„Fratres, ego enim accepi" BON DE LEGERS IN EUROPA 88 88 Een der 4 dubbelkorige Missen van Palestrina De eerste uitvoering in Nederland Moderne hygiëne DE J RFENIS VAN EEN \-h ZONDERLING ZONDAG 15 OCTOBER 1939 MOBILISATIE-PAKKET iiü! niif jurn >11111 III li >f elhe fiquur 1.000.000 soldaten elhe figuur 1.000.000 woorbaro mannen De Mis en het Motet Een vocale compositie met verschil van klavieren Zieken- en Ondersteuningsfonds der Ned. Spoorwegen -e -s -8 -s 15boekenfrancotoegez.voorf2.50 AVONTUUR - LIEFDE - HUMOR - ROMANTIEK •jk l wc HET LEVEN WORDT DUURDER FEUILLETON DOOR WILLY WATERMAN De directeur der Nederlandsche R.K. Kerk- muziekschool, Pater Dr. Caec. Huygens O.F.M., een onverzettelijk propagandist voor het ge bruik van Gregoriaanschen zang tijdens de Liturgische Diensten der Katholieke Kerk, heeft te kennen gegeven, dat hij in Palestrina's 8-stemmige Missa „Fratres, ego enim accepi", een meesterwerk ziet van den allereersten rang. En hij voegt er aan toe: „Een betere keus, dan dit grootsche werk voor de Pon tificale Mis op het 7e eeuwfeest van het afsterven van den Apostel van Nederland, is nauwelijks denkbaar." Herinnerend aan het enthousiasme, waar mede men eenige maanden geleden de uitvoe ring van Bruckner's e-moll-Mis te Nijmegen heeft gewaardeerd en zeer terecht! mogen we dus wel vaststellen, dat zich in den loop van dit jaar eenige zeer belangrijke gebeurte nissen voltrekken op het kerkmuzikale terrein van ons land. Het feit, dat de allereerste uitvoering in Ne derland van juistgenoemde Palestrina-Mis zal plaats hebben in het kader van een Neder- landschen Katholiekendag, wijst erop, dat er ook in deze tijden toch nog wel iets bijzonders kan tot stand komen, juist op cultureel terrein. Deze overweging gaf ons aanleiding, door het noteeren van eenige wetenswaardige bij zonderheden, op deze Mis-compositie de aan dacht te vestigen van allen, die belang stellen in het welzijn van de Nederlandsche Kerk- muziek-beoefening, als essentieel onderdeel van de Katholieke Liturgie en daardoor ook als zeer belangrijk element in de vaderlandsche cultuur, waarvan eens St. Willibrord de grond slagen legde. Deze compositie, geschreven in den dorischen toonsoort, is genoemd naar een eveneens 8- stemmig motet van Palestrina, dat hij schreef op den tekst van het „Capitulum" uit het Officie voor het H. Sacrament. De oudste uitgave van genoemd motet is volgens Dr. Fr. Habert te vinden in een Codex der Barberini-bibliotheek van waaruit deze compositie in 1611 in het Promptuarium van Schadaeus en in 1614 in de collectie van Fabius Constantini schijnt overgegaan te zijn; het mo tet is te vinden in den Vlen band van de com plete Palestrina-uitgave, terwijl deze Mis-par- tituur is opgenomen in den 22sten band der „Opera omnia", welke Haberl verzorgd heeft. Bovengenoemde Codex bevat 35 acht-stem- mige motetten en een gedeelte der 8-stemmige „Litanie". Niet alleen echter bestaat er een naamver- wantschap tusschen het motet en deze Mis, doch er is hier ook een zeer innerlijke relatie, doordat het motet de bouwstof leverde voor de Miscompositie. De thema's van deze Mis zijn ontleend aan het motet: alle deelen van deze Mis beginnen zelfs met het thema, waarmede ook het motet aanvangt. De verwantschap tus schen motet en Mis is echter niet zoodanig, dat het eerste een model was voor de laatste; overname van een satz of een gedeelte uit het motet in de Mis heeft nergens plaats ge vonden. De componist nam slechts het thema tisch materiaal uit het motet, doch een nauw keurige analyse der miscompositie wijst uit, dat het eigenlijk niet zoo heel veel is, wat uit het motet is overgenomen. Iets bijzonders is, dat de thema's van deze Mis overwegend genomen zijn uit de baspartij van het motet, terwijl die thema's evenals dat in het motet het geval is ook in de Mis op een eenigszins obstinate wijze verwerkt worden in de baspartij der beide koren, die nu eens elkander, dan weer zichzelf imiteeren. Uit de