Wonderbare snoekbaarsvangst
op het IJselmeer
m
i
OVER DE ZON
H
DE 3 RFENIS VAN EEN
ZONDERLING
ZOETWA TERSCHEL VISCH
POPULAIR!
ZONDAG 29 OCTOBER 1939
e A LEVER!
1
Waar aas Is, vergaren
de arenden
,,St. RaphaëP' in 1938
ONGELUK BIJ DE ZUIDERZEE
WERKEN
KORPORAAL DOODGEREDEN
DRAISltlA-vAN-VALKENBUR<5 'S-:
In Timbang scheurde
de aarde
STERKE WIND VEROOR
ZAAKT VERKEERSONGELUK
FEUILLETON
DOOR WILLY WATERMAN
(Van onzen specialen verslaggever)
„Waar het aas is, vergaren de arenden",
zegt de Schrift. En zij zijn van wiek gegaan,
de bruin en rood en taar.grauw gevlerkte
vogels uit Volendam en Urk, van Bun
schoten en Harderwijk, uit Vollenhove en de
Lemmer, overal waar nog een zeil te
hijschen viel en zij bevendelen de zee buiten
Medemblik en Enkhuizen, waar zij het
want schieten, hun net sleepen in 't Wagen
pad en langs de Kreupel en hoogerop bij
de Kreil, de Munnik, de Gammels; visch-
namige gronden, waar zich vandaag de
snoekbaars vangen laat. Want daarvoor is
bijna alles, wat nog zeil voert of een motor
heeft, uit alle havens der oude Zuiderzee,
bijeen gestoven, om méé te profiteeren van
den buit, van de groote vangst, de pittige
verdienste. Aan de afslagen van Enkhuizen
en Medemblik heerscht bedrijvigheid als
in de dagen der gouden ansjovischteelt, de
schepen verdringen zich in de havens, men
komt handen te kort om te lossen en te
verhandelen; auto- en wagonladingen vol
gaan het land in, de grehzen over. Snoek
baars de zoetwaterschelvisch ver
overt de markt!
Het is een wonderlijk geval met die snoek
baars. Daar had nu vroeger rauwelijks iemand
van gehoord. Een zoetwatervisch, dus bij het
vischetend Nederlandsch publiek in kwaden
reuk, al was het alleen maar uit angst voor
graten. Zij werd tot dusver ook niet in noe
menswaardige hoeveelheid aangevoerd. Maar
terwijl de Noordzee-visscherij vrijwel is stil ge
legd door oorlog en mijnengevaar, de visch-
menu's in den lande wel erg kaaltjes zijn ,doet
de snoekbaars haar massaal entree, in het be
gin wat kosltjes begroet, uit den nood verkocht
en gegeten en thans op eenmaal een delicatesse,
ook op de beste tafels: een smakelijke, vrijwel
graatlooze visch, die gestoofd als aal, gekookt
als schelvisch, gebakken als bot, op slag po
pulair is geworden. Heel Nederland, van de
tafel van den eenvoudigen consument tot op
den disch in het fijnste restaurant, eet snoek
baars.
Eindelijk, na zooveel donkere jaren, beleeft
de Zuiderzeevisscher weer een goeden tijd,
wordt er weer eens pittig verdiend, overigens
meer door de groote hoeveelheid die gevangen
wordt, dan door den prijs, welken men maakt
Die goedzak van een oude Zuiderzee blijft zijn
menschen toch maar trouw; 's zomers de aal
en 's winters de snoekbaars Want daarop al
thans mag men hopen,, dat deze visscherij
stand houdt, misschien dan niet in zoo grooten
overvloed als op het oogenblik, maar toch zóó,
dat er voor den visscher ook 's winters werk en
verdienste blijft.
Met die snoekbaars is het voorspoedig
gegaan! Vroeger, toen de zee nog open was,
kwam zij langs de kust al in kleine hoe
veelheden voor. Zij is er dus niet in uit-
gepoot, maar het groeiend kwantum, dat
na het verzoeten van het water werd waar
genomen, is louter natuurlijke teelt. Ge
stadig vermeerderde zich net aantal, maar
vooral de teelt 1937 is boven verwachting
goed geslaagd. Reeds het vorig jaar viel dit
te constateeren uit de groote massa's jonge
snoekbaars die in het IJselmeer werden
waargenomen. Thans hebben deze dieren
de vereischte minimum-lengte van 40 c.M.
bereikt; mooie gelijkmatige visch, welke
zich in bijna wonderbaarlijke kwanta vangen
laat.
