Vastgestelde prijs en
kwaliteit.
Uw winkelier heeft
<SfCdvM&aal van den da§
Kabouter Flip en zijn vriendje Wip
DE_ONBEKENDE
KOMT NAAR HAARLEM
HET GEZANTSCHAP
BI] DEN H STOEL
in de kapel
Jhr. Mollerus vertelde van de
schoonheden van onze stad
door den Phohi-zender
JUFFROUW LIEP ACHTERUIT
Toestanden kunnen zich
blijft wat hij was.
wijzigen, Falcon
Van F. 19.75 af worden Falcon-jessen en
mantels verkocht in Egyptische katoen. Van
F. 22.50 af in gabardine, in tweed, in kameelhaar,
in effen, in alle modellen, kleuren en dessins.
Van F. 19.75 af koopt U een jas of mantel
met alle eigenschappen, die Falcon beroemd
hebben gemaakt.
De prijzen zijn in overeenstemming met de
richtlijnen, die de Regeering in het algemeen
belang getrokken heeft, voor het geheele land
vastgesteld. Het Falcon etiket en het Falcon
certificaat geven U de zekerheid, dat U on
mogelijk teveel kunt betalen.
Ook nu weer 'n midden
standsretraite
De weg was nog niet vrij
WERKLOOSHEIDSCIJFER
NIET ONGUNSTIG
MOTOR VLOOG IN BRAND
HAARLEMMERMEER
DOOR A. HRUSCHKA
STAD
Ter aanvulling van het verslag, dat wij
gisteren gaven van de Phohi-uitzending,
Waarin de stad Haarlem het woord richtte
tot de bewoners van Insulinde, drukken wij
hieronder uitgebreider de redevoering af, die
jhr dr. J. c. Mollerus, secretaris van de
Kamer van Koophandel, voor de microfoon
hield.
Hij vertelde over Haarlem veel wetens-
Waardigs en een groot aantal interessante
dingen; 't zou ons dan ook niets verwonderen
of er zullen nog meerdere oer-Haarlemmers
gevonden worden, die van dit alles weinig of
niets weten. Het is daarom, dat wij hem
hier nogmaals aan het woord laten.
Jhr. Mollerus sprak over de architectonische
schoonheden en de kunstschatten van Haarlem-
Een stad, die zoo bekend is door haar aantrek
kelijkheid voor den toerist en haar bewoners,
hioet wel veel te bieden hebben. Dat is dan
ook zoo, al dient men in het oog te houden,
dat Haarlem geen stad is waar de tijd stil heeft
Bestaan. Et' zijn nog gedeelten vol sfeer, straatjes
en Pleintjes en hofjes, maar zij bepalen het ka
rakter van de stad niet. Haarlem is een stad,
die leeft. Er zijn moderne winkelstraten. Het
juist die afwisseling tusschen oud en nieuw,
die aan de stad haar bekoring geeft.
Jhr. Mollerus vertelde den bewoners van ons
Insulinde van de St. Bavokerk op de Groote
Markt, een prachtig voorbeeld van de bouw
kunst uit de veertiende en vijftiende eeuw, met
het orgel, dat eens het grootste van Europa
was, met den klokketoren van waaruit beiaar
diers van wereldvermaardheid klanken strooien
over de Groote Markt, het hart van Haarlem.
Ook het meesterwerk van Lieven de Key, de
Vleeschhal, met welks restauratie men thans
reeds goeddeels gevorderd is, werd door jhr.
Mollerus genoemd, evenals het stadhuis, waar
van het oudste gedeelte reeds in de dertiende
eeuw gebouwd werd.
In de groote hal met de enorme koperen
EUWS
„aarsluchters en gebrandschilderde ramen, le
ven de eeuwen voort. Op dezelfde Groote Markt
staat nog de Hoofdwacht, een gebouw van groo
te bekendheid in den lande.
Er is echter niet alleen op de Groote Markt
en rondom de Groote Markt oud-schoon te ge
nieten, er zijn zooveel punten in de stad, die
aan haar roemrijke geschiedenis herinneren.
