waren van de al lereerste orde en een ensemble vormden, dat de uiterst moeilijke kunst van het kwartetspel op magistrale wijze beheerschte. Zij hebben het niet alleen gelaten bij prach tig kwartetspel naar aanleiding van overbe kende werken. Wanneer zij alleen hun grandioze uitvoeringen gegeven hadden van de standaard werken van het kwartet-repertoire, zooals die van Haydn, Mozart, Beethoven en Schubert, dan was men het reeds niet,moede geworden naar hen te luisteren. Maar zij hebben hun taak breeder opgevat. Met evenveel liefde en aan dacht wijdden zij zich aan de vertolking van de „modernen'. Hindemith, Janacek, Krenek, Mil- haud en vooral Bartok, ook zij kwamen regel matig op hun programma's voor naast de alge meen erkende meesterwerken. Kolisch en de zij nen hebben nooit verschil gemaakt tusschen stukken, die wél en stukken die niet in de P blieke gunst stonden. Voor hen gold alleen vraag of zij met goede muziek te doen haau en als zij die overtuiging hadden, dan ze zij al hun meesterschap, al hun onvergelijke'c élan op het spel, om het te geven zoo» het gegeven moest worden en daardoor het P bliek te overtuigen Inzonderheid wierpen zich ook op voor de muziek van de zoog naamde Weensche school, de werken v Schönberg, Anton von Webern en Alban Be de muziek uit hun vaderstad dus eigenlijk, 0 zij uit den aard van de zaak nog beter begreP dan anderen. Want hoe cosmopolistisch z« die tien jaren ook geworden zijn op hun onfy houdelijke wereldreizen, zij hebben toch het K rakter van Weeners, van Weensche muzikante^ bewaard. Hun spel had het cachet van de Ih" ziekstad, waar zij thuis hoorden. Men hooi'd het aan zijn zangerigheid, aan zijn lichte Sra en zijn warmte. Daarom begrepen zij ook d reactie, die er bij alle verschillen toch beston tusschen een Schubert en een Alban Berg e daarom zal men misschien ook wel nooit mee schooner Schubertspel hooren dan Kolisch e 1 de zijnen te genieten gevep. ,e Vele muziekliefhebbers in alle hoeken van wereld zullen zich die avonden herinneren, waarop de ontroering hoog opging, die avonde waarop het Kolisch-kwartet op het concertp dium zat. Vier muzikanten, die uit het hoof^ speelden, de moeilijkste, de ingewikkeldste m°' derne stukken speelden, zoo klaar en simpel Uj- het hoofd als hadden zij de moeilijkheden n°01 gekend. Kolisch speelde andersom, hij stree met de linkerhand en hield zijn viool rechts. was in den wereldoorlog aan de linkerhand 5e' blesseerd, zoodat hij daarmee niet meer sPelÉL kon. Hij had het vioolspelen nog eens opnieUy geleerd maar met de andere hand. Hü speeld er niet minder om, integendeel, zijn toon schier volmaakt. Maar hij schitterde er ook ni® mee als met een extra-kunststukje. Hij speel" eenvoudig viool en zoo deden al zijn collegas' zij speelden onverschillig wat het was, gedron gen alleen door de muziek en de liefde voor hU" handwerk. Een groot kwartet, dat wij voortaan zullen moeten missen. e optimist is een beter hervormer dan de pessimist. bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen bfj een ongeval met doodelfjken afloop Jt J J |-1 T>/*"VTVTTVT'C1 JO op dit blad zijn Ingevolge de veraekeringsvoorwaarden tegen ALLL AdLtIN IN Jtu O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen bij verlies van een ha»4 00* 63 „Maar wie was ze dan?" vroeg Lord Cater- ham. „Iemand, die Mrs. Revel in Herzo-Slowa- kije gekend had?" „De baron kan die vraag beter beantwoorden dan ik," zei Anthony. „Ik!" Baron Loloprètjzyl keek eerst hem aan en keek van hem naar de onbeweeglijke figuur op den grond. Blijkbaar begreep hij van