„Fratres, ego enim accepi"
BON
DE LEGERS IN EUROPA
88
88
Een der 4 dubbelkorige
Missen van Palestrina
De eerste uitvoering
in Nederland
Moderne hygiëne
DE J RFENIS VAN EEN
\-h ZONDERLING
ZONDAG 15 OCTOBER 1939
MOBILISATIE-PAKKET
iiü!
niif
jurn
>11111 III
li >f
elhe fiquur
1.000.000 soldaten
elhe figuur 1.000.000
woorbaro mannen
De Mis en het Motet
Een vocale compositie met
verschil van klavieren
Zieken- en Ondersteuningsfonds
der Ned. Spoorwegen
-e
-s
-8
-s
15boekenfrancotoegez.voorf2.50
AVONTUUR - LIEFDE - HUMOR - ROMANTIEK
•jk l wc
HET LEVEN WORDT DUURDER
FEUILLETON
DOOR WILLY WATERMAN
De directeur der Nederlandsche R.K. Kerk-
muziekschool, Pater Dr. Caec. Huygens O.F.M.,
een onverzettelijk propagandist voor het ge
bruik van Gregoriaanschen zang tijdens de
Liturgische Diensten der Katholieke Kerk,
heeft te kennen gegeven, dat hij in Palestrina's
8-stemmige Missa „Fratres, ego enim accepi",
een meesterwerk ziet van den allereersten
rang.
En hij voegt er aan toe: „Een betere
keus, dan dit grootsche werk voor de Pon
tificale Mis op het 7e eeuwfeest van het
afsterven van den Apostel van Nederland,
is nauwelijks denkbaar."
Herinnerend aan het enthousiasme, waar
mede men eenige maanden geleden de uitvoe
ring van Bruckner's e-moll-Mis te Nijmegen
heeft gewaardeerd en zeer terecht! mogen
we dus wel vaststellen, dat zich in den loop
van dit jaar eenige zeer belangrijke gebeurte
nissen voltrekken op het kerkmuzikale terrein
van ons land.
Het feit, dat de allereerste uitvoering in Ne
derland van juistgenoemde Palestrina-Mis zal
plaats hebben in het kader van een Neder-
landschen Katholiekendag, wijst erop, dat er
ook in deze tijden toch nog wel iets bijzonders
kan tot stand komen, juist op cultureel terrein.
Deze overweging gaf ons aanleiding, door
het noteeren van eenige wetenswaardige bij
zonderheden, op deze Mis-compositie de aan
dacht te vestigen van allen, die belang stellen
in het welzijn van de Nederlandsche Kerk-
muziek-beoefening, als essentieel onderdeel van
de Katholieke Liturgie en daardoor ook als
zeer belangrijk element in de vaderlandsche
cultuur, waarvan eens St. Willibrord de grond
slagen legde.
Deze compositie, geschreven in den dorischen
toonsoort, is genoemd naar een eveneens 8-
stemmig motet van Palestrina, dat hij schreef
op den tekst van het „Capitulum" uit het
Officie voor het H. Sacrament.
De oudste uitgave van genoemd motet is
volgens Dr. Fr. Habert te vinden in een Codex
der Barberini-bibliotheek van waaruit deze
compositie in 1611 in het Promptuarium van
Schadaeus en in 1614 in de collectie van Fabius
Constantini schijnt overgegaan te zijn; het mo
tet is te vinden in den Vlen band van de com
plete Palestrina-uitgave, terwijl deze Mis-par-
tituur is opgenomen in den 22sten band der
„Opera omnia", welke Haberl verzorgd heeft.
Bovengenoemde Codex bevat 35 acht-stem-
mige motetten en een gedeelte der 8-stemmige
„Litanie".
Niet alleen echter bestaat er een naamver-
wantschap tusschen het motet en deze Mis,
doch er is hier ook een zeer innerlijke relatie,
doordat het motet de bouwstof leverde voor de
Miscompositie. De thema's van deze Mis zijn
ontleend aan het motet: alle deelen van deze
Mis beginnen zelfs met het thema, waarmede
ook het motet aanvangt. De verwantschap tus
schen motet en Mis is echter niet zoodanig,
dat het eerste een model was voor de laatste;
overname van een satz of een gedeelte uit
het motet in de Mis heeft nergens plaats ge
vonden. De componist nam slechts het thema
tisch materiaal uit het motet, doch een nauw
keurige analyse der miscompositie wijst uit, dat
het eigenlijk niet zoo heel veel is, wat uit het
motet is overgenomen.
Iets bijzonders is, dat de thema's van deze
Mis overwegend genomen zijn uit de baspartij
van het motet, terwijl die thema's evenals
dat in het motet het geval is ook in de
Mis op een eenigszins obstinate wijze verwerkt
worden in de baspartij der beide koren, die nu
eens elkander, dan weer zichzelf imiteeren.
