Hoe de Courageous
verging
w
Kabouter Flip en zijn vriendje Wip
Prinsjesdag in de
residentie
Bescherming van
onzen kunstschat
A
m
DE^ONBEKENDE
in de kapel
OPROEP VAN KARDINAAL
HINSLEY
Éi
J
DINSDAG 19 SEPTEMBER 1939
Volgens Duitsche lezing bij een
aanval op Wilhelmshaven
verrast
De geredden
atbeteekent het lijden In den
tijd, vergeleken bij het geluk In de
eeuwigheid?
Onverflauwde belangstelling voor
dit jaarlijks terugkeerende
kijkspel
Prinses Beatrix wuift
Wat er reeds gedaan wordt
De weerstaestand blijft
voorloopïg goed
doel van
w.l 5'ïïo I Maarten Wierb j
RETRAITEN
Loyola te Vught
DOOR A. HRUSCHKA
ROME, 19 Sept. (Stefanl) Van het Duitsch
Westelijk front wordt aan de Popoio d'Italia
gemeld, dat volgens in het hoofdkwartier aan
de Siegfriedlinie ontvangen bijzonderheden over
de torpedeering van het Brit-.che vliegkamp
schip de duikboot, welke de klap heeft toege
bracht ter hoogte van Wilhelmshaven op de
loer lag. In den nacht naderde bet groote schip
met gedoofde lichten langzaam de Duitsche ves
ting. Het was de „Courageous", welke door tal
van torpedojagers werd geëscorteerd, waar
schijnlijk met het doel een luchtactie uit te
voeren tegen Duitsche oorlogshavens of de
Siegfriedlinie.
De duikboot ging onmiddellijk onder water
en slaagde er in tusschen het vliegkampschip
en het torpedojagersescorte boven water te
komen.
Van een afstand van ongeveer 200 M.
vuurde ze vijf torpedo's af op de „Coura
geous", die doel troffen. De duikboot dook
opnieuw snel onder en verdween. Ze deed
aan de dichtstbijzijnde basis mededecling
van het nieuws dat door de Britsche admi
raliteit werd bevestigd.
Men is van meening, dat men de „Coura
geous bijna alle vliegtuigen een vijftig
tal \jn ondergegaan en dat slechts een
vijf- of zestal kon opstijgen. Bovendien is
het meerendeel der bemanning van de
„Courageous" ten gevolge van de ontplof
fingen om het leven gekomen.
Uit Londen meldt Reuter: Naar verwacht
wordt, zal de admiraliteit vandaag nog een
tweede lijst publiceeren met namen van ge
redden van de „Courageous." De eerste lijst
bevat de namen van 438 overlevenden, waarbij
40 officieren. In het geheel bevonden zich 1100
man aan boord.
Reuter meldt uit Londen:
Officieel wordt medegedeeld, dat twee traw
lers, de „Lord Minto" en de „Arlita", naar ge
meld wordt, gezonken zijn en dat de bemannin
gen door een anderen trawler zijn opgepikt.
Verscheidene Britsche koopvaarders, o.m. de
„Rothesay Castle", de ,,Baharistan" en de „Ba
ron Lovat" werden aangevallen, doch slaagden
er in te ontkomen.
De Aartsbisschop van Westminster, Kardinaal
Hinsley, heeft na het uitbreken van den
oorlog een herderlijk schrijven uitgevaardigd,
dat in alle kerken van zijn diocees is voor
gelezen.
Dit schrijven luidt als volgt:
„In deze ernstige oogenblikken van beproe
ving staan wij dichter bij u, beminde geloovigen.
Wij deelen in uwe angsten en wij trachten u bij
te staan in uw nooden. Wij gevoelen het innige
verlangen, zoo mogelijk, het lijden van u ver
wijderd te houden. Wij wenschen evenals een
goede herder, die altijd, dag en nacht, in rustige
en stormachtige tijden, bij zijn lyjdde vertoeft,
met u alles te deelen wat er ook gebeuren gaat.
Ootmoedig herhalen wij de woorden van den
H. Paulus: Gij zijt in ons hart.
De tegenwoordige tijd eischt moed en sterk
geloof. Wij weten dat God, Die ons geschapen
heeft, onze Vader en onze beste Vriend is. Hij
zorgt voor ieder van ons, wie het ook is. Hij
kent ieder bij zijn naam. „Ik ken de Mijnen en
de Mijnen kennen Mij!" „En ik geef Mijn leven
voor Mijn schapen!" Dit laatste gebed van Je
zus Christus geldt ook ons. Ten koste van Zijn
Bloed gaf Hij ons den vrede; den vrede, dien de
wereld niet geven kan. kde vrede, die de we
reld ons ook niet ontnemen kan, zoolang wü
geloovig onze oogen richten tot God. Bovenna
tuurlijke nood is daarom de vrucht van ons
katholiek geloof. De Goddelijke Voorzienigheid
behoudt en redt ons, zoowel in oorlog als in
vrede. Wanneer God nu offers van ons vraagt
en beproevingen over ons laat komen, dan ge
schiedt dit, opdat wij dichter komen tot het
Kruis, het teeken, waarin wij uiteindelijk zullen
overwinnen. i
Wij vermanen onze priesters en geloovigen, dat
de altijd blijvende plicht om vurig te bidden in
deze dagen van den oorlog nog dringender is
dan anders. Denkt aan de kracht van het H.