Het Groot-Heiligland b.v. met zijn lange rij
Oud-Hollandsche trapgeveltjes, het Frans Hals
museum, dat vroeger een Oude Mannenhuis
was, het Waaggebouw aan het schilderachtige
Spaarne, tal van oude geveltjes en vele, zeer
vele hofjes. Sommige van deze liggen aan de
hoofdstraten, maar andere bevinden zich in
zalige rust aan verdroomde pleintjes of stille,
straten. En dan is er nog de Amsterdamsche
Poort, dan staat er nog de Bakenesserkerk en
er zijn nog zoovele andere gebouwen, die aan
het verleden herinneren.
Haarlem is Hollands oudste kunstcentrum.
Hier worden tal van beroemde werken bewaard.
Het telt musea van een wereldnaam, zooals het
Frans Halsmuseum, de Teylerstichting, het Bis
schoppelijk Museum.
Zeer snel is de stad in de laatste tientallen
jaren gegroeid. Groot was vooral de aantrek
kingskracht op forensen. De nieuwe buitenwij
ken, die de een aa de ander verrezen, werden
harmonisch opgebouwd, temidden van het aan
wezige natuurschoon.
Een goeden naam heeft Haarlem ook als on-
derwijsstad. Reeds lang geleden heeft zij begre
pen, dat zij aan haar reputatie verplicht was
voor goed onderwijs te zorgen.
Wie Haarlem niet kent verzuime niet deze
stad bij zijn komst in Holland een bezoek te
brengen. Wie Haarlem reeds van vroeger kent,
vernieuwe de kennismaking.
Ook de burgemeester, dr. J. E. Baron de Vos
van Steenwijk en wethouder W. J. B. van
Liemt, voorzitter van Haarlems Bloei, hebben
voor de Phohi-microfoon het woord gevoerd
in de uitzending in de serie, die de Phohi voor
de Algemeene Nederlandsche Vereeniging voor
Vreemdelingenverkeer organiseert. Op hun rede
voeringen komen wij nog nader terug.
Om half drie gisterenmiddag ging een 45-
jarige dame, die over den rijweg van de Nieuwe
Gracht liep, plotseling achteruit loopen. Zij
kwam daardoor in aanraking met een personen-
$a#c4m.
we Al HtKüROOf
auto. Door de botsing schoot haar knie uit het
lid. Na door een militairen dokter te zijn be
handeld, kon zij met den auto, tegen welken
zij was opgeloopen, naar haar woning worden
gebracht.
Ook dit jaar zal weer de jaarlijksche midden
standsretraite worden gehouden en wel in het
retraitehuis te Bergen (N.H.). De retraite duurt
van 17 tot 20 October.
Het comité schrijft hierover in een circulaire
het volgende:
Het lijkt ons, gelet op de wel zeer bijzondere
tijdsomstandigheden, geheel overbodig om tal
van argumenten naar voren te brengen waarom
een groote deelname aan deze retraite niet al
leen gewenscht maar noodzakelijk is.
Een ieder zal thans wel inzien dat de tot nu
toe zoo veelvuldig opgegeven reden van verhin
dering „ik kan onmogelijk uit mijn zaak ge
mist worden" voor 99 pCt. vervallen is, wan
neer u althans links en rechts om u heen ziet
naar uw collega's die noodgedwongen, en voor
hoe lang, uit hun zaken zijn opgeroepen. Het
verschil is dat aan u gevraagd wordt slechts drie
dagen dienst te nemen, ihaar dan vrijwillig en
in een leger dat Gods besten zegen gaat af
smeken.
Uw besluit moet vast staan. Het kost waar
schijnlijk eenige moeite, opoffering, mogelijk
een zelfoverwinning, doch het resultaat zal des
te grooter zijn.
Voor inlichtingen wende men zich tot den
heer P. H. Borghouts, Kenaustraat 5 b.
Op den Wagenweg tusschen de Spanjaards
laan en de Van Oldebarneveldtlaan stond gis
terenmiddag om vijf uur een bestelwagen in de
richting Heemstede, waarvan de bestuurder
naar Haarlem wilde terugkeeren. Hij stak daar
toe zijn richtingaanwijzer uit en liet een paar
auto's passeeren. Toen hij eindelijk zijn wagen
den weg overstuurde, was deze echter nog niet
vrij. Een motorrijwiel, bestuurd door een inwo
ner uit Nieuwer-Amstel, botste tegen den be
stelauto op. De motor werd totaal vernield. De
bestuurder kreeg ontvellingen aan de rechter
hand en klaagde over pijn in het rechterbeen.