omstandigheid, dat deze Mis bevonden werd in Palestrina's nalatenschap, leidt men af, dat het werk door den componist geschre ven zou zijn, toen hij reeds op rijperen leef tijd was gekomen. Zijn zoon Iginio liet het eerst in 1601 in één band afdrukken met de 3 andere 8-stemmige Missen. Daar echter in de laatstgedrukte ban den ook werken voorkomen uit vroegere perio den van Palestrina's leven, kan men niet met volkomen zekerheid vaststellen dat deze Mis ook uit Palestrina's laatste jaren zou datee ren; meer reden tot deze suppositie geeft ons de buitengewone kwaliteit dezer compositie zelf, waarvan de stijlzuiverheid een zeer bij zonder aspect vertoont. In deze Mis, evenals in veel andere werken uit Palestrina's latere jaren, is de muziek, wel ke in vroegere werken wel eens leidend was zoo goed als geheel ondergeschikt geworden aan het liturgische woord. Het allernauwste verband tusschen tekst en muziek zoozeer gewenscht bij liturgische composities is in de Mis; „Fratres, ego enim accepi" op een alleszins voorbeeldige wijze tot uiting gebracht. Hoofddoel is hier allerminst het muzikale materiaal, noch de compositorische vorm, doch op de eerste plaats is hier gestreefd naar en succesvol gezorgd voor een uitdrukkingsvolle voordracht, een muzikale declamatie van den verheven tekst. „Op de overtuiging, dat de muziek niet haar doel in zichzelve heeft" (zoo schreef eens Die- Palestrina penbrock in „Het monumentale karakter der Toonkunst") „berust de muzikale beteekenis van Palestrina. Hij immers wist met het hoog ste meesterschap in de contra.puntische schrijf wijze der Nederlanden een fijne, klare, gees tige belijning der melodie te vereenigen. Hij bezielde de melodie, d.w.z. hij maakte haar expressief." Deze expressiviteit vooral is het, welke tot een allerhoogsten graad is opgevoerd in de Missa „Fratres, ego enim accepi". Prachtig is in dit werk de tekstdeclamatie. Het accent wordt hier door Palestrina zoowel melodisch als kwahtitatief behandeld, niet zelden ook treft men in deze compositie een combinatie aan van deze twee soorten tekst- accentuate. Hoe gecompliceerd zijn contrapunt ook is en hoe polyhoon zijn stemmenweefsel zich ook uit werkt, overheerschend blijft niettemin de vol strekt pieuze rust in Palestrina's werken, welke o.m. bereikt werd door hoofdzakelijk consonante harmonieën op het zware maatdeel te brengen en de dissoneerende klanken slechts in de lichte maatdeelen te doen klinken. Hoewel men het betreuren kan, dat de eerste Nederlandsche uitvoering te Utrecht niet een volledige uitvoering zal zijn (de „Credo" wordt n.l. vervangen door de „Credo" uit de missa „Papae Marcelli") bestaat er toch wel reden juist, omdat deze Mis hier nog totaal onbe kend is aan de hand der uitgave van Haberl onze lezers en eventueele luisteraars omtrent de Mis te oriënteeren, voor zoover dit buiten de vaktijdschrift of muzikaal orgaan mogelijk is. Het lijkt ons goed, er nog op te wijzen, dat Palestrina's contrapunt altijd het rijkst ontwik keld is op korte teksten; de muziek kan daai vrijer haar gang gaan, omdat zij (bijv. in het „Kyrie" en „Agnus Dei") niet zóó sterk aan den tekst gebonden is als bij een „Gloria" en meer nog bij de „Credo". Nochtans mag het contra punt in deze compositie de hoogste bewonde ring wekken: gecompliceerde canonistische be werkingen doen hier niet de minste afbreuk aan de meest ideale tekst-verzorging. Een kenmerkend verschijnsel is Palestrina's 4 5- en 6-stemmige Missen (voor één koor) is de afwisseling in klankkleur door het telkens op verschillende wijze doen optreden van ver schillende stemgroepen. In deze 8-stemmige, dubbelkorige Mis bereikte Palestrina de prachtigste effecten op een an dere wijze. Hier brengt hij afwisseling door het telkens tegen en na elkaar doen optreden van de beide (afzonderlijk een bepaald geheel vor mende) koren; de afwisseling is hier gebracht tusschen de stemmen van de respectieve koren onderling. Beide koren zingen in deze Mis steeds