Kracht van het katholicisme
Algemeene opbloei
Het Joodsche probleem
Pogroms brengen
geen oplossing
Md veïfiaal van den dag
Kabouter Flip en zijn vriendje Wip
KOLISCH-K W ARTET
ONTBONDEN
D
F 750.-
F 750.-
F 250.-
ZATERDAG 9 SEPTEMBER 1939
In weerwil van benarde
tijden
Ook antisemitisme onder
katholieken
Een ernstig verlies
Hef Geheim van de
zeven Schoorsteenen
Gelukkig landje
ii nwmiu m
AANGIFTE MOET, OP STRAFFE VAN VERLIES VAN ALLE RECHTENGESCHIEDEN UITERLIJK DRIE MAAL VIER EN TWINTIG UUR NA HET ONGEVAL
DOOR AGATHA CHRISTIE
Beschouwt men de massale zedenontaarding
Van onzen tijd, dan voelt men zich droevig ge
stemd.
Een massa katholieken zijn vervreemd ge
raakt van de Kerk, eenvoudig wijl zij hun
godsdienstplichten niet meer konden vervullen
en met de Kerk niet te schipperen valt.
Toch kunnen massale zedenontaarding, ge
loofsafval en godsdienstvervolging hem niet
ontmoedigen, die op de Goddelijke Voorzie
nigheid vertrouwt en waarde hecht aan het
woord van Christus tot Petrus: de poorten
der hel zullen de Kerk niet overweldigen. Deze
goddelijke belofte is ons borg, dat het Roomsch
Katholicisme tot het einde der tijden zijn
levenskracht zal benouden, al zou het Fas
cisme, waarvoor de Staat hooger is dan God
en het stoffelijke dikwijls meer dan het gees
telijke, tijdelijk ook heel Europa in zijn ruwen
greep krijgen.
Hoe somber de wereldtoestand zich heden
ook vertoont, het Roomsch Katholicisme laat
zelfs thans zijn levenskracht zien aan allen, die
zien willen en nog zien kunnen. Heerlijk bloeit
het immers in de binnenlanden van Afrika, waar
eenige tientallen jaren geleden nog dierlijkheid
heerschte en een Europeaan groote kans had
Wreed vermoord te worden, op Flores, de Kei
eilanden en zoo menige streek, waar bruinen
en zwarten wonen. Talrijke Chineesche priesters
werken reeds aan de kerstening en beschaving
tevens van hun landgenooten, negerpriesters
onder hun stammen. Zal het Roomsch Katho
licisme zich langzamerhand naar Afrika, Azië
en Australië verplaatsen? Neen, want ook in
het overbeschaafde, dus oppervlakkige en zin
nelijke Europa wijzen vele teekenen er op, dat
het ondanks alles niet bergafwaarts gaat met
den godsdienst, dien Jezus ons bracht. Zoo lee-
ren de zeer vele roepingen tot priesterschap
en kloosterleven, dat het geloofsleven zich ver
diept, de tegenwoordige jeugd weer idealen na
streeft. En hoe vele volwassenen zeggen het
atheïsme en materialisme, dat zij praktisch
aanhingen, niet vaarwel om tot het Roomsch
Katholicisme over te gaan en de „Heerlijkheid
der Kerk'' te huldigen in woord en daad! Ik
herinner slechts aan groote geleerden en ver
maarde schrijvers als de Noorsche Sigrid Undset.
den Deen Johannes Joergensen, den Italiaan
Gemelli, eerst atheïst en anarchist, thans
Franclskaan en rector perpetuus van de R. K.
Universiteit te Milaan, straks wellicht kardinaal,
dien anderen Italiaan Papini, den Engelsch-
man Chesterton en onze eigen landgenooten
Frederik van Eeden en Willibrord Verkade, die
allen den w'aren vrede en de ware vreugde ge
vonden hebben in Christus' Kerk. Om ons tot
ons eigen kleine landje, 'n stip op de wereld
kaart, te bepalen, wij kennen verscheidene
kinderen van predikanten, die reeds priester
zyn, zich tot deze hooge waardigheid voorbe
reiden of in het klooster traden, zelfs geweaen
Israëlieten, socialisten en communisten, die dc
priesterwijding reeds ontvingen of spoedig hopen
te ontvangen. Zoo is het ook elders, gelijk ik
reeds "aangaf. Ik denk hierbij tevens aan Hel
mut Faksel, eerst leerling van den vermaarden
A. von Harnack, die het Protestantisme zoo
onnoemelijk veel kwaad heeft berokkend, nu
kapelaan in een drukke parochie van Berlijn.