Zijn vrouw, die op de duo was gezeten had pijn
in het hoofd. O. D. verleende de eerste hulp;
na een onderzoek in het Diakonessenhuis kon
den beiden naar huis worden vervoerd. Tegen
den bestuurder van den bestelauto is proces
verbaal opgemaakt.
In de afgeloopen week daalde het aantal
werkloozen met 75.
In dezelfde week van verleden jaar ging
het cijfer ook iets omlaag. De totaalindruk van
de werkloosheid in onze stad is niet ongunstig,
zoo vertelde men ons. Er zijn 573 werkloozen
minder dan in 1938, nog 52 minder dan in 1933
en 346 minder dan in 1932.
Gisterenavond, ongeveer een half uur voor
middernacht, raakte op de Turfmarkt een mo
torrijwiel bij het aanzetten van den motor in
brand. Door twee brandweerlieden werden de
vlammen met zand gebluscht. De motor werd
grootendeels vernield. Persoonlijke ongelukken
kwamen niet voor.
Zij waren van de politie. Wanneer men te
genwoordig nog in de meening verkeert, dat
een boer maar allés gelooft en men hem van
alles kan wijsmaken, kan men zich daarin toch
deerlijk vergissen. Dit ondervonden gisternacht
nog twee heeren, die op een zeer ongewoon uur
bij een landbouwer uit de Haarlemmermeer
aanbelden.
Het zal ongeveer één uur zijn geweest, dat de
landbouwer R. aan den Aalsmeerderdijk wak
ker werd doordat aan de deur werd gebeld.
Toen dit nogmaals werd herhaald, trok R. de
allernoodigste kleedingstukken aan en ging
naar beneden en ontbloot de deur. Voor de deur
stonden twee heeren, die voorgaven van de
politie te komen. Zij kwamen vijftig liter ben
zine halen ten behoeve van de militairen.
De heer R. vroeg om de papieren, waaruit hij
zou kunnen opmaken, dat de heeren het recht
hadden, dit te komen halen. De heeren hadden
geen papieren bij zich, doch raadden den heer
R. aan het gevraagde maar spoedig te geven,
daar hij anders last zou krijgen met de militaire
overheid.
Inmiddels was ook de echtgenoote van R. naar
benedengekomen en fluisterde haar man na
dat zij het laatste mede had aangehoord iets
in het oor.
Of zij dit iets te hard heeft gezegd, weet men
niet, maar de heeren vonden het plotseling den
hoogsten tijd, om nog heelhuids het erf te ver
laten, zij het dan zonder benzine.
Nog voordat R. iets had kunnen doen, waren
de twee in de duisternis verdwenen. R. zal
evenwel van de militaire overheid geen last on
dervinden.
De Katholieke Universiteit steunen
is een praktisch apostolaat en
een ware Kruistocht voor weten
schap en geloof.
De Tijd schrijft:
Bij de a.s. politieke gedaehtenwisseling,
die in het werk van de afdeelingen
der Tweede Kamer reeds is begonnen,
zal onvermijdelijk ook de kwestie van de
Nederlandsche diplomatieke vertegenwoor
diging bij het Vaticaan in behandeling
komen. En wij zijn van meening, dat die
kwestie nu ook moet worden opgelost.
In het begin van dit jaar, bij de kroning
van paus Pius XII, hebben wij het zon
derlinge feit beleefd, dat Nederland als
eenige in de rij der beschaafde naties ont
brak. Het was een blamage, waarvoor
slechts diegenen ongevoelig konden zijn,
die meenen, dat de internationale verhou
dingen alleen van koopen en verkoopen aan
elkaar hangen.
Intusschen is de oorlog, die toen reeds
van nabij dreigde, uitgebroken. Nederland
heeft getracht zijn moreel prestige dat
door die episode niet gestegen was ten
gunste van den vrede aan te wenden. Het
is vergeefsch geweest; maar het getuigt
zeker van de hooge opvatting, die het
Staatshoofd en de Regeering van Neder
land hebben van de betrekkingen tusschen
de naties en van de betee'kenis, die daarin
aan een moreel gezag toekomt.
