Vastgestelde prijs en kwaliteit. Uw winkelier heeft <SfCdvM&aal van den da§ Kabouter Flip en zijn vriendje Wip DE_ONBEKENDE KOMT NAAR HAARLEM HET GEZANTSCHAP BI] DEN H STOEL in de kapel Jhr. Mollerus vertelde van de schoonheden van onze stad door den Phohi-zender JUFFROUW LIEP ACHTERUIT Toestanden kunnen zich blijft wat hij was. wijzigen, Falcon Van F. 19.75 af worden Falcon-jessen en mantels verkocht in Egyptische katoen. Van F. 22.50 af in gabardine, in tweed, in kameelhaar, in effen, in alle modellen, kleuren en dessins. Van F. 19.75 af koopt U een jas of mantel met alle eigenschappen, die Falcon beroemd hebben gemaakt. De prijzen zijn in overeenstemming met de richtlijnen, die de Regeering in het algemeen belang getrokken heeft, voor het geheele land vastgesteld. Het Falcon etiket en het Falcon certificaat geven U de zekerheid, dat U on mogelijk teveel kunt betalen. Ook nu weer 'n midden standsretraite De weg was nog niet vrij WERKLOOSHEIDSCIJFER NIET ONGUNSTIG MOTOR VLOOG IN BRAND HAARLEMMERMEER DOOR A. HRUSCHKA STAD Ter aanvulling van het verslag, dat wij gisteren gaven van de Phohi-uitzending, Waarin de stad Haarlem het woord richtte tot de bewoners van Insulinde, drukken wij hieronder uitgebreider de redevoering af, die jhr dr. J. c. Mollerus, secretaris van de Kamer van Koophandel, voor de microfoon hield. Hij vertelde over Haarlem veel wetens- Waardigs en een groot aantal interessante dingen; 't zou ons dan ook niets verwonderen of er zullen nog meerdere oer-Haarlemmers gevonden worden, die van dit alles weinig of niets weten. Het is daarom, dat wij hem hier nogmaals aan het woord laten. Jhr. Mollerus sprak over de architectonische schoonheden en de kunstschatten van Haarlem- Een stad, die zoo bekend is door haar aantrek kelijkheid voor den toerist en haar bewoners, hioet wel veel te bieden hebben. Dat is dan ook zoo, al dient men in het oog te houden, dat Haarlem geen stad is waar de tijd stil heeft Bestaan. Et' zijn nog gedeelten vol sfeer, straatjes en Pleintjes en hofjes, maar zij bepalen het ka rakter van de stad niet. Haarlem is een stad, die leeft. Er zijn moderne winkelstraten. Het juist die afwisseling tusschen oud en nieuw, die aan de stad haar bekoring geeft. Jhr. Mollerus vertelde den bewoners van ons Insulinde van de St. Bavokerk op de Groote Markt, een prachtig voorbeeld van de bouw kunst uit de veertiende en vijftiende eeuw, met het orgel, dat eens het grootste van Europa was, met den klokketoren van waaruit beiaar diers van wereldvermaardheid klanken strooien over de Groote Markt, het hart van Haarlem. Ook het meesterwerk van Lieven de Key, de Vleeschhal, met welks restauratie men thans reeds goeddeels gevorderd is, werd door jhr. Mollerus genoemd, evenals het stadhuis, waar van het oudste gedeelte reeds in de dertiende eeuw gebouwd werd. In de groote hal met de enorme koperen EUWS „aarsluchters en gebrandschilderde ramen, le ven de eeuwen voort. Op dezelfde Groote Markt staat nog de Hoofdwacht, een gebouw van groo te bekendheid in den lande. Er is echter niet alleen op de Groote Markt en rondom de Groote Markt oud-schoon te ge nieten, er zijn zooveel punten in de stad, die aan haar roemrijke geschiedenis herinneren. Het Groot-Heiligland b.v. met zijn lange rij Oud-Hollandsche trapgeveltjes, het Frans Hals museum, dat vroeger een Oude Mannenhuis was, het Waaggebouw aan het schilderachtige Spaarne, tal van oude geveltjes en vele, zeer vele hofjes. Sommige van deze liggen aan de hoofdstraten, maar andere bevinden zich in zalige rust aan verdroomde pleintjes of