Volgens een oude spreuk is de ziel van nature
christen, wat ook ondergeteekende, eens atheïst
en anarchist, dankbaar heeft mogen ondervin
den. In de kringen, waarin ik vroeger rond
zwierf, heb ik genoeg zulke zielen aangetroffen,
die toch onverschillig, zoo niet vijandig stonden
tegenover het Roomsch Katholipisme. Mèn mag
volstrekt niet zeggen, dat alle godsdienstloozen
tevens zedeloos zijn, want er zijn talrijke andere
faktoren van godsdienstloosheid, als opvoeding,
onderwijs, omgeving en.het voorbeeld van
vele Christenen zelf, die niet overeenkomstig
Jezus' leer leven. Ook onder de godsdienstloozen
trof ik menschen met deugd en karakter, die de
zedeloosheid verfoeien, de gevallenen trachteri
op te heffen en overspeligen verafschuwen. Jam
mer, jammer, dat juist vele Roomsch Katholie
ken, zich althans zoo nog noemenden, voor zulke
godsdienstloozen een zware hinderpaal zijn om
tot den vrede, de vreugde en de heerlijkheid
van Christus' Kerk te komen! Wij moeten bid
den voor deze menschen, wier ziel van nature
christen is, medelijden met hen hebben en hun
vooral onze liefde toonen door groote verdraag
zaamheid en een waarlijk godsdienstigen levens
wandel. Dan toonen wij aan onze dwalende
zusters en broeders de levenskracht van het
Roomsch Katholicisme.
De jonge mensch van heden, al is hij socia
list, ver-werpt het leege materialisme, vraagt
naar den zin van het leven en keert zich op
z'n minst naar het religieuze, dat echter nog
geen godsdienst is, maar een voorportaal daartoe
kan zijn. En de katholieke jonge mensch? Denk
aan de Graal hier, te lande, aan den Sillon
Catholique in Frankrijk, aan de Tochtgenooten
van S. Franciscus van Assisi, eveneens in
Frankrijk, maar ook reeds in Duitschland, Bel
gië en ons vaderland, en zoo vele organisaties,
die niet konden bloeien, tenzij haar leden een
diepe geloofsovertuiging in zich dragen.
Neen, het Roomsch Katholicisme ligt niet op
sterven, integendeel, het gaat meer en meer
een bloeitijdperk tegemoet alleen reeds door de
bovennatuurlijke kracht van de Eucharistische
spijze, welke duizenden en duizenden iederen
dag ontvangen en onze protestantsche mede
christenen, helaas, niet kennen. Ministers en
ontelbare invloedrijke personen knielen iederen
morgen met kleine luiden deemoedig neer aan
dezelfde communiebank. Hier geeft het Roomsch
Katholicisme levenskracht aan eenling en massa
om sterk te staan in den zwaren strijd tegen
ongeloof en zedeloosheid.
Vergelijken wij het Roomsch Katholicisme
met het overige Christendom, dan treft ons
nog meer de levenskr-cht van het eerstgenoem
de. Ondanks hevige vervolgingen is het geble
ven, zooals zijn Goddelijke Stichter het heeft
gepredikt, belijdt het over heel de wereld de
zelfde leer, terwijl het Protestantisme, vaak
steunende op een- sterke staatsmacht, versnip
perd ligt in ontelbare kerken, sekten en rich
tingen. Zeker, er zijn gelukkig zeer vele brave
Frotestanten, die den Heer oprecht dienen,
maar zij vormen geen eenheid. De verwerping
van een centraal leergezag vormt de zelfver
nietiging van het Protestantisme. In de vierde
eeuw onzer jaartelling ontstond het Arianisme,
dat de Godneid van Christus loochende en
relatief misschien meer aanhangers gehad heeft
dan het Protestantisme. Was het niet de H.
Hieronymus, die droevig bekennen moest, dat
eigenlijk de heele wereld Ariaan was? En toch
waren de laatste sporen dezer ketterij tegen de
tiende eeuw geheel verdwenen. Zal het Protes
tantisme niet denzelfden weg moeten bewande
len ter verheerlijking van het altijd levens
krachtige Roomsch Katholicisme? In de
Nederl^ndsch Hervormde Kerk, de „groote"
Kerk, is het ontbindingsproces reeds in vollen
gang: zij heeft predikanten, die ongeveer niets
meer gelooven, maar socialisme, communisme
en anarchisme verkondigen. Verscheidene predi
kanten achten Marx hooger dan Jezus en voeden
hun gemeenteleden derhalve niet tot Christenen,
maar tot socialisten op; andere voorgangers
verdedigen een anarchistisch anti-militairisme
en spreken des Zondags liever in vergaderingen
van Dageraad en Nieuwte Gedachte dan in de
Kerk, terwijl weer anderen Lenin verheerlijken,
al noemde deze God ook zijn grootsten vijand.
Mag men zulke dominees nog Christen noemen?
Voor F. Domela Nieuwenhuis. die zoo eerlijk
was de Kerk te verlaten, kan ik ook nu nog een
zekere sympathie koesteren, maar niet voor
geestelijke herders, die zich als wolven ontpop
pen en toch voorgangerblijven.
Straks zullen wij de uitkomsten van de laat
ste volkstelling vernemen. Zal Nederland dan
nog in meerderheid Protestant zijn, zij het over
talrijke kerkgenootschappen verdeeld? Zal het
percentage Roomsch Katholieken dan wederom-
iets gestegen zijn? Wij wachten af. Maar dh
weten wij nu reeds: is dit percentage onbedui
dend, dan pleit het niettemin toch voor de
levenskracht van het Roomsch Katholicisme,
omdat steeds meer geloofsgenooten priester,
missionaris of kloosterling worden en derhalve
geen gezin stichten, wat verhevener is volgens
den Apostel Paulus (I Cor. 7:7), die wenschte,
dat alle menschen het, coelibaat ondei'hielden
als hij.