Ook voor het moreele gezag van het Va
ticaan tusschen de volken zal het de Re
geering in dezen tijd dus niet aan waar
deering ontbreken. De beteekenis van het
Vaticaan als diplomatiek middelpunt is
daarmee echter niet uitgeput. Hoe meer
de betrekkingen tusschen verschillende
naties worden geschokt en verward, des te
belangrijker wordt uiteraard een centrum,
waar alle nog samenkomen, en dat zelfs
steeds op den vrede gericht is en elke vre-
deskans waakzaam zal waarnemen.
Niemand kan er dan ook aan twijfelen,
dat herstel van onze diplomatieke vertegen
woordiging bij den H. Stoel, altijd een
nationaal belang, nu een onmiddellijk
dringende eisch is.
De Regeering heeft zich dit voorjaar van
de zaak afgemaakt, door in antwoord op
de vraag van dr. Deckers aangaande de
afwezigheid eener Nederlandsche vertegen
woordiging bij de pauskroning te verklaren,
dat de Tweede Kamer in 1925 en '26 de
gelden voor een gezantschap bij den
H. Stoel heeft geweigerd en dat „van een
gewijzigd inzicht in dezen zin, dat de Kamer
vertegenwoordiging bij het Vaticaan erkent
als een zaak van nationaal belang, sinds
dien niet is gebleken".
Geheel juist is deze opvatting niet, daar
de onthouding van de gelden door de
Kamer in 1925 niet uitging van een zakelijk
oordeel over het nationale belang, maar
van een politieke speculatie tegen de Coa
litie. Wat daar echter van zij, deze aan
gelegenheid mag niet langer blijven liggen
alleen omdat de een den ander het initia
tief toeschuiven wil, en evenmin, omdat
men het water van onze parlementaire ver
houdingen, dat pas een stormpje heeft
doorgemaakt, liever niet wil verstoren. Wie
meenen zou, dat een voorstel tot herstel
van het gezantschap bij het Vaticaan een
knuppel in het hoenderhok zou werpen,
kan dat slechts gelooven in de veronder
stelling, dat Parlement en Regeering samen
inderdaad met een hoenderhok gelijk te
stellen zijn, inzooverre een algemeen als
Moeizaam, de viool tegen zich aangedrukt, suk
kelt een oude violist met gebogen hoofd voort,
worstelend tegen den wind, die zijn zilveren, ver
waarloosden baard als twee strengen om zijn
hals legt.
Het gaat zoo niet meer, denkt de oude muzi
kant. Ik zal naar het Tehuis voor ouden van
Dagen moeten, wil ik nog langer leven.
Hij huivert. Het gesticht! Dit is het laatste.
Even staat hij stil. Hij moet een oogenblik rus
ten. Nu heft hij het grijze hoofd op en strijkt zijn
baard in de oude voegen. De vermoeide oogen
staren langs den weg. Ginds ligt het park. Van
daag zal hij daar, aan den ingang, zijn geluk
beproeven. Het is mooi weer, al staat er een
flinke bries. De menschen trotseeren den wind.
Als de zon maar schijnt, dan verlaten ze weer
hun woning en velen maken een wandeling door
het prachtige uitgestrekte park.
De violist heeft van de overheid toestemming
zich hier of daar te vestigen, ten einde zijn kost
te kunnen verdienen. De laatste dagen was het
treurig: geen sterveling op straat. Alleen jach
tende, gehaaste menschen, die hem voorbijsnel
den en geen tijd schenen te hebben om een geld
stukje in zijn hoed te werpen. De ontvangst was
schraal geweest, zóó miniem, dat hij honger
moest lijden, want het ouderdomspensioen, dat
hij ontvangen had, was al lang besteed. En om
dat het niet de eerste maal was dat de honger
in hem knaagde en hij gebrek leed, heeft hij
gedacht: ik zal naar het Gesticht moeten, wil ik
nog langer leven. Zóó gaat het niet meer
Wankelend gaat hij verder en als hij langs
den schouwburg komt, waar hij als violist aan
het orkest verbonden was, ziet hij zich weer in
zijn jonge jaren terug. Nogmaals blijft hij staan,
nu leunend tegen het groote begouw, waaraan
voor hem zulke heerlijke herinneringen verbon
den zijn. Daar heeft hij ook Yvonne leeren ken
nen. Ze was als tooneelspeelster aangewezen
voor kleine rollen, maar toen zij trouwden, nam
ze er geen deel meer aan. Zij was niet sterk
en dikwijls ziek. Zeer veel geld had hij voor
haar aan dokter en apotheker moeten betalen
en na vele jaren sukkelen was ze hem ontnomen.
