bom.
Kustvisscherij in oorlogstijd
INLAND!!
Naar een Herstel
iScSiSlla.
GAAT
jltmsÏJSMj
Sovjet>Rusland
Is noin^agressie
'e ernst.
TE NIEUWEDIEP HET
ZEEGAT UIT
ZONDAG 10 DECEMBER 1939
VAN WEEK TOT WEEK
Belgische onderscheiding voor
dr. S. S. Smeding
Joep Nicolas door koning Leopold
onderscheiden
WSI
mm
Heer, wek onze harten op, om
voor Uw Eengeborene den
weg ie bereiden. Moge de vie
ring van Zijn komsi ons daar
toe brengen, dai wij U mei
een zuiveren geesi dienen.
Oraiie.
->• - v '-
De gelatenheid van
den moed
Weekcijfers over het
verloop der prijzen
OOSTENRIJKSCHE CONVER-
SIE-LEENING 1934—1959
„HET NEDERLANDSCHE
WEGEN-CONGRES"
Inleiding van dr. ir. L. M. Wentholt
over het rijkswegenplan
Mümwr1
Eén zorg hebben zij allen gemeenmijnenl
In een klein vlugschrift,, dat hij by H. D.
Tjeenk Willink en Zoon te Haarlem deed ver
schijnen onder den titel: „Neutraliteit en Vrij
heid, Waarheid en Beschaving" heeft de be
roemde Leidsche cultuurhistoricus, prof. J.
Huizinga, een groep van vragen behandeld, die
opkomen in het gemoed van den toeschouwer
bi) de hedendaagsche werkelijkheden. Hij heeft
ook de heerschende gemoedsstemming van de
ken toeschouwer beschreven: een samenstel
van walging, schaamte, angst, droefheid, mede-
hjden, en een zeer vage hoop op herstel. Hij
heeft enkele politieke problemen terloops aan-
eestipt en hun oplossing ondergebracht bij die
der ethische en zedelijke vraagstukken, waar-
v°or de moderne mensch geplaatst is, want ook
rn de politiek gaat het tenslotte niet om de
Politiek, maar om den mensch.
Het zou makkelijk zijn, den geleerde een dub
bel verwijt te maken en daarmede zijn vlug
schrift als afgedaan te beschouwen. Wie dat
doen, kan ten eerste de opmerking plaat
sen, dat over de begrippen neutraliteit, vrijheid,
baarheid en beschaving heusch al wat meer
gezegd is dan professor Huizinga in deze drie-
en-twintig bladzijdjes grooten druk bij elkaar
heeft gebracht. Dit is natuurlijk zoo. De groote
e.Uaesties, waar het om gaat, worden hier maar
heel terloops aangestipt en ze worden dus niet
meens en voor altijd opgelost. In zooverre kan
hien niet zeggen, dat dit dunne boekje ons „het
bevrijdende woord" brengt. Hieraan kan dus als
tweede verwijt worden toegevoegd, dat de hoog
leeraar zich met zijn algemeene stellingen be
trekkelijk „op de vlakte" houdt, zooals men dit
*el uitdrukt. Een afdoende, positieve uitkomst
*Üst hij niet aan. Hp zegt weliswaar, dat de
Volkeren zullen moeten terugkeeren naar de
d'kenning van die groote zedelijke waarden,
tvelke door alle godsdiensten gepredikt zijn,
hiaar „dit is gauw gezegd", nietwaar? Midde
len en wegen tot herstel worden vaag aange
duid, zoodat de katholiek, de protestant, de
Socialist, de liberaal en zelfs de indifferent met
een gerust gemoed de conclusies kunnen onder
schrijven, maar dit toch maar alleen, omdat de
lormuleering, door gebrek aan scherpte, hen
"ergens werkelijk raakt.
Deze twee bezwaren zal men zeker niet na
laten met min of meer ironie te opperen, doch
het komt ons voor, dat men daarmee niet van
de gewetensvragen af is, die hier worden gesteld
opgewekt, ook al worden ze dan niet nauw
keurig en gedétailleerd beantwoord. De be
doelingen van Huizinga te miskennen, is mak
kelijk genoeg en de schrijver biedt er, met een
bijna eerbiedwekkende weerloosheid ten op-
«chte van andermans kwaadwilligheid, alle ge
legenheid toe. Maar zich aan deze bedoelingen
Se meten en eerlijk te onderzoeken, hoeveel uit
licht men zelf zou kunnen bieden, indien men
gelijk professor Huizinga ertoe werd uit-
Senoodigd, is niet zoo lichtvaardig klaarge
speeld. En slechts in dezen geest zal men het
••actueele" optreden van den grooten historicus
haar waarde kunnen begrijpen.
