Wonderbare snoekbaarsvangst op het IJselmeer m i OVER DE ZON H DE 3 RFENIS VAN EEN ZONDERLING ZOETWA TERSCHEL VISCH POPULAIR! ZONDAG 29 OCTOBER 1939 e A LEVER! 1 Waar aas Is, vergaren de arenden ,,St. RaphaëP' in 1938 ONGELUK BIJ DE ZUIDERZEE WERKEN KORPORAAL DOODGEREDEN DRAISltlA-vAN-VALKENBUR<5 'S-: In Timbang scheurde de aarde STERKE WIND VEROOR ZAAKT VERKEERSONGELUK FEUILLETON DOOR WILLY WATERMAN (Van onzen specialen verslaggever) „Waar het aas is, vergaren de arenden", zegt de Schrift. En zij zijn van wiek gegaan, de bruin en rood en taar.grauw gevlerkte vogels uit Volendam en Urk, van Bun schoten en Harderwijk, uit Vollenhove en de Lemmer, overal waar nog een zeil te hijschen viel en zij bevendelen de zee buiten Medemblik en Enkhuizen, waar zij het want schieten, hun net sleepen in 't Wagen pad en langs de Kreupel en hoogerop bij de Kreil, de Munnik, de Gammels; visch- namige gronden, waar zich vandaag de snoekbaars vangen laat. Want daarvoor is bijna alles, wat nog zeil voert of een motor heeft, uit alle havens der oude Zuiderzee, bijeen gestoven, om méé te profiteeren van den buit, van de groote vangst, de pittige verdienste. Aan de afslagen van Enkhuizen en Medemblik heerscht bedrijvigheid als in de dagen der gouden ansjovischteelt, de schepen verdringen zich in de havens, men komt handen te kort om te lossen en te verhandelen; auto- en wagonladingen vol gaan het land in, de grehzen over. Snoek baars de zoetwaterschelvisch ver overt de markt! Het is een wonderlijk geval met die snoek baars. Daar had nu vroeger rauwelijks iemand van gehoord. Een zoetwatervisch, dus bij het vischetend Nederlandsch publiek in kwaden reuk, al was het alleen maar uit angst voor graten. Zij werd tot dusver ook niet in noe menswaardige hoeveelheid aangevoerd. Maar terwijl de Noordzee-visscherij vrijwel is stil ge legd door oorlog en mijnengevaar, de visch- menu's in den lande wel erg kaaltjes zijn ,doet de snoekbaars haar massaal entree, in het be gin wat kosltjes begroet, uit den nood verkocht en gegeten en thans op eenmaal een delicatesse, ook op de beste tafels: een smakelijke, vrijwel graatlooze visch, die gestoofd als aal, gekookt als schelvisch, gebakken als bot, op slag po pulair is geworden. Heel Nederland, van de tafel van den eenvoudigen consument tot op den disch in het fijnste restaurant, eet snoek baars. Eindelijk, na zooveel donkere jaren, beleeft de Zuiderzeevisscher weer een goeden tijd, wordt er weer eens pittig verdiend, overigens meer door de groote hoeveelheid die gevangen wordt, dan door den prijs, welken men maakt Die goedzak van een oude Zuiderzee blijft zijn menschen toch maar trouw; 's zomers de aal en 's winters de snoekbaars Want daarop al thans mag men hopen,, dat deze visscherij stand houdt, misschien dan niet in zoo grooten overvloed als op het oogenblik, maar toch zóó, dat er voor den visscher ook 's winters werk en verdienste blijft. Met die snoekbaars is het voorspoedig gegaan! Vroeger, toen de zee nog open was, kwam zij langs de kust al in kleine hoe veelheden voor. Zij is er dus niet in uit- gepoot, maar het groeiend kwantum, dat na het verzoeten van het water werd waar genomen, is louter natuurlijke teelt. Ge stadig vermeerderde zich net aantal, maar vooral de teelt 1937 is boven verwachting goed geslaagd. Reeds het vorig jaar viel dit te constateeren uit de groote massa's jonge snoekbaars die in het IJselmeer werden waargenomen. Thans hebben deze dieren de vereischte minimum-lengte van 40 c.M. bereikt; mooie gelijkmatige visch, welke zich in bijna wonderbaarlijke kwanta vangen laat. In drie zomers haalt de snoekbaars die overigens noch met snoek, noch met baars iets te maken heeft, dus geen kruising of bastaard is haar minimum-maat, waarna de andere exemplaren uitgroeien tot 60 a 70 cM. en een maximum-gewicht van 10 tot 12 pond kunnen bereiken. De groei van de snoekbaars staat vrijwel stil van November tot Mei, daarna neemt zij in lengte toe. Tot voedsel van deze roofvisch dient de spiering, welke in het IJsel meer nog altijd zeer veel voorkomt. Terwijl nu de teelt van 1937 buitengewoon goed is ge weest, werd die van 1938 bepaald slecht, zoo dat het volgend seizoen voor de visschers heel wat minder moet worden, daar de vangst zich zal bepalen tot de weinige, in 1938 geboren visch en de oudere exemplaren, die het huidig seizoen