vler-stemmig, zoodat in dit werk niet gespro ken kan worden van verschillende registercom- binaties (om een vergelijking met het orgel te treffen) maar een verschil van klavieren voort durend voor afwisseling zorgt. Op dit permanent aanwenden van 2 evenwich tige „koren" mocht o.i. wel speciaal de aandacht gevestigd worden, daar de aubbelkorigheicJ niet een specifiek Palestrijnsch compositie-kenmerk kan genoemd worden, doch veeleer pas tot de werkmethoden der later opkomende Venetiaan- sche School behoorde. Merkwaardigerwijze was Palstrina, die geoemd wordt als de bekroner en vervolmaker der (in den goeden zin des woords) conservatieve richting der Kerkmuziek- beweging zijner Eeuw, juist in deze dubbelkorige Mis een (onbewust) voorloeper van de renais sancistische periode, welke later tot composities van een haast ontelbaar aantal „stemmen" aan leiding zou worden. Het afsluiten der verschillende deelen en on- derdeelen dezer 8-stemmige Mis geschiedt steeds zooals dit zeer duidelijk reeds in het Kyrie wordt waargenomen door beide koren geza menlijk. Het „Kyrie" van deze compesitie geldt als een meesterstuk van muzikale zetting: Pa lestrina's meesterschap over de vormen en vroomheid van geest is hier even vol maakt, waarbij de grootschheid van het eene niet het minst afbreuk doet aan de innigheid van het andere. De „Gloria", waarin men the ma's en motieven uit het „Kyrie" terughoort, is deels homophoon, deel polyphoon geschreven. De koren wisselen elkander steeds en maken de afsluitingen gezamenlijk. De „Sanctus", waarin de koren elkaar eenige malen zeer duidelijk nazingen, sluit met een ir.eesterlijk-rijk-bewerkte „Hosanna" af, welke alleszins indrukwekkend zal klinken. Het „Bene- dictus" is geschreven voor sopraan, 2 alten en tenor, is zeer subtiel van zetting, de „Hosanna' daarentegen is weer voor beide koren geschre ven en wel zóó, dat het 2e het thema van het le koor overneemt en het slot gevormd wordt door een breede harmonie van beide koren sa men. De „Agnus Dei" is een meesterstuk van com positie. Na een rijke polyphonie op „Agnus Dei" volgt op „qui tollis" een homophone satz, die na „mundi" het hoogtepunt van dit misgedeelte brengt, als alle 8 stemmen geheel zelfstandig op een en hetzelfde motief in een volmaakte harmonie „ontferming" afsmeeken. Ook deze Palestrina-compositie ademt weer de zaligheid der contemplatie, trilt soms van extase en bruist van liefde voor het verheven doel, waarvoor zij werd geschreven. Moge de uitvoering, welke op Dinsdag 7 No vember in de Biltstraatkerk te Utrecht zal plaats hebben, een daad worden niet slechts van katholiek-cultureele, maar ook van liturgisch- muzikale beteekenis. J. W. Ik vraag mij wel eens af, hoeveel wijzer de gewone lezer wordt, wanneer hij een modern boek over hygiëne gelezen heeft. Laten wij aannemen, dat het een boek is, dat geen on juistheden bevat, en inderdaad een groote ver zameling van waarheden is, die met hygiëne in eenig verband staan. Vrijwel al deze boeken bevatten gegevens omtrent de z.g. sociale hygiëne, de besmettelijke ziekten, de hygiëne van voeding of liever van het voedsel, de kleeding en de woning, en ver der van wat men noemt, bodem, water en lucht. Maar wanneer men nagaat, welke de oorza ken zijn van de ziekten, waarvoor de dokter wordt geraadpleegd, dan blijkt alras, hoevele leemten er zijn in een dergelijke uiteenzetting over de hygiëne. Natuurlijk zijn er menschen, die door verkeera voedsel, door een vochtig huis, door ondoelmatige kleeding, en door in fectieziekten te lijden hebben Maar of het grootste percentage der ziekten uit dergelijke oorzaken voorkomt, lijkt mij nog al twijfelachtig. Daar is b.v. 