Wat gebeurt er tegenwoordig in de wereld,
Öie wij kennen en wier geschiedenis met de
°uze ten innigste verweven is? Wat gebeurt er
bovendien in die andere, voor ons bewustzijn
Sheer duister gebleven, gedeelten van de wereld,
daarvan wij de bewoners, die ons betrekkelijk
Vfeemd zijn, als kleurlingen of inboorlingen,
Weliswaar volwaardige menschen, maar geen
bouwers of deelhebbers aan onze cultuur waar
deren? Is hetgeen daar gebeurt niet een be-
deiging voor ons? Of mogen wij blijven hopen,
dt de Europeesche beschaving, en met name
bet Christendom, dat deze beschaving vormde
eh bezielde, nog voldoende levenskracht in onze
beesten en harten bezit om de bedreiging, die
dn buiten komt, te bezweren en den onder-
®ahg, die van binnen dreigt, te voorkomen?
Hetgeen zich voltrekt in Europa, vooral sedert
1914,
zou men een geestelijk verrottingsproces
kunnen noemen. Andere historische beschavin-
8en, die een groote geschiedenis achter zich
hadden, zijn op den duur innerlijk verdord, ver
stard of versteend. Sommige zijn als het ware
drpulverd en haar elementen gingen als kleine
stofdeeltjes over in de cultuur van nieuwe heer-
schers of verwaaiden, schijnbaar doelloos, in
hie wijde woestijnvlakten van de geschiedenis
her menschheid, waartoe het historisch onder
dek zelden doordringt. Moet echter de Euro-
becsche beschaving ten gronde gaan, dan laat
bet zich aanzien, dat dit proces veel pijnlijker
6,1 tragischer zal zijn. Het voltrekt zich als een
kiek worden van de geestelijke levenskracht, een
bielaatschheid van de cultuurziel. De Europee
sche cultuur kent in haar diepste essentie de
Schuld en met name de zonde als de „dood der
«el"
en soms vreest men, dat haar heele we
ken door de doodzonde is aangetast, die de ziel
Sftioort, haar onvatbaar maakt voor het goede
eh haar tenslotte overlevert aan het eeuwig
drderf. Ziedaar de vrees, die professor Hui-
kihga, weliswaar in andere woorden, maar toch
beel duidelijk, uitspreekt.
Zijn kort betoog gaat in werkelijkheid over
h® ziel van onze beschaving en over haar ver-
Schrikkelijke zielskwalen, waaronder vooral de
drmindering van de waarheidsbehoefte als een
tecken van den naderenden dood wordt aange
merkt. De steeds toegenomen afwijking tus-
Schen objectieve waarheid en subjectieve eer-
bikheid heeft onze heiligste zekerheden jam
merlijk vaneen gescheurd: geen kenner der ge
schiedenis zal hierover anders oordeelen. Be-
Staat er eenig middel, om de twee verschillen-
06 banen van ons bewustzijn weer naar elkaar
te buigen, of zullen de moderne mensch en zijn
Nakroost gedoemd zijn, het geestelijke leven op
te vatten als een meestal falende poging, de
bidividueele eerlijkheid met veel schipperen te
behoeden in de stroomingen der collectieve
kügens?
••Indien de wereld niet den weg terugvindt
baar een zekere overeenstemming aangaande de
Rondslagen van het gemeenschapsleven, zoo
m's die overeenstemming vele eeuwen lang heeft
bestaan, den weg naar de idealen van men
selijkheid en recht, zooals alle groote gods-
flensten en alle stelsels van wijsbegeerte ze tot
m de vorige eeuw beleden hebben, dan blijven
Slechts de chaos en de barbarie te wachten" is
b® vaste overtuiging van professor Huizinga, en
by toont aan, dat dit niet maar een looze voor
spelling in het abstracte is, doch dat de tee
kenen van een terugkeer naar de barbaarsch-
heid zich maar al te duidelijk laten waarnemen:
„Sinds het heillooze jaar 1914 hebben wij ons
moeten gewennen aan steeds verbijsterender
schendingen van menschelijkheid en recht, aan
politieke trouweloosheden zonder voorbeeld in
de geschiedenis, aan een vergroving van zede
lijke en geestelijke maatstaven, tevoren onge
hoord. Men heeft zulke bergen van onzin en
bedrog rondom ons opgehoopt, dat er een
Augiasstal der beschaving zal zijn op te rui
men, en twee rivieren zullen voor den nieuwen
Hercules niet genoeg zijn om dien door te
spoelen. Een algemeen herstel van den waar
heidszin op elk gebied zal als een der eerste
dingen bitter noodig zijn."