overleven. De teelt 1939 is daarentegen weer behoorlijk geweest. De inspecteur der visscherijen te Amsterdam, de heer van Hengel, die ons bovenstaande gegevens verstrekte, gaf ons dan ook als zijn meening, dat, al zullen zóó overvloedige vangsten als op het oogenblik slechts bü uitzondering voorkomen, men toch voor de toekomst rekenen mag op regelmatige, loonende snoekbaars-visscherjj ln het winter seizoen. Maar in deze weken en maanden is het dan toch een gouden tijd voor de visscherij. De snoekbaars, welke als het kouder wordt diep water opzoekt, verzamelt zich in onge kende hoeveelheden in het Noordelijk deel der oude Zuiderzee. En daar zijn wij er dezer dagen getuige van geweest, hoe met Enk huizen en Medemblik als voornaamste aan- voerhavens, iederen dag opnieuw tiendui zenden ponden snoekbaars ter markt wor den gebracht. Rusteloos bedrijf heerscht er aan de afslagen; visschers uit alle havens komen er bijeen: gemoedelijke Volendam- mers, Urkers; kladdig bij hun werk als dui vels, pientere Markers, donkeroogige Gel- derschen van Elburg en Harderwijk, Dur- gerdammers en Huizenaren, Bunschoters, zoo goed als de Westfriezen zelf, Vollenho- vers en Lemsteraars, die van Wieringen en Den Helder. Het is een beeld als uit lang teruggeweken dagen, dat aan den voet van den Drommedaris, onder de muren van Radboudts kasteel, weer tot leven is geko men. De totale aanvoer van snoekbaars uit het IJselmeer bedroeg in Augustus reeds 248.000 pond, wat bijna even veel is als het heele jaar 1938. Over September was dit cijfer 1.076.000 pond! Daarvan werd te Enkhuizen gebracht bijna 250.000 pond en te Medemblik ongeveer 100.000 pond. Over October zullen, althans voor beide laatstgenoemde havens, naar de gegevens die de heeren J. Poorta, directeur van den af slag te Enkhuizen, en zijn collega P. Kramer van Medemblik ons verschaften, deze cijfers nog wel verdubbeld worden. De visschers rekenen hun vangst met wigjes. Een wigje is 100 pond en telt ongeveer 65 snoekbaarzen. De gemiddel de prijs, die gemaakt wordt, is 10 ct. per pond. De visscherij op snoekbaars wordt op twee manieren uitgeoefend. Met het sleepnet, voort getrokken door een span van twee botters en met het staande want, dat in zee wordt uit gezet en na verloop van tijd weer ingehaald. Het span sleepers, waarmee wij deze week ter snoekbaarsvangst zijn getogen, werd gevormd door de V.D. 87 met Jan Hanekaan en Dirk de Boer en de V.D. 83 met Piet Schilder (Loege) en Krelis Kwakman. Honderd vaam net scho ten wij uit, dat van boven gesimd, op 2 'A tot 3 meter diepte met lood en steenen over den grond wordt gehouden. Twee touwen, tocht en sprink, verbinaen aan weerskanten het gewel dige net met de sleepende booten. Deze liggen van elkaar afgewend en schijnen ieder in tegen overgestelde richting te zeilen of te stoomen; in werkelijkheid worden zij, zeilend bij halven wind of varend op motorkracht, dwars wegge zet en trekken zoo het net door zee. E enmooie visscherij, zooals wij in den al vroegen herfstavond vanuit Medemblik den bree den zwier namen der schemerige zee. waar overal de zeilen stonden afgeteekend van wel honderd visschende botters, die span aan span hun geluk gingen beproeven in het wijde vischwater om de Noord of om de Zuid. Ook onze schipper had zoo zijn plannen. Hij is een gelukkig visscher, die Jan Hanekaan, in den besten zin van het woord. Want hij is scherp in het waarnemen der omstandigheden, in het opvangen van een gerucht, in het beoordeelen van wind, water en alle aanwijzingen, die hem van nut kunnen zijn. Uit zijn instinct en uit de practijk heeft hij precies het oog op zoo'n vischnamig steetje en voor dezen nacht zou dit het Wagenpao zijn, van den vuurtoren de Ven opsleepend tot aan de ondiepte de Kreupel. Daar gingen wij in het laatste licht dan ook aan de netten. Dichtbij en verderop, overal sleepten de buurtlui, tot op grooten afstand voor onze Volendammers herkenbaar. Want tusschen al die vreemde schepen wezen zij zonder falen: daar visschen Jan van de Knoest en Jaap van Kleine Sijmen en heel in de verte Jan Kras en Hein van Piet de Potter. En ginds probeeren het Bruin van Jijpert en Gernt van de Slin ger; heel vertrouwelijk zoo, die visschermans- bijnamen, één groote familie op de wijde avond lijke zee. De parabel van de wonderbare visch- vangst heeft altijd grooten indruk op