stille, straten. En dan is er nog de Amsterdamsche Poort, dan staat er nog de Bakenesserkerk en er zijn nog zoovele andere gebouwen, die aan het verleden herinneren. Haarlem is Hollands oudste kunstcentrum. Hier worden tal van beroemde werken bewaard. Het telt musea van een wereldnaam, zooals het Frans Halsmuseum, de Teylerstichting, het Bis schoppelijk Museum. Zeer snel is de stad in de laatste tientallen jaren gegroeid. Groot was vooral de aantrek kingskracht op forensen. De nieuwe buitenwij ken, die de een aa de ander verrezen, werden harmonisch opgebouwd, temidden van het aan wezige natuurschoon. Een goeden naam heeft Haarlem ook als on- derwijsstad. Reeds lang geleden heeft zij begre pen, dat zij aan haar reputatie verplicht was voor goed onderwijs te zorgen. Wie Haarlem niet kent verzuime niet deze stad bij zijn komst in Holland een bezoek te brengen. Wie Haarlem reeds van vroeger kent, vernieuwe de kennismaking. Ook de burgemeester, dr. J. E. Baron de Vos van Steenwijk en wethouder W. J. B. van Liemt, voorzitter van Haarlems Bloei, hebben voor de Phohi-microfoon het woord gevoerd in de uitzending in de serie, die de Phohi voor de Algemeene Nederlandsche Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer organiseert. Op hun rede voeringen komen wij nog nader terug. Om half drie gisterenmiddag ging een 45- jarige dame, die over den rijweg van de Nieuwe Gracht liep, plotseling achteruit loopen. Zij kwam daardoor in aanraking met een personen- $a#c4m. we Al HtKüROOf auto. Door de botsing schoot haar knie uit het lid. Na door een militairen dokter te zijn be handeld, kon zij met den auto, tegen welken zij was opgeloopen, naar haar woning worden gebracht. Ook dit jaar zal weer de jaarlijksche midden standsretraite worden gehouden en wel in het retraitehuis te Bergen (N.H.). De retraite duurt van 17 tot 20 October. Het comité schrijft hierover in een circulaire het volgende: Het lijkt ons, gelet op de wel zeer bijzondere tijdsomstandigheden, geheel overbodig om tal van argumenten naar voren te brengen waarom een groote deelname aan deze retraite niet al leen gewenscht maar noodzakelijk is. Een ieder zal thans wel inzien dat de tot nu toe zoo veelvuldig opgegeven reden van verhin dering „ik kan onmogelijk uit mijn zaak ge mist worden" voor 99 pCt. vervallen is, wan neer u althans links en rechts om u heen ziet naar uw collega's die noodgedwongen, en voor hoe lang, uit hun zaken zijn opgeroepen. Het verschil is dat aan u gevraagd wordt slechts drie dagen dienst te nemen, ihaar dan vrijwillig en in een leger dat Gods besten zegen gaat af smeken. Uw besluit moet vast staan. Het kost waar schijnlijk eenige moeite, opoffering, mogelijk een zelfoverwinning, doch het resultaat zal des te grooter zijn. Voor inlichtingen wende men zich tot den heer P. H. Borghouts, Kenaustraat 5 b. Op den Wagenweg tusschen de Spanjaards laan en de Van Oldebarneveldtlaan stond gis terenmiddag om vijf uur een bestelwagen in de richting Heemstede, waarvan de bestuurder naar Haarlem wilde terugkeeren. Hij stak daar toe zijn richtingaanwijzer uit en liet een paar auto's passeeren. Toen hij eindelijk zijn wagen den weg overstuurde, was deze echter nog niet vrij. Een motorrijwiel, bestuurd door een inwo ner uit Nieuwer-Amstel, botste tegen den be stelauto op. De motor werd totaal vernield. De bestuurder kreeg ontvellingen aan de rechter hand en klaagde over pijn in het rechterbeen. Zijn vrouw, die op de duo was gezeten had pijn in het hoofd. O. D. verleende de eerste hulp; na een onderzoek in het Diakonessenhuis kon den