Hü voelde zich sindsdien eenzaam en verlaten
en zocht afleiding in het gezelschap van andere
artisten. Langzaamaan was het bergaf met hem
gegaan. Hij verwaarloosde zich en kreeg zijn
ontslag.
Toen begon het zoeken naar een andere plaats.
In een café van minderen rang kon hij zich
eindelijk bij een orkest aansluiten. Maar ook
daar kwam na een paar jaren verandering en
hij stond weer op straat. Toen ging het nog
verder de helling af en weldra bleef hem niets
meer over dan langs de straat te gaan met zijn
viool, om in zijn onderhoud te kunnen voorzien.
En aldus was hij tot den ouderdom van zeventig
jaar gekomen.
Hij bewoonde een zolderkamertje en als zijn
beurs het hem veroorloofde, gebruikte hij in een
kroegje 'n sober maal. Overigens moest hij zich
tevreden stellen met een snee droog brood en
een glas melk of water, naar gelang zijn ver
diensten.
Maar nu ging het werkelijk niet langer, daar
van is hij overtuigd. Na even met zijn gedachten
in het verleden vertoefd te hebben, herneemt
hij zijn weg. Weldra is hij bij het park. Hoewel
het pas 10 uur is, zijn er op dezen prachtigen
zonnigen dag, de eerste na vele regendagen, al
veel wandelaars.
De oude violist zoekt zich een geschikt plaatsje
aan den hoofdingang en zet een melodie in, ge
heel in stemming met den mooien lentedag.
Het schijnt dat hij al zijn talent aanwendt
als wil hij voor den laatsten keer zijn kunst
toonen. Men blijft staan om te luisteren en me
nig geldstukje wordt in zijn afgedragen versle
ten hoed gedeponeerd.
Het is een bijzondere dag vandaag. Hij is te
vreden. Er schiet wel een warm hapje over.
Ik zal weer rijk zijn, denkt hij, en het Gesticht
heb ik niet noodig.
Er komt een oude dame aan, geleund op den
arm van een jong meisje. Ze blijft staan. Blijk
baar is zij blind. De grijze violist kijkt haar on
willekeurig aan. Hij verscherpt zijn blik door
zijn oogen eenigszins toe te knijpen: er is iets
in het wezen van die oude, statige dame, dat
hem bekend voorkomt. Ze doet hem aan zijn
moeder denken en aan zijn zuster, die het even
beeld was van hun moeder. Hoe menigmaal heb
ben Lize en hij niet samen muziek gemaakt!
Zij piano, hij viool. Weer komen dierbare herin
neringen, nu
van het ouderlijk j"" ",M"|
huis, en als I l
werktuiglijk zet l j
hij, na zijn lied ben ontmoeting i
geëindigd te heb-
ben. „Het gebed f
van een Jonk-
vrouw" in dat destijds het lijfstukje van Lize
was.
Met nog meer aandacht luistert de oude
dame. Een rilling gaat door haar heen. Ze voelt
dat ze bleek wordt. Als het ten einde is, vraagt
ze aan haar kleindochter: „Hoe ziet die violist
er uit, Greetje?"
„Hij is oud en haveloos gekleed en heeft een
langen baard."
„Is..,, hij groot?"
„Ja, hij moet groot zijn, maar zijn rug is
gebogen."
„Zou je eens willen vragen hoe hij heet, kind?
En stop hem dit geld in de hand."
Het meisje voldoet aan het verlangen van
haar grootmoeder.
„Wie stelt er belang in mijn naam?" vraagt
hij verwonderd.
„Mijn grootmoeder daar: mevrouw v. Lansen,"
wijst Greta.
„Lize!" schrikt hij. Nu is hij er zeker van dat
zij zijn zuster is.
„Grootmoeder is al twee jaar blind," fluistert
het meisje. „Maar u bent oom Bert, over wien
grootmoeder zoo dikwijls spreekt," zegt Greta
glimlachend en met overtuiging. Ze denkt: wat
zal grootmoe blij zijn, dat zij hem weergevonden
heeft.
„Zegzeg dat ik een vreemdeling ben,"
verzoekt hij dringend. „Zij mag niet weten dat
ik hier sta alsals een bedelaar. Dit mogen
wij haar niet aandoen."