'n man, die een onaangenamen drukkenden en bijna pijnlijken drang op 't wa ter heeft. De oorzaak in zijn geval is een ver keerde gemoedsgesteldheid, vooral daarin be staande, dat hij geïrriteerd en toornig is. Daar is een vrouw, die tot onherstelbare zwakte en bijna tot invaliditeit is vervallen: de oorzaak ligt daarin, dat zij het verlies van een vroegere goede sociale positie niet kan verduwen. Tal loos zijn de gevallen van lijders aan de lever, die. wanneer ze zich maar in acht namen, en zichzelf goed beheerschten, zonder klachten zouden zijn. Dan zijn er tallooze gevallen, waarin een asthma niet verbeteren wil, omdat de betreffende persoon sommige moeilijkheden, sommige jalouzieën niet kan overwinnen; een naijver op een ander persoon en de onmiddel lijke omgeving laat het gemoed niet tot rust komen. Daarvan staat in de boeken over moderne hygiëne niets. In het beroemdste hygiëneboek der middeleeuwen, het z.g. Salemitaansche re gime, stond er wel wat over. De eerste regel is: vermijd dé zware zorgen, en acht den toorn onheilig. En even verderop komen deze gulden woorden. Als gij geen dokters hebt, neem dan deze drie beginselen voor dokter: een blij gemoed, goede rust, matig diëet. Dat is inderdaad geen ijdele wijsheid. Daar zijn de overwerkte menschen, veel in getal, die alle vreugde in het leven missen, en vooruit moeten, vooruit: een zoo moderne ziek te, dat men bijna zou zeggen; wié van ons lijdt daaraan niet. Daar zijn de maaglijders, die hun prikkelbaarheid niet kunnen overwinnen, hetgeen heel slecht voor hun maag is. Daar is een vrouw, die hevig lijdt, omdat haar zie kelijk geweten haar niet toelaat te gelooven aan vergiffenis voor haar jeugdzonden. Daar is een andere vrouw, die volslagen vervalt door het brute en walglijke gedrag van haar man, Daar is een man, die jaren lang zijn nerveuze en lastige vrouw verdragen heeft, maar nu op zijn beurt daarvan ziek wordt. Een ander krijgt last van de „koninklijke ziekte", de geelzucht, omdat hij zich, gelijk de koningen schenen te doen, onmatig toornig gemaakt heeft. Daar is een jaloersche vrouw: zij kent de geheele straat en ziet dat andere menschen in sommige op zichten boven haar de voorkeur genieten: zij is een voortreffelijke en ijverige vrouw, maar de naijver doet haar vervallen, en aan haar ziekte komt geen einde. Die antieke wijsheid over het blij gemoed was inderdaad evenveel waard als een heel boek over moderne hygiëne; ja in sommige gevallen zijn deze boeken zelfs schadelijk, want iemand, die ziek wordt door zijn onbeheerschte neigingen, zoekt in zulk 'n boek soms wijsheid, en gaat dan 'n aantal ingewikkelde en storende maatregelen nemen, die hem niets helpen, maar nog verder van den rechten weg afbrengen. Soms zijn de ziekten, als zij uit ijdellieid voort komen, zelfs een weinig komisch. Men kan van ijdelheid ischias krijgen, men versmaadt de warme kleeding, om voor een frisschen jon gen vent of een sportsman door te gaan; hetzij uit eigenliefde, hetzij om aan andere personen te behagen. Uit ijdelheid komen er nu ook weer dezen winter tallooze meisjes met opgezwol len, roodblauwe beenen, door de warmtegelei- óende kunstzijden kousen, want wollen kousen zijn onelegant. Ik kan niet nalaten, hier een brief te publiceeren, die een der abonnées mi) toezond: „Mag ik u eens een verzoek doen, voor welks beantwoording ik zeker weet, dat vele moeders u dankbaar zullen zijn. Het is dit: zoudt u niet eens in uw rubriek iets willen schrijven over het ongezonde van het dragen van kniekousen in den winter? Doordat zoo bitter weinig moeders dit weten of van de waarheid daarvan doordrongen zijn, krijgen vele moeders, die dit wel zijn, des winters geen lange kousen aan de jongens hun beenen, ter wijl jongens, wier moeders van doorzetten we ten en dus des winters wel met hun lange kou sen in de school verschijnen, voortdurend het mikpunt van plagerijen en spotternijen van de schoolmakkers zijn. Enz." Deze lezeres heeft groot gelijk. De reeks van ziekten, die gedeelte lijk door eigen schuld, gedeeltelijk door den aanleg, gedeeltelijk door de macht der omstan digheden veroorzaakt worden, zou nog zeer veel verlengd kunnen worden. Ik heb nu in den loop der laatste jaren veel populaire boeken over hygiëne doorgebladerd, en vind overal hetzelfde