beiden naar huis worden vervoerd. Tegen den bestuurder van den bestelauto is proces verbaal opgemaakt. In de afgeloopen week daalde het aantal werkloozen met 75. In dezelfde week van verleden jaar ging het cijfer ook iets omlaag. De totaalindruk van de werkloosheid in onze stad is niet ongunstig, zoo vertelde men ons. Er zijn 573 werkloozen minder dan in 1938, nog 52 minder dan in 1933 en 346 minder dan in 1932. Gisterenavond, ongeveer een half uur voor middernacht, raakte op de Turfmarkt een mo torrijwiel bij het aanzetten van den motor in brand. Door twee brandweerlieden werden de vlammen met zand gebluscht. De motor werd grootendeels vernield. Persoonlijke ongelukken kwamen niet voor. Zij waren van de politie. Wanneer men te genwoordig nog in de meening verkeert, dat een boer maar allés gelooft en men hem van alles kan wijsmaken, kan men zich daarin toch deerlijk vergissen. Dit ondervonden gisternacht nog twee heeren, die op een zeer ongewoon uur bij een landbouwer uit de Haarlemmermeer aanbelden. Het zal ongeveer één uur zijn geweest, dat de landbouwer R. aan den Aalsmeerderdijk wak ker werd doordat aan de deur werd gebeld. Toen dit nogmaals werd herhaald, trok R. de allernoodigste kleedingstukken aan en ging naar beneden en ontbloot de deur. Voor de deur stonden twee heeren, die voorgaven van de politie te komen. Zij kwamen vijftig liter ben zine halen ten behoeve van de militairen. De heer R. vroeg om de papieren, waaruit hij zou kunnen opmaken, dat de heeren het recht hadden, dit te komen halen. De heeren hadden geen papieren bij zich, doch raadden den heer R. aan het gevraagde maar spoedig te geven, daar hij anders last zou krijgen met de militaire overheid. Inmiddels was ook de echtgenoote van R. naar benedengekomen en fluisterde haar man na dat zij het laatste mede had aangehoord iets in het oor. Of zij dit iets te hard heeft gezegd, weet men niet, maar de heeren vonden het plotseling den hoogsten tijd, om nog heelhuids het erf te ver laten, zij het dan zonder benzine. Nog voordat R. iets had kunnen doen, waren de twee in de duisternis verdwenen. R. zal evenwel van de militaire overheid geen last on dervinden. De Katholieke Universiteit steunen is een praktisch apostolaat en een ware Kruistocht voor weten schap en geloof. De Tijd schrijft: Bij de a.s. politieke gedaehtenwisseling, die in het werk van de afdeelingen der Tweede Kamer reeds is begonnen, zal onvermijdelijk ook de kwestie van de Nederlandsche diplomatieke vertegenwoor diging bij het Vaticaan in behandeling komen. En wij zijn van meening, dat die kwestie nu ook moet worden opgelost. In het begin van dit jaar, bij de kroning van paus Pius XII, hebben wij het zon derlinge feit beleefd, dat Nederland als eenige in de rij der beschaafde naties ont brak. Het was een blamage, waarvoor slechts diegenen ongevoelig konden zijn, die meenen, dat de internationale verhou dingen alleen van koopen en verkoopen aan elkaar hangen. Intusschen is de oorlog, die toen reeds van nabij dreigde, uitgebroken. Nederland heeft getracht zijn moreel prestige dat door die episode niet gestegen was ten gunste van den vrede aan te wenden. Het is vergeefsch geweest; maar het getuigt zeker van de hooge opvatting, die het Staatshoofd en de Regeering van Neder land hebben van de betrekkingen tusschen de naties en van de betee'kenis, die daarin aan een moreel gezag toekomt. Ook voor het moreele gezag van het Va ticaan tusschen de volken zal het de Re geering in dezen tijd dus niet aan waar deering ontbreken. De beteekenis van het Vaticaan als diplomatiek