Mr. D.
In het tijdschrift „Blackfriars"' schrijft, pater
Gerald Vaun O.P. een beschouwing over de Jo
den. Wij ontleenen hieraan het volgende:
De joden-haat is sinds korten tijd in een
nieuw stadium getreden. Het vreeselijke feit
doet zich voor, dat het anti-semitisme niet tot
Duitschland en Italië, niet dus tot het een of
ander politiek systeem beperkt blijft, neen ook
in de Katholieke Kerk groeit een anti-Joodsche
stemming van dag tot dag.
Sinds de grondvesting der Kerk af is de dui
vel onder de geloovigen actief werkzaam geweest,
maar hij schijnt thans wel zijn grootste succes
te behalen. De vorm waarin zijn werkzaamheid
aan ons verschijnt, is die van den blinden haat.
Het verstand schijnt geen rol meer te spelen;
het in een richting voortgestuwde, verkeerd be
ïnvloede gemoed overschreeuwt alle bezinning.
En wat is erger dan dit. Laat ons echter één
ding niet vergeten: het wezen van het Christen
dom is'de Liefde; het hoogste gebod, dat Chris
tus ons gegeven heeft is het gebod van de Lief
de. De Liefde overtreft alle andere deugden;
zij is een noodzakelijke voorwaarde voor alle
goed.
Als het waar is, dat het vergif van den haat
reeds een grooten omvang, ook binnen de Kerk.
genomen heeft, dan is het nu de tijd om dub
bel op onze hoede te zijn.
Het is absoluut noodzakelijk, dat wij het
Joodsche probleem duidelijk stellen, niet alleen
en uitsluitend in onze harten, maar bovenal in
onzen geest, zoodat we de waarheid hieromtrent
kennen mogen, sterk mogen zijn tegen verkeerde
propaganda en misschien anderen kunnen hel
pen om ook de noodige kracht te hervinden.
Het Joodsche probleem is inderdaad een pro
bleem. Het kan zeker een economisch probleem
zijn, het is misschien een politiek probleem en
liet kan eventueel ook een rassenprobleem zijn.
Maar het is zeker niet waar, dat welke econo
mische, politieke of rassiologische noodzakelijk
heid er ook zijn mag, dit de oorzaak is van de
vervolging, die wij thans beleven en die de voe
dingsbodem is van hevige anti-semitische pro
paganda in de overige landen.
De kern van dit probleem moet dieper gezocht
worden. Gewoonlijk wordt dit beweerd: wij zijn
financieel in de handen der Joden; dus is het
noodzakelijk dat er een algemeene pogrom uit
breekt.
De statistieken wijzen inderdaad uit, dat een
groot gedeelte van het industrie- en handels
leven bestuurd wordt door Joden. Maar recht
vaardigt dit feit een algemeene jodenvervolging?
Het is toch slechts een zeer klein percentage der
Joden, dat een zoodanige macht uitoefent en
moeten daarom duizenden Joden als honden
verdreven en vervolgd worden? Het is toch im
mers onzin te zeggen: een man met een grijze
das om heeft mij beroofd en daarom zal ik alle
mannen, die een grijze das dragen vermoorden.
Maar bovendien, wiens schuld is het, dat wij in
de handen der Joden zijn gekomen?
Zijn wij niet zelf de schuld van deze Joodsche
overheersching? Hebben wij onszelf niet aan hen
uitgeleverd? Als andere menschen profiteeren
van onze domheid en gebrek aan inzicht, wie
zal het hun kwalijk nemen?
Onze taak is het systeem te veranderen en te
verbeteren; een uitroeiing van duizenden men
schen is daartoe niet de aangewezen weg. Nog
maals; de internationale geldmacht van de Jo
den is geen reden om pogroms tè recht
vaardigen.
Vervolgens bestaat er nog een'tweede argu
ment.
De Joden, aldus wordt beweerd, hebben een
overheerschend aandeel in het economische le
ven en zijn bovendien zeer machtig in verschil
lende beroepen, zoodat het bijna onmogelijk is
voor den eigenlijken bewoner van een land om
zijn plaats, die hem krachtens zijn opleiding en
afkomst in het openbaar leven toekomt, in te
Groote rijken, kleine landen hebben zich in
het huidige conflict in Europa onzijdig ver
klaard en zijn vastbesloten deze onzijdigheid
te handhaven, als het moet met geweld van
wapenen. Ook het vorstendommetje Liechten
stein, na Monaco en San Marino de kleinste
staat ter aarde het heeft 10231 inwoners op
een grondgebied van 159 vierkanten kilometer
heeft zich neutraal verklaard en die ver
klaring door middel der Zwitsersche diploma
tie kond gedaan, aangezien het zelf geen diplo-
matieken dienst onderhoudt; De bevolking heeft
de onzijdigheidsverklaring, evenals in 1914, met
gemengde gevoelens opgenomen. Zij is name
lijk van meening, dat Liechtenstein eigenlijk
onmogelijk neutraal zijn kan, wijl het in strik
ten zin op voet van oorlog met Pruisen staat.