„Zij zal u wel helpen, oom Bert," belooft Greta.
„Neen, dat wil ik niet," zegt hij stug. IJlings
neemt hij zijn hoed en verdwijnt zoo vlug zijn
stramme beenen het hem toelaten.
Hij gaat terug naar zijn kamertje waar hij
alles gereed maakt voor zijn vertrek naar het
Gesticht, want hij wil voorkomen dat zijn zuster
hem nog ooit als straatmuzikant hoort spelen.
Maar deze heeft maatregelen genomen om
hem een beter leven te bereiden. Als hij een paar
dagen in het Tehuis voor ouden van Dagen is,
brengt zij hem een bezoek. De oude violist geeft
zich gewonnen en zal zijn laatste dager, slijten
in een Rusthuis, waar hij, door zijn afkomst,
zich beter thuis zal voelen.
(Nadruk verboden)
redelijk erkend voorstel er geen kans zou
maken op een redelijke behandeling.
„Wij zouden onzenvrienden willen
adviseeren, nu toch eens goed in te zien,
dat de Katholieken nóch de Katholieke
Kerk in Nederland ook maar eenig belang
bij het gezantschap bij den H. Stoel hebben.
Een nauwgezet onderzoek zal hen daarvan
ten volle kunnen overtuigen.
Zij hebben daarbij geen ander be
lang dan ieder ander Nederlander, n.m.
een nationaal belang, zooals wij dat hebben
bij het gezantschap te Parijs, te Londen
enz. Daarom ook kon een liberaal man als
minister van Karnebeek er met volle over
tuiging voor spreken. Maar wanneer dit nu
vaststaat, laat men dan dit nationaal be
lang nietaan den waan van een klein
kiezersdeel offeren". Zoo schreef men reeds
in 1924, en dit geldt nog heden.
Dat de Kamer, of sommige partijen, nog
bang zijn voor de tyrannie van de bekende
2 of 3 proeent, gelooven wij niet. Wanneer
zij dan ook ongedaan zou laten, wat de
groote meerderheid in het nationaal belang
gewenscht acht, zou dat slechts een be
schamend blijk kunnen zijn van gebrek aan
initiatief en aan efficiency.
Wij hopen, dat het tegendeel het geval
zal zijn. En wij meenen, dat de katholieken
zoo noodig zelf dit initiatief moeten nemen.
Zij mogen zich van het voorstaan der lands
belangen, zooals zij die erkennen, niet laten
afhouden door een flauwe vrees voor den
schijn.
Opeens kwam Flip op een idee. „Ga maar
met ons mee, Peter," zie hij, „we zijn op reis
naar ooievaarsland en we kunnen er nog best
een reisgenoot bij gebruiken, nietwaar Wip?"
„O, best," zei Peter, ,jk zal me graag bü jullie
aansluiten hoor!"
„Maar zou 't niet gemakkelijker zijn als
jullie op mijn schouders gingen zitten? Ik krijg
een stijven nek van dat naar beneden kijken."
Zoo gezegd zoo gedaan. „En hoe komen we nu
in dat bewuste land?" Flip haalde den steen voor
den dag en vertelde de geschiedenis daarvan.
Toen gingen ze op weg. In 't begin schoten
ze niet zoo vlug op, want Peter was nog erg
stijf, maar langzamerhand werd dat beter. En
de steen rolde steeds verder. Af en toe liet Peter
zich neervallen om zijn stijve beenen een oogen
blik rust te gunnen. Zoo ging het verder, totdat
het bosch ineens ophield en ze voor een groot
stuk land stonden.
16
De overheid hecht niet veel gewicht aan
öien man. Zij noemt hem „den grooten onbe
kende", „het fantoom van zoovele crimineele
Zaken". Van den beginne af was zü overtuigd,
dat hij enkel in Ida's verbeelding bestond.
Om die reden werd het spoor dan ook niet
gevolgd.
Dat weet ik. Voor mij een prikkel om het
des te scherper na te gaan. De man is geen
hersenschim van Ida's verbeelding: hij bestaat
in levenden lijve. Ik heb twee personen ontdekt,
die hem gezien hebben. Een lamme jongen, die
foor 't raam zat en duidelijk zag, dat hij de
beek achter de Pastorieweide overstak en aan
den overkant den weg naar Winkel insloeg
U bedoelt waarschijnlijk Flori, den zoon
Van de werkster Berko, die net ver van de beek
Woont?