middelpunt is daarmee echter niet uitgeput. Hoe meer de betrekkingen tusschen verschillende naties worden geschokt en verward, des te belangrijker wordt uiteraard een centrum, waar alle nog samenkomen, en dat zelfs steeds op den vrede gericht is en elke vre- deskans waakzaam zal waarnemen. Niemand kan er dan ook aan twijfelen, dat herstel van onze diplomatieke vertegen woordiging bij den H. Stoel, altijd een nationaal belang, nu een onmiddellijk dringende eisch is. De Regeering heeft zich dit voorjaar van de zaak afgemaakt, door in antwoord op de vraag van dr. Deckers aangaande de afwezigheid eener Nederlandsche vertegen woordiging bij de pauskroning te verklaren, dat de Tweede Kamer in 1925 en '26 de gelden voor een gezantschap bij den H. Stoel heeft geweigerd en dat „van een gewijzigd inzicht in dezen zin, dat de Kamer vertegenwoordiging bij het Vaticaan erkent als een zaak van nationaal belang, sinds dien niet is gebleken". Geheel juist is deze opvatting niet, daar de onthouding van de gelden door de Kamer in 1925 niet uitging van een zakelijk oordeel over het nationale belang, maar van een politieke speculatie tegen de Coa litie. Wat daar echter van zij, deze aan gelegenheid mag niet langer blijven liggen alleen omdat de een den ander het initia tief toeschuiven wil, en evenmin, omdat men het water van onze parlementaire ver houdingen, dat pas een stormpje heeft doorgemaakt, liever niet wil verstoren. Wie meenen zou, dat een voorstel tot herstel van het gezantschap bij het Vaticaan een knuppel in het hoenderhok zou werpen, kan dat slechts gelooven in de veronder stelling, dat Parlement en Regeering samen inderdaad met een hoenderhok gelijk te stellen zijn, inzooverre een algemeen als Moeizaam, de viool tegen zich aangedrukt, suk kelt een oude violist met gebogen hoofd voort, worstelend tegen den wind, die zijn zilveren, ver waarloosden baard als twee strengen om zijn hals legt. Het gaat zoo niet meer, denkt de oude muzi kant. Ik zal naar het Tehuis voor ouden van Dagen moeten, wil ik nog langer leven. Hij huivert. Het gesticht! Dit is het laatste. Even staat hij stil. Hij moet een oogenblik rus ten. Nu heft hij het grijze hoofd op en strijkt zijn baard in de oude voegen. De vermoeide oogen staren langs den weg. Ginds ligt het park. Van daag zal hij daar, aan den ingang, zijn geluk beproeven. Het is mooi weer, al staat er een flinke bries. De menschen trotseeren den wind. Als de zon maar schijnt, dan verlaten ze weer hun woning en velen maken een wandeling door het prachtige uitgestrekte park. De violist heeft van de overheid toestemming zich hier of daar te vestigen, ten einde zijn kost te kunnen verdienen. De laatste dagen was het treurig: geen sterveling op straat. Alleen jach tende, gehaaste menschen, die hem voorbijsnel den en geen tijd schenen te hebben om een geld stukje in zijn hoed te werpen. De ontvangst was schraal geweest, zóó miniem, dat hij honger moest lijden, want het ouderdomspensioen, dat hij ontvangen had, was al lang besteed. En om dat het niet de eerste maal was dat de honger in hem knaagde en hij gebrek leed, heeft hij gedacht: ik zal naar het Gesticht moeten, wil ik nog langer leven. Zóó gaat het niet meer Wankelend gaat hij verder en als hij langs den schouwburg komt, waar hij als violist aan het orkest verbonden was, ziet hij zich weer in zijn jonge jaren terug. Nogmaals blijft hij staan, nu leunend tegen het groote begouw, waaraan voor hem zulke heerlijke herinneringen verbon den zijn. Daar heeft hij ook Yvonne leeren ken nen. Ze was als tooneelspeelster