Antho ny's bewering niets. „Kijk maar eens goed," zei Anthony. „Laat u niet voor den gek houden door de grime Ze is vroeger actrice geweest...." De baron keek nog eens, opeens kreeg hij een schok van verbazing. „Groote God!" fluisterde hij. „Maar dat is niet mogelijk!" „Wat is niet mogelijk," mengde Lomax zich beredderig in het gesprek. „Wie is die juf frouw dan? Herkent u haar, baron?" „Neen. neen, het niet mogelijk is!" De baron begon wat te bekomen. „Zij gedood is. Allebei. Haar lichaam gevonden is." ,,'n Verminkt, 'n onherkenbaar verminkt lichaam," zei Anthony. „Ze heeft den menschen een rad voor de oogen gedraaid. Ik voor mij ge loof, dat ze heeft weten te ontkomen, dat ze naar Amerika gegaan is en zich daar jaren, uit angst voor de Broeders van de Roode Hand, heeft schuil gehouden. Die Broederschap had de revolutie op haar geweten en zij was de directe aanleiding tot die revolutie geweest. Toen werd koning Victor ontslagen, expert-dief en hand langster pleegden overleg en besloten tot een poging om den diamant te bemachtigen. Zij was dien nacht er naar aan het zoeken, toen prins Michaël onverwacht binnenkwam en haar herkende. Onder gewone omstandigheden was daar niet veel kans op geweest. Gasten, die koninklijke hoogheden zijn, komen gewoonlijk niet in contact met gouvernantes en als er, door omstandigheden, eens kans op is, kan de gouvernante in kwestie het altijd ontwijken door migraine of iets dergelijks, zooals ze dien eenen dag, toen de baron er was, gedaan heeft „Om door te gaan aldus hervatte Anthony Cade zijn uiteenzetting dien nacht, op een oogenblik toen ze 't het allerminst verwachtte, werd ze door prins Michaël gezien en herkend. Ze begreep wat 't gevolg daarvan zou zijn en dus schoot ze hem neer. En daarna, om de politie het spoor te doen verliezen, verborg zij de revolver in de tasch van Isaacstein en gaf zij de brieven terug." Lemoine deed een stap naar hem toe. ,.U zegt, dat ze dien nacht naar beneden ge komen is om dien diamant te zoeken," zei hij. „Maar kan het niet zijn, dat ze een ontmoeting moest hebben met haar handlanger, koning Victor? Dat die buiten op haar stond te wach ten? Hèhoe denkt u over die mogelijk heid?" Anthony zuchtte. „Nog steeds met je idéé fixe bezig, Lemoine! Je bent wél vasthoudend! Waarom houd je geen rekening met den wenk over de troefkaart, dien ik je gegeven heb?" Op dit oogenblik mengde Lomax zich in het gesprek. Z'n vermogen om de dingen te begrij pen was niet altijd paraat; hij was juist tot de ontdekking gekomen, dat hij voor de zooveelste maal in deze zaak geen eerste viool speelde. „Ik begrijp er nog steeds niets van. Wie is deze juffrouw, baron? 't Lijkt wel of u haar kent!" Baron Loloprètjzyl ging militair rechtop staan en keek recht voor zich uit. „U vergist zich, Mr. Lomax. Deze dame, zoo ver ik weet, heb ik nooit gezien eerder. Een Vreemde zij is vöor mij." „Maar George Lomax keek hem verbluft aan. Baron Loloprètjzyl nam hem mee naar een hoek van het vertrek en fluisterde hem iets in het oor. Anthony sloeg de uitwerking van die mededeeling met heimelijk vermaak gade. Het gezicht van Lomax werd lila-rood, zijn oogen puilden uit, z'n uiterlijk vertoonde alle symp tomen van een op handen zijnde beroerte. En toen ging de mond in dat gezicht open en hoorde Anthony de volgende woorden: „Zeker.... zeker.... natuurlijk.... absoluut niet noodiggecompliceerde situatie grootst mogelijke discretie...." „Sacré nom!" Lemoine gaf met zijn vuist een slag' op de tafel. „Wat kan mij dat alles schelen! De moordenaar van prins Michaël.... van