Misoffer en van de veelvuldige H. Communie.
Bidt tot de Koningin van den Vrede. Richt uw
smeekbeden tot de Goddelijke Wijsheid, opdat
zij onze regeering moge leiden; bidt tot den Al-
machtigen God, opdat Hij kracht en overwinning
moge geven aan hen, die in gehoorzaamheid aan
de overheid strijden voor gerechtigheid en vrede.
Bidt voor onzen H. Vader den Paus, die alles
heeft gedaan om het onheil van den oorlog af
te wenden. Bidt ook voor de zielen van de slacht
offers der vreeselijke oorlogsmethodes van den
modernen tijd, bidt voor de mannen, vrouwen en
kinderen die reeds het slachtoffer werden van
den oorlog.
Wij wensch, dat alle kerken geopend blijven,
oudat aan allen gelegenheid wordt geboden daar
te bidden.
Alle geloovigen zijn verplicht, gevolg te geven
aan de beperkingen en verordeningen van de
overheden, genomen met het doel de algemeene
veiligheid te dienen. Op ons allen rust de plicht
bij te dragen tot de versterking der eenheid in
onze gelederen. Wij moeten vertrouwen hebben
op den Koning en zijn raadgevers, op de wette
lijke autoriteiten.
Wij zijn verheugd over de zorgen en het vele
werk, dat verricht is voor de veiligheid der kin
deren, maar tevens deelen wij in de smart der
moeders, die van hun kinderen gescheiden zijn.
Moge de Vader der Barmhartigheid en de
God va nalel vertroostingen u allen in Zijn
machtige bescherming nemen, nu en in de don
kere dagen, tot dat Hij ons lelde tot het licht cn
den vrede van Zijn Rijk in den hemel".
DEN HAAG, 19 September
Het prachtige weer, de helblauwe lucht en
de gouden zonneschijn hebben een bijzon
der feestelijk cachet aan dezen Dinsdag ge
geven.
Geen wonder clan ook, dat vele kijkers langs
den weg zich reeds vroeg op pad hadden bege
ven en behaaglijk op de stoeltjes gezeten het
voorbijtrekken van de gouden koets afwachtten.
Het ging alles zoo gemoedelijk, de kooplieden
liepen bij groote groepen met klapstoeltjes te
venten en deden goede zaken. De muzikanten
speelden hier en daar vroolijke deuntjes bij de
afzettingen en verkortten aldus de uren, die
men nog te wachten had. Op verschillende
punten langs den weg had men ook wederom
kleine tribunes opgericht en in de Heulstraat
waren als vanouds de etalages tot podiums ge
ïmproviseerd. Met het verstrijken van den tijd
groeide de spanning onder de wachtenden. Toen
eindelijk tegen één uur de rijtuigen voor het
paleis Noordeinde voorreden ontstond een luid
ruchtig enthousiasme.
Te kwart voor één verschijnt onverwacht
achter een van de zijramen op de eerste ver
dieping van het paleis een klein blond
meisje, in rose jurkje: het is Prinses Bea
trix, begeleid door een hofdantie en door een
verpleegster.
De kleine Prinses heeft een oranje popje
en een wit speelgoedhondje bij zich.
Een golf van gejuich gaat door het publiek,
terwijl de kleine prinses vroolijk met haar
handje wuift en belangstellend naar dc mili
taire troepen en de drommen van belangstel
lenden op den achtergrond kijkt.
De hooge officieren brengen het eere-saluut.
De kapel laat zachtjes het Wilhelmus weer
klinken.
Daarna gaat een storm van gejuich op. Prin
ses Beatrix wuift enthousiast. De menigte is
verrukt van dit alleraardigste intermezzo.
Prinses Beatrix reikt haar hondje en pop over
aan de verpleegster en drukt haar neusje tegen
het venster, om toch vooral niets te laten ont
gaan van al het mooie gebeuren.
Te 1.02 verschijnt intusschen H. M. de Konin
gin achter een van de ramen bij het balcon.
Het publiek brengt onze landsvrouwe een en
thousiasten groet, die meermalen wordt her
haald.
De Koningin dankt minzaam en wuift 't pu
bliek toe.
Bij het voorrijden van de gouden koets zet
de muziek het Wilhelmus in, dat de dichte
drommen terstond overnemen en uit volle borst
meezingen.
De Koningin, in blauwachtige robe, de
Prinses in het donkergroen en dc Prins m
de uniform van luitenant ter zee le klasse,
nemen plaats in de gouden koets.
De Koninklijke familie wuift nog even naar
de kleine Prinses en de stoet gaat, terwijl het
publiek herhaaldelijk juicht, voorwaarts in de
richting naar het Binnenhof.