In drie zomers haalt de snoekbaars die
overigens noch met snoek, noch met baars iets
te maken heeft, dus geen kruising of bastaard
is haar minimum-maat, waarna de andere
exemplaren uitgroeien tot 60 a 70 cM. en een
maximum-gewicht van 10 tot 12 pond kunnen
bereiken. De groei van de snoekbaars staat
vrijwel stil van November tot Mei, daarna
neemt zij in lengte toe. Tot voedsel van deze
roofvisch dient de spiering, welke in het IJsel
meer nog altijd zeer veel voorkomt. Terwijl
nu de teelt van 1937 buitengewoon goed is ge
weest, werd die van 1938 bepaald slecht, zoo
dat het volgend seizoen voor de visschers heel
wat minder moet worden, daar de vangst zich
zal bepalen tot de weinige, in 1938 geboren
visch en de oudere exemplaren, die het huidig
seizoen overleven. De teelt 1939 is daarentegen
weer behoorlijk geweest. De inspecteur der
visscherijen te Amsterdam, de heer van Hengel,
die ons bovenstaande gegevens verstrekte, gaf
ons dan ook als zijn meening, dat, al zullen
zóó overvloedige vangsten als op het oogenblik
slechts bü uitzondering voorkomen, men toch
voor de toekomst rekenen mag op regelmatige,
loonende snoekbaars-visscherjj ln het winter
seizoen.
Maar in deze weken en maanden is het
dan toch een gouden tijd voor de visscherij.
De snoekbaars, welke als het kouder wordt
diep water opzoekt, verzamelt zich in onge
kende hoeveelheden in het Noordelijk deel
der oude Zuiderzee. En daar zijn wij er dezer
dagen getuige van geweest, hoe met Enk
huizen en Medemblik als voornaamste aan-
voerhavens, iederen dag opnieuw tiendui
zenden ponden snoekbaars ter markt wor
den gebracht. Rusteloos bedrijf heerscht er
aan de afslagen; visschers uit alle havens
komen er bijeen: gemoedelijke Volendam-
mers, Urkers; kladdig bij hun werk als dui
vels, pientere Markers, donkeroogige Gel-
derschen van Elburg en Harderwijk, Dur-
gerdammers en Huizenaren, Bunschoters,
zoo goed als de Westfriezen zelf, Vollenho-
vers en Lemsteraars, die van Wieringen en
Den Helder. Het is een beeld als uit lang
teruggeweken dagen, dat aan den voet van
den Drommedaris, onder de muren van
Radboudts kasteel, weer tot leven is geko
men.
De totale aanvoer van snoekbaars uit het
IJselmeer bedroeg in Augustus reeds 248.000
pond, wat bijna even veel is als het heele jaar
1938. Over September was dit cijfer 1.076.000
pond! Daarvan werd te Enkhuizen gebracht
bijna 250.000 pond en te Medemblik ongeveer
100.000 pond. Over October zullen, althans voor
beide laatstgenoemde havens, naar de gegevens
die de heeren J. Poorta, directeur van den af
slag te Enkhuizen, en zijn collega P. Kramer van
Medemblik ons verschaften, deze cijfers nog
wel verdubbeld worden. De visschers rekenen
hun vangst met wigjes. Een wigje is 100 pond
en telt ongeveer 65 snoekbaarzen. De gemiddel
de prijs, die gemaakt wordt, is 10 ct. per pond.
De visscherij op snoekbaars wordt op twee
manieren uitgeoefend. Met het sleepnet, voort
getrokken door een span van twee botters en
met het staande want, dat in zee wordt uit
gezet en na verloop van tijd weer ingehaald.
Het span sleepers, waarmee wij deze week ter
snoekbaarsvangst zijn getogen, werd gevormd
door de V.D. 87 met Jan Hanekaan en Dirk de
Boer en de V.D. 83 met Piet Schilder (Loege)
en Krelis Kwakman. Honderd vaam net scho
ten wij uit, dat van boven gesimd, op 2 'A tot
3 meter diepte met lood en steenen over den
grond wordt gehouden. Twee touwen, tocht en
sprink, verbinaen aan weerskanten het gewel
dige net met de sleepende booten. Deze liggen
van elkaar afgewend en schijnen ieder in tegen
overgestelde richting te zeilen of te stoomen;
in werkelijkheid worden zij, zeilend bij halven
wind of varend op motorkracht, dwars wegge
zet en trekken zoo het net door zee.
E enmooie visscherij, zooals wij in den al
vroegen herfstavond vanuit Medemblik den bree
den zwier namen der schemerige zee. waar
overal de zeilen stonden afgeteekend van wel
honderd visschende botters, die span aan span
hun geluk gingen beproeven in het wijde
vischwater om de Noord of om de Zuid. Ook
onze schipper had zoo zijn plannen. Hij is een
gelukkig visscher, die Jan Hanekaan, in den
besten zin van het woord. Want hij is scherp
in het waarnemen der omstandigheden, in het
opvangen van een gerucht, in het beoordeelen
van wind, water en alle aanwijzingen, die hem
van nut kunnen zijn. Uit zijn instinct en uit
de practijk heeft hij precies het oog op zoo'n
vischnamig steetje en voor dezen nacht zou dit
het Wagenpao zijn, van den vuurtoren de Ven
opsleepend tot aan de ondiepte de Kreupel. Daar
gingen wij in het laatste licht dan ook aan de
netten. Dichtbij en verderop, overal sleepten
de buurtlui, tot op grooten afstand voor onze
Volendammers herkenbaar. Want tusschen al
die vreemde schepen wezen zij zonder falen:
daar visschen Jan van de Knoest en Jaap van
Kleine Sijmen en heel in de verte Jan Kras en
Hein van Piet de Potter. En ginds probeeren
het Bruin van Jijpert en Gernt van de Slin
ger; heel vertrouwelijk zoo, die visschermans-
bijnamen, één groote familie op de wijde avond
lijke zee.