aangewezen voor kleine rollen, maar toen zij trouwden, nam ze er geen deel meer aan. Zij was niet sterk en dikwijls ziek. Zeer veel geld had hij voor haar aan dokter en apotheker moeten betalen en na vele jaren sukkelen was ze hem ontnomen. Hü voelde zich sindsdien eenzaam en verlaten en zocht afleiding in het gezelschap van andere artisten. Langzaamaan was het bergaf met hem gegaan. Hij verwaarloosde zich en kreeg zijn ontslag. Toen begon het zoeken naar een andere plaats. In een café van minderen rang kon hij zich eindelijk bij een orkest aansluiten. Maar ook daar kwam na een paar jaren verandering en hij stond weer op straat. Toen ging het nog verder de helling af en weldra bleef hem niets meer over dan langs de straat te gaan met zijn viool, om in zijn onderhoud te kunnen voorzien. En aldus was hij tot den ouderdom van zeventig jaar gekomen. Hij bewoonde een zolderkamertje en als zijn beurs het hem veroorloofde, gebruikte hij in een kroegje 'n sober maal. Overigens moest hij zich tevreden stellen met een snee droog brood en een glas melk of water, naar gelang zijn ver diensten. Maar nu ging het werkelijk niet langer, daar van is hij overtuigd. Na even met zijn gedachten in het verleden vertoefd te hebben, herneemt hij zijn weg. Weldra is hij bij het park. Hoewel het pas 10 uur is, zijn er op dezen prachtigen zonnigen dag, de eerste na vele regendagen, al veel wandelaars. De oude violist zoekt zich een geschikt plaatsje aan den hoofdingang en zet een melodie in, ge heel in stemming met den mooien lentedag. Het schijnt dat hij al zijn talent aanwendt als wil hij voor den laatsten keer zijn kunst toonen. Men blijft staan om te luisteren en me nig geldstukje wordt in zijn afgedragen versle ten hoed gedeponeerd. Het is een bijzondere dag vandaag. Hij is te vreden. Er schiet wel een warm hapje over. Ik zal weer rijk zijn, denkt hij, en het Gesticht heb ik niet noodig. Er komt een oude dame aan, geleund op den arm van een jong meisje. Ze blijft staan. Blijk baar is zij blind. De grijze violist kijkt haar on willekeurig aan. Hij verscherpt zijn blik door zijn oogen eenigszins toe te knijpen: er is iets in het wezen van die oude, statige dame, dat hem bekend voorkomt. Ze doet hem aan zijn moeder denken en aan zijn zuster, die het even beeld was van hun moeder. Hoe menigmaal heb ben Lize en hij niet samen muziek gemaakt! Zij piano, hij viool. Weer komen dierbare herin neringen, nu van het ouderlijk j"" ",M"| huis, en als I l werktuiglijk zet l j hij, na zijn lied ben ontmoeting i geëindigd te heb- ben. „Het gebed f van een Jonk- vrouw" in dat destijds het lijfstukje van Lize was. Met nog meer aandacht luistert de oude dame. Een rilling gaat door haar heen. Ze voelt dat ze bleek wordt. Als het ten einde is, vraagt ze aan haar kleindochter: „Hoe ziet die violist er uit, Greetje?" „Hij is oud en haveloos gekleed en heeft een langen baard." „Is..,, hij groot?" „Ja, hij moet groot zijn, maar zijn rug is gebogen." „Zou je eens willen vragen hoe hij heet, kind? En stop hem dit geld in de hand." Het meisje voldoet aan het verlangen van haar grootmoeder. „Wie stelt er belang in mijn naam?" vraagt hij verwonderd. „Mijn grootmoeder daar: mevrouw v. Lansen," wijst Greta. „Lize!" schrikt hij. Nu is hij er zeker van dat zij zijn zuster is. „Grootmoeder is al twee jaar blind," fluistert het meisje. „Maar u bent oom Bert, over wien grootmoeder zoo dikwijls spreekt," zegt Greta glimlachend en met overtuiging. Ze denkt: wat zal grootmoe blij zijn, dat zij hem weergevonden heeft. „Zegzeg dat ik een vreemdeling