Wat toch is het geval? In 1866 voerde de ijzeren
kanselier Otto von Bismarck oorlog tegen Oos
tenrijk. Het dappere Liechtenstein was met een
leger van dertien man de in gevaar verkeeren-
de Donaumonarchie te hulp gesneld en had
Pruisen 'n oorlogsverklaring gezonden. Toen Bis
marck nu vrede sloot met Oostenrijk-Honga-
rije, vergat hij dit eveneens te doen met het
vorstendom Liechtenstein. Dit hebben de dap
pere, trotsche Liechtensteiners nooit kunnen
verkroppen en de „Unentwegten" beschouwen
zich nog altijd op voet van oorlog met Pruisen.
Alléén de gedachte, dat er eigenlijk geen Prui
sen meer bestaat, al is Hermann Goering nog
altijd minister-president van Pruisen, maar
alleen nog het Derde Rijk, verzoent hen eeniger-
mate met de huidige neutraliteitsverklaring. Nu
is het echter met Liechtenstein nog altijd niet
in orde. Onzijdigheidsverklaring houdt in, dat
men vast besloten is, deze neutraliteit, desnoods
met de wapenen, te verdedigen en te handha
ven. Nu zal men zich ongetwijfeld herinneren,
dat verleden jaar de laatste soldaat van het
Liechtensteinsche leger in den ouderdom van
96 jaar zijn beeltenis marcheerde door alle
fotopagina's aller dagbladen ter wereld is
overleden. Een tragisch lotgeval voor het vor
stendom! Wat nu? Geen nood! De functies van
het voormalige Liechtensteinsche leger zijn op
gedragen aan de brandweer van de hoofdstad
Vaduz, zoodat de wereld er rekening mede zal
hebben te houden, dat bij eventueele neutrali-
teitsschennis de brandspuiten aan de grenzen
van Liechtenstein in werking zullen treden en
men weet het van oproertjes en relletjes, dat
dit middel lang niet mis is en afdoende werkt.
Gelukkig landje, zonder eenige ironie: „doux
pays"!
nemen. Als men dit aanneemt, dan moet op de
eerste plaats gezegd worden, dat de Jood dik
wijls een vuriger patriot is dan de eigenlijke be
woner van dat land. Bovendien schept de im
migrant meer werkmogelijkheden door verhoo
ging van de vraag.
Maar wat van grooter belang is, dit; indien
de aanwezigheid van Joden een probleem schept,
dan moet dit probleem, redelijkerwijze, als pro
bleem behandeld worden en niet onredelijk als
een vooroordeel. Het wezen van een probleem
vereischt een oplossing en haat brengt geen op
lossing, omdat haat de oorzaak is van een
chaos: pogroms lossen dus dit probleem niet
op: zij scheppen problemen, tijdelijke zoowel als
eeuwige.
De krachten, die wij in onze huidige samen
leving het meest, moeten vreezen, ziin de krach
ten die ons drijven in de richting van het bar
barisme en deze krachten zijn niet Joodsch.
want de Jood is beschaafd. De Joden hebben-
door de eeuwen heen, voor het Christendom
kwam. den waren God aanbeden en vereerd.
Het vasthouden aan waarachtige beginselen
voert niet tot barbarisme; de moderne barbaar
.is dq. man die de absolute, waarheid wel gekend
heeft, maar haar later met zijn voeten vertrap
te. Modern barbarisme is niet irrationeel, het is
anti-rationeel. Het is een terugkeer naar de
donkere krachten van het instinct.
We mogen ook nooit vergeten dat Christus uit
het Joodsche volk voortkwam; dat vanaf de be
lofte van den Verlosser het Joodsche volk dui
zenden jaren de komst van den Zaligmaker in
het bewustzijn van zij.n schuld afgewacht heeft.
Laat ons de duisterq krachten, die binnen de
muren van onze Kerk het schoone liefdeleven
dreigen te verstikken, met, alle kracht bestrijden
zooals Christus het gewild en bevolen heeft.
Toen Lena Boersma door de lange gang van
het ziekenhuis liep, pinkte ze een traan weg. Ze
dacht aan lang vervlogen dagen, lang, heel lang
geleden, toen ze nog kinderen wa;:en.
Zuster Adri opende de deur van de wacht
kamer en zei vriendelijk:
„Laten we er het beste van hopen, kindlief.
Hij is sterk en zal er wel bovenop komen."
Lena knikte werktuiglijk toen ze voor het
raam ging zitten, dat uitzicht gaf in den tuin,
waar enkele patiënten wandelden. Ze dacht aan
hem.
„Zou ie d'r nog kennen, George. Zou ie d'r al
niet lang vergeten zijn, na zoo heel veel jaren?"
In haar gedachten zag ze hem weer voor zich,
als steeds de laatste dagen. George Mijnders,
het jongetje van vroeger.... haar speelkame
raadje van toen ze nog jong en onverstandig
warenGeorge
Ze was toen zestien.... zestien jaar, wat een
kind nog. Hij had beloofd, altijd aan haar te
blijven denken.... altijd.... z'n heele leven.
Ze had hem vertrouwd, haar grooten vriend van
vier jaar ouder en hij had haar ook vertrouwd.