De parabel van de wonderbare visch-
vangst heeft altijd grooten indruk op ons
gemaakt. Dezen nacht nu hebben wij iets
dergelijks beleefd. Het IJselmeer kon het
Meer van Genesareth zijn en onze Volen
dammers, die immers werken onder de
schutse van St. Petrus, voor dezen keer de
apostelen. Zeggen ze niet op het dorp, dat
je in het leven nu eenmaal „Apostelen en
Bunschoters" hebt, waarbij de eersten de ge
lukkige visschers zijn, terwijl de Bunscho
ters in het algemeen met de fortuin op
kwaden voet schijnen te staan? Hoe het
zij, onze apostelen vingen zooveel snoek
baars, dat letterlijk hun netten scheurden
en ze bij elkaar langszij moesten komen
Mooie, gelijkmatige visch is de snoekbaars, welke in deze dagen, in zulk een overvloed
wordt gevangen
om het want scheep te krijgen. In een trek
van een uur of drie haalde ons span 200
wigjes snoekbaars op, een waarde van
200.—.
Het deed ons goed dit triomfantelijk bergen
der netten, de blanke visch bij trossen in de
mazen. „Dat gaat om zegen en dat het Zijn
barmhartige wil mag zijn', was naar gewoonte,
de vrome wensch geweest van onzen schipper,
als de oorstok van het net zee in tjoempt.
Wel rijkelijk was de zegen zijn deel geworden
en wij verheugden ons oprecht over 't geluk van
deze menschen, den rijkdom van de vangt,
een weelde m dit nachtelijk uur op het don
kere waaierige water met rondom de glim
mende lichtjes van al die anderen, die als wij
hoopten op zegen.
Aan het verslag van den Ned. R.K. Bond van
Spoor- en Tramwegpersoneel ,,St. Raphael"
over 1938 ontleenen wij:
Onze organisatie ondervond evenals in 1937,
ook in 1938 den terugslag van de situatie in
de bedrijven.
Het aantal personeel verminderde nog steeds.
Toch gelooven wij, dat de tijd niet meer veraf
zal zijn, dat deze personeelsvermindering tot
staan komt en dat er „nieuw bloed" aan 't per
soneel toegevoegd moet worden.
Over den toestand in onze organisatie kun
nen wij alles bijeen genomen tevreden zijn. De
geest en 't onderling vertrouwen bleven onge
schokt.
Op 1 Januari 1938 bedroeg ons ledental 10020
op 31 December van dat jaar 9977 of 43 min
der. Vergeleken bij 1937, toen 't verlies 330 le
den bedroeg, mag er van verheugende vooruit
gang gesproken worden.
Op de vergadering van den Raad van Afge
vaardigden gehouden op 28 en 29 Nov. 1938 te
Heerlen, werden de aftredende leden, de hee
ren H. P. P. Donné, F. L. D. Nivard, H. F.
Timmermans, J. H. Vroemen en W. de Waal
herkozen. In de vacature, ontstaan door de
stichting van vakafdeeling IX, werd de voor
zitter van de afdeeling Utrecht, de heer J. S.
Goossens gekozen.
De stichtingsvergadering van vakafdeeling
IX, gehouden op 8 Maart 1938 te Utrecht, koos
tot voorzitter den heer H. J. C. Venings.
De aftredende voorzitters der vakafdeelin-
gen, de heeren H. v. d. Mark (vakafd. Ill), J. J.
Theunissen (vakafd. IV) en C. E. Keet (vakafd.
VI) werden resp. op de ledenvergaderingen van
21 November te Utrecht, 24 October te Nijme
gen en 23 October eveneens te Nijmegen her
kozen.
In samenwerking met de redactie-commissie,
welke ook in 1938 in ongewijzigde samenstel
ling aanbleef, is het naar onze meening aan de
dagelijksche redactie gelukt den inhoud van ons
bondsorgaan ..Het Rechte Spoor" in het afge-
loopen verslagjaar aan redelijk te stellen ver
wachtingen te voldoen.
De vergadering van den Raad van Afgevaar
digden werd dit jaar gehouden in het „Volks-
huis" te Heerlen op Maandag 28 en Dinsdag 29
November.
Op den eersten dag waren 145 afdeelingen,
vertegenwoordigende 9745 leden en op den
tweeden dag 146 afdeelingen, welke 9765 leden
vertegenwoordigden, aanwezig.
Besloten werd. den bondsdag 1939 te Arnhem
te houden. Als plaats, waar in 1939 de verga
dering van den Bond van Afgevaardigden zal
worden gehouden, werd Nijmegen aangewezen.
Op 12 Juni had onze 30ste bondsdag te Eind
hoven plaats, welke een in alle opzichten schit
terend verloop had. Voor het eerst werden 25
van de 50 door 't H. B. aangeschafte nieuwe
vaandels in den stoet meegedragen. Deze vaan
dels, met de twee prachtige praalwagens van
de afdeeling Eindhoven, gaven aan den op
tocht een fleurig en kleurig aanzien.