Ja. De jongen is veertien jaar oud en
zeer verstandig. Hij heeft me een goed signale
ment gegeven, met behulp waarvan ik te Win
kel een tweeden persoon vond, die den man
een uur later op den weg door het woud in een
auto zag stappen. Die persoon is de oude
„Kropfjool"; die bijnaam is u misschien be
kend.
O ja! Maar als getuige zal de sukkelaar u
niet veel helpen: hij is half idioot.
Ook dót weet ik, en ik hoop, dat 't niet
noodig zal zijn, hem voor de rechtbank nog
maals een verhoor af te nemen, dat mij reeds
zooveel moeite en geduld heeft gekost.... In
ieder geval was 't voor mij veel waard, op de
eerste plaats den weg te vinden, dien de ver
moedelijke moordenaar insloeg na de misdaad
te hebben gepleegd en ten tweede vast te stel
len, dat hij niet per spoor, doch met een auto
de vlucht heeft genomen.
Kolbried kreeg nu 'n beetje' respect voor
Silas Hempel. Deze zag er thans ook niet meer
zoo onbeteekenend uit.
Dan hebt u inderdaad belangrijke dingen
ontdekt, moest de notaris bekennen.
Och, eenvoudig 'n basis voor verdere na
sporingen, méér nietIk ben u komen opzoe
ken, notaris, om u zekere inlichtingen aan
gaande het testament te vragen. Gelooft u dat
er inderdaad een uiterste wilsbeschikking be
staat?
Daarvan ben ik overtuigd. De majoor heeft
er tegenover mij dikwijls op gezinspeeld en zijn
knecht weet er nog meer van dan ik. Martin
Odörfer is nu bij mij in dienst. Wilt u hem
nog eens ondervragen
Later, vóórdat ik wegga. Nu zou ik nog
gaarne van u weten, of u vermoedt, ten gunste
van wien het gemaakt was.
Heel zeker ten gunste van de familie Eltz.
Goed. Deze kan er dus geen belang bij
hebben gehad, het te laten verdwijnen. Mis
schien de moordenaar.
Dat geloof ik niet. Want alleen Emil
Sochor, de neef van den majoor, kon feitelijk
belang hebben bij de verdwijning van het
testament, want die verdwijning moest hem tot
wettig erfgenaam maken. Als ik mij niet ver
gis, valt zijn persoon geheel buiten den kring
van eventueele vermoedens.
Waarom?
Omdat hem én in materieel èn in mo
reel opzicht de mogelijkheid tot de daad ont
brak. Sinds jaren was er geen omgang meer
tusschen den majoor en zijn familie, 't Zou
dus voor Emil Sochor beslist onmogelijk zijn
geweest, zich een sleutel op de voordeur te ver
schaffen of daar hij niet wist, hoe Winkler
zijn dag regelde voor het plegen van den
moord juist het oogenblik te kiezen, waarop
de majoor alléén was. Bovendien: Sochor is wel
is waar geen sympathiek mensch, maar toch
ook geen misdadiger. Zijn maatschappelijke
positie is, zooal niet schitterend, dan toch be
hoorlijk, en zijn zaken gaan, rekening gehouden
met de omstandigheden, niet slecht. De familie
leeft geenszins op grooten voet. Kortom: naar
mijn oordeel kan men Emil Sochor redelijker
wijze niet verdenken. Trouwens, naar ik toeval
lig vernam, heeft hij bij zijn ondervraging 'n
degelijk alibi aangevoerd.
Is u volkomen zeker van alles, wat u mij
daar hebt verteld, notaris?
Ja. Ik weet het uit de beste bron van
Mr. Lörs. Want ook de justitie heeft in die
richting nauwkeurig geïnformeerd.
Die Sochor heeft óók de begrafenis bijge
woond?
Ja. Vervolgens ging hij Mr. Lörs opzoeken,
vroeg, of er een testament bestond en gaf
kennis van zijn erfrecht, voor 't geval, dat het
testament niet te voorschijn zou komen.