belang natuurlijk, maar niet voor mij. Ik moet koning Victor hebben!" Anthony schudde langzaam het hoofd. ,,'t Spijt me voor jou, Lemoine. Je bent een knappe én een vindingrijke bol. Maar dezen keer verlies je 't spel. Ik sta op het punt mijn hoogste troef uit te spelen." Hij liep naar de deur en drukte op het schei- knopje. Na een paar oogenblikken wachten ver scheen Tredwell. „Vanavond is er een heer met me meegeko men, Tredwell." „Ja, meneer, een buitenlander, meneer." „Juist. Wil je "hem even gaan vragen, of hij zoo gauw mogelijk beneden komt?" „Ja, meneer." Tredwell verdween. „Entrez de chambre van de troefkaart, den geheimzinnigen monsieur X," zei Anthony. „Wie is Mr. X? Kan iemand het raden?" „Wel volgens den regel van drieën.zei Herman Isaacstein, „....en die geheimzinnige wenken van vanmorgen zou ik zeggen, dat de oplossing van dat raadsel voor de hand ligt. Op de een of andere manier is het u gelukt prins Nicolaas van Herzo-Slowakije te pak ken te krijgen." „En u, baron. Denkt u dat ook?" „Ja. Of een tweeden bedrieger moet ge be reid verklaard gevonden hebben. Maar. dat te gelooven ik weiger. Met mij uw handelingen steeds eerlijk geweest is," „Dank, u, baron. Die woorden zal ik niet ver geten. Dus over de raadsel-oplossing zijn we het eens?" Hij keek den kring van gezichten rond. Lemoine was de eenige, die zich afzijdig hield. Met neergeslagen oogen en een koppigen trek om zijn mond stond hij af te wachten. Anthony's scherpe ooren vingen het geluid van voetstappen in de hall op. „En toch," zei hij met een eigenaardigen nerveuzen glimlach, „bent u heelemaal er naast. Hij liep vlug naar de deur en deed haar wijd open. Vóór den drempel stond een man met een klein puntbaardje en een lorgnet op, waarvan de glazen in het licht van de kroon schitterden, een echte dandy, aan wiens keurig voorkomen echter afbreuk gedaan werd door een verband om zijn hoofd. „Mag ik den aanwezigen even voorstellen: Monsieur Lemoine van de Süreté." Jachtige voetstappen op den parketvloer, het geluid van een lichte schermutseling bij de terrasdeur en daarna de nasale stem van Mr. Hiram Fish, die kalm zei: „Dat zit je niet glad, jongetje! Ik heb hier den heelen avond gestaan voor het geval dat je iets dergelijks zou probeeren. Kalm aan, neem er asjeblieft nota van dat ik hier een revolver heb en dat het in je eigen voordeel dus geraden is, geen verdachte beweging te maken. Ik ben hier gekomen voor jou en ik heb je maar 't heeft moeite gekost! Die eer geef ik je na." HOOFDSTUK XXIX NOG MEER ONTHULLINGEN „Ik vind, dat we recht hebben op een be hoorlijk gedetailleerd verslag, Mr. Cade," zel Herman Isaacstein een kwartier later. „Er is niet veel te vertellen," zei Anthonl' nederig. „Gisteren ben ik naar Dover gegaal1 en Fish ging me achterna, omdat hij dacht, da1, ik koning Victor was. Maar in Dover vonde'1 we in een huis, waarvan we het adres hadden, iemand die daar gevangen gehouden werd eh toen we gehoord hadden, wat die ons te vertel len had, wisten we, hoe we stonden, 't Zelfd® idee voor de tweede 'maal in practijk gebracht' begrijpt u. De echte acteur van de baan en d® doublure ervoor in de plaats. Maar Battle hi®*, heeft blijkbaar van het eerste oogenblik &1 gevoeld, dat er met z'n Franschen collega i®t;i niet in den haak was, en daarom heeft hij naar Parijs om koning Victor's vingerafdrukken en verdere identificatie-bewijzen getelegrafeerd." „Ah!" zei de baron. „De vingerafdrukken. De Bertillon-maten waar de schavuit had het over!" (Wordt vervolgd)'

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 10