In zijn openingsrede op de aansluitende al-
gemeene vergadering herdacht de voorzitter
het 35-jarig bestaan van den bond.
Ter bespreking van de onder vermelde aan
gelegenheden werden onder leiding van den
Personeelsraad de volgende bijeenkomsten ge
houden.
25 Juli 1938. Gecombineerde vakgroepbestu-
renvergadering ter bespreking van de nieuwe
voorstellen betreffende de loonregeling van
het personeel der centrale werkplaatsen.
25 Juli 1938. Gecombineerde hoofdbestuurs
vergadering ter behandeling van het ontwerp
R.D.V. II 1938.
Het steeds verder doorgevoerde klein overleg
hetzij volgens gereglementeerde bepalingen
zooals bij de centrale werkplaatsen, hetzij vol
gens de kenbaar gemaakte meening van de be
drijfsleiding, zoowel als het feit dat vele ver
zoeken mondeling kunnen worden afgedaan,
maakt dat de traditioneele lijst der resultaten
van het vereenigingswerk steeds minder volle
dig wordt.
Ook worden vele aangelegenheden door den
Personeelraad afgehandeld.
Gezien de weinig gunstige omstandigheden
waaronder de organisatie haar taak moest ver
richten, kan met voldoening op het in dit jaar
verrichte werk worden teruggezien.
Voor 't- spoorwegpersoneel kwam 'n R. D. V.-
herziening tot stand, welke alles bijeen geno
men tot tevredenheid mag stemmen. Ook de
brandende pensioenkwestie, al kwam zij nog
niet tot een oplossing, werd door de aanhouden
de actie toch een flink stuk nader tot hare
ontknooping gebracht. Voor de trams kon, al
waren daar de omstandigheden soms bijzonder
ongunstig, goed werk worden verricht. De or
ganisatie zelf bleef kerngezond. Het geringe
ledenverlies is, gezien de nog steeds voortgaan
de vermindering van het aantal spoor- en
tramwegpersoneel een alleszins normaal ver
schijnsel. Met vertrouwen mogen wij, wat de
organisatie betreft, de toekomst tegemoet zien.
Haar innerlijke kracht waarborgt volle ge
schiktheid voor haar taak. Hoe zich de situa
tie bij de spoor- en tramwegen ontwikkelen zal.
zal wel niemand met juistheid kunnen voor
spellen, al gelooven wij, dat een gunstiger ver
schiet in de nabije toekomst tot de waarschijn
lijkheden mag gerekend worden. Maar hoe zich
de toestand ook ontwikkelen moge, in gunstige
of ongunstige richting, in beide gevallen is het
zaak de organisatie paraat te doen zijn en te
houden.
Als in de goude dagen der ansjovisteelt is de haven van Medemblik volgestoven met
botters van heinde en ver
Zaterdagochtend omstreeks half twaalf is
bij de Zuiderzeewerken te Lemmer een ongeluk
gebeurd, waarbij eenige arbeiders werden ge
wond.
Een vier meter hooge steiger, waarop zich vijf
arbeiders bevonden, stortte in. Alle vijf mannen
werden gewond. Een geneesheer, die spoedig ter
plaatse was, achtte overbrenging van een der
gewonden, J. Kwast, naar het ziekenhuis nood
zakelijk. De overige hadden slechts lichte ver
wondingen opgeloopen en konden, na verbon
den te zijn, huiswaarts keeren.
Zaterdagavond om half zeven is de korporaal
Dekker, afkomstig uit Friesland, op de Molen
straat te Soestdijk door een auto aangereden en
gedood. Dekker stond aan den kant van den
rijweg zijn pijp aan te steken, toen hij door een
vrachtauto werd gegrepen. Via het rechterspat
bord en den radiateur werd de ongelukkige door
de voorruit geslingerd en was op slag dood. Het
slachtoffer laat een vrouw en een kind achter.
Er is in de negentiende eeuw een geheele reeks
hirurgische operaties uitgedacht, die weer to
taal verdwenen is en daaronder zijn ook'de ope
raties van chirurgische tuberculose zeer in on
bruik geraakt. Onder chirurgische tuberculose
verstaat men die t.b.c.-aandoeningen, die niet
in de longen plaats vinden. Men verstaat daar
onder t.b.c. van de gewrichten, de beenderen,
de nieren en de klieren. In den tegenwoordigen
tijd wordt van deze aandoeningen de niertuber-
culose nog het vaakst chirurgisch behandeld,
d.w.z. de zieke nier wordt soms verwijderd. Maar
lang niet zoo spoedig als vroeger. Van de tuber
culose aandoeningen der klieren gold in mijn
studententijd reeds dat men ze niet met het
mes behandelen moest, maar dat ook de been
deren en gewrichten beter op andere wijze be
handeld werden, gold toen nog als een vrij on
zekere nieuwigheid. Thans echter is dat een
vaststaande waarheid geworden. En het heeft
er allen schijn van, alsof deze moderne over
tuiging niet spoedig weer verdwijnen zal, want
de vergelijking der resultaten van de vroegere
behandeling met mes en beitel met de tegen
woordige behandeling met zon en lucht is zoo
duidelijk, dat men vooreerst niet op een reactie
behoeft te rekenen.