Overal langs de route, welke de stoet volgde,
stond het publiek hagen dik. Het leek haast nog
drukker dan vorige jaren, vooral vele in de re
sidentie gelegerde militairen waren onder de
kijkers.
Overal waar de gouden koets reed, had de
Koninklijke Familie luide toejuichingen in
ontvangst te nemen.
Naar aanleiding van allerlei hem gestelde
vragen schrijft de inspecteur kunstbescherming
ons het volgende:
èet beschermen van onzen kunstschat tegen
oorlogsgevaar is niet alleen een moeilijk, maar
ook een uiterst kostbaar werk en moet daarom
worden beperkt tot de allerbelangrijkste objec
ten. De contactcommissie, die door de ministers
van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,
van Binnenlandsche Zaken en van Defensie
onder presidium van den inspecteur voor de
luchtbescherming is ingesteld om de regeering
betreffende de kunstbescherming van voorlich
ting te dienen, kreeg opdracht na te gaan, wel
ke van de in mijn rapport aanbevolen maatre
gelen strikt noodzakelijk zijn en een begrooting
te maken van de daaraan verbonden kosten.
Het door haar opgestelde programma toonde
aan, dat doeltreffende maatregelen mogelijk
zijn zonder onoverkomenliike kosten.
Dit programma is door den minister van On
derwijs, Kunsten en Wetenschappen voorge
legd aan den voorzitter van den ministerraad,
die het ln handen stelde van het hoofd van den
Rijksgebouwendienst. Deze. die de mogelijkheid
van vereenvoudiging meende te zien, maar het
snoeimes niet wilde hanteeren zonder zeker te
zijn, dat de boom er niet onder zou lijden,
noodigde mij toen uit tot overleg. Daarbij is het
inderdaad mogelijk gebleken tot bezuiniging te
komen zonder de doeltreffendheid van de be
scherming in gevaar te brengen.
Op deze wijze er van overtuigd, dat de
uitgaven beperkt zullen blijven tot het
strikt noodzakelijke, heeft de minister van
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen een
crediet verleend tot een zoodanig bedrag,
dat ik vertrouw, daarmede het allerbelang
rijkste bezit van onze musea, archieven en
bibliotheken in veiligheid te kunnen bren
gen en ruim vierhonderd allervoornaam
ste gebouwen in zoo verre te beschermen,
dat er goede kans bestaat, dat zij aan het
gevaar, dat hen het ernstigste bedreigt,
aan brandbommen, weerstand kunnen bie
den.
Bomvrije bergplaatsen voor het Rijksmuseum
Kröller-Müller op de Hoge Veluwe en voor het
Mauritshuis zijn al in aanbouw. Voor de stich
ting, in de duinen en elders, van een achttal
abri's ten behoeve van het Rijksmuseum en
andere verzamelingen, zijn de plannen bij den
Rijksgebouwendienst in voorbereiding en er zal
een beroep worden gedaan op de besturen van
gemeenten, die van deze bergplaatsen mede
kunnen profiteeren, om den bouw te helpen
verwezenlijken.
Reeds vroeger deelde ik mede, dat tal van
architecten belangeloos bezig zijn plannen te
ontwerpen voor de bescherming van onze oude
gebouwen. Nu de regeering het noodige crediet
heeft toegestaan, zullen die weldra verwezen
lijkt worden. In Breda is men intusschen al be
gonnen met het ommantelen van de grafmonu
menten van do Nassau's, epitafen en muur
schilderingen. In Gouda met het uitnemen van
de glazen. De wandschilderingen van Ferdinand
Bol in het Vredespaleis, te groot om met raam
en al vervoerd te worden, zijn, om een cylinder
gerold, naar een veilige plaats gebracht. Op
dezelfde manier zullen de reusachtige doeken
uit de Oranjezaal van het Huis Ten Bosch
worden geborgen. In verschillende aan den
Staat behoorende monumenten heeft de Rijks
gebouwendienst tal van maatregelen genomen.
Als brandwacht en voor technische hulp bij
de beveiliging van onze monumenten heb ik
in mijn rapport een op militaire leest geschoeia
„kunstbataljon" voorgesteld. De contactscom
missie heeft mij er van overtuigd, dat dit te
kostbaar zou worden en aan mijn verwachtin
gen ook niet beantwoorden. Ik heb den vorigen
keer al verteld, dat ik nu hoop een vrijwilligers
korps te vormen. Met de sedert verkregen me
dewerking van den inspecteur voor de luchtbe
scherming en den regeeringscommissaris vo3T
de vrijwillige burgerlijke dienstverleening, mag
ik vertrouwen hierin te zullen slagen.
Alles bij elkander genomen, begint het er nu
voor de bescherming van onzen kunstschat wel
wat beter uit te zien. al zijn wij laat begonnen
Hoe bedroevend het ook is, dat wij al deze
maatregelen moeten nemen, een lichtzijde ont
breekt toch niet, want het overgroote deel van
de uitgaven, die wij nu doen. dient voor voor
zieningen van blijvend nut. omdat zij onze
kunstschatten zoo goed mogelijk beschermen
tegen het brandgevaar, dat hen ook in vredes
tijd bedreigt. Wie den uiterst brandgevaar
lijken toestand kent van vele onder onze mu
sea., kerken en stadhuizen, begrijpt, dat, wat
nu geschiedt, al lang gedaan had moeten zijn,
ook zonder oorlogsbedreiging.