gebrek. Zeer curieus is altijd het hoofdstuk over voeding. Daarin wordt gespro ken over eiwitten, vetten en koolhydraten, vitaminen en vooral voedselvergiftigingen; maar wat weten de menschen daarmee aan te vangen. Het ware beter te schrijven over aard appelen, groenten, vleesch, vruchten enz. want dan weten de lezers, waar de schrijver het over heeft. Dan wordt er geschreven over categorieëën, maar ook daarmee weten de menschen niets aan te vangen; een werkelijk populair geschrift zou schrijven over zooveel brood, zooveel aard appelen enz. Over matigheid en onmatigheid en de gevolgen van dit laatste leest men nooit iets, alsof dat niet juist tot de hygiëne behoort. Ook over de hygiëne van rust en arbeid, die zulk een enorm belangrijke rol in den tegen- wqordigen tijd speelt, verneemt men heel wei nig of liever niets. Nu zou men allicht kunnen opwerpen, dat de schrijvers van deze boeken in het algemeen vooral over sociale hygiëne spreken, dus over die hygiëne, die door de autoriteiten bewerk stelligd wordt. Maar inderdaad is ook de hygiëne van rust en arbeid, de hygiënè van de examen- zucht, en van de concurrentie, dus alles wat met het zakenleven samenhangt, een kwestie van sociale hygiëne geworden. Verder is de moderne gemechaniseerde arbeid en al wat daarmee samenhangt, eveneens een kwestie van sociale hygiëne geworden. En wel echt mo derne kwesties, maar daarover vindt men in de populaire boeken over hygiëne niets. En toch zijn dit juist de belangrijke moderne vraagstukken. Wat opgelost is, is geen vraag stuk meer; dat is gewone praktijk geworden, neergelegd in de verschillende wetten en ko ninklijke besluiten. Maar de werkloosheid, de gemechaniseerde arbeid, de vrouwenarbeid, de concurrentie, het grootwinkelbedrijf: dat zijn echte kwesties van moderne hygiëne. Daarbij komt dan ook nog, eveneens als een urgente zaak van sociale hygiëne het vraag stuk van de instandhouding van huwelijk en gezin in dezen tijd. Immers iedereen met eenige ervaring weet, dat daarvoor voor een groot deel niet alleen de geestelijke, maar ook de li chamelijke gezindheid der menschen afhangt. Carrel heeft in zijn boek „De onbekende mensch" reeds getracht, eenige groote lijnen van deze moderne hygiëne aan te geven, en inderdaad met een omvattende kennis en groote zeggingskracht. Maar het echte leerboek der moderne hygiëne is naar mijn weten nog niet verschenen. Dr. TH. H. SCHLICHTING Rectificatie. Ik gebruik deze gelegenheid, om een fout te herstellen. Enkele maanden gele den heb ik in deze rubriek geschreven, dat het jodiumhoudend keukenzout liever alleen op advies van den medicus moest gebruikt wor den. De fabrikant heeft mij daarop doen we ten, dat volgens het oordeel van deskundige medici het jodiumgehalte van dit zout zoo danig is, dat iedereen het zonder schade kan gebruiken. Ik heb er mij van overtuigd, dat dit inderdaad zoo is. Gaarne herstel ik hiermede mijn fout. T. S. De commissie belast met het beheer van het Z. en O.fonds der N.S. heeft aan de directie ver- -8 -8 -8 -8 -8 -8 -8 -8 -8 -8 -3 -8 -8 -8 -8 -8 -8 -8 -8 -3 -3 8- CJ3 C|3 CJ3 C^> C|3 C|3 G|D C|D CjD Cp C|D C|3 Cp C|3 C|3 C|D Cp C£> Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Cp Dit aantrekkelijke pakket bestaande uit 15 boeiende boeken, elk bevattende pl.m. 200 pag., van de meest bekende auteurs als H. Bindlos, Louis Tracy, H. L. Gateo, Hendrick, Koerts e.a., kunnen onze lezers franco bekomen door inzending van dezen BON met f 2.50 in postzegels aan N.V. Boek- en Kunsthandel H. NELISSEN, Prinsenstr. 