ben," verzoekt hij dringend. „Zij mag niet weten dat ik hier sta alsals een bedelaar. Dit mogen wij haar niet aandoen." „Zij zal u wel helpen, oom Bert," belooft Greta. „Neen, dat wil ik niet," zegt hij stug. IJlings neemt hij zijn hoed en verdwijnt zoo vlug zijn stramme beenen het hem toelaten. Hij gaat terug naar zijn kamertje waar hij alles gereed maakt voor zijn vertrek naar het Gesticht, want hij wil voorkomen dat zijn zuster hem nog ooit als straatmuzikant hoort spelen. Maar deze heeft maatregelen genomen om hem een beter leven te bereiden. Als hij een paar dagen in het Tehuis voor ouden van Dagen is, brengt zij hem een bezoek. De oude violist geeft zich gewonnen en zal zijn laatste dager, slijten in een Rusthuis, waar hij, door zijn afkomst, zich beter thuis zal voelen. (Nadruk verboden) redelijk erkend voorstel er geen kans zou maken op een redelijke behandeling. „Wij zouden onzenvrienden willen adviseeren, nu toch eens goed in te zien, dat de Katholieken nóch de Katholieke Kerk in Nederland ook maar eenig belang bij het gezantschap bij den H. Stoel hebben. Een nauwgezet onderzoek zal hen daarvan ten volle kunnen overtuigen. Zij hebben daarbij geen ander be lang dan ieder ander Nederlander, n.m. een nationaal belang, zooals wij dat hebben bij het gezantschap te Parijs, te Londen enz. Daarom ook kon een liberaal man als minister van Karnebeek er met volle over tuiging voor spreken. Maar wanneer dit nu vaststaat, laat men dan dit nationaal be lang nietaan den waan van een klein kiezersdeel offeren". Zoo schreef men reeds in 1924, en dit geldt nog heden. Dat de Kamer, of sommige partijen, nog bang zijn voor de tyrannie van de bekende 2 of 3 proeent, gelooven wij niet. Wanneer zij dan ook ongedaan zou laten, wat de groote meerderheid in het nationaal belang gewenscht acht, zou dat slechts een be schamend blijk kunnen zijn van gebrek aan initiatief en aan efficiency. Wij hopen, dat het tegendeel het geval zal zijn. En wij meenen, dat de katholieken zoo noodig zelf dit initiatief moeten nemen. Zij mogen zich van het voorstaan der lands belangen, zooals zij die erkennen, niet laten afhouden door een flauwe vrees voor den schijn. Opeens kwam Flip op een idee. „Ga maar met ons mee, Peter," zie hij, „we zijn op reis naar ooievaarsland en we kunnen er nog best een reisgenoot bij gebruiken, nietwaar Wip?" „O, best," zei Peter, ,jk zal me graag bü jullie aansluiten hoor!" „Maar zou 't niet gemakkelijker zijn als jullie op mijn schouders gingen zitten? Ik krijg een stijven nek van dat naar beneden kijken." Zoo gezegd zoo gedaan. „En hoe komen we nu in dat bewuste land?" Flip haalde den steen voor den dag en vertelde de geschiedenis daarvan. Toen gingen ze op weg. In 't begin schoten ze niet zoo vlug op, want Peter was nog erg stijf, maar langzamerhand werd dat beter. En de steen rolde steeds verder. Af en toe liet Peter zich neervallen om zijn stijve beenen een oogen blik rust te gunnen. Zoo ging het verder, totdat het bosch ineens ophield en ze voor een groot stuk land stonden. 