Uit de omstandigheid, dat deze Mis bevonden
werd in Palestrina's nalatenschap, leidt men
af, dat het werk door den componist geschre
ven zou zijn, toen hij reeds op rijperen leef
tijd was gekomen.
Zijn zoon Iginio liet het eerst in 1601 in één
band afdrukken met de 3 andere 8-stemmige
Missen. Daar echter in de laatstgedrukte ban
den ook werken voorkomen uit vroegere perio
den van Palestrina's leven, kan men niet met
volkomen zekerheid vaststellen dat deze Mis
ook uit Palestrina's laatste jaren zou datee
ren; meer reden tot deze suppositie geeft ons
de buitengewone kwaliteit dezer compositie
zelf, waarvan de stijlzuiverheid een zeer bij
zonder aspect vertoont.
In deze Mis, evenals in veel andere werken
uit Palestrina's latere jaren, is de muziek, wel
ke in vroegere werken wel eens leidend was
zoo goed als geheel ondergeschikt geworden
aan het liturgische woord. Het allernauwste
verband tusschen tekst en muziek zoozeer
gewenscht bij liturgische composities is in
de Mis; „Fratres, ego enim accepi" op een
alleszins voorbeeldige wijze tot uiting gebracht.
Hoofddoel is hier allerminst het muzikale
materiaal, noch de compositorische vorm, doch
op de eerste plaats is hier gestreefd naar en
succesvol gezorgd voor een uitdrukkingsvolle
voordracht, een muzikale declamatie van den
verheven tekst.
„Op de overtuiging, dat de muziek niet haar
doel in zichzelve heeft" (zoo schreef eens Die-
Palestrina
penbrock in „Het monumentale karakter der
Toonkunst") „berust de muzikale beteekenis
van Palestrina. Hij immers wist met het hoog
ste meesterschap in de contra.puntische schrijf
wijze der Nederlanden een fijne, klare, gees
tige belijning der melodie te vereenigen. Hij
bezielde de melodie, d.w.z. hij maakte haar
expressief."
Deze expressiviteit vooral is het, welke tot
een allerhoogsten graad is opgevoerd in de
Missa „Fratres, ego enim accepi".
Prachtig is in dit werk de tekstdeclamatie.
Het accent wordt hier door Palestrina zoowel
melodisch als kwahtitatief behandeld, niet
zelden ook treft men in deze compositie een
combinatie aan van deze twee soorten tekst-
accentuate.
Hoe gecompliceerd zijn contrapunt ook is en
hoe polyhoon zijn stemmenweefsel zich ook uit
werkt, overheerschend blijft niettemin de vol
strekt pieuze rust in Palestrina's werken, welke
o.m. bereikt werd door hoofdzakelijk consonante
harmonieën op het zware maatdeel te brengen
en de dissoneerende klanken slechts in de
lichte maatdeelen te doen klinken.
Hoewel men het betreuren kan, dat de eerste
Nederlandsche uitvoering te Utrecht niet een
volledige uitvoering zal zijn (de „Credo" wordt
n.l. vervangen door de „Credo" uit de missa
„Papae Marcelli") bestaat er toch wel reden
juist, omdat deze Mis hier nog totaal onbe
kend is aan de hand der uitgave van Haberl
onze lezers en eventueele luisteraars omtrent de
Mis te oriënteeren, voor zoover dit buiten de
vaktijdschrift of muzikaal orgaan mogelijk is.
Het lijkt ons goed, er nog op te wijzen, dat
Palestrina's contrapunt altijd het rijkst ontwik
keld is op korte teksten; de muziek kan daai
vrijer haar gang gaan, omdat zij (bijv. in het
„Kyrie" en „Agnus Dei") niet zóó sterk aan den
tekst gebonden is als bij een „Gloria" en meer
nog bij de „Credo". Nochtans mag het contra
punt in deze compositie de hoogste bewonde
ring wekken: gecompliceerde canonistische be
werkingen doen hier niet de minste afbreuk aan
de meest ideale tekst-verzorging.
Een kenmerkend verschijnsel is Palestrina's
4 5- en 6-stemmige Missen (voor één koor) is
de afwisseling in klankkleur door het telkens
op verschillende wijze doen optreden van ver
schillende stemgroepen.
In deze 8-stemmige, dubbelkorige Mis bereikte
Palestrina de prachtigste effecten op een an
dere wijze. Hier brengt hij afwisseling door het
telkens tegen en na elkaar doen optreden van de
beide (afzonderlijk een bepaald geheel vor
mende) koren; de afwisseling is hier gebracht
tusschen de stemmen van de respectieve koren
onderling. Beide koren zingen in deze Mis steeds
vler-stemmig, zoodat in dit werk niet gespro
ken kan worden van verschillende registercom-
binaties (om een vergelijking met het orgel te
treffen) maar een verschil van klavieren voort
durend voor afwisseling zorgt.