627 A'dam, Giro 60092 met opgave van eigen adres of adres van zoon broer of verloofde in mil. dienst, aan wien het pakket moet wor den gezonden. Bij postw. of Giro-bet. vermelde men op het strookje: „MOB. PAKKET VER. KATH. PERS." -8 I ftUSLAriD pouch txtnsE r Hoe verhouden zich de leg er sterkten der verschillende groote mogendheden en hoe groot is de weerbaarheid van elk dezer landen? Bovenstaande statistieken geven hierop een duidelijk antwoord. Op het bovenste kaartje zien ivij de legersterkte van elk der groote Europeesche mogendheden afgebeeld, in dien zin, dat elk mili' tair figuurtje 1.000.000 soldaten voorstelt. Duidelijker dan iedere beschouwing geeft deze afbeelding dus de onderlinge krachtsverhouding overzichtelijk weer. Het spreekt echter vanzelf dat er een niet gering onderscheid bestaat tusschen het aantal soldaten en het aantal weerbare mannen van elk land, zooals die in tijden van uitersten nood, onder de wapenen geroepen kunnen worden. Hun afgeronde aantallen in elk der betrokken landen afzonderlijk, zien wij op het tweede kaartje in beeld gebracht, waar ieder figuurtje 1.000.000 weerbare mannen voorstelt. Een vergelijking leert ons dus, dat die getallen voor de landen Spanje. Italië en Polen dezelfde bleven, terwijl zij in de overige landen aanmerkelijke verschillen vertoonen slag uitgebracht over den stand van het fonds over 1938. De baten bedroegen f 1.633.287.67 en de lasten f 1.696.321.23, zoodat er een nadeelig verschil was van f 63.033.56. Het aantal deelge- nooten was op 31 December 1937 40283 tegen 39340 op 31 December 1938 en liep dus met 943 terug, waardoor over 1938 aan contributie f 10.832.80 minder werd ontvangen dan in 1937. Ook het aantal bij het fonds ingeschreven ge zinnen verminderde met 694, hetgeen een lagere contributie gaf van f 11.107.67. Dat de lasten, ondanks een vermindering van het aantal deelgenooten, in 1938 toenamen, moet worden geweten aan de stijging van den gemid delden leeftijd van de aan het fonds deelnemen de personen, welke een grootere behoefte aan ziekenhuisverpleging en -behandeling, alsmede aan tandheelkundige hulp. deed ontstaan en voorts aan de voortschrijding der medische we tenschap, welke steeds nieuwe onderzoekings- en behandelingsmethoden vindt, waarvan de kosten voortdurend hoogere eischen aan de financieele draagkracht van het fonds stellen. Aangezien de commissie op grond van de be cijferingen over het eerste halfjaar 1938 een na deelig verschil over 1938 voorzag, nam zij in dat jaar maatregelen, ten einde 'n verdere versto ring van het financieel evenwicht van het fonds in 1939 te voorkomen. Daartoe werd met ingang van 1 Januari 1939 de bijdrage van de deelge nooten voor de aanvullende verzekering tegen de kosten van ziekenhuisverpleging hunner bij het fonds ingeschreven gezinnen verhoogd en wordt de uitkeering bij overlijden van een deel genoot niet meer toegekend. De hieruit voort vloeiende vermeerdering der baten, onderschei denlijk verminderingen van de lasten blijken op grond van de uitkomsten van 1938 niet toerei kend om tot een sluitende rekening over 1939 te komen. Het tekort over dit jaar wordt ge schat op ruim f 19.000.Maatregelen om dit tekort te doen verdwijnen worden nader door de commissie overwogen. De Centrale Bond van Nederlandsche Ver* bruiks-Coöperaties heeft in de bijzondere °ifl* standigheden waarin ons land verkeert, a®11' leiding gevonden om zijn economisch bureau te dragen wekelijks een onderzoek naar verloop der prijzen van een aantal levensrrü0 delen in te stellen. Achttien daartoe aangezochte coöperatlC verdeeld over het geheele land, zonden gegevel\ voor deze enquête in. Als basis voor het onder zoek werd genomen de week van 2429 JUÜ 1939, toen alles nog normaal was. De nu verz® melde cijfers, die betrekking hebben op de We® van 2—7 October j.l„ toonen aan, dat bij dc v® bruikscoöperaties de prijzen van brood, ha*'® mout (merk Haka), custardpoeder, rijst, u13. garine en koffie sinds Juli j.l. niet, of min' def dan pCt. zijn gestegen. De prijzen van gro€ erwten, vermicelli, griesmeel, tarwebloem, 'uC fers en Smyrna rozijnen stegen slechts 1 q pCt. Iets meer (n.l. 2 tot 5 pCt.) boven het P® van Juli, lagen in October de prijzen van loss® havermout, sla-olie, suiker (2.1 pCt.), kaarse Java-thee, abrikozen, gedroogde appelen Santa Clara-pruimen. Grootere prijsstijging^ kwamen voor bij Goudsche kaas (33 tot 43 P^J eieren (33 pCt.), boter (8,5 pCt.), bak- en vet (6.3 pCt.), zachte zeep (95 pCt.), goedkoG-^ thee 6.5 pCt.) en Calofornische rozijnen PCt.). fg Over peulvruchten konden nog geen worden verzameld, daar dc oude oogst is 11U verkocht en van den nieuwen oogst bijna nog m aan den consument wordt verkocht. 