De operaties, die in den loop der laatste dertig
jaren in onbruik geraakt zijn, hebben bijna
alle een zelfde karakter: het zijn nl. zoo goed
als altijd operaties in gevallen, dat een ziekte
proces nog aan den gang is. Dat wil niet zeg
gen dat in verschillende dergelijke gevallen een
chirurgische ingreep niet nuttig is; in diverse
gevallen, wanneer een acute etterige ontsteking
het leven bedreigt, wordt chirurgisch ingegre
pen, zooals bij een etterige pleuritis, appendicitis,
waarbij steeds buikvliesontsteking dreigt, her-
senabces, etterige ontsteking van de neusbij-
holten.
Eveneens wordt steeds en terecht chirurgisch
ingegrepen (of een behandeling met stralen in
gesteld) bij kwaadaardige gezwellen. Maar in
vrijwel alle andere gevallen wordt chirurgisch
alleen ingegrepen, indien een proces ten einde
is, b.v. wanneer spataderen reeds gevormd zijn
en verworden tot slappe zakken; wanneer spie
ren onherroepelijk samengekrompen zijn; wan
neer ledematen definitief vervormd zijn; wan
neer een darm niet meer doorgankelijk is; wan
neer een breuk reeds gevormd is; wanneer been
deren onherstelbaar gebroken zijn, maar niet
wanneer het genezingsproces nog in gang is. En
zoo zou men nog lang kunnen doorgaan.
Maar die operaties, die nu verlaten zijn, wer
den uitgevonden om nog bestaande processen
te beëindigen of bepaalde slapten te cureeren.
Ik wil in dit opzicht alleen herinneren aan
de operaties wegens wandelende nier of wegens
andere afgezakte ingewanden. Een tijd lang was
het gewoonte deze organen opnieuw in de
buikholte te bevestigen, of zooals men het wel
noemde, op te hangen.
Deze operaties zijn in onbruik geraakt. Door
redeneering was men tot deze operaties geko
men, maar de ervaring bewees dat er weinig
of geen nut van te verwachten was.
Hetzelfde is het geval met de tuberculose aan
gewrichten, beenderen en klieren en tot op
zekere hoogte ook met de niertuberculose.
Het was schijnbaar een gezonde redeneering,
dat deze zieke haarden weggenomen moesten
worden en dat daardoor het geheele lichaam
weer gezond zou worden. Maar men dacht er te
weinig aan dat tot zekere hoogte het geheele
lichaam ziek was en dat zulk een operatie
vaak, heel vaak, volkomen nutteloos moest zijn
en bovendien steeds een aanmerkelijke vermin
king beteekende.
Thans behandelen de geneesheeren deze tu
berculose ziekten met zon en lucht. En de over
tuiging, dat deze behandeling juist en heilzaam
is, komt voort uit de ervaring en maar voor een
zeer gering deel uit de redeneering. Immers,
men zou er niet in slagen uit te leggen waarom
zon en lucht zoo heilzaam op deze patiënten
werken. Het is niet zoo, dat men van de wer
king van zon en lucht niets afweet; integen
deel zijn de werkingen van de diverse stralen
van het zonnespectrum uitnemend bestudeerd
en men weet ook met zekerheid veel te zeggen
over de werkzaamheid daarvan. Maar dat wil
nog niet zeggen dat nu ook inderdaad duidelijk
is waarom zon en lucht juist op de chirurgische
tuberculose zulk een heilzamen invloed hebben.
In dit opzicht is eigenaardig een zinsnede,
die ik aantrof in een boekje van dr. M.
van Haeff, geneesheer-directeur van Heliomare
„Lange en uitgebreide ervaring heeft dit inzicht
(de geneeskracht van zon en lucht) doen ont
staan en niet alleen dit, doch ook het oordeel,
dat het zeer moeilijk is om iemand deze overtui
ging bij te brengen, zoo hij ze niet reeds van
nature bezit." Hier wordt dus niet meer of min
der gepredikt dan een soort aangeboren geloof
aan de geneeskracht van zon en lucht. Dat is
speciaal gericht tot de verpleegsters en ver
plegers, die met de zorg over deze patiënten zijn
belast. Deze behooren dus een soort zonnemen-
schen te zijn, anders zijn ze niet goed voor hun
taak geschikt.
De schrijver bedoelt daarmee in 't geheel niet
dat bruin verbrand zijn hetzelfde is als gezond
zijn. En evenzeer weet hij natuurlijk als des
kundige, in welke mate men de zon op zich
moet laten inwerken. Niettemin vindt hij toch
dat er menschen zijn, die een aangeboren voor
liefde voor de zon hebben en dat dit noodig is
om ljjders aan chirurgische tuberculose goed te
kunnen behandelen. En op dagen en in tijden
dat er weinig zon te genieten valt, komt daar
voor de kwartslamp (hoogtezon) in de plaats.