ons gemaakt. Dezen nacht nu hebben wij iets dergelijks beleefd. Het IJselmeer kon het Meer van Genesareth zijn en onze Volen dammers, die immers werken onder de schutse van St. Petrus, voor dezen keer de apostelen. Zeggen ze niet op het dorp, dat je in het leven nu eenmaal „Apostelen en Bunschoters" hebt, waarbij de eersten de ge lukkige visschers zijn, terwijl de Bunscho ters in het algemeen met de fortuin op kwaden voet schijnen te staan? Hoe het zij, onze apostelen vingen zooveel snoek baars, dat letterlijk hun netten scheurden en ze bij elkaar langszij moesten komen Mooie, gelijkmatige visch is de snoekbaars, welke in deze dagen, in zulk een overvloed wordt gevangen om het want scheep te krijgen. In een trek van een uur of drie haalde ons span 200 wigjes snoekbaars op, een waarde van 200.—. Het deed ons goed dit triomfantelijk bergen der netten, de blanke visch bij trossen in de mazen. „Dat gaat om zegen en dat het Zijn barmhartige wil mag zijn', was naar gewoonte, de vrome wensch geweest van onzen schipper, als de oorstok van het net zee in tjoempt. Wel rijkelijk was de zegen zijn deel geworden en wij verheugden ons oprecht over 't geluk van deze menschen, den rijkdom van de vangt, een weelde m dit nachtelijk uur op het don kere waaierige water met rondom de glim mende lichtjes van al die anderen, die als wij hoopten op zegen. Aan het verslag van den Ned. R.K. Bond van Spoor- en Tramwegpersoneel ,,St. Raphael" over 1938 ontleenen wij: Onze organisatie ondervond evenals in 1937, ook in 1938 den terugslag van de situatie in de bedrijven. Het aantal personeel verminderde nog steeds. Toch gelooven wij, dat de tijd niet meer veraf zal zijn, dat deze personeelsvermindering tot staan komt en dat er „nieuw bloed" aan 't per soneel toegevoegd moet worden. Over den toestand in onze organisatie kun nen wij alles bijeen genomen tevreden zijn. De geest en 't onderling vertrouwen bleven onge schokt. Op 1 Januari 1938 bedroeg ons ledental 10020 op 31 December van dat jaar 9977 of 43 min der. Vergeleken bij 1937, toen 't verlies 330 le den bedroeg, mag er van verheugende vooruit gang gesproken worden. Op de vergadering van den Raad van Afge vaardigden gehouden op 28 en 29 Nov. 1938 te Heerlen, werden de aftredende leden, de hee ren H. P. P. Donné, F. L. D. Nivard, H. F. Timmermans, J. H. Vroemen en W. de Waal herkozen. In de vacature, ontstaan door de stichting van vakafdeeling IX, werd de voor zitter van de afdeeling Utrecht, de heer J. S. Goossens gekozen. De stichtingsvergadering van vakafdeeling IX, gehouden op 8 Maart 1938 te Utrecht, koos tot voorzitter den heer H. J. C. Venings. De aftredende voorzitters der vakafdeelin- gen, de heeren H. v. d. Mark (vakafd. Ill), J. J. Theunissen (vakafd. IV) en C. E. Keet (vakafd. VI) werden resp. op de ledenvergaderingen van 21 November te Utrecht, 24 October te Nijme gen en 23 October eveneens te Nijmegen her kozen. In samenwerking met de redactie-commissie, welke ook in 1938 in ongewijzigde samenstel ling aanbleef, is het naar onze meening aan de dagelijksche redactie gelukt den inhoud van ons bondsorgaan ..Het Rechte Spoor" in het afge- loopen verslagjaar aan redelijk te stellen ver wachtingen te voldoen. De vergadering van den Raad van Afgevaar digden werd dit jaar gehouden in het „Volks- huis" te Heerlen op Maandag 28 en Dinsdag 29 November. Op den eersten dag waren 145 afdeelingen, vertegenwoordigende 9745 leden en op den tweeden dag 146 afdeelingen, welke 9765 leden vertegenwoordigden, aanwezig. Besloten werd. den bondsdag 1939 te Arnhem te houden. Als plaats, waar in 1939 de verga dering van den Bond van Afgevaardigden zal worden gehouden, werd Nijmegen aangewezen. Op 12 Juni had onze 30ste bondsdag te Eind hoven plaats, welke een in alle opzichten schit terend verloop had. Voor het eerst werden 25 van de 50 door 't H. B. aangeschafte nieuwe vaandels in den stoet meegedragen. Deze vaan dels, met de twee prachtige praalwagens van de afdeeling Eindhoven, gaven aan den op tocht een fleurig en kleurig aanzien. In zijn openingsrede op de aansluitende al- gemeene vergadering herdacht de voorzitter het 35-jarig bestaan van den bond. Ter bespreking van de onder vermelde aan gelegenheden werden onder leiding van den Personeelsraad de volgende bijeenkomsten ge houden. 