18 En aldus geschiedde. Lois en Pete bleven een beetje bij John achter, en die liep zoo snel hij kon naar den wagen, en moment later waren Lois en Pete een zijstraat ingeslagen en wan delden naar het dichtstbijzijnde restaurant. Ze trokken hun jassen uit, Lois zette haar hoed af en midden tusschen het talrijke publiek gebruikten ze hun lunch. „Als ze naar ons zoeken!" zei Loisdoen ze dat vast niet in een restaurant vlakbij! Bo vendien hebben we onze jassen uitgedaan en de beschrijving klopt dus heelemaal niet!" Toen keek ze Pete aandachtig aan en glim lachte: „Arme Pete! Om in dien stofboel gezet te worden!" Pete gromde iets, snoot zorgvuldig zijn neus, stopte zijn zakdoek weer weg en knipoogde te gen de zoldering: ..Toch ben ik blij, dat het zoo geloopen is!" zei hij. Lois keek hem verbaasd aan: „Hoezoo?" Pete grinnikte en keek haar onversaagd aan: „Nu zit ik tenminste alleen met jou hier!" Lois graaide haar taschje naar zich toe en Verschool zich achter haar spiegeltje: „Ik heb een pracht van een honger!" Pete riep een voorbijsnellenden kellner. ,.Ik merk tot mijn groot genoegen op," zei hij, „dat we het tot dusver roerend eens zijn! Oberde spijskaart!" HOOFDSTUK IX John tijgt ten strijde Terwijl Lois en Pete aldus genoeglijk samen hun lunch gebruikten, was John, met zijn kost bare lading parkieten in volle vaart op weg naar huis. Het eenige oponthoud, dat hij zich het eerste uur getroostte, kas voor het innemen van benzine en olie; vlak daarna stoof hij weer, zoo snel zijn wagen wilde, over den bree- den weg. Tweemaal sloeg hij een zijweg in en maakte een groote omweg, om eventueele ver volgers op een dwaalspoor te brengen, maar de overweging, dat alleen een vaag signalement van hem bekend was en dat nog in zijn regen jas, terwijl zeer waarschijnlijk Primstone, in zijn waardigheid van advocaat, zich wel twee maal bedenken zou voor hij aan de politie en dus ook aan de pers mededeelde, door een knappe jongedame te zijn beetgenomen, deed hem langzamerhand zijn vaart minderen en hij stopte tenslotte bij een bakkerswinkel langs den weg, om wat broodjes op te doen. Met de broodjes en enkele reepen chocolade klom hij weer achter het stuur en al kauwende kreeg hij een goed denkbeeld. Hij reed den wagen in een zijweg en nam den koffer er uit. Op zijn knieën opende hij dien en bezag de collectie parkieten met te vreden blik. Een ervan droeg in zijn binnenste een kost baar papiertje en John maakte een veront- schuldiggend gebaar, toen hij zijn zakmes te voorschijn haalde en de beesten een voor een opensneed. Ze waren opgevuld met zaagsel, sommige met houtwol en vóór John er vier had onderzocht, was het een vreeselijke rommel om hem heen. Maar buiten den wagen durfde hij het toch niet te doen, een man, die op een landweg een paar dozijn parkieten aan reepjes snijdt, is een ongewoon schouwspel en kon las tige aandacht trekken. Dus werkte hij onversaagd verder in zijn auto en het geluk was met hem. De achtste parkiet bevatte houtwol en toen hij die eruit haalde, bleek er binnenin een gewouwen papiertje te zitten. John sloeg het open en wierp er een vluchtigen blik op. Zooals op alle andere, stond in den bovenhoek een nummer er onder een handteekening en in het midden een los woord. John verborg het kleine vodje met zorg weg in zijn portefeuille en pakte de parkieten weer in het koffertje. Ziezoo. De beschadigde exem plaren waren met wat handigheid gemakkelijk weer onzichtbaar te repareeren en de oude ad vocaat zou zijn geliefde collectie voltallig terug krijgen. Hü zette den koffer naast zich neer en stak op zijn gemak een sigaret op. Zijn horloge wees kwart over drie en hij vroeg zich af, wat