Op dit permanent aanwenden van 2 evenwich
tige „koren" mocht o.i. wel speciaal de aandacht
gevestigd worden, daar de aubbelkorigheicJ niet
een specifiek Palestrijnsch compositie-kenmerk
kan genoemd worden, doch veeleer pas tot de
werkmethoden der later opkomende Venetiaan-
sche School behoorde. Merkwaardigerwijze was
Palstrina, die geoemd wordt als de bekroner
en vervolmaker der (in den goeden zin des
woords) conservatieve richting der Kerkmuziek-
beweging zijner Eeuw, juist in deze dubbelkorige
Mis een (onbewust) voorloeper van de renais
sancistische periode, welke later tot composities
van een haast ontelbaar aantal „stemmen" aan
leiding zou worden.
Het afsluiten der verschillende deelen en on-
derdeelen dezer 8-stemmige Mis geschiedt steeds
zooals dit zeer duidelijk reeds in het Kyrie
wordt waargenomen door beide koren geza
menlijk. Het „Kyrie" van deze compesitie geldt
als een meesterstuk van muzikale zetting: Pa
lestrina's meesterschap over de vormen en
vroomheid van geest is hier even vol
maakt, waarbij de grootschheid van het eene
niet het minst afbreuk doet aan de innigheid
van het andere. De „Gloria", waarin men the
ma's en motieven uit het „Kyrie" terughoort, is
deels homophoon, deel polyphoon geschreven.
De koren wisselen elkander steeds en maken
de afsluitingen gezamenlijk.
De „Sanctus", waarin de koren elkaar eenige
malen zeer duidelijk nazingen, sluit met een
ir.eesterlijk-rijk-bewerkte „Hosanna" af, welke
alleszins indrukwekkend zal klinken. Het „Bene-
dictus" is geschreven voor sopraan, 2 alten en
tenor, is zeer subtiel van zetting, de „Hosanna'
daarentegen is weer voor beide koren geschre
ven en wel zóó, dat het 2e het thema van het
le koor overneemt en het slot gevormd wordt
door een breede harmonie van beide koren sa
men.
De „Agnus Dei" is een meesterstuk van com
positie. Na een rijke polyphonie op „Agnus Dei"
volgt op „qui tollis" een homophone satz, die
na „mundi" het hoogtepunt van dit misgedeelte
brengt, als alle 8 stemmen geheel zelfstandig
op een en hetzelfde motief in een volmaakte
harmonie „ontferming" afsmeeken.
Ook deze Palestrina-compositie ademt weer
de zaligheid der contemplatie, trilt soms van
extase en bruist van liefde voor het verheven
doel, waarvoor zij werd geschreven.
Moge de uitvoering, welke op Dinsdag 7 No
vember in de Biltstraatkerk te Utrecht zal
plaats hebben, een daad worden niet slechts van
katholiek-cultureele, maar ook van liturgisch-
muzikale beteekenis.
J. W.
Ik vraag mij wel eens af, hoeveel wijzer de
gewone lezer wordt, wanneer hij een modern
boek over hygiëne gelezen heeft. Laten wij
aannemen, dat het een boek is, dat geen on
juistheden bevat, en inderdaad een groote ver
zameling van waarheden is, die met hygiëne
in eenig verband staan.
Vrijwel al deze boeken bevatten gegevens
omtrent de z.g. sociale hygiëne, de besmettelijke
ziekten, de hygiëne van voeding of liever van
het voedsel, de kleeding en de woning, en ver
der van wat men noemt, bodem, water en
lucht.
Maar wanneer men nagaat, welke de oorza
ken zijn van de ziekten, waarvoor de dokter
wordt geraadpleegd, dan blijkt alras, hoevele
leemten er zijn in een dergelijke uiteenzetting
over de hygiëne. Natuurlijk zijn er menschen,
die door verkeera voedsel, door een vochtig
huis, door ondoelmatige kleeding, en door in
fectieziekten te lijden hebben
Maar of het grootste percentage der ziekten
uit dergelijke oorzaken voorkomt, lijkt mij nog
al twijfelachtig.