16 De overheid hecht niet veel gewicht aan öien man. Zij noemt hem „den grooten onbe kende", „het fantoom van zoovele crimineele Zaken". Van den beginne af was zü overtuigd, dat hij enkel in Ida's verbeelding bestond. Om die reden werd het spoor dan ook niet gevolgd. Dat weet ik. Voor mij een prikkel om het des te scherper na te gaan. De man is geen hersenschim van Ida's verbeelding: hij bestaat in levenden lijve. Ik heb twee personen ontdekt, die hem gezien hebben. Een lamme jongen, die foor 't raam zat en duidelijk zag, dat hij de beek achter de Pastorieweide overstak en aan den overkant den weg naar Winkel insloeg U bedoelt waarschijnlijk Flori, den zoon Van de werkster Berko, die net ver van de beek Woont? Ja. De jongen is veertien jaar oud en zeer verstandig. Hij heeft me een goed signale ment gegeven, met behulp waarvan ik te Win kel een tweeden persoon vond, die den man een uur later op den weg door het woud in een auto zag stappen. Die persoon is de oude „Kropfjool"; die bijnaam is u misschien be kend. O ja! Maar als getuige zal de sukkelaar u niet veel helpen: hij is half idioot. Ook dót weet ik, en ik hoop, dat 't niet noodig zal zijn, hem voor de rechtbank nog maals een verhoor af te nemen, dat mij reeds zooveel moeite en geduld heeft gekost.... In ieder geval was 't voor mij veel waard, op de eerste plaats den weg te vinden, dien de ver moedelijke moordenaar insloeg na de misdaad te hebben gepleegd en ten tweede vast te stel len, dat hij niet per spoor, doch met een auto de vlucht heeft genomen. Kolbried kreeg nu 'n beetje' respect voor Silas Hempel. Deze zag er thans ook niet meer zoo onbeteekenend uit. Dan hebt u inderdaad belangrijke dingen ontdekt, moest de notaris bekennen. Och, eenvoudig 'n basis voor verdere na sporingen, méér nietIk ben u komen opzoe ken, notaris, om u zekere inlichtingen aan gaande het testament te vragen. Gelooft u dat er inderdaad een uiterste wilsbeschikking be staat? Daarvan ben ik overtuigd. De majoor heeft er tegenover mij dikwijls op gezinspeeld en zijn knecht weet er nog meer van dan ik. Martin Odörfer is nu bij mij in dienst. Wilt u hem nog eens ondervragen Later, vóórdat ik wegga. Nu zou ik nog gaarne van u weten, of u vermoedt, ten gunste van wien het gemaakt was. Heel zeker ten gunste van de familie Eltz. Goed. Deze kan er dus geen belang bij hebben gehad, het te laten verdwijnen. Mis schien de moordenaar. Dat geloof ik niet. Want alleen Emil Sochor, de neef van den majoor, kon feitelijk belang hebben bij de verdwijning van het testament, want die verdwijning moest hem tot wettig erfgenaam maken. Als ik mij niet ver gis, valt zijn persoon geheel buiten den kring van eventueele vermoedens. Waarom? Omdat hem én in materieel èn in mo reel opzicht de mogelijkheid tot de daad ont brak. Sinds jaren was er geen omgang meer tusschen den majoor en zijn familie, 't Zou dus voor Emil Sochor beslist onmogelijk zijn geweest, zich een sleutel op de voordeur te ver schaffen of daar hij niet wist, hoe Winkler zijn dag regelde voor het plegen van den moord juist het oogenblik te kiezen, waarop de majoor alléén was. Bovendien: Sochor is wel is waar geen sympathiek mensch, maar toch ook geen misdadiger. Zijn maatschappelijke positie is, zooal niet schitterend, dan toch be hoorlijk, en zijn zaken gaan, rekening gehouden met de omstandigheden, niet slecht. De familie leeft geenszins op grooten voet. Kortom: naar mijn oordeel kan men Emil Sochor redelijker wijze niet verdenken. Trouwens, naar ik toeval lig vernam, heeft hij bij zijn ondervraging 'n degelijk alibi aangevoerd. Is u volkomen zeker van alles, wat u mij daar hebt verteld, notaris? Ja. Ik weet het uit de beste bron van Mr. Lörs. Want ook de justitie heeft in die richting nauwkeurig geïnformeerd. Die Sochor heeft óók de begrafenis bijge woond? Ja. Vervolgens ging hij Mr. Lörs opzoeken, vroeg, of er een testament bestond en gaf kennis van zijn erfrecht, voor 't geval, dat het testament niet te voorschijn zou komen. Hempel dacht even na, schudde toen het hoofd en zei: Neen, u hebt gelijk. Volgens hetgeen u mij aangaande