25 Juli 1938. Gecombineerde vakgroepbestu- renvergadering ter bespreking van de nieuwe voorstellen betreffende de loonregeling van het personeel der centrale werkplaatsen. 25 Juli 1938. Gecombineerde hoofdbestuurs vergadering ter behandeling van het ontwerp R.D.V. II 1938. Het steeds verder doorgevoerde klein overleg hetzij volgens gereglementeerde bepalingen zooals bij de centrale werkplaatsen, hetzij vol gens de kenbaar gemaakte meening van de be drijfsleiding, zoowel als het feit dat vele ver zoeken mondeling kunnen worden afgedaan, maakt dat de traditioneele lijst der resultaten van het vereenigingswerk steeds minder volle dig wordt. Ook worden vele aangelegenheden door den Personeelraad afgehandeld. Gezien de weinig gunstige omstandigheden waaronder de organisatie haar taak moest ver richten, kan met voldoening op het in dit jaar verrichte werk worden teruggezien. Voor 't- spoorwegpersoneel kwam 'n R. D. V.- herziening tot stand, welke alles bijeen geno men tot tevredenheid mag stemmen. Ook de brandende pensioenkwestie, al kwam zij nog niet tot een oplossing, werd door de aanhouden de actie toch een flink stuk nader tot hare ontknooping gebracht. Voor de trams kon, al waren daar de omstandigheden soms bijzonder ongunstig, goed werk worden verricht. De or ganisatie zelf bleef kerngezond. Het geringe ledenverlies is, gezien de nog steeds voortgaan de vermindering van het aantal spoor- en tramwegpersoneel een alleszins normaal ver schijnsel. Met vertrouwen mogen wij, wat de organisatie betreft, de toekomst tegemoet zien. Haar innerlijke kracht waarborgt volle ge schiktheid voor haar taak. Hoe zich de situa tie bij de spoor- en tramwegen ontwikkelen zal. zal wel niemand met juistheid kunnen voor spellen, al gelooven wij, dat een gunstiger ver schiet in de nabije toekomst tot de waarschijn lijkheden mag gerekend worden. Maar hoe zich de toestand ook ontwikkelen moge, in gunstige of ongunstige richting, in beide gevallen is het zaak de organisatie paraat te doen zijn en te houden. Als in de goude dagen der ansjovisteelt is de haven van Medemblik volgestoven met botters van heinde en ver Zaterdagochtend omstreeks half twaalf is bij de Zuiderzeewerken te Lemmer een ongeluk gebeurd, waarbij eenige arbeiders werden ge wond. Een vier meter hooge steiger, waarop zich vijf arbeiders bevonden, stortte in. Alle vijf mannen werden gewond. Een geneesheer, die spoedig ter plaatse was, achtte overbrenging van een der gewonden, J. Kwast, naar het ziekenhuis nood zakelijk. De overige hadden slechts lichte ver wondingen opgeloopen en konden, na verbon den te zijn, huiswaarts keeren. Zaterdagavond om half zeven is de korporaal Dekker, afkomstig uit Friesland, op de Molen straat te Soestdijk door een auto aangereden en gedood. Dekker stond aan den kant van den rijweg zijn pijp aan te steken, toen hij door een vrachtauto werd gegrepen. Via het rechterspat bord en den radiateur werd de ongelukkige door de voorruit geslingerd en was op slag dood. Het slachtoffer laat een vrouw en een kind achter. Er is in de negentiende eeuw een geheele reeks hirurgische operaties uitgedacht, die weer to taal verdwenen is en daaronder zijn ook'de ope raties van chirurgische tuberculose zeer in on bruik geraakt. Onder chirurgische tuberculose verstaat men die t.b.c.-aandoeningen, die niet in de longen plaats vinden. Men verstaat daar onder t.b.c. van de gewrichten, de beenderen, de nieren en de klieren. In den tegenwoordigen tijd wordt van deze aandoeningen de niertuber- culose nog het vaakst chirurgisch behandeld, d.w.z. de zieke nier wordt soms verwijderd. Maar lang niet zoo spoedig als vroeger. Van de tuber culose aandoeningen der klieren gold in mijn studententijd reeds dat men ze niet met het mes behandelen moest, maar dat ook de been deren en gewrichten beter op andere wijze be handeld werden, gold toen nog als een vrij on zekere nieuwigheid. Thans echter is dat een vaststaande waarheid geworden. En het heeft er allen schijn van, alsof deze moderne over tuiging niet spoedig weer verdwijnen zal, want de vergelijking der resultaten van de vroegere behandeling met mes en beitel met de tegen woordige behandeling met zon en lucht is zoo duidelijk, dat men vooreerst niet op een reactie behoeft te rekenen. De operaties, die in den loop der laatste dertig jaren in onbruik geraakt zijn, hebben bijna alle een zelfde karakter: het zijn