Daar is b.v. 'n man, die een onaangenamen
drukkenden en bijna pijnlijken drang op 't wa
ter heeft. De oorzaak in zijn geval is een ver
keerde gemoedsgesteldheid, vooral daarin be
staande, dat hij geïrriteerd en toornig is. Daar
is een vrouw, die tot onherstelbare zwakte en
bijna tot invaliditeit is vervallen: de oorzaak
ligt daarin, dat zij het verlies van een vroegere
goede sociale positie niet kan verduwen. Tal
loos zijn de gevallen van lijders aan de lever,
die. wanneer ze zich maar in acht namen, en
zichzelf goed beheerschten, zonder klachten
zouden zijn. Dan zijn er tallooze gevallen,
waarin een asthma niet verbeteren wil, omdat
de betreffende persoon sommige moeilijkheden,
sommige jalouzieën niet kan overwinnen; een
naijver op een ander persoon en de onmiddel
lijke omgeving laat het gemoed niet tot rust
komen.
Daarvan staat in de boeken over moderne
hygiëne niets. In het beroemdste hygiëneboek
der middeleeuwen, het z.g. Salemitaansche re
gime, stond er wel wat over.
De eerste regel is: vermijd dé zware zorgen,
en acht den toorn onheilig. En even verderop
komen deze gulden woorden.
Als gij geen dokters hebt, neem dan deze drie
beginselen voor dokter: een blij gemoed, goede
rust, matig diëet.
Dat is inderdaad geen ijdele wijsheid.
Daar zijn de overwerkte menschen, veel in
getal, die alle vreugde in het leven missen, en
vooruit moeten, vooruit: een zoo moderne ziek
te, dat men bijna zou zeggen; wié van ons lijdt
daaraan niet. Daar zijn de maaglijders, die
hun prikkelbaarheid niet kunnen overwinnen,
hetgeen heel slecht voor hun maag is. Daar
is een vrouw, die hevig lijdt, omdat haar zie
kelijk geweten haar niet toelaat te gelooven
aan vergiffenis voor haar jeugdzonden. Daar
is een andere vrouw, die volslagen vervalt door
het brute en walglijke gedrag van haar man,
Daar is een man, die jaren lang zijn nerveuze
en lastige vrouw verdragen heeft, maar nu op
zijn beurt daarvan ziek wordt. Een ander krijgt
last van de „koninklijke ziekte", de geelzucht,
omdat hij zich, gelijk de koningen schenen te
doen, onmatig toornig gemaakt heeft. Daar is
een jaloersche vrouw: zij kent de geheele straat
en ziet dat andere menschen in sommige op
zichten boven haar de voorkeur genieten: zij
is een voortreffelijke en ijverige vrouw, maar
de naijver doet haar vervallen, en aan haar
ziekte komt geen einde.
Die antieke wijsheid over het blij gemoed
was inderdaad evenveel waard als een heel
boek over moderne hygiëne; ja in sommige
gevallen zijn deze boeken zelfs schadelijk, want
iemand, die ziek wordt door zijn onbeheerschte
neigingen, zoekt in zulk 'n boek soms wijsheid,
en gaat dan 'n aantal ingewikkelde en storende
maatregelen nemen, die hem niets helpen, maar
nog verder van den rechten weg afbrengen.
Soms zijn de ziekten, als zij uit ijdellieid voort
komen, zelfs een weinig komisch. Men kan
van ijdelheid ischias krijgen, men versmaadt
de warme kleeding, om voor een frisschen jon
gen vent of een sportsman door te gaan; hetzij
uit eigenliefde, hetzij om aan andere personen te
behagen. Uit ijdelheid komen er nu ook weer
dezen winter tallooze meisjes met opgezwol
len, roodblauwe beenen, door de warmtegelei-
óende kunstzijden kousen, want wollen kousen
zijn onelegant. Ik kan niet nalaten, hier een
brief te publiceeren, die een der abonnées mi)
toezond: „Mag ik u eens een verzoek doen,
voor welks beantwoording ik zeker weet, dat vele
moeders u dankbaar zullen zijn. Het is dit:
zoudt u niet eens in uw rubriek iets willen
schrijven over het ongezonde van het dragen
van kniekousen in den winter? Doordat zoo
bitter weinig moeders dit weten of van de
waarheid daarvan doordrongen zijn, krijgen
vele moeders, die dit wel zijn, des winters geen
lange kousen aan de jongens hun beenen, ter
wijl jongens, wier moeders van doorzetten we
ten en dus des winters wel met hun lange kou
sen in de school verschijnen, voortdurend het
mikpunt van plagerijen en spotternijen van
de schoolmakkers zijn. Enz." Deze lezeres heeft
groot gelijk. De reeks van ziekten, die gedeelte
lijk door eigen schuld, gedeeltelijk door den
aanleg, gedeeltelijk door de macht der omstan
digheden veroorzaakt worden, zou nog zeer veel
verlengd kunnen worden. Ik heb nu in den
loop der laatste jaren veel populaire boeken
over hygiëne doorgebladerd, en vind overal
hetzelfde gebrek. Zeer curieus is altijd het
hoofdstuk over voeding. Daarin wordt gespro
ken over eiwitten, vetten en koolhydraten,
vitaminen en vooral voedselvergiftigingen;
maar wat weten de menschen daarmee aan te
vangen. Het ware beter te schrijven over aard
appelen, groenten, vleesch, vruchten enz. want
dan weten de lezers, waar de schrijver het over
heeft.