In dit punt althans is de zon volkomen in
eere hersteld. Niet minder in dit geval, wat
betreft het voorkomen en behandelen van ra
chitis, of Engelsche ziekte. Dit was reeds vrij
goed bekend, voordat men ontdekte dat het
zonlicht, en in 't bijzonder het ultraviolette deel
van het zonnespectrum in staat is om uit be
paalde, anders onwerkzame stoffen, vitaminen
te maken en dit niet alleen buiten het levende
lichaam, maar ook in het lichaam. Het gevolg
daarvan is geweest, dat men tot de overtuiging
is gekomen, dat het zonlicht in belangrijke mate
-"ZACHT VAN SMAAK - PRUS 70 ct
in staat is om, laten wij maar zeggen, de vita
minen te vervangen.
In de derde plaats heeft men een uitgebreide
ervaring opgedaan dat het zonlicht in staat is
allerlei ziektekiemen, bacillen, kokken enz. te
dooden, zoodat goed bezonde voorwerpen kiem-
vrij kunnen worden.
Het lijdt geen twijfel, zou men zoo zeggen, dat
er in de eerstkomende tijden nog meerdere heil
zame werkingen van de zon ontdekt zullen wor
den, ja zooveel, dat de krachtigste uitdrukkingen
en de rijkste beeldspraak der dichters volkomen
waarheidsgetrouw zullen blijken. Achteraf beke
ken, schijnt het nu wel dat onze grootouders niet
veel om de zon hebben gegeven, althans de toon
aangevende en modieuze onder onze grootouders.
Zeker is het, dat thans het leven in de vrije
lucht en de zon meer gewaardeerd wordt dan
vroeger en dat men daarmee tot de algemeene
menschelijke overtuiging is teruggekeerd.
Anderzijds echter zou men het zoo kunnen
verklaren, dat in de moderne tijden met de
enorm groote steden en het groote stadsproleta-
riaat in de huurkazernes, het natuurlijke leven
zoozeer te loor is gegaan, dat de wetenschap, de
noodlottige gevolgen daarvan ziende, opnieuw,
maar dan op wetenschappelijke wijze en met
geleerde proefneming en uitgebreide ervaring,
ontdekt heeft, wat de menschheid eigenlijk
steeds geloofd en aangenomen heeft.
Dr. TH. H. SCHLICHTING
Een redacteur van de „Locomotief" heeft een
tocht naar het Dien-plateau gemaakt, waar on
langs een gehucht door de aarde verzwolgen is.
Hij vertelt:
Bij 'n warong, op 200 meter van den uitersten
Lahar-rand, stoppen we. De paarden kunnen
hier niet verder. De waronghoudster is natuur
lijk volledig op de hoogte.
Zij vertelt: Vrijdagmiddag begon de aarde te
schudden. Eerst zachtjes, toen al harder en har
der. Tenslotte werden de menschen als kegels
heen en weer gegooid. In Timbang, waar de
schokken het hevigst waren, vluchtte een deel
der bevolking.
Toen scheurde de aarde. Midden in Timbang
baanden de ontzettende krachten, opgesloten in
het binnenste der aarde, zich een uitweg en met
donderend geweld stortte de gloeiende modder
zich over de menschen, over de huizen, over vee
en huisraad. Twee groote gaten ontstonden op
de plaats waar eens Timbang was en enorme
rookzuilen verhieven zich.
Ieder vluchtte in den alles overheerschenden
drang naar lijfsbehoud. Moeders grepen hun
kinderen en snelden weg. Niemand had tijd naar
anderen om te zien. Het was een „sauve qui
peut". De menschen van Timbang vluchtten, in
de meest letterlijke zinbeteekenis, met den dood
op de hielen. Eerst in Batoer kwam de vlucht
tot staan en toen kon men de balans gaan op
maken. Een twintigtal personen werd aanvan
kelijk vermist, maar langzamerhand kwamen er
nog geredden opdagen en zoo slonk het aantal
menschen, waarvan men kan aannemen, dat het
dood is, tot negen.
Waar en hoe ze gedood zijn weet niemand.
Niemand heeft althans iets gezien, omdat ieder
een genoeg had aan zichzelf. Enkelen waren ver
moedelijk op hun akkers aan het werk op de
plaats waar nu de kraters zijn. Dan zijn ze ver
zwolgen door de aarde. Anderen zullen gegre
pen zijn door den gloeienden stroom en er onder
bedolven zijn.
Twee kinderen en zeven volwassenen worden
vermist en voorts is de veestapel vrijwel omge
komen. Men vertelt ons van 35 paarden, 70 sapi's
en 2000 geiten. Dit laatste aantal wordt eenige
malen herhaald als we wat ongeloovig kijken,
maar inderdaad: men houdt hier zeer veel gei
ten. Niettemin lijkt een getal van 2000 over
dreven.
Een feit is: deze menschen zijn alles kwijt. Ze
bezaten niet veel, maar als dat alles is wat men
heeft, dan is het wel veel. Dan vertegenwoor
digen een paar geiten, een sapi en een paard
het heele bezit, dan krijgt ook het armzaligste
huisraad waarde.
De vrouw gevoelt zich „Senang". Zij zegt: „Er
is nu een Lobang en wat er uit moest, kan naar
buiten. Nu gebeurt er niets meer."
De gevluchte bevolking is in Batoer onderge
bracht en vadertje gouvernement zorgt momen
teel voor eten.