Toen waren ze verhuisd naar een andere stad.
Op school had ze nieuwe kennisjes gekregen,
jongens en meisjes én ze werd ouder. Twintig
was ze geworden en George Mijnders, het oude
vriendje, was meer en meer op den achtergrond
geraakt. Tenslotte was ze hem heelemaal ver
getenze was hem ontrouw gewordeneen
nieuw speelkameraadje had haar in beslag ge
nomen. Een speelkameraadje van twee en twin
tig jaar. Tom Wilders, een leuke, vroolijke jon
gen, meende ze en ze had zich met hem ver
loofd, Aan George van vróeger dacht ze niet
meer, ze wilde gelukkig worden met Tom. Hij
was een knappe schilder, maarze had het
niet moeten doen. Ze had immers vooruit kun
nen weten, dat alleen George echt van haar
hield en zij van George?
Het atelier van Tom Wilders was de eenige
aantrekkingskracht voor hem. Zijn bezigheden
veroorloofden niet. dat hij zich te veel met haar
bemoeide. Maar.... ze was getrouwd en.... ze
kon niet meer terug. Een beetje wroeging voelde
ze wel. Wroeging tegenover George.
Twee jaar geleden was Tom gestorven, haar
man. Was ze een goede vrouw voor hem ge
weest? Ze wist het niet.
Nooit had George weer iets van zich laten
hooren, nadat ze tweemaal zijn brieven onbeant
woord had gelaten. Hij had haar gelukgewenscht
met haar huwelijk, maar daarna niets meer. Ze
had niet geweten, of hij nog leefdeof ie ook
getrouwd was. Ze wist het, in dit droeve oogen-
blik. Ze had Tom Wilders nooit werkelijk lief
gehad. Het was een bevlieging geweest, want ze
wist nog heel goed, hoe het droevige gezicht van
George 's nachts in een droom tot haar kwam.
De stoere jongen met zijn groote handen en de
heldere eerlijke oogen.... de oogen, die je zoo
trouw konden aankijken.
Nu ging ze naar hem toe. Ze had haar vrees
overwonnen. De goeierdIn de krant had ze
z'n naam gelezen. Hij had een auto-ongeluk ge
had en vandaag zou ze hem weerzien, na zooveel
jaren van scheiding. Ze fealiseerde zich, dat ze
ouder was geworden. Bijna dertig en hij viei jaar
ouder. Een ongelukzou hij er ernstig aan
toe zijn? Zuster Adri had gezegd, er het beste
van te hopen.
Toch was ze blij, dat ze naar hem toeging.
hield van hem. Zou ie d'r heusch nog kennen,
't Was zoo ontzettend lang geleden. Hij zou
een mooie kamer liggeneerste klas. Ze
de deur opendoen en zeggenwat zou ze zeg
gen?Ach, het zou immers vanzelf gaan, 8»
hij zijn armen naar haar uitstrektesnikt
tegen haar borst, omdat ze eindelijk gekonie
was. .j
Tranen welden in haar oogen en ze weerhie'
ze niet.
„Wilt u mij maar volgen, mevrouw? Zult
kalm blijven en niet schrikken? Weet u, wat e
gebeurd is?"
„Nee, zusteris het zoo erg?"
„Het is vreeselijkz'n gezicht is weg," klon
het zacht.
Lena wankelde, dronk wat water uit het gl»f:
dat de zuster haar voorhield. Toen was ze
de deur van de zoo mooi gedroomde kamer.
George lag met
z'n gezicht naar
het raam. Zou ie
d'r nu niet kun- j Hereenied
nen zien? Was ie j nel eemgu
blind, of,was z'n
gezicht verminkt?
„Bent u daar. 1
zuster Adri?" hoorde ze hem zachtjes vrag ,,j
..George!George!snikte ze, terWU
ze naar zijn bed snelde.
Ze knielde naast hem neer, nam zijn hoo
tusschen haar handen.... kuste zijn wangen,
„Wiewieben je?
Ze fluisterde haar naam en een geluksia
trok over zijn bleek gelaat, maar dan strekte n
afwerend zijn handen uit.
„Gaga wegLeniO, ga weg,'-|
ik kan je niet meer ziennooit meer..-'
mijn oogenzijn wegik ben blind voor a
tijd. O, waarom
„GeorgeGeorge,..!.. ik ben naar je toeg
komen, omom...'. O, help meik Wil J
troostenje lijden helpen dragen. O, help p
toch
„Lenilievelingeindelijk?
Zijn hoofd rustte moe tegen haar borst, Pr
cies zooals ze het zich gedroomd had.
„Leni, dat offer mag ik niet van je aannenje
Het is te veel, je heele leven.O, Leni, je d
het uit medelijden met mij. Neen, dat mag llie jt
Hij wentelde zich om.... van haar af en
zijn blinde oogen stroomden heete tranen,
zat op den rand van zijn ledikant en boog
diep over hem heen.
„George...., zeg dat niet. Ik wist niet wa*^
scheelde. Ik wist niet, dajt je niet meer zien
IIIIIIIIIIIIMtll
Ik hoorde het zooeven van de zuster, maar daan
om kan ik alleen maar meer van je houden-
George, vergeef me, ik heb zoo naar je verlang
toen mijn oogen opengingen. Ik was niet gelu
met Tom. Had ik het maar eerder geweten.