Sedert de vorige week is de algemeene weers-
toestand in Europa veel verbeterd. Er heeft zich
over de Noordelijke helft tusschen Schotland en
Midden-Skandinavië weer een gebied van Imo
gen druk ontwikkeld, dat vrij stabiel schijnt te
zijn. Over Centraal-Europa bleven nog depres
sies liggen, in verband waarmede over het ge-
heele gebied over en rondom de Oostzee Noord
oostelijke winden waaien, die een tamelijk hooge
temperatuur voor den tijd van het jaar hebben.
Deze dringen door tot ons land en brengen ons
mooi weer, dat eindelijk niet meer buiig is. Op
de nadering van depressies uit 't Westen, die het
mooie weer zouden kunnen verstoren, is voor-
loopig niet veel kans daar het genoemde gebied
van hoogen druk als het ware een bolwerk
vormt, waar zij omheen moeten trekken en wel
aan de Noordwestzijde. Voor zoover uit de on
volledige weerberichten blijkt, trekken deze de
pressies thans tusschen IJsland en Groenland
door en blijven dus heel ver van ons af. De baro
meter blijft hier te lande hoog staan en zoolang
dit het geval is kunnen wij op het voortduren van
het mooie weer rekenen. Eerst wanneer de ba
rometer flink gaan dalen krijgt dit de beteekenis
van een op handen zijnden weersomslag.
De ontwikkeling van dit mooi weer-gebied is
tegen de verwachting tot stand gekomen. Een
week geleden, toen een sterke barometerdaling
intrad, scheen deze het einde te beteekenen van
de lange periode van mooi weer, die wij toen
achter den rug hadden. De storing is echter van
betrekkelijk korten duur geweest. De toen uit
den Oceaan opkomende depressies trokken over
ons land heen en brachten ons buitengewoon
veel regen. Plotseling is er toen een einde geko
men aan de depressies en is het mooie, droge
weer teruggekeerd. Het kan nu weer eenigen tijd
aanhouden,
(Nadruk verboden)
Weineen! Gas los
laten - desnoods wat
bijremmen, als u zoo'n
waarschuwingsbord
passeert. Want dat
staat slechts op plaat
sen, waar onverwacht
gevaar kan dreigen.
Dus: weest op uw
hoede
Toen het donker begon te worden kwam de
maan om hen een plekje te helpen uitzoeken
voor den nacht- Wip rolde zich in elkaar en
Flip leunde met zijn hoofd tegen het warme
vachtje van zijn vriendje. Zoo ging het een
paar dagen lang en nu kwamen ze in het ge
deelte van het bosch, dat ze niet kenden.
Het werd om hen heen steeds woester en het
pad was haast niet meer te vinden. Plotseling
verloren ze den steen uit het oog. Flip merkte
het 't eerst en riep: „Gauw, Wip, ik op je rug
en dan jij maar door de boomen verder." Ge
lukkig! vanuit de hoogte ontdekte Flip hun
kostbaar bezit al gauw. Maar wat was dat?
De steen was tegen een klein huisje aange
rold en daar blijven liggen. Wie zou daar wo
nen? Nieuwsgierig liepen de twee om het
kleine witte huisje. .DWERGENHOF" stond
er op de deur. „Zou hier nog familie van ons
wonen?" zei Flip.
SïdwïAaal
Maarten Wierks had tijdens de ernstige ziekte,
die hij achter den rug had, er over gedach',
wien hij het best zijn fortuin kon nalaten. Hij
had weinig familie. Slechts twee neven, die hem
nu en dan eens een brief stuurden.
„Natuurlijk voor de duiten," begreep Maarten.
„Maar ik geef mijn geld zoo maar niet weg. Ik
heb er gansch mijn leven hard voor moeten
wroeten: een boer moet flink werken, om tot
iets te komen, en nu zou hij. dit maar goeds
moeds afstaan en er hen mooi weer van later,
spelen. Maarten Wierks is niet gek! En dan..,,
ik ken hun vrouwen niet. Ik weet niet, of ze
opmaaksters zijn, of dat ze hun huishouden op
een zuinige manier bestieren. Dit zou ik eerst
eens met mijn eigen oogen willen zien. Frits
roept wel altijd over zijn Nelly, dat ze zoo'n
pronte huisvrouw is en Karei hemelt de zijne
ook steeds op als bestaat er geen betere dan
Lena, maar.... is het wel de waarheid? Zie, dat
zou ik moeten weten. Ik moest, alvorens mijn
testament te maken, mij maar eens gaan over
tuigen, of mijn geld wel degelijk goed besteed
zou zijn."
Maarten peinsde hier over nog een paar dagen
en schreef toen twee brieven, die hij zelf ging
posten.