Op den provincialen weg ZuidbroekGronin
gen is Zaterdagmiddag, vermoedelijk door den
sterken wind, de zestigjarige M. Martena uit
Muntendam tegen een truck met trailer ge
raakt. Hij moet vrijwel op slag dood zijn ge
weest. De bestuurder van den vrachtauto
trachtte op het laatste oogenblik nog de aan
rijding te voorkomen door uit te wijken. Hier
door reed de zware wagen van den weg af en
geraakte in het Winschoterdiep, dat evenwij
dig met den weg loopt. De bestuurder wist zich
evenwej te redden.
Het lijk van het slachtoffer is naar zijn
woning overgebracht.
oe meer men gelijk wil hebben,
hoe minder men het krijgt.
„Nou!" zei Pete, „hoe is 't, wil je weg, of ga
je liever den bak in? Denk er wel aan, als je
vrij blijft, dan heb je een kans, om den strijd
te winnen, al is het een heel kleine; als je
eenmaal in de doos zit, is absoluut alle kans
voor je verkeken. Nou?"
Bealie stemde toe. Weliswaar met een zucht,
maar hij stemde toe.
Pete grinnikte, hij had van twee kwaden
het beste gekozen, geen seconde was hij van
plan geweest, zichzelf en Lois in de doos te la
ten stoppen, al had hij den brigadier bij Bealie
moeten opsluiten, en het land uit moeten
vluchten.
„Laten we dan naar bov^n gaan," zei hij,
„daar is nog wel een whisky te vinden, wat jij,
brigadier? Let op Bealie, hij heeft trek, er tus
schen uit te knijpen, dan hoeft hij dat papier
niet te teekenen!"
Het noemen van het woord „whisky" alleen
was voldoende, om den brigadier in vuur £e
zetten; hij pakte Bealie bij een arm, en voegde
hem toe:
„Geen grapjes, vriendje!"
Bealie kreunde; het kwam hem voor, dat hij
door alle personen, die hem in de laatste drie
veelbewogen dagen beet hadden gepakt, had
hooren zinspelen op het niet uithalen van grap
jes, en de greep, die elk van die zinspelingen
vergezelde, was niet bepaald zachtzinnig.
Het was een zeer tamme en volgzame Bealie,
die aan de hand van den brigadier de trappen
der kelders beklom en naar de keuken mar
cheerde, terwijl Pete achter hen de lichten uit
draaide. Pete had de overtuiging, de situatie
zoo te hebben behandeld, dat hij gered had.
wat er te redden viel. Het eenige, waar hij zich
nu ongerust over maakte, was, of Lois en John
spoedig thuis zouden komen. Hij had geen vage
notie, wat er gebeurd kon zijn. Hadden ze hun
beeldje van Mephisto, of hadden ze het niet?
Was hun iets overkomen met den wagen, of
waren ze om de een of andere reden in een
hotel blijven overnachten?
Terwijl hij den brigadier en Bealie naar bo
ven volgde, overwoog hij middelen, om zoo
spoedig mogelijk met John en Lois in contact
te komen, maar toen ze eindelijk in de hall
waren aangeland, was hij nog steeds even ver.
De brigadier bleef in het midden van de hall
staan en keek hem vol verwachting aan. Pete
herinnerde zich zijn belofte en spoedde zich
naar achter, om de whisky op te snorren. Hij
snorde met ijver, want zelf zou hij best een slok
kunnen gebruiken. Na ampele overweging be
sloot hij Bealie ook een glas te geven, hoewel
hij zijn hoofd schudde bij dat besluit.
Pete, kerel, het is verknoeien van verduiveld
goede whisky! hield hij zich zelf voor, maar
nam toch drie glazen mee. Het zoeken van
schrijfpapier was een lastig werkje, maar ten
laatste vond hij het toch en zette alles op een
tafeltje in de hall.
„Schrijf, Bealie, schrijf!" zei hij, „ik zal wel
dicteeren. En terwijl hij drie glazen vulde met
whisky en sodawater, dicteerde hij:
„Hierbij verklaar ik..., en schrijf er je
voornamen voorjuistGodefridus, Al-
bertus, Bertram Bealie, dat ik geenerlei aan
klacht wegens vrijheidsberooving zal indienen
tegen John Crofts, Lois Crofts, of Pete Brent,
vanaf heden, denprachtig, ik zie, dat je
den datum hebt bijgehouden, zeker met je
bloed op den muur geschrevenis dat vol
doende, brigadier?"
De brigadier bekeek het geschrift, dacht even
na en knikte.
„Als hij den plaatsnaam er ook nog bijzet,
bij den datum bedoel ik, dan geloof ik, dat het
klopt, trouwens, ik weet er nu alles van, en dat
scheelt ook!"
Pete twijfelde er niet aan, en nam zich voor,
in elk geval goede vriendjes te blijven met den
brigadier.
„Nog een whisky?" informeerde hij.
De brigadier knikte, en Pete schonk opnieuw
in. Daarop schoof Bealie het geteekende papier
over de tafel, en de brigadier zette er als ge
tuige zijn handteekening onder. Pete vouwde
het velletje op en stak het in zijn zak.