Ze hield zijn hand in de hare en ze voelde
hij beefdebeefde van geluk.
Toen zuster Adri binnenkwam, zag ze tW
gelukkige menschenkinderen en dat ze behd 5
zaam het vertrek verliet en de deur zach J
achter zich sloot, kwam, omdat ze begreep,
ze hier op dit 'oogenblik te veel was.
De dames gaan apart, die reizen niet te
zamen met de mannen, omdat ze gauwer moe
zijn. De dames gaan onder leiding van een
oude juffer, die ook reeds veel ervaring van
den langen tocht heeft.
Eindelijk is dan de dag van het vertrek
vastgesteld en dan gaan we, rustig en zooveel
mogelijk in de maat vliegend, naar het Zuiden.
De zwakken en kleintjes nemen we in ons
midden om ze te helpen, als ze soms moe wor
den.
Altijd vliegen we over een heel groote rivier
met aan weerszijden groote bergen, Waarop
machtige kasteelen uit vroeger tijd staan. In die
kasteelen woonden vroeger ridders en edelvrou-
wen.
Een bericht, dat „Het Volk" dezer dagen uit
New-York ontving, meldde, dat het Kolisch-
kwartet ontbonden is. De oorzaak daarvan
schijnt men te moeten zoeken in het feit, dat
de leden van het ensemble in de Veieenigde
Staten waar zij zich metterwoon hebben geves
tigd, posities hebben gevonden, welke hun een
verder samenwerken in het kwartet beletten.
Dit is het einde van een ensemble, dat tien
jaar bestaan heeft en zich in dien tijd een we
reldroem verworven heeft, welke door geen an
der kwartet-op 't oogenblik geëvenaard wordt.
Het Kolisch-kwartet, dat oorspronkelijk het
Wiener Streich-Quartett heette, werd in 1928
te Weenen gesticht door Rudolf Kolisch tezamen
met Felix Kuhner als tweeden violist, Eugen
Lehner als altist en Benar Heifetz als cellist.
Het ensemble heeft overal, waar het voor het
eerst optrad, stormenderhand de pers en de pu
blieke opinie voor zich ingenomen. Het was van
meet af aan duidelijk, dat men hier te doen had
met een uitzonderlijk voornaam kwartet, welks
leden individueel muzikanten waren van de al
lereerste orde en een ensemble vormden, dat de
uiterst moeilijke kunst van het kwartetspel op
magistrale wijze beheerschte.
Zij hebben het niet alleen gelaten bij prach
tig kwartetspel naar aanleiding van overbe
kende werken. Wanneer zij alleen hun grandioze
uitvoeringen gegeven hadden van de standaard
werken van het kwartet-repertoire, zooals die
van Haydn, Mozart, Beethoven en Schubert,
dan was men het reeds niet,moede geworden
naar hen te luisteren. Maar zij hebben hun taak
breeder opgevat. Met evenveel liefde en aan
dacht wijdden zij zich aan de vertolking van de
„modernen'. Hindemith, Janacek, Krenek, Mil-
haud en vooral Bartok, ook zij kwamen regel
matig op hun programma's voor naast de alge
meen erkende meesterwerken. Kolisch en de zij
nen hebben nooit verschil gemaakt tusschen
stukken, die wél en stukken die niet in de P
blieke gunst stonden. Voor hen gold alleen
vraag of zij met goede muziek te doen haau
en als zij die overtuiging hadden, dan ze
zij al hun meesterschap, al hun onvergelijke'c
élan op het spel, om het te geven zoo»
het gegeven moest worden en daardoor het P
bliek te overtuigen Inzonderheid wierpen
zich ook op voor de muziek van de zoog
naamde Weensche school, de werken v
Schönberg, Anton von Webern en Alban Be
de muziek uit hun vaderstad dus eigenlijk, 0
zij uit den aard van de zaak nog beter begreP
dan anderen. Want hoe cosmopolistisch z«
die tien jaren ook geworden zijn op hun onfy
houdelijke wereldreizen, zij hebben toch het K
rakter van Weeners, van Weensche muzikante^
bewaard. Hun spel had het cachet van de Ih"
ziekstad, waar zij thuis hoorden. Men hooi'd
het aan zijn zangerigheid, aan zijn lichte Sra
en zijn warmte. Daarom begrepen zij ook d
reactie, die er bij alle verschillen toch beston
tusschen een Schubert en een Alban Berg e
daarom zal men misschien ook wel nooit mee
schooner Schubertspel hooren dan Kolisch e 1
de zijnen te genieten gevep. ,e
Vele muziekliefhebbers in alle hoeken van
wereld zullen zich die avonden herinneren,
waarop de ontroering hoog opging, die avonde
waarop het Kolisch-kwartet op het concertp
dium zat. Vier muzikanten, die uit het hoof^
speelden, de moeilijkste, de ingewikkeldste m°'
derne stukken speelden, zoo klaar en simpel Uj-
het hoofd als hadden zij de moeilijkheden n°01
gekend. Kolisch speelde andersom, hij stree
met de linkerhand en hield zijn viool rechts.