Frits Wierks bekeek den volgenden morgen
een witte enveloppe en zei verbaasd, terwijl hij
den omslag openscheurde: „Van neef Maarten.
Wat kan dit beteekenen?" Hij las den brief.
„Verduiveld! Neef wil komen logeeren," verteld;
Frits aan zijn vrouw. „Voor een week en dan
vertrekt hij voor acht dagen naar Karei en Lena,
Sinds zijn laatste ziekte is hij stokdoof, We
moeten maar vast onze stembanden smeren
staat erIk zal maar direct terugschrijven,
dat hij welkom js. We moeten om zijn geld
denken. En misschien komt hij hier eens pools
hoogte nemen, 't Is zoo'n rare snuiter. Dus zet
je beste beentje maar voor, Nelly."
,,Aan mij zal het niet liggen, als wij niets
erven. Ik zal hem als een koning ontvangen.'
„Best, Nel. We mc-eten hem zoo vertroeteler
en goed doen, dat zijn bezoek aan ons hem altijd
een prettige herinnering zal blijven."
„Wat zullen Karei en Lena zich lief voor
doen."
,Dat begrijp je. Er zal tusschen hen en ons
gewedijverd worden voor het beste onthaal, ste!
ik mij zoo voor."
„Jammer, dat hij zoo doof schijnt te zijn."
,,Dat is het. En we zullen wellicht alles
schreeuwende moeten zeggen. Maar het is ook
weer een gemak: moesten we eens een woord
spreken, ons iets laten ontvallen, dat beter is
door hem niet verstaan te worden, dan looper,
we ook geen gevaar bij hem in diserediet te
komen."
„Daar heb je gelijk in. We zullen niet zoo op
onze hoede hoeven te zijn."
Plannen werden gemaakt en aan de kinderen
de les ge-speld om het neef Maarten niet lastig
te maken en vooral vriendelijk tegen hem te
zijn.
Ditzelfde had eveneens plaats in het huis
houden van Karei en Lena Wierks, die drie kin
deren rijk waren.
„Waarom zou hij eerst naar hen gaan?" was
Lena jaloersch.
„Omdat Frits de oudste is, vermoed ik," zei
Karei.
,,Wat zullen zij fleemen."
„Wij ook, Lena. Wij zullen evenmin uit het
oog verliezen, dat neef Maarten er warm in
zit. 't Is alleen vreemd, dat hij nu ineens komt
opdagen. Daar steekt meer achter, dus moeten
we vooral op onze woorden letten."
„Je vergeet, dat hij stokdoof is, zooals hü
fschrijft."
,Dat is waar ook; 't gevaar is nu niet zo'
groot."
In beide gezinnen verwekte dit onverwachte
bezoek een heele beweging. Frits en Nelly over
legden, hoe zij met hun klein inkomen al die
bijzondere uitgaven zouden kunnen bekostigen.
En Karei en Lena wisten niet of zij al of niet
zouden laten merken, dat zij zoo slecht bij kas
'Waren. Het slot was: alles maar aan de om
standigheden over te laten. Flink opscheppen
en later maar zien, hoe zich uit de schuld te
redden.
Frits had neef Maarten aan het station af
gehaald en deze maakte kennis met Nelly, die
hem glimlachend hartelijk welkom heette.
„Ik ben stokdoof," zei hij met een treurig ge
zicht. „Mijn laatste ziekte heeft mij een leelijker.
knak gegeven."
Meewarig schudde Nelly het hoofd en wees
hem een leunstoel aan, waarvan ze eerst de
kussens flink opschudde.
Toen werden de kinderen geroepen. Ze waren
keurig in orde: frisch gewasschen en helder ge
kleed. Ze dreunden den groet, die hun geleerd
was, op, maar Maarten wees op zijn oor.
„Harder zeggen," geboden Frits en Nelly
tegelijk.
De kinderen gilden: „Dag neef Maarten!"
Maar de oude man beduidde met een bedrukt
gezicht, niets te verstaan.
Hij stond op en nam uit zijn valiesje voor
Mientje en voor Guus een pistooltje, dat hijzelf
laadde en het door den jongen liet aftrekken.
Door dit speelgoed te schenken had hij de
hartjes der kinderen veroverd en weldra zaten
beiden, tot groote genoegdoening van de ouders,
op zijn knie.
Neef Maarten werd met recht vertroeteld. De
fijnste schotels werden hem voorgezet. Maar
terwijl hij at, zuchtte Nelly op een dag en zei,
met haar hand voor den mond, opdat Maarten
de beweging van haar lippen niet zou zien:
„Hoe krijgen wij het allemaal betaald, Frits?
Wat zullen wij bij onze leveranciers een reke
ning hebben!"
„Later ontvangen wij het dubbel terug, Nel,"
was Frits verzekerd. „Geloof maar. Neef Maar
ten bemerkt heel goed. dat wij niet gewoon zijn
zulke lekkernijen te eten; hij zal het ten zeerste
waardeeren, dat wij dit voor hem over hebb®*'
Hij heeft een goed hart. En wie zou hij
geld beter kunnen nalaten dan ons? En zie J
niet, dat hij dol op onze kinderen is?"