nl. zoo goed als altijd operaties in gevallen, dat een ziekte proces nog aan den gang is. Dat wil niet zeg gen dat in verschillende dergelijke gevallen een chirurgische ingreep niet nuttig is; in diverse gevallen, wanneer een acute etterige ontsteking het leven bedreigt, wordt chirurgisch ingegre pen, zooals bij een etterige pleuritis, appendicitis, waarbij steeds buikvliesontsteking dreigt, her- senabces, etterige ontsteking van de neusbij- holten. Eveneens wordt steeds en terecht chirurgisch ingegrepen (of een behandeling met stralen in gesteld) bij kwaadaardige gezwellen. Maar in vrijwel alle andere gevallen wordt chirurgisch alleen ingegrepen, indien een proces ten einde is, b.v. wanneer spataderen reeds gevormd zijn en verworden tot slappe zakken; wanneer spie ren onherroepelijk samengekrompen zijn; wan neer ledematen definitief vervormd zijn; wan neer een darm niet meer doorgankelijk is; wan neer een breuk reeds gevormd is; wanneer been deren onherstelbaar gebroken zijn, maar niet wanneer het genezingsproces nog in gang is. En zoo zou men nog lang kunnen doorgaan. Maar die operaties, die nu verlaten zijn, wer den uitgevonden om nog bestaande processen te beëindigen of bepaalde slapten te cureeren. Ik wil in dit opzicht alleen herinneren aan de operaties wegens wandelende nier of wegens andere afgezakte ingewanden. Een tijd lang was het gewoonte deze organen opnieuw in de buikholte te bevestigen, of zooals men het wel noemde, op te hangen. Deze operaties zijn in onbruik geraakt. Door redeneering was men tot deze operaties geko men, maar de ervaring bewees dat er weinig of geen nut van te verwachten was. Hetzelfde is het geval met de tuberculose aan gewrichten, beenderen en klieren en tot op zekere hoogte ook met de niertuberculose. Het was schijnbaar een gezonde redeneering, dat deze zieke haarden weggenomen moesten worden en dat daardoor het geheele lichaam weer gezond zou worden. Maar men dacht er te weinig aan dat tot zekere hoogte het geheele lichaam ziek was en dat zulk een operatie vaak, heel vaak, volkomen nutteloos moest zijn en bovendien steeds een aanmerkelijke vermin king beteekende. Thans behandelen de geneesheeren deze tu berculose ziekten met zon en lucht. En de over tuiging, dat deze behandeling juist en heilzaam is, komt voort uit de ervaring en maar voor een zeer gering deel uit de redeneering. Immers, men zou er niet in slagen uit te leggen waarom zon en lucht zoo heilzaam op deze patiënten werken. Het is niet zoo, dat men van de wer king van zon en lucht niets afweet; integen deel zijn de werkingen van de diverse stralen van het zonnespectrum uitnemend bestudeerd en men weet ook met zekerheid veel te zeggen over de werkzaamheid daarvan. Maar dat wil nog niet zeggen dat nu ook inderdaad duidelijk is waarom zon en lucht juist op de chirurgische tuberculose zulk een heilzamen invloed hebben. In dit opzicht is eigenaardig een zinsnede, die ik aantrof in een boekje van dr. M. van Haeff, geneesheer-directeur van Heliomare „Lange en uitgebreide ervaring heeft dit inzicht (de geneeskracht van zon en lucht) doen ont staan en niet alleen dit, doch ook het oordeel, dat het zeer moeilijk is om iemand deze overtui ging bij te brengen, zoo hij ze niet reeds van nature bezit." Hier wordt dus niet meer of min der gepredikt dan een soort aangeboren geloof aan de geneeskracht van zon en lucht. Dat is speciaal gericht tot de verpleegsters en ver plegers, die met de zorg over deze patiënten zijn belast. Deze behooren dus een soort zonnemen- schen te zijn, anders zijn ze niet goed voor hun taak geschikt. De schrijver bedoelt daarmee in 't geheel niet dat bruin verbrand zijn hetzelfde is als gezond zijn. En evenzeer weet hij natuurlijk als des kundige, in welke mate men de zon op zich moet laten inwerken. Niettemin vindt hij toch dat er menschen zijn, die een aangeboren voor liefde voor de zon hebben en dat dit noodig is om ljjders aan chirurgische tuberculose goed te kunnen behandelen. En op dagen en in tijden dat er weinig zon te genieten valt, komt daar voor de kwartslamp (hoogtezon) in de plaats. In dit punt althans is de zon volkomen in eere hersteld. Niet minder in dit geval, wat betreft het voorkomen en behandelen van ra chitis, of Engelsche ziekte. Dit was reeds vrij goed bekend, voordat men ontdekte dat het zonlicht, en in 't bijzonder