Dan wordt er geschreven over categorieëën,
maar ook daarmee weten de menschen niets
aan te vangen; een werkelijk populair geschrift
zou schrijven over zooveel brood, zooveel aard
appelen enz. Over matigheid en onmatigheid
en de gevolgen van dit laatste leest men nooit
iets, alsof dat niet juist tot de hygiëne behoort.
Ook over de hygiëne van rust en arbeid, die
zulk een enorm belangrijke rol in den tegen-
wqordigen tijd speelt, verneemt men heel wei
nig of liever niets.
Nu zou men allicht kunnen opwerpen, dat
de schrijvers van deze boeken in het algemeen
vooral over sociale hygiëne spreken, dus over
die hygiëne, die door de autoriteiten bewerk
stelligd wordt. Maar inderdaad is ook de hygiëne
van rust en arbeid, de hygiënè van de examen-
zucht, en van de concurrentie, dus alles wat
met het zakenleven samenhangt, een kwestie
van sociale hygiëne geworden. Verder is de
moderne gemechaniseerde arbeid en al wat
daarmee samenhangt, eveneens een kwestie
van sociale hygiëne geworden. En wel echt mo
derne kwesties, maar daarover vindt men in
de populaire boeken over hygiëne niets. En
toch zijn dit juist de belangrijke moderne
vraagstukken. Wat opgelost is, is geen vraag
stuk meer; dat is gewone praktijk geworden,
neergelegd in de verschillende wetten en ko
ninklijke besluiten. Maar de werkloosheid, de
gemechaniseerde arbeid, de vrouwenarbeid, de
concurrentie, het grootwinkelbedrijf: dat zijn
echte kwesties van moderne hygiëne.
Daarbij komt dan ook nog, eveneens als een
urgente zaak van sociale hygiëne het vraag
stuk van de instandhouding van huwelijk en
gezin in dezen tijd. Immers iedereen met eenige
ervaring weet, dat daarvoor voor een groot
deel niet alleen de geestelijke, maar ook de li
chamelijke gezindheid der menschen afhangt.
Carrel heeft in zijn boek „De onbekende
mensch" reeds getracht, eenige groote lijnen
van deze moderne hygiëne aan te geven, en
inderdaad met een omvattende kennis en groote
zeggingskracht. Maar het echte leerboek der
moderne hygiëne is naar mijn weten nog niet
verschenen.
Dr. TH. H. SCHLICHTING
Rectificatie. Ik gebruik deze gelegenheid, om
een fout te herstellen. Enkele maanden gele
den heb ik in deze rubriek geschreven, dat het
jodiumhoudend keukenzout liever alleen op
advies van den medicus moest gebruikt wor
den. De fabrikant heeft mij daarop doen we
ten, dat volgens het oordeel van deskundige
medici het jodiumgehalte van dit zout zoo
danig is, dat iedereen het zonder schade kan
gebruiken. Ik heb er mij van overtuigd, dat dit
inderdaad zoo is. Gaarne herstel ik hiermede
mijn fout.
T. S.
De commissie belast met het beheer van het
Z. en O.fonds der N.S. heeft aan de directie ver-
-8
-8
-8
-8
-8
-8
-8
-8
-8
-8
-3
-8
-8
-8
-8
-8
-8
-8
-8
-3
-3
8-
CJ3 C|3 CJ3 C^> C|3 C|3 G|D C|D CjD Cp C|D C|3 Cp C|3 C|3 C|D Cp C£> Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp
Dit aantrekkelijke pakket bestaande uit 15 boeiende boeken,
elk bevattende pl.m. 200 pag., van de meest bekende auteurs
als H. Bindlos, Louis Tracy, H. L. Gateo, Hendrick, Koerts
e.a., kunnen onze lezers franco bekomen door inzending
van dezen BON met f 2.50 in postzegels aan N.V. Boek- en
Kunsthandel H. NELISSEN, Prinsenstr. 627 A'dam, Giro
60092 met opgave van eigen adres of adres van zoon broer
of verloofde in mil. dienst, aan wien het pakket moet wor
den gezonden. Bij postw. of Giro-bet. vermelde men op het
strookje: „MOB. PAKKET VER. KATH. PERS."