„Als hij maar niet denkt, dat wij komedie sP®"
pen. Natuurlijk zouden wij in den zevenden h
mei zijn, als hjj ons wat vermaakte. We heb"
ben nog niet anders dan armoe gekend
zou jij doen, als wij plotseling over wat kap
taal konden beschikken?" I
,,Ik zou net zoo zuinig leven als nu en h^
geld voor de kinderen uitzetten, om hun
ter een goede positie te kunnen verschaffen-
„Ja, dat zouden we doen. O! Frits, als
nu eens gebeurde! Ik zou er neef Maarie
eeuwig dankbaar voor blijven."
Dergelijke gesprekken werden meermalen j®
tegenwoordigheid van Maarten Wierks r
vberd, waar hij natuurlijk, vanwege zijn r°°
gewende doofheid, niet op kon ingaan.
De week was om en voldaan over de f>u
gastvrijheid dankte hij beiden hartelijk.
Toen kwam hij in het huishouden van Kar
en Lena- Ook daar werd hij als een vorst om
haald en ook daar waren de kinderen, door
d»
"Viuna viaar naicfl wc NiiiUCi Cil,
poppen, die hij voor hen had meegebracht, i®e
hem ingenomen
Den middag na de komst van neef Maart®®
en terwijl deze een uiltje knapte bij den haar
zei Karei: ,,'t Is een goede kerel, Lena, want Se'
loof maar, dat deze poppen geld gekost hebt*®'
En nog wel drie." 1
„Zooals deze, die onbreekbaar zün, kunfl®
slapen en ,,mama" zeggen, daar heeft hü
drie gulden per stuk voor betaald", meen®
Lena.
„Zooveel! 't Is haast zonde van het 8eldj
Maar, enfin! de kinderen zijn er heel geluk"1"
mee en hij kan „fti
■•■■■li tn
'iet dosn.. Jei.ebt
hem doet. 't Zal
ons weer afvallen,
want dan is het weer stamppot met spek, of 5
met een haring."
,,'t Kan niet altijd kermis zijn en voor di
éénen keer, dat neef Maarten komt, mogen
ons wel voor hem uitsloven. Mü dunkt, 0
hij niet veel aan zijn leven heeft: altijd zoo
leen te zijn. We zullen zeggen dat hij zijn bez°
maar gauw eens moet herhalen. Na zijn v®
trek zullen we wel weer bezuinigen."
hi)
h®1
„Ja, dat moeten we doen, doch.... als
dan maar niet denkt, dat we hem voor
geld0
„Zoo is neef niet. Dit weet ik zeker. Ik K
hem nu al door en door. Het spijt me, dat
niet eerder met hem heb kunnen kennis make®'
Neef Maarten verkneukelde zich in
Hij deed alsof hij ontwaakte en kreeg een kopJ
thee met een gebakje.
„Dat ik toch zoo doof ben," klaagde hi)-
zie er tegen op, een gesprek te beginnen, W*®
jullie moeten je heesch schreeuwen en
versta ik het nog maar half. 't Is erg last1»'
erg lastig" n,
Meewarig keken Karei en Lena elkaar a®
Zoo'n sukkelaar! Zoo'n stakker! beduidden P®
blik.
„En wat zegt de dokter?" schreef Karei
een lei.
„De ouderdom, jongen. Dc machine is
ver*
sleten. Ik durfde eerst niet goed bp reis
maar 't viel nog al mee en nu ben ik blij,
van honk te zijn geweest."
,,Enbevalt het u hier nog al?" vr°^
Lena.
„Ja, puik. Je schept goed op, nicht, en
kinderen houden veel van me."
Ja, ja, knikten beiden. „Heel veel zelfs, oorn-
Aan deze week was een einde gekomen
neef Maarten aanvaardde de terugreis, na
den overtuigd te hebben van zijn innigen
Hij wist nu, wat hij te doen had. Al hetg®-
zijn familie elkaar verteld had, in de meen"1
dat hij er niets van verstond, zat in zijn
tfU
heugen geprent. Hij was hoogst tevreden,
kende hij Ook beide vrouwen en tevens het
rakter van hen en de neven. Het geld zo®
goede handen komen. f
Hij was ook zeer voldaan over zichzelf:
hij geen oogenblik had laten merken, niet d0;,
te zijn. Daar zou hü altijd nog pret van
ben. Den dag na zijn thuiskomst maakt®
zijn testament op. Alles was in regel.
Zes maanden zijn sindsdien verloopen.
ten Wierks is gestorven. De erfgenamen zit™
tot
aan de koffietafel
„Zeg," grinnikt Frits, zich Overbuigend f
Karei, „hij hoorde net zoo goed als wij.
jij dat?"