het ultraviolette deel van het zonnespectrum in staat is om uit be paalde, anders onwerkzame stoffen, vitaminen te maken en dit niet alleen buiten het levende lichaam, maar ook in het lichaam. Het gevolg daarvan is geweest, dat men tot de overtuiging is gekomen, dat het zonlicht in belangrijke mate -"ZACHT VAN SMAAK - PRUS 70 ct in staat is om, laten wij maar zeggen, de vita minen te vervangen. In de derde plaats heeft men een uitgebreide ervaring opgedaan dat het zonlicht in staat is allerlei ziektekiemen, bacillen, kokken enz. te dooden, zoodat goed bezonde voorwerpen kiem- vrij kunnen worden. Het lijdt geen twijfel, zou men zoo zeggen, dat er in de eerstkomende tijden nog meerdere heil zame werkingen van de zon ontdekt zullen wor den, ja zooveel, dat de krachtigste uitdrukkingen en de rijkste beeldspraak der dichters volkomen waarheidsgetrouw zullen blijken. Achteraf beke ken, schijnt het nu wel dat onze grootouders niet veel om de zon hebben gegeven, althans de toon aangevende en modieuze onder onze grootouders. Zeker is het, dat thans het leven in de vrije lucht en de zon meer gewaardeerd wordt dan vroeger en dat men daarmee tot de algemeene menschelijke overtuiging is teruggekeerd. Anderzijds echter zou men het zoo kunnen verklaren, dat in de moderne tijden met de enorm groote steden en het groote stadsproleta- riaat in de huurkazernes, het natuurlijke leven zoozeer te loor is gegaan, dat de wetenschap, de noodlottige gevolgen daarvan ziende, opnieuw, maar dan op wetenschappelijke wijze en met geleerde proefneming en uitgebreide ervaring, ontdekt heeft, wat de menschheid eigenlijk steeds geloofd en aangenomen heeft. Dr. TH. H. SCHLICHTING Een redacteur van de „Locomotief" heeft een tocht naar het Dien-plateau gemaakt, waar on langs een gehucht door de aarde verzwolgen is. Hij vertelt: Bij 'n warong, op 200 meter van den uitersten Lahar-rand, stoppen we. De paarden kunnen hier niet verder. De waronghoudster is natuur lijk volledig op de hoogte. Zij vertelt: Vrijdagmiddag begon de aarde te schudden. Eerst zachtjes, toen al harder en har der. Tenslotte werden de menschen als kegels heen en weer gegooid. In Timbang, waar de schokken het hevigst waren, vluchtte een deel der bevolking. Toen scheurde de aarde. Midden in Timbang baanden de ontzettende krachten, opgesloten in het binnenste der aarde, zich een uitweg en met donderend geweld stortte de gloeiende modder zich over de menschen, over de huizen, over vee en huisraad. Twee groote gaten ontstonden op de plaats waar eens Timbang was en enorme rookzuilen verhieven zich. Ieder vluchtte in den alles overheerschenden drang naar lijfsbehoud. Moeders grepen hun kinderen en snelden weg. Niemand had tijd naar anderen om te zien. Het was een „sauve qui peut". De menschen van Timbang vluchtten, in de meest letterlijke zinbeteekenis, met den dood op de hielen. Eerst in Batoer kwam de vlucht tot staan en toen kon men de balans gaan op maken. Een twintigtal personen werd aanvan kelijk vermist, maar langzamerhand kwamen er nog geredden opdagen en zoo slonk het aantal menschen, waarvan men kan aannemen, dat het dood is, tot negen. Waar en hoe ze gedood zijn weet niemand. Niemand heeft althans iets gezien, omdat ieder een genoeg had aan zichzelf. Enkelen waren ver moedelijk op hun akkers aan het werk op de plaats waar nu de kraters zijn. Dan zijn ze ver zwolgen door de aarde. Anderen zullen gegre pen zijn door den gloeienden stroom en er onder bedolven zijn. Twee kinderen en zeven volwassenen worden vermist en voorts is de veestapel vrijwel omge komen. Men vertelt ons van 35 paarden, 70 sapi's en 2000 geiten. Dit laatste aantal wordt eenige malen herhaald als we wat ongeloovig kijken, maar inderdaad: men houdt hier zeer veel gei ten. Niettemin lijkt een getal van 2000 over dreven. Een feit is: deze menschen zijn alles kwijt. Ze bezaten niet veel, maar als dat alles is wat men heeft, dan is het wel veel. Dan vertegenwoor digen een paar geiten, een sapi en een paard het heele bezit, dan krijgt ook het armzaligste huisraad waarde. De vrouw gevoelt zich „Senang". Zij zegt: „Er is nu een Lobang en wat er uit moest, kan naar buiten. Nu gebeurt er niets meer." De gevluchte bevolking is in Batoer onderge bracht en vadertje gouvernement zorgt momen teel voor eten. Op den provincialen weg ZuidbroekGronin gen is