Hempel dacht even na, schudde toen het
hoofd en zei:
Neen, u hebt gelijk. Volgens hetgeen u mij
aangaande mijnheer Sochor hebt medegedeeld,
moet hij als dader worden uitgeschakeld. Niet
minder onwaarschijnlijk lijkt het, dat hij na
den moord het testament zou hebben wegge
nomen. want sinds den dag der misdaad is
't huis verzegeld. Wij moeten dus aannemen,
dat de majoor onlangs het testament nog zelf
vernietigd heeft. Misschien naar aanleiding van
zijn twist met Eberhard Eltz....
Mogelijk. Maar ik geloof 't niet. De oneenig-
heid was niet zoo heel erg en ik ben overtuigd,
dat Winkler het testament niet zou hebben
vernietigd, alvorens een ander te hebben ge
schreven: daarvoor was hij te bedachtzaam, te
voorzichtig. Dus hoop ik steeds nog, dat het
testament te voorschijn zal komen.
XI
Toen notaris Kolbried dienzelfden dag van
tafel kwam en zijn kantoor binnentrad, vond
hij in de wachtkamer een slank, in 't zwart ge
kleed meisje.
Sybille!.... roept hij uit,
Hij voelt slechts dit: het urn:, met zooveel
ongeduld verbeid, is gekomen; het uur, waar
voor hij nu toch siddert, omdat het over de
toekomst, over 't geluk van geheel zijn volgend
leven moet beslissen.
Hij leidt de jonge dame het kantoor binnen,
biedt haar naast zijn bureau een stoel aan, en
stottert:
Ik wilde.... je vandaagvandaag
na dekantoorurengaan opzoeken
enennu voorkom je mij
Ja, zegt Sibylle, die opvallend bleek is en
vruchteloos poogt, haar ontroering te verber
gen, ik ben gekomen omdat ik over een uur
Vriebusweiler verlaat enniet in tegen
woordigheid van anderen afscheid van u wilde
nemen.
je.... je wilt.... Vriebusweiler verlaten?
Ik moet. 't Hoofd der school staat aan
onaangenaamheden bloot en dat wil ik niet.
Met toestemming van den schoolopziener wis
selen mijn vriendin Marie Weit en ik onze
plaatsen. Zij wordt onderwijzeres te Vriebus
weiler en ik ga haar vervangen te St. Anna.
In dat dorpje midden in de bergen wonen
slechts arme boeren, die zoo hard moeten tobben
voor het dagelijksch brood, dat zij zich niet
bekommeren om hetgeen er in de wereld ge
beurt. Ik mag dus hopen, te St. Anna rust te
zullen vinden
Zij zwijgt. Ook Kolbried brengt geen woord
over de lippen.Zij wil dus weg, zich met
terwoon in dat afgelegen dorp gaan vestigen...
Ha is ontsteld, verbijsterd,
Zijn veelzeggend zwijgen treft Sibylle pijnlijk.
Eindelijk gaat zij voort:
En nu kom ik u nog eens van ganscher
harte danken voor al het goede, dat ik steeds
van u hebt genoten. De herinnering daaraan
zal mij vergezellen als een lichtstraal uit
schoone dagen, die misschien nimmer terug
keeren. U zijt altijd zoo goed, zoo hartelijk voor
mij geweest, oom Kolbried. En u weet, u moet
weten, dat ik nu geen ijdele woorden spreek,
maar woorden, die opwellen uit het diepste van
mijn hart!
Terwijl zij sprak, was haar toon aldoor
vrijer en warmer geworden. Nu staat zij op.
Maar plotseling wijkt Kolbried's verbijstering
en maakt plaats voor een storm van hartstoch
telijke gevoelens.
Sibylleneen, je mag niet vertrekken.
Weet je dan niet, hoe vurig ik je liefheb? En
reeds zoolang en zoo hartstochtelijk! Ik heb 't
altijd in mijn hart verborgen gehouden; ik heb
't nooit gewaagd, er van -te spreken, omdat ik
'n oude man ben en jij 'n meisje in den bloei
van je leven, zoo jongzoo jong! Maar
nuSibyllenuzou je niet een beetje
van mij kunnen houden? Zou je het van je
kunnen verkrijgen, niet in den vreemde, maar
onder mijn dak en aan mijn hart een nieuw
tehuis te zoeken voor je zelf en voor je fami
lie?Daardoor zou je mij tot den gelukkig
sten man ter wereld maken.
Zijn blik blijft met liefdevol en smeekend
verlangen op haar gevestigd.
.(Wordt vervolgd)