mijnheer Sochor hebt medegedeeld, moet hij als dader worden uitgeschakeld. Niet minder onwaarschijnlijk lijkt het, dat hij na den moord het testament zou hebben wegge nomen. want sinds den dag der misdaad is 't huis verzegeld. Wij moeten dus aannemen, dat de majoor onlangs het testament nog zelf vernietigd heeft. Misschien naar aanleiding van zijn twist met Eberhard Eltz.... Mogelijk. Maar ik geloof 't niet. De oneenig- heid was niet zoo heel erg en ik ben overtuigd, dat Winkler het testament niet zou hebben vernietigd, alvorens een ander te hebben ge schreven: daarvoor was hij te bedachtzaam, te voorzichtig. Dus hoop ik steeds nog, dat het testament te voorschijn zal komen. XI Toen notaris Kolbried dienzelfden dag van tafel kwam en zijn kantoor binnentrad, vond hij in de wachtkamer een slank, in 't zwart ge kleed meisje. Sybille!.... roept hij uit, Hij voelt slechts dit: het urn:, met zooveel ongeduld verbeid, is gekomen; het uur, waar voor hij nu toch siddert, omdat het over de toekomst, over 't geluk van geheel zijn volgend leven moet beslissen. Hij leidt de jonge dame het kantoor binnen, biedt haar naast zijn bureau een stoel aan, en stottert: Ik wilde.... je vandaagvandaag na dekantoorurengaan opzoeken enennu voorkom je mij Ja, zegt Sibylle, die opvallend bleek is en vruchteloos poogt, haar ontroering te verber gen, ik ben gekomen omdat ik over een uur Vriebusweiler verlaat enniet in tegen woordigheid van anderen afscheid van u wilde nemen. je.... je wilt.... Vriebusweiler verlaten? Ik moet. 't Hoofd der school staat aan onaangenaamheden bloot en dat wil ik niet. Met toestemming van den schoolopziener wis selen mijn vriendin Marie Weit en ik onze plaatsen. Zij wordt onderwijzeres te Vriebus weiler en ik ga haar vervangen te St. Anna. In dat dorpje midden in de bergen wonen slechts arme boeren, die zoo hard moeten tobben voor het dagelijksch brood, dat zij zich niet bekommeren om hetgeen er in de wereld ge beurt. Ik mag dus hopen, te St. Anna rust te zullen vinden Zij zwijgt. Ook Kolbried brengt geen woord over de lippen.Zij wil dus weg, zich met terwoon in dat afgelegen dorp gaan vestigen... Ha is ontsteld, verbijsterd, Zijn veelzeggend zwijgen treft Sibylle pijnlijk. Eindelijk gaat zij voort: En nu kom ik u nog eens van ganscher harte danken voor al het goede, dat ik steeds van u hebt genoten. De herinnering daaraan zal mij vergezellen als een lichtstraal uit schoone dagen, die misschien nimmer terug keeren. U zijt altijd zoo goed, zoo hartelijk voor mij geweest, oom Kolbried. En u weet, u moet weten, dat ik nu geen ijdele woorden spreek, maar woorden, die opwellen uit het diepste van mijn hart! Terwijl zij sprak, was haar toon aldoor vrijer en warmer geworden. Nu staat zij op. Maar plotseling wijkt Kolbried's verbijstering en maakt plaats voor een storm van hartstoch telijke gevoelens. Sibylleneen, je mag niet vertrekken. Weet je dan niet, hoe vurig ik je liefheb? En reeds zoolang en zoo hartstochtelijk! Ik heb 't altijd in mijn hart verborgen gehouden; ik heb 't nooit gewaagd, er van -te spreken, omdat ik 'n oude man ben en jij 'n meisje in den bloei van je leven, zoo jongzoo jong! Maar nuSibyllenuzou je niet een beetje van mij kunnen houden? Zou je het van je kunnen verkrijgen, niet in den vreemde, maar onder mijn dak en aan mijn hart een nieuw tehuis te zoeken voor je zelf en voor je fami lie?Daardoor zou je mij tot den gelukkig sten man ter wereld maken. Zijn blik blijft met liefdevol en smeekend verlangen op haar gevestigd. .(Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 9