Zaterdagmiddag, vermoedelijk door den sterken wind, de zestigjarige M. Martena uit Muntendam tegen een truck met trailer ge raakt. Hij moet vrijwel op slag dood zijn ge weest. De bestuurder van den vrachtauto trachtte op het laatste oogenblik nog de aan rijding te voorkomen door uit te wijken. Hier door reed de zware wagen van den weg af en geraakte in het Winschoterdiep, dat evenwij dig met den weg loopt. De bestuurder wist zich evenwej te redden. Het lijk van het slachtoffer is naar zijn woning overgebracht. oe meer men gelijk wil hebben, hoe minder men het krijgt. „Nou!" zei Pete, „hoe is 't, wil je weg, of ga je liever den bak in? Denk er wel aan, als je vrij blijft, dan heb je een kans, om den strijd te winnen, al is het een heel kleine; als je eenmaal in de doos zit, is absoluut alle kans voor je verkeken. Nou?" Bealie stemde toe. Weliswaar met een zucht, maar hij stemde toe. Pete grinnikte, hij had van twee kwaden het beste gekozen, geen seconde was hij van plan geweest, zichzelf en Lois in de doos te la ten stoppen, al had hij den brigadier bij Bealie moeten opsluiten, en het land uit moeten vluchten. „Laten we dan naar bov^n gaan," zei hij, „daar is nog wel een whisky te vinden, wat jij, brigadier? Let op Bealie, hij heeft trek, er tus schen uit te knijpen, dan hoeft hij dat papier niet te teekenen!" Het noemen van het woord „whisky" alleen was voldoende, om den brigadier in vuur £e zetten; hij pakte Bealie bij een arm, en voegde hem toe: „Geen grapjes, vriendje!" Bealie kreunde; het kwam hem voor, dat hij door alle personen, die hem in de laatste drie veelbewogen dagen beet hadden gepakt, had hooren zinspelen op het niet uithalen van grap jes, en de greep, die elk van die zinspelingen vergezelde, was niet bepaald zachtzinnig. Het was een zeer tamme en volgzame Bealie, die aan de hand van den brigadier de trappen der kelders beklom en naar de keuken mar cheerde, terwijl Pete achter hen de lichten uit draaide. Pete had de overtuiging, de situatie zoo te hebben behandeld, dat hij gered had. wat er te redden viel. Het eenige, waar hij zich nu ongerust over maakte, was, of Lois en John spoedig thuis zouden komen. Hij had geen vage notie, wat er gebeurd kon zijn. Hadden ze hun beeldje van Mephisto, of hadden ze het niet? Was hun iets overkomen met den wagen, of waren ze om de een of andere reden in een hotel blijven overnachten? Terwijl hij den brigadier en Bealie naar bo ven volgde, overwoog hij middelen, om zoo spoedig mogelijk met John en Lois in contact te komen, maar toen ze eindelijk in de hall waren aangeland, was hij nog steeds even ver. De brigadier bleef in het midden van de hall staan en keek hem vol verwachting aan. Pete herinnerde zich zijn belofte en spoedde zich naar achter, om de whisky op te snorren. Hij snorde met ijver, want zelf zou hij best een slok kunnen gebruiken. Na ampele overweging be sloot hij Bealie ook een glas te geven, hoewel hij zijn hoofd schudde bij dat besluit. Pete, kerel, het is verknoeien van verduiveld goede whisky! hield hij zich zelf voor, maar nam toch drie glazen mee. Het zoeken van schrijfpapier was een lastig werkje, maar ten laatste vond hij het toch en zette alles op een tafeltje in de hall. „Schrijf, Bealie, schrijf!" zei hij, „ik zal wel dicteeren. En terwijl hij drie glazen vulde met whisky en sodawater, dicteerde hij: „Hierbij verklaar ik..., en schrijf er je voornamen voorjuistGodefridus, Al- bertus, Bertram Bealie, dat ik geenerlei aan klacht wegens vrijheidsberooving zal indienen tegen John Crofts, Lois Crofts, of Pete Brent, vanaf heden, denprachtig, ik zie, dat je den datum hebt bijgehouden, zeker met je bloed op den muur geschrevenis dat vol doende, brigadier?" De brigadier bekeek het geschrift, dacht even na en knikte. „Als hij den plaatsnaam er ook nog bijzet, bij den datum bedoel ik, dan geloof ik, dat het klopt, trouwens, ik weet er nu alles van, en dat scheelt ook!" Pete twijfelde er niet aan, en nam zich voor, in elk geval goede vriendjes te blijven met den brigadier. „Nog een whisky?" informeerde hij. De brigadier knikte, en Pete schonk opnieuw in. Daarop schoof Bealie het geteekende papier over de tafel, en de brigadier zette er als ge tuige zijn handteekening onder. Pete vouwde het velletje op en stak het in zijn zak. „Dat heb je netjes gedaan, kameraad Bea lie!" merkte hij op, en