-8
I ftUSLAriD
pouch
txtnsE
r
Hoe verhouden zich de leg er sterkten der verschillende groote mogendheden en hoe
groot is de weerbaarheid van elk dezer landen? Bovenstaande statistieken geven
hierop een duidelijk antwoord. Op het bovenste kaartje zien ivij de legersterkte
van elk der groote Europeesche mogendheden afgebeeld, in dien zin, dat elk mili'
tair figuurtje 1.000.000 soldaten voorstelt. Duidelijker dan iedere beschouwing geeft
deze afbeelding dus de onderlinge krachtsverhouding overzichtelijk weer. Het
spreekt echter vanzelf dat er een niet gering onderscheid bestaat tusschen het
aantal soldaten en het aantal weerbare mannen van elk land, zooals die in tijden
van uitersten nood, onder de wapenen geroepen kunnen worden. Hun afgeronde
aantallen in elk der betrokken landen afzonderlijk, zien wij op het tweede kaartje
in beeld gebracht, waar ieder figuurtje 1.000.000 weerbare mannen voorstelt. Een
vergelijking leert ons dus, dat die getallen voor de landen Spanje. Italië en Polen
dezelfde bleven, terwijl zij in de overige landen aanmerkelijke verschillen
vertoonen
slag uitgebracht over den stand van het fonds
over 1938. De baten bedroegen f 1.633.287.67 en
de lasten f 1.696.321.23, zoodat er een nadeelig
verschil was van f 63.033.56. Het aantal deelge-
nooten was op 31 December 1937 40283 tegen
39340 op 31 December 1938 en liep dus met 943
terug, waardoor over 1938 aan contributie
f 10.832.80 minder werd ontvangen dan in 1937.
Ook het aantal bij het fonds ingeschreven ge
zinnen verminderde met 694, hetgeen een lagere
contributie gaf van f 11.107.67.
Dat de lasten, ondanks een vermindering van
het aantal deelgenooten, in 1938 toenamen, moet
worden geweten aan de stijging van den gemid
delden leeftijd van de aan het fonds deelnemen
de personen, welke een grootere behoefte aan
ziekenhuisverpleging en -behandeling, alsmede
aan tandheelkundige hulp. deed ontstaan en
voorts aan de voortschrijding der medische we
tenschap, welke steeds nieuwe onderzoekings- en
behandelingsmethoden vindt, waarvan de kosten
voortdurend hoogere eischen aan de financieele
draagkracht van het fonds stellen.
Aangezien de commissie op grond van de be
cijferingen over het eerste halfjaar 1938 een na
deelig verschil over 1938 voorzag, nam zij in dat
jaar maatregelen, ten einde 'n verdere versto
ring van het financieel evenwicht van het fonds
in 1939 te voorkomen. Daartoe werd met ingang
van 1 Januari 1939 de bijdrage van de deelge
nooten voor de aanvullende verzekering tegen
de kosten van ziekenhuisverpleging hunner bij
het fonds ingeschreven gezinnen verhoogd en
wordt de uitkeering bij overlijden van een deel
genoot niet meer toegekend. De hieruit voort
vloeiende vermeerdering der baten, onderschei
denlijk verminderingen van de lasten blijken op
grond van de uitkomsten van 1938 niet toerei
kend om tot een sluitende rekening over 1939
te komen. Het tekort over dit jaar wordt ge
schat op ruim f 19.000.Maatregelen om
dit
tekort te doen verdwijnen worden nader door de
commissie overwogen.
De Centrale Bond van Nederlandsche Ver*
bruiks-Coöperaties heeft in de bijzondere °ifl*
standigheden waarin ons land verkeert, a®11'
leiding gevonden om zijn economisch bureau
te dragen wekelijks een onderzoek naar
verloop der prijzen van een aantal levensrrü0
delen in te stellen.
Achttien daartoe aangezochte coöperatlC
verdeeld over het geheele land, zonden gegevel\
voor deze enquête in. Als basis voor het onder
zoek werd genomen de week van 2429
JUÜ
1939, toen alles nog normaal was. De nu verz®
melde cijfers, die betrekking hebben op de We®
van 2—7 October j.l„ toonen aan, dat bij dc v®
bruikscoöperaties de prijzen van brood, ha*'®
mout (merk Haka), custardpoeder, rijst, u13.
garine en koffie sinds Juli j.l. niet, of min'
def
dan pCt. zijn gestegen. De prijzen van gro€
erwten, vermicelli, griesmeel, tarwebloem, 'uC
fers en Smyrna rozijnen stegen slechts 1 q
pCt. Iets meer (n.l. 2 tot 5 pCt.) boven het P®
van Juli, lagen in October de prijzen van
loss®
havermout, sla-olie, suiker (2.1 pCt.), kaarse
Java-thee, abrikozen, gedroogde appelen
Santa Clara-pruimen. Grootere prijsstijging^
kwamen voor bij Goudsche kaas (33 tot 43 P^J
eieren (33 pCt.), boter (8,5 pCt.), bak- en
vet (6.3 pCt.), zachte zeep (95 pCt.), goedkoG-^
thee 6.5 pCt.) en Calofornische rozijnen
PCt.). fg
Over peulvruchten konden nog geen
worden verzameld, daar dc oude oogst is 11U
verkocht en van den nieuwen oogst bijna nog m
aan den consument wordt verkocht.