was in den wereldoorlog aan de linkerhand 5e'
blesseerd, zoodat hij daarmee niet meer sPelÉL
kon. Hij had het vioolspelen nog eens opnieUy
geleerd maar met de andere hand. Hü speeld
er niet minder om, integendeel, zijn toon
schier volmaakt. Maar hij schitterde er ook ni®
mee als met een extra-kunststukje. Hij speel"
eenvoudig viool en zoo deden al zijn collegas'
zij speelden onverschillig wat het was, gedron
gen alleen door de muziek en de liefde voor hU"
handwerk. Een groot kwartet, dat wij voortaan
zullen moeten missen.
e optimist is een beter hervormer
dan de pessimist.
bij levenslange geheele ongeschiktheid tot werken door
verlies van beide armen, beide beenen of beide oogen
bfj een ongeval met
doodelfjken afloop
Jt J J |-1 T>/*"VTVTTVT'C1 JO op dit blad zijn Ingevolge de veraekeringsvoorwaarden tegen
ALLL AdLtIN IN Jtu O ongevallen verzekerd voor een der volgende uitkeeringen
bij verlies van een ha»4
00*
63
„Maar wie was ze dan?" vroeg Lord Cater-
ham. „Iemand, die Mrs. Revel in Herzo-Slowa-
kije gekend had?"
„De baron kan die vraag beter beantwoorden
dan ik," zei Anthony.
„Ik!" Baron Loloprètjzyl keek eerst hem aan
en keek van hem naar de onbeweeglijke figuur
op den grond. Blijkbaar begreep hij van Antho
ny's bewering niets.
„Kijk maar eens goed," zei Anthony. „Laat
u niet voor den gek houden door de grime
Ze is vroeger actrice geweest...."
De baron keek nog eens, opeens kreeg hij
een schok van verbazing.
„Groote God!" fluisterde hij. „Maar dat is
niet mogelijk!"
„Wat is niet mogelijk," mengde Lomax zich
beredderig in het gesprek. „Wie is die juf
frouw dan? Herkent u haar, baron?"
„Neen. neen, het niet mogelijk is!" De baron
begon wat te bekomen. „Zij gedood is. Allebei.
Haar lichaam gevonden is."
,,'n Verminkt, 'n onherkenbaar verminkt
lichaam," zei Anthony. „Ze heeft den menschen
een rad voor de oogen gedraaid. Ik voor mij ge
loof, dat ze heeft weten te ontkomen, dat ze
naar Amerika gegaan is en zich daar jaren, uit
angst voor de Broeders van de Roode Hand,
heeft schuil gehouden. Die Broederschap had de
revolutie op haar geweten en zij was de directe
aanleiding tot die revolutie geweest. Toen werd
koning Victor ontslagen, expert-dief en hand
langster pleegden overleg en besloten tot een
poging om den diamant te bemachtigen. Zij
was dien nacht er naar aan het zoeken, toen
prins Michaël onverwacht binnenkwam en haar
herkende. Onder gewone omstandigheden was
daar niet veel kans op geweest. Gasten, die
koninklijke hoogheden zijn, komen gewoonlijk
niet in contact met gouvernantes en als er,
door omstandigheden, eens kans op is, kan de
gouvernante in kwestie het altijd ontwijken
door migraine of iets dergelijks, zooals ze dien
eenen dag, toen de baron er was, gedaan
heeft
„Om door te gaan aldus hervatte Anthony
Cade zijn uiteenzetting dien nacht, op een
oogenblik toen ze 't het allerminst verwachtte,
werd ze door prins Michaël gezien en herkend.
Ze begreep wat 't gevolg daarvan zou zijn en
dus schoot ze hem neer. En daarna, om de
politie het spoor te doen verliezen, verborg zij
de revolver in de tasch van Isaacstein en gaf
zij de brieven terug."
Lemoine deed een stap naar hem toe.
,.U zegt, dat ze dien nacht naar beneden ge
komen is om dien diamant te zoeken," zei hij.
„Maar kan het niet zijn, dat ze een ontmoeting
moest hebben met haar handlanger, koning
Victor? Dat die buiten op haar stond te wach
ten? Hèhoe denkt u over die mogelijk
heid?"
Anthony zuchtte.
„Nog steeds met je idéé fixe bezig, Lemoine!
Je bent wél vasthoudend! Waarom houd je
geen rekening met den wenk over de troefkaart,
dien ik je gegeven heb?"
Op dit oogenblik mengde Lomax zich in het
gesprek. Z'n vermogen om de dingen te begrij
pen was niet altijd paraat; hij was juist tot de
ontdekking gekomen, dat hij voor de zooveelste
maal in deze zaak geen eerste viool speelde.
„Ik begrijp er nog steeds niets van. Wie is
deze juffrouw, baron? 't Lijkt wel of u haar
kent!"
Baron Loloprètjzyl ging militair rechtop
staan en keek recht voor zich uit.
„U vergist zich, Mr. Lomax. Deze dame, zoo
ver ik weet, heb ik nooit gezien eerder. Een
Vreemde zij is vöor mij."