Karei knikte. „Ik wist het van den eers1
dag af, dat hij bij ons was. Hij had voor
te®
d«
kinderen poppen meegebracht, die spr®)*6
kunnen. Dit vond hij zeker iets buitenge wo°®ej
want als hij zich alleen waande, of soms i®
een van de kinderen was, dan liet hij zoo'n Pyj.
telkens weer „mama" zeggen. ZOo hoorde,
hem den eersten dag aan Fientje vragen:
je dat? Ze zegt „mama.'"' Hjj had er zelf P1^
zier in. Nu toen wisten wij, waar wij ons a
te houden hadden."
Guus achter den rug van neef zijn pist
„En ik," lachte Frits, „bemerkte het «-
istoo
afschoot. Ik zag, dat hü schrok. Wij begr®F5
dadelyk, dat hij op verkenning uitkwam. j,
kun je denken, dat wij alleen datgene tot
kaar zegden, hetgeen gehoord mocht wor jf
en wij graag hadden, dat geweten werd. Pr°°
op bnze erfenis!"
„Proost!" lachten de anderen.
27—30
2023 Sept. Militicplichtigen II.
23—26 R. K. Werkgevers,
Hoogste klassen, St. Aloy®1
College Den Haag.
30 Sept.3 Oct. Militicplichtigen IIL
710 Militieplichtigen IV. ,,f
10—13
Hoofdbestuurders Werklieden»
bond.
Dus een breuk, een echte breuk?
Ja, tot ons bitter leedwezenMaar
allen vleiden we ons met de hoop, dat de tüd
weer alles in orde zou brengen.
Was uw broer erg verbitterd tegen
Winkler?
Hardi? Heelemaal niet! Van zijn prille
jeugd af had hij hem gekend. Hij dacht: Oom,
wij allen noemden hem zoo en zagen in hem
een tweeden vader is 'n eigenzinng oud
man, dien men moet laten uittobben. Blijkt het,
dat mijn plannen geen hersenschimmen zün,
dan zal hij vanzelf inbinden, zooals vroeger met
Otto.
Hoe was het vanmorgen? Waar bevond U
zich op het oogenblik van de misdaad?
In den moestuin, waar ik jonge planten
uitpootte, omdat Julie afwezig was en 't werk
geen uitstel dulddeIk ging om half negen
naar beneden, nadat oom zooals gewoonlijk zijn
kamer had opgezocht.
Wie bevond zich verder nog in 't huis?
Niemand. Ida, de keukenmeid, was naar
Vriebusweiler om boodschappen te doen en zou
dan nog in Albing een mandje eieren halen.
De knecht Martin had in mijn tegenwoordig
heid van den majoor orders gekregen, voor de
uitvoering waarvan hij eveneens naar het dorp
moest gaan. Hij en Ida gingen samen uit, en
beiden kwamen bijna tegelükertüd terug, on
middellijk na het ongeluk.
Hoe staat het met de deuren? Zijn ze door
gaans gesloten?
De voordeur altijd, maar de. veiligheids
ketting wordt eerst tegen den avond aange
bracht. De achterdeur, die op den tuin uitkomt,
is bü dag altijd open. Door die deur komt men
aan het poortje in den muur, rechts van het
huis, dat door epn z.g. geheim slot voor vreem
den is gesloten. De ingewijden, ik bedoel de be
woners van het huis en onze kennissen, maken
het open met 'n eenvoudige beweging van de
hand. Vreemden moeten aan de voordeur
bellen.
Welke verklaring vindt u dan voor 't feit,
dat, naar mij zooeven werd gezegd, de voor
deur reeds open stond, vóórdat de majoor op
straat verscheen?
Daar kan ik geen verklaring voor geven.
Kan men aannemen, dat vanmorgen
iemand de deur had geopend en toen vergeten,
ze weer te sluiten, zoodat de moordenaar door
de open deur het huis heeft kunnen binnen
dringen?
Neen, dat kan ik niet aannemen. Er is
vanmorgen niemand gekomen, en de deur was
zeker nog niet opengemaakt. De sleutel hangt
in de vestibule aan een haak in een kleine nis,
die verborgen is achter een stuk beeldhouw
werk, dat men eenvoudig oplicht. Een vreemde
kon niet vermoeden, dat de sleutel daarachter
verborgen was.
Dus kan alleen iemand, die de ge
woonten van 't huls kende en langs achter
door den tuin was gekomen, na den moord te
hebben gepleegd de voordeur opengemaakt
hebben, om over den straatweg de vlucht te
nemen. Is dat ook uw meening, juffrouw Eltz?
Ja.... tenzü de dader een valschen sleutel
in zün bezit had
Terwijl Yvetta dit zei, werd zij erg bleek.
Mr. Klarmann merkte het op, en die plotse
linge verandering in haar wezen verwonderde
hem. Was er een vermoeden bij haar opge
komen? Hij vroeg, of zulks het geval was, maar
Yvetta's antwoord luidde beslist ontkennend.
En is u zelf niet eens naar binnen ge
gaan? Is u den heelen tüd in den tuin ge
bleven?
Ja, tot op het oogenblik, dat ik de stem
van mijn voogd op straat hoorde, en onmid
dellijk daarna kreten van schrik. Toen liep ik
door het poortje naar den straatweg, om te zien,
wat er gebeurde.