18
En aldus geschiedde. Lois en Pete bleven een
beetje bij John achter, en die liep zoo snel hij
kon naar den wagen, en moment later waren
Lois en Pete een zijstraat ingeslagen en wan
delden naar het dichtstbijzijnde restaurant.
Ze trokken hun jassen uit, Lois zette haar
hoed af en midden tusschen het talrijke publiek
gebruikten ze hun lunch.
„Als ze naar ons zoeken!" zei Loisdoen
ze dat vast niet in een restaurant vlakbij! Bo
vendien hebben we onze jassen uitgedaan en
de beschrijving klopt dus heelemaal niet!"
Toen keek ze Pete aandachtig aan en glim
lachte:
„Arme Pete! Om in dien stofboel gezet te
worden!"
Pete gromde iets, snoot zorgvuldig zijn neus,
stopte zijn zakdoek weer weg en knipoogde te
gen de zoldering:
..Toch ben ik blij, dat het zoo geloopen is!"
zei hij.
Lois keek hem verbaasd aan:
„Hoezoo?"
Pete grinnikte en keek haar onversaagd aan:
„Nu zit ik tenminste alleen met jou hier!"
Lois graaide haar taschje naar zich toe en
Verschool zich achter haar spiegeltje:
„Ik heb een pracht van een honger!"
Pete riep een voorbijsnellenden kellner.
,.Ik merk tot mijn groot genoegen op," zei
hij, „dat we het tot dusver roerend eens zijn!
Oberde spijskaart!"
HOOFDSTUK IX
John tijgt ten strijde
Terwijl Lois en Pete aldus genoeglijk samen
hun lunch gebruikten, was John, met zijn kost
bare lading parkieten in volle vaart op weg naar
huis. Het eenige oponthoud, dat hij zich het
eerste uur getroostte, kas voor het innemen
van benzine en olie; vlak daarna stoof hij
weer, zoo snel zijn wagen wilde, over den bree-
den weg. Tweemaal sloeg hij een zijweg in en
maakte een groote omweg, om eventueele ver
volgers op een dwaalspoor te brengen, maar de
overweging, dat alleen een vaag signalement
van hem bekend was en dat nog in zijn regen
jas, terwijl zeer waarschijnlijk Primstone, in
zijn waardigheid van advocaat, zich wel twee
maal bedenken zou voor hij aan de politie en
dus ook aan de pers mededeelde, door een
knappe jongedame te zijn beetgenomen, deed
hem langzamerhand zijn vaart minderen en hij
stopte tenslotte bij een bakkerswinkel langs den
weg, om wat broodjes op te doen.
Met de broodjes en enkele reepen chocolade
klom hij weer achter het stuur en al kauwende
kreeg hij een goed denkbeeld.
Hij reed den wagen in een zijweg en nam
den koffer er uit. Op zijn knieën opende hij
dien en bezag de collectie parkieten met te
vreden blik.
Een ervan droeg in zijn binnenste een kost
baar papiertje en John maakte een veront-
schuldiggend gebaar, toen hij zijn zakmes te
voorschijn haalde en de beesten een voor een
opensneed. Ze waren opgevuld met zaagsel,
sommige met houtwol en vóór John er vier had
onderzocht, was het een vreeselijke rommel om
hem heen. Maar buiten den wagen durfde hij
het toch niet te doen, een man, die op een
landweg een paar dozijn parkieten aan reepjes
snijdt, is een ongewoon schouwspel en kon las
tige aandacht trekken.
Dus werkte hij onversaagd verder in zijn
auto en het geluk was met hem. De achtste
parkiet bevatte houtwol en toen hij die eruit
haalde, bleek er binnenin een gewouwen
papiertje te zitten. John sloeg het open en
wierp er een vluchtigen blik op. Zooals op alle
andere, stond in den bovenhoek een nummer
er onder een handteekening en in het midden
een los woord.
John verborg het kleine vodje met zorg weg
in zijn portefeuille en pakte de parkieten weer
in het koffertje. Ziezoo. De beschadigde exem
plaren waren met wat handigheid gemakkelijk
weer onzichtbaar te repareeren en de oude ad
vocaat zou zijn geliefde collectie voltallig terug
krijgen. Hü zette den koffer naast zich neer en
stak op zijn gemak een sigaret op. Zijn horloge
wees kwart over drie en hij vroeg zich af, wat
Pete en Lois op het oogenblik zouden uitvoeren.