„Dat heb je netjes gedaan, kameraad Bea
lie!" merkte hij op, en schonk zijn glas nog
eens vol, „ik hoop, dat je er aan gedacht hebt,
dat ik je nu te allen tijde bij je kraag kan
pakken, en voor eeuwig in den kelder houden,
zonder dat je er naderhand wat aan kunt
doende wetten van het land zijn nu een
maal zoo!"....
Hij bekeek met een grijns het ontstelde ge
laat van Bealie, die nu eerst inzag, welk een
wapen hij zijn tegenstander in handen had ge
geven, maar toen troostte hij hem met een ge
vuld glas:
„Maak je niet ongerust, hoorik zal het
niet doen, maar kom niet in mijn buurt. En
als je dat glas leeg hebt, maak dan dat je weg
komt!"
Bealie verloor geen tijd. Hij bekeek even den
zolder door den bodem van zijn glas, zette het
weer op tafel, zei haastig „goeden morgen," en
verdween door de deur, vóór Pete die voor hem
had kunnen openen.
„Hij geeft me niet eens gelegenheid, mijn
plichten als gastheer goed te vervullen," klaag
de Pete, terwijl hij hem uit de deuropening na
zag, „kijk hij eens loopen!"
Bealie liep inderdaad hard. Hij rende de op
rijlaan af, of hij er geld mee kon verdienen en
scheen de drie verloren dagen te willen in
halen.
„Ik denk dat ik dat heerschap een beetje in
de gaten zal houden!" merkte de brigadier op.
„Is dat van u. mijnheer?"
„Wat?" zei Pete, en bukte zich naar buiten,
naar de plek, waar de brigadier wees. Een
oogenblik later schold hij zich uit voor een ezel.
Want op de treden van de trap stond een kof
fer, de koffer, die de pendule met het kostbare
briefje bevatte.
„Ja, dat is mijn koffer!" zei hij, en graaide
naar het ding, „ik zou hem haast vergeten!
Goeden nacht, brigadier!"
„Morgen, meneer!" zei de brigadier en tikte
aan zijn pet.
Peinzend zag Pete hem een oogenblik na,
keerde zich dan snel om, en ging het huis bin
nen. De groote strijd was nu begonnen, het
laatste, groote gevecht. Bealie had de lijst in
handen gehad, hij had den tijd gemist om
haar rustig te lezen, daar was Pete zeker van;
in geen geval had hij er 'n afschrift van kunnen
maken, daar was hij even goed zeker van. Maar
hij had er hoogstwaarschijnlijk een blik op ge
worpen, en wat had hij ervan onthouden?
De kans was gering, dat hij zich juist een
van de vier laatste, nog niet gevonden voorwer
pen herinnerde, maar met kansen mochten ze
geen rekening houden, het kwam aan op ze
kerheid. Als Bealie een voorwerp met adres
nog wist, en het was er een van de vier, en hij
slaagde er in, dat op den kop te tikken, dan
was het onherroepelijk te laat. Hij zou dan wel
dadelijk maken, dat hij met het voorwerp zulk
een eind wegkwam, dat hij niet meer te ach
terhalen was. Dus alles kwam er op aan, om
eerstens te zorgen, dat geen enkel van de pa
piertjes, die ze al hadden, in handen kreeg, en
ten tweede, zoo snel mogelijk hun laatste vier
voorwerpen, machtig te worden. Wie weet, mis
schien hadden ze hun beeldje nu al te pakken
dan waren er drie over! En met deze overwe
ging sloot Pete de voordeur, schoof er den
grooten grendel op, en liep de studeerkamer in.
John had den sleutel van de brandkast in
een boek van de bibliotheek verstopt; het was
een handige platte sleutel en Pete haalde hem
na even zoeken tusschen de bladen van het
boek uit. De deur van de kast draaide op haar
hengsels, en voor de tweede maal in die drie
dagen zette Pete den heelen inhoud boven op
de safe neer. Het was voor hem even een pro
bleem, of hij de beeldjes in hun geheel zou ver
bergen, of ze stukslaan, en alléén de papiertjes
wegstoppen. -
En toen schoot hem een prachtig denkbeeld
door het hoofd en hij bracht het tegelijk ten
uitvoer. Met een presse-papier sloeg hij de
beeldjes stuk en haalde er de papiertjes uit.
die hij één voor één zorgvuldig in zijn porte
feuille stopte. De scherven verzamelde hij °P
een paar uitgespreide kranten. Daarna ginS
hij over tot de koperen voorwerpen, en daar
had hij meer last mee. De smeedijzeren kande
laar en den aschbak moest hij doorzagen met
een ijzerzaag, voor hij er in slaagde, den inh°u^
te pakken te Krijgen. Met de papegaai en den
hoed was het gemakkelijk. De pendule haam
hij uit den koffer en doorzocht het inwendige.
Het was een prachtig uurwerk en hij wilde
zoo mogelijk niets aan beschadigen. Aanvank
lijk vond hij niets, en hij begon te vreezen,
er een vergissing was begaan en een an
pendule was bedoeld. Hij zette de klok op
schrijftafel en bezag haar peinzend.
(Wordt vervolgd.)