Pete en Lois op het oogenblik zouden uitvoeren. Ze zouden wel per trein naar huis komen, dacht hij, en raadpleegde het spoorboekje, dat in het dashboardkastje van Lois wagentje lag Na eenig zoeken kwam hij tot de slotsom, dat ze in geen geval eerder thuis konden zijn dan half twaalf in den avond. John leunde achterover en dacht nahij had niet meer dan een uur of drie noodig om naar huis te komen; wat moest hij den heelen avond verder doen? En op dat oogenblik schoot hem plotseling een denkbeeld door het hoofd, dat hem met een schk rechtop deed zittén. „Wat waren ook weer het adres en de naam van den kerel, die het schilderij bezat van de kudde olifanten?" Even later stond het hem weer helder voor den geest: James WainwrightNew Avenue, Crust- ley. En den naam Crustley had hij op een der wegwijzers gezien, die hij pas geleden was ge passeerd! Hij sloeg den motor weer aan, en draaide den wagen. Vijf minuten later staalde hij naar den wegwijzer, die aanwees: „Crustleypp 12 K.M." Het plannenmaken was den twee Crofts, zoo wel broer als zuster, door hun opvoeding wel geleerd en hoewel John steeds bekende, tegen Lois vrouwelijke slimheid niet te zijn opge wassen, wezen de wijzers van zijn horloge nog geen drie minuten later, of hij had een plan de campagne opgemaakt, dat volgens hem een zeer behoorlijke kans van slagen had. Hij grinnikte, terwijl hij den wagen met den steven naar het geheimzinnige Crustley wend deals hij er eens in slaagde, dat schilderij op den kop te tikken, en het dienzelfden avond in de hall te etaleeren, als Pete en Lois thuis kwamen Crustley scheen een ontstellend klein ge hucht te zijn, want de weg, die er heen voerde, verdiende nauwelijks den naam van weg. Het was veeleer één groot gat, hier en daar met keisteenen opgevuld, en toen John eindelijk een nauwelijks leesbaar bordje passeerde, dat den naam van het plaatsje droeg, was hij zooveel heen en weer gesmeten, dat elk bot in zijn lichaam er pijn van deed. Hij zette zijn wagen buiten de eerste de beste herberg, die hij tegenkwam en stapte naar bin nen. Er zat in het oude gelagkamertje maar één persoon, en die eene persoon bekeek hem met belangstelling. Elk dorpje in Engeland schijnt zijn beroemde Oudste Inwoner te hebben, en elk van die in woners zit óf onmiddellijk buiten, óf op den drempel van de herberg, waar ze op elk uur van den dag of nacht schijnen te vertoeven. Maar er kan niets te vertellen vallen over een van de inwoners van zulk een gehucht, of de Oudste Inwoner zal alles, wat ge wilt weten, doen te voorschijn komen, van achter zijn jaard, als ge u tenminste de moeite wilt ge troosten, dien baard eerst te bevochtigen met oud bier. j En John had er die moeite graag voor over. i Hij stampte met zijn voet op den grond, gebaar dat door den man bij de deur met bi)v werd bergoet en bestelde twee potten bier. Hij haalde ze op aan de bar, en plantte in een voor den gelen baard van den Oulsten woner. .p Het was duidelijk dat de opinie van den Ou. sten Inwoner over de jeugdige generatic 11 sprongen steeg, tenminste, hij wierp een keurenden blik op John, die tegenover n ging zitten en bromde: „Middagnog ver?" John schudde het hoofd: „Nee.... ik rn hier zijn, bij een zekeren James Wainwrign hij moet ergens in New Avenue wonen." j De Oudste Inwoner knikteen haalde een Vies pijpje te voorschijn, waaraan hij eerst z° om het dan met een misprijzenden blik te schouwen „Da's hier vlak bij!" zei hij. John, die de wegen en middelen kende, j wijsheid te putten uit Oudste Inwoners, hem zijn tabakszak aan, en zag na eenig F duld zijn moeite beloond met een volledige r schrijving van James Wainwright, zijn geW° ten, en de wijze om dat te bereiken. .je, John zette tevreden zijn glas neer, betaa groette den waard en den Oudsten Inwoner, juist was begonnen, een beschrijving van levensloop van de kinderen van James wright te geven, en klom weer achter stuur. (Wordt vervolgd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 6