Ze zouden wel per trein naar huis komen,
dacht hij, en raadpleegde het spoorboekje, dat
in het dashboardkastje van Lois wagentje lag
Na eenig zoeken kwam hij tot de slotsom, dat
ze in geen geval eerder thuis konden zijn dan
half twaalf in den avond.
John leunde achterover en dacht nahij
had niet meer dan een uur of drie noodig om
naar huis te komen; wat moest hij den heelen
avond verder doen?
En op dat oogenblik schoot hem plotseling
een denkbeeld door het hoofd, dat hem met
een schk rechtop deed zittén.
„Wat waren ook weer het adres en de naam
van den kerel, die het schilderij bezat van de
kudde olifanten?"
Even later stond het hem weer helder voor
den geest:
James WainwrightNew Avenue, Crust-
ley. En den naam Crustley had hij op een der
wegwijzers gezien, die hij pas geleden was ge
passeerd! Hij sloeg den motor weer aan, en
draaide den wagen. Vijf minuten later staalde
hij naar den wegwijzer, die aanwees:
„Crustleypp 12 K.M."
Het plannenmaken was den twee Crofts, zoo
wel broer als zuster, door hun opvoeding wel
geleerd en hoewel John steeds bekende, tegen
Lois vrouwelijke slimheid niet te zijn opge
wassen, wezen de wijzers van zijn horloge nog
geen drie minuten later, of hij had een plan de
campagne opgemaakt, dat volgens hem een zeer
behoorlijke kans van slagen had.
Hij grinnikte, terwijl hij den wagen met den
steven naar het geheimzinnige Crustley wend
deals hij er eens in slaagde, dat schilderij
op den kop te tikken, en het dienzelfden avond
in de hall te etaleeren, als Pete en Lois thuis
kwamen
Crustley scheen een ontstellend klein ge
hucht te zijn, want de weg, die er heen voerde,
verdiende nauwelijks den naam van weg. Het
was veeleer één groot gat, hier en daar met
keisteenen opgevuld, en toen John eindelijk een
nauwelijks leesbaar bordje passeerde, dat den
naam van het plaatsje droeg, was hij zooveel
heen en weer gesmeten, dat elk bot in zijn
lichaam er pijn van deed.
Hij zette zijn wagen buiten de eerste de beste
herberg, die hij tegenkwam en stapte naar bin
nen. Er zat in het oude gelagkamertje maar
één persoon, en die eene persoon bekeek hem
met belangstelling.
Elk dorpje in Engeland schijnt zijn beroemde
Oudste Inwoner te hebben, en elk van die in
woners zit óf onmiddellijk buiten, óf op den
drempel van de herberg, waar ze op elk uur
van den dag of nacht schijnen te vertoeven.
Maar er kan niets te vertellen vallen over
een van de inwoners van zulk een gehucht, of
de Oudste Inwoner zal alles, wat ge wilt weten,
doen te voorschijn komen, van achter zijn
jaard, als ge u tenminste de moeite wilt ge
troosten, dien baard eerst te bevochtigen met
oud bier. j
En John had er die moeite graag voor over. i
Hij stampte met zijn voet op den grond,
gebaar dat door den man bij de deur met bi)v
werd bergoet en bestelde twee potten bier.
Hij haalde ze op aan de bar, en plantte
in
een voor den gelen baard van den Oulsten
woner. .p
Het was duidelijk dat de opinie van den Ou.
sten Inwoner over de jeugdige generatic 11
sprongen steeg, tenminste, hij wierp een
keurenden blik op John, die tegenover n
ging zitten en bromde:
„Middagnog ver?"
John schudde het hoofd: „Nee.... ik rn
hier zijn, bij een zekeren James Wainwrign
hij moet ergens in New Avenue wonen." j
De Oudste Inwoner knikteen haalde een
Vies pijpje te voorschijn, waaraan hij eerst z°
om het dan met een misprijzenden blik te
schouwen
„Da's hier vlak bij!" zei hij.
John, die de wegen en middelen kende, j
wijsheid te putten uit Oudste Inwoners,
hem zijn tabakszak aan, en zag na eenig F
duld zijn moeite beloond met een volledige r
schrijving van James Wainwright, zijn geW°
ten, en de wijze om dat te bereiken. .je,
John zette tevreden zijn glas neer, betaa
groette den waard en den Oudsten Inwoner,
juist was begonnen, een beschrijving van
levensloop van de kinderen van James
wright te geven, en klom weer achter
stuur.
(Wordt vervolgd