„Maar
George Lomax keek hem verbluft aan.
Baron Loloprètjzyl nam hem mee naar een
hoek van het vertrek en fluisterde hem iets in
het oor. Anthony sloeg de uitwerking van die
mededeeling met heimelijk vermaak gade. Het
gezicht van Lomax werd lila-rood, zijn oogen
puilden uit, z'n uiterlijk vertoonde alle symp
tomen van een op handen zijnde beroerte. En
toen ging de mond in dat gezicht open en
hoorde Anthony de volgende woorden:
„Zeker.... zeker.... natuurlijk.... absoluut
niet noodiggecompliceerde situatie
grootst mogelijke discretie...."
„Sacré nom!" Lemoine gaf met zijn vuist een
slag' op de tafel. „Wat kan mij dat alles
schelen! De moordenaar van prins Michaël....
van belang natuurlijk, maar niet voor mij. Ik
moet koning Victor hebben!"
Anthony schudde langzaam het hoofd.
,,'t Spijt me voor jou, Lemoine. Je bent een
knappe én een vindingrijke bol. Maar dezen
keer verlies je 't spel. Ik sta op het punt
mijn hoogste troef uit te spelen."
Hij liep naar de deur en drukte op het schei-
knopje. Na een paar oogenblikken wachten ver
scheen Tredwell.
„Vanavond is er een heer met me meegeko
men, Tredwell."
„Ja, meneer, een buitenlander, meneer."
„Juist. Wil je "hem even gaan vragen, of hij
zoo gauw mogelijk beneden komt?"
„Ja, meneer."
Tredwell verdween.
„Entrez de chambre van de troefkaart, den
geheimzinnigen monsieur X," zei Anthony. „Wie
is Mr. X? Kan iemand het raden?"
„Wel volgens den regel van drieën.zei
Herman Isaacstein, „....en die geheimzinnige
wenken van vanmorgen zou ik zeggen, dat de
oplossing van dat raadsel voor de hand ligt.
Op de een of andere manier is het u gelukt
prins Nicolaas van Herzo-Slowakije te pak
ken te krijgen."
„En u, baron. Denkt u dat ook?"
„Ja. Of een tweeden bedrieger moet ge be
reid verklaard gevonden hebben. Maar. dat te
gelooven ik weiger. Met mij uw handelingen
steeds eerlijk geweest is,"
„Dank, u, baron. Die woorden zal ik niet ver
geten. Dus over de raadsel-oplossing zijn we
het eens?" Hij keek den kring van gezichten
rond. Lemoine was de eenige, die zich afzijdig
hield. Met neergeslagen oogen en een koppigen
trek om zijn mond stond hij af te wachten.
Anthony's scherpe ooren vingen het geluid
van voetstappen in de hall op.
„En toch," zei hij met een eigenaardigen
nerveuzen glimlach, „bent u heelemaal er
naast.
Hij liep vlug naar de deur en deed haar wijd
open.
Vóór den drempel stond een man met een
klein puntbaardje en een lorgnet op, waarvan
de glazen in het licht van de kroon schitterden,
een echte dandy, aan wiens keurig voorkomen
echter afbreuk gedaan werd door een verband
om zijn hoofd.
„Mag ik den aanwezigen even voorstellen:
Monsieur Lemoine van de Süreté."
Jachtige voetstappen op den parketvloer, het
geluid van een lichte schermutseling bij de
terrasdeur en daarna de nasale stem van Mr.
Hiram Fish, die kalm zei:
„Dat zit je niet glad, jongetje! Ik heb hier
den heelen avond gestaan voor het geval dat
je iets dergelijks zou probeeren. Kalm aan,
neem er asjeblieft nota van dat ik hier een
revolver heb en dat het in je eigen voordeel dus
geraden is, geen verdachte beweging te maken.
Ik ben hier gekomen voor jou en ik heb je
maar 't heeft moeite gekost! Die eer geef ik je
na."
HOOFDSTUK XXIX
NOG MEER ONTHULLINGEN
„Ik vind, dat we recht hebben op een be
hoorlijk gedetailleerd verslag, Mr. Cade," zel
Herman Isaacstein een kwartier later.
„Er is niet veel te vertellen," zei Anthonl'
nederig. „Gisteren ben ik naar Dover gegaal1
en Fish ging me achterna, omdat hij dacht, da1,
ik koning Victor was. Maar in Dover vonde'1
we in een huis, waarvan we het adres hadden,
iemand die daar gevangen gehouden werd eh
toen we gehoord hadden, wat die ons te vertel
len had, wisten we, hoe we stonden, 't Zelfd®
idee voor de tweede 'maal in practijk gebracht'
begrijpt u. De echte acteur van de baan en d®
doublure ervoor in de plaats. Maar Battle hi®*,
heeft blijkbaar van het eerste oogenblik &1
gevoeld, dat er met z'n Franschen collega i®t;i
niet in den haak was, en daarom heeft hij naar
Parijs om koning Victor's vingerafdrukken en
verdere identificatie-bewijzen getelegrafeerd."
„Ah!" zei de baron. „De vingerafdrukken.
De Bertillon-maten waar de schavuit had het
over!"
(Wordt vervolgd)'