Op welke plaats had u tot dan toe ge
werkt?
Midden in den tuin, bü de fontein.
Kon u van daar af de achterdeur van
't huis zien?
Heel goed; zü bevindt zich ln rechte lün
tegenover de plaats, waar ik bezig was.
U moest dus iedereen zien, die door de
achterdeur 't huis binnen ging?
Heel zeker. En ik heb niemand gezien.
En verder? Niets ongewoons gehoord of
gezien?
Yvetta aarzelde een paar seconden. Maar
toen antwoordde zy bedaard en op vasten toon:
Neen, niets.
Denk eens goed na, juffrouw Eltz. De
vraag is van het grootste gewicht. Heeft waar
lijk niets uw aandacht getrokken?
Neen.
Misschien hebt u den tuin toch wel even
verlaten.
Neen, ik ben er den heelen tijd gebleven.
Dank uWees nu zoo goed, het pro
cesverbaal dat de griffier u zal voorlezen, te
onderteekenen, verondersteld althans, dat u
bij uw verklaringen wenscht te blijven.
De griffier las het proces-verbaal voor.
Yvetta ging naar de tafel en zette haar naam
onder het stuk.
Mag ik nu gaan? vroeg zij.
Ja, maar wees zoo goed, in de nabüheld
te blijven, 't Is mogelijk, dat ik, na andere per
sonen te hebben gehoord, u nog aanvullende
inlichtingen heb te vragen.
III
Na Yvetta werd Martin Odörfer, de knecht
van den majoor, in verhoor genomen. Aan
gaande de misdaad zelf wist hu niet veel te
vertellen; want in opdracht van zijn meester
had hü om half negen 't huis verlaten, en
eerst na den moord was hü teruggekomen.
Odörfer was 45 jaar oud en reeds 20 jaar in
dienst bij den majoor, wiens oppasser hij vroe
ger reeds geruimen tijd was geweest.
Hij maakte 'n goeden indruk, was blijkbaar
een verstandig mensch en scheen zeer gehecht
te zijn geweest aan zijn meester, wiens volle
vertrouwen hij genoot.
Martin schilderde den majoor als een goed,
edel karakter, steeds met zuivere bedoelingen
handelend, maar nog al opvliegend, eigenzin
nig en heerschzuchtig. Dit alles stemde overeen
met wat Yvetta aangaande den vermoorde had
gezegd.
Ook van de oneenigheid met Eborhard Eltz
sprak hij op dezelfde manier; evenmin als
Yvetta hechtte hij veel beteekenis aan die zaak.
Een vijand had de majoor zeker niet ge
had, anders zou hü Martin het geweten
hebben.
Odörfer verklaarde van de misdaad niets te
begrijpen. Immers, er scheen niéts gestolen te
zijn. Het lijk droeg nog het kostbaar horloge en
de twee prachtige ringen, en een aanzienlijke
som gelds, die zoo maar voor 't grijpen op het
bureau van den majoor lag, was niet aange
roerd.
Ondervraagd aangaande de betrekkingen van
het slachtoffer met de familie Eltz, zei Martin,
dat de majoor ze behandelde, alsof het zün
eigen familie was. Ook den overleden majoor
Eltz had hij nog persoonlük gekend: „Een niet
minder deftig, rechtschapen en edel man als
mün arme meester.
Mevrouw Eltz en haar kinderen zün ook
de erfgenamen van den majoor, zei hy n
Zü krijgen alles, wat.hij bezat....
Alles? De heer Winkler had dus See
nabestaanden? vroeg Klarmann verwonderd-
De knecht antwoorde: -
Toch wel, een familie Sochor. De he®
Sochor heeft een agentschap voor het koop®
en verkoopen van onroerende eigendommen.
heeft een zoon en twee dochters. Hij is de z°°
van een overleden zuster van den maj°°
Doch mijn meester kon die familie niet 111
staan, misschien omdat de vrouw van den he
Sochor actrice is geweest. De majoor meed d.
ook allen omgang met die menschen. T®9
kwamen ze in den loop der laatste jaren di
wijls genoeg bij hem bedelen. j£j
Op Martin Odörfer volgde de kcukeninc'
Ida Leitner, een vief meisje van 24 jaar;
was geboren te Albing en sinds vier jaar
dienst op „Rozenhof".
Wat zij vertelde was in zooverre van
teekenis, dat het de eerste aanduidingen war®
die misschien de justitie op het spoor van d
dader konden brengen.
Zij verklaarde, toen zij terugkwam
vair
Albing, waar zij een mandje eieren had B
haald, de halverwege tusschen Vriebuswen
en Albing gelegen Lieve Vrouwekapel te
binnengetreden, om er een oogenblik te bidd®
Bij haar binnentreden in de kapel, waar P
door de glasschilderingen nog al donker
had ze bü het altaarhek een haar onbekend®
man neergeknield gezien. Zonder op hem
letten, was ook zij neergeknield, doch meer n®
achter. (Wordt vervolg07