schonk zijn glas nog eens vol, „ik hoop, dat je er aan gedacht hebt, dat ik je nu te allen tijde bij je kraag kan pakken, en voor eeuwig in den kelder houden, zonder dat je er naderhand wat aan kunt doende wetten van het land zijn nu een maal zoo!".... Hij bekeek met een grijns het ontstelde ge laat van Bealie, die nu eerst inzag, welk een wapen hij zijn tegenstander in handen had ge geven, maar toen troostte hij hem met een ge vuld glas: „Maak je niet ongerust, hoorik zal het niet doen, maar kom niet in mijn buurt. En als je dat glas leeg hebt, maak dan dat je weg komt!" Bealie verloor geen tijd. Hij bekeek even den zolder door den bodem van zijn glas, zette het weer op tafel, zei haastig „goeden morgen," en verdween door de deur, vóór Pete die voor hem had kunnen openen. „Hij geeft me niet eens gelegenheid, mijn plichten als gastheer goed te vervullen," klaag de Pete, terwijl hij hem uit de deuropening na zag, „kijk hij eens loopen!" Bealie liep inderdaad hard. Hij rende de op rijlaan af, of hij er geld mee kon verdienen en scheen de drie verloren dagen te willen in halen. „Ik denk dat ik dat heerschap een beetje in de gaten zal houden!" merkte de brigadier op. „Is dat van u. mijnheer?" „Wat?" zei Pete, en bukte zich naar buiten, naar de plek, waar de brigadier wees. Een oogenblik later schold hij zich uit voor een ezel. Want op de treden van de trap stond een kof fer, de koffer, die de pendule met het kostbare briefje bevatte. „Ja, dat is mijn koffer!" zei hij, en graaide naar het ding, „ik zou hem haast vergeten! Goeden nacht, brigadier!" „Morgen, meneer!" zei de brigadier en tikte aan zijn pet. Peinzend zag Pete hem een oogenblik na, keerde zich dan snel om, en ging het huis bin nen. De groote strijd was nu begonnen, het laatste, groote gevecht. Bealie had de lijst in handen gehad, hij had den tijd gemist om haar rustig te lezen, daar was Pete zeker van; in geen geval had hij er 'n afschrift van kunnen maken, daar was hij even goed zeker van. Maar hij had er hoogstwaarschijnlijk een blik op ge worpen, en wat had hij ervan onthouden? De kans was gering, dat hij zich juist een van de vier laatste, nog niet gevonden voorwer pen herinnerde, maar met kansen mochten ze geen rekening houden, het kwam aan op ze kerheid. Als Bealie een voorwerp met adres nog wist, en het was er een van de vier, en hij slaagde er in, dat op den kop te tikken, dan was het onherroepelijk te laat. Hij zou dan wel dadelijk maken, dat hij met het voorwerp zulk een eind wegkwam, dat hij niet meer te ach terhalen was. Dus alles kwam er op aan, om eerstens te zorgen, dat geen enkel van de pa piertjes, die ze al hadden, in handen kreeg, en ten tweede, zoo snel mogelijk hun laatste vier voorwerpen, machtig te worden. Wie weet, mis schien hadden ze hun beeldje nu al te pakken dan waren er drie over! En met deze overwe ging sloot Pete de voordeur, schoof er den grooten grendel op, en liep de studeerkamer in. John had den sleutel van de brandkast in een boek van de bibliotheek verstopt; het was een handige platte sleutel en Pete haalde hem na even zoeken tusschen de bladen van het boek uit. De deur van de kast draaide op haar hengsels, en voor de tweede maal in die drie dagen zette Pete den heelen inhoud boven op de safe neer. Het was voor hem even een pro bleem, of hij de beeldjes in hun geheel zou ver bergen, of ze stukslaan, en alléén de papiertjes wegstoppen. - En toen schoot hem een prachtig denkbeeld door het hoofd en hij bracht het tegelijk ten uitvoer. Met een presse-papier sloeg hij de beeldjes stuk en haalde er de papiertjes uit. die hij één voor één zorgvuldig in zijn porte feuille stopte. De scherven verzamelde hij °P een paar uitgespreide kranten. Daarna ginS hij over tot de koperen voorwerpen, en daar had hij meer last mee. De smeedijzeren kande laar en den aschbak moest hij doorzagen met een ijzerzaag, voor hij er in slaagde, den inh°u^ te pakken te Krijgen. Met de papegaai en den hoed was het gemakkelijk. De pendule haam hij uit den koffer en doorzocht het inwendige. Het was een prachtig uurwerk en hij wilde zoo mogelijk niets aan beschadigen. Aanvank lijk vond hij niets, en hij begon te vreezen, er een vergissing was begaan en een an pendule was bedoeld. Hij zette de klok op schrijftafel en bezag haar peinzend. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 6