Hiermede raakt de schrijver het pijnlijke
vraagstuk recht in de wond! Maar hoe die te
genezen? Wat is het streven naar „een alge
meen herstel van den waarheidszin", indien het
niet een fraaie leuze is of een vage droom?
Wat is het beginsel en de drijfkracht van onze
behoefte naar waarheid? Hoe is dit in ons
wezen te bereiken?
Ziedaar beslissende vragen, die onbeantwoord
overblijven, wanneer men ook met de grootste
instemming deze zoo ernstige brochure neeft
gelezen. Is de waarheidsdrift alleen een drang
naar zelfstandig onderzoek van den heerschen-
den mensch, gesteld boven de natuur, waarvan
hij deel uitmaakt of is die waarheidsdrift een
drang naar overgave aan het beginsel der
waarheid? Is zij een wetenschappelijk vermogen
of een religieuze streving? Pilatus stelde de
vraag: wat is waarheid? En door zijn twijfel
werd hij Pilatus. Maar Christus had geleeraard:
„Ik ben de waarheid." Hij werd gekruisigd. En
juist hierdoor is hij de Verlosser. Onze diepste
waarheid is de nederige overgave. Hierdoor kan
ons hevigste lijden het middel tot herstel zijn.
Misschien, dat in dezen geest de geweldige ca
tastrophe Europa nog zuiveren kan
A. v. D.
De Koning van België heeft dr. S. S. Sme
ding, oud-directeur-hoofdredacteur van de
„Middelburgsche Courant", voorzitter van de
Zeeuwsche persvereeniging en correspondent
voor Nederland van de „Luxemburger Zeitung",
benoemd tot ridder in de Kroonorde.
De Belgische consul te dezer stede, de heer
J. E. Boonstra, heeft den heer Smeding de
versierselen der onderscheiding op het consu
laat uitgereikt.
Koning Leopold van België heeft den kun
stenaar Joep Nicolas benoemd tot Ridder in
de kroonorde van België.
De heer Nicolas vervaardigde o.m. de ge
brandschilderde ramen in het Nederlandsche
paviljoen op de wereldtentoonstelling, welke in
1935 te Brussel werd gehouden.
(Van onzen specialen verslaggever)
Daar lag me toch waarachtig een heusche
mijn zich behageiyk te schuren en te schur
ken tegen de scheepshuid van ons kottertje,
precies een oude huiskat die met hoogen
rug langs je beenen wrijft. En je hoorde de
contacten zoo zoetjes aantikken, pal achter
het wandje van de schcepskooi, een tevreden
schuifclgcluidjc, wat snuiverig ook, juist als
van een mensch, die met korte swifjes een
frisschc niesbui forceert. Stel je toch voor,
dat nu zoo'n mijn gaat niezen. „Prosit," zou
je moeten zeggen of „Wel bekome 't u,"
maar waarschijnlijk zou je zelf dan al lang
je bekomst hebben.
Schrik niet, lezer, dit alles was slechts ver
beelding, gegroeid in ons wel wat verhitte brein
na een dag van louter praat over mijnen en
mijnengevaar, daar aan den Helderschen bui
tenkant. Want zij hadden er weet van, de vis-
schers van 't Nieuwediep, zooals ze daar, pijpies
smurkend of met een verschen pruim achter hun
kiezen, in d'r joppers en bruine kielen aan de
Buitenhaven te klazineeren stonden en de een
er wel negen had gezien achter het tonnetje en
de ander zijn net geschoten heel rustig om zoo'n
drijvenden gladjanus heen. En eindelijk het ver
haal van die mijn, die het hobbelen op zoo'n
klauterige zee wel eens laten wou voor wat
vreedzaam vertier in dat lekkertjes-blakke ha
venwater. Zoodat men, op een Zondagmorgen
nog wel, een mijn zag drijven midden in de
haven, bij het wachtschip.
Dit alles was niet verkwikkelijk in het vooruit
zicht van zelf met zoo'n kustvisscher het zeegat
uit te trekken en toen we dien avond op den
kotter de kooi in kropen, hadden we zoo tus-
schen waken en droomen, na het kneuterig-fijn
genieten van daar weer te liggen met je oor
tegen het schotje, waarachter het havenwater
z'n vertelseltje deed, toch even een benauwd
oogenblik. Toen bedachten we, dat in het donker
nu evengoed zoo'n mijn kon binnendrijven en
tusschen het rutselen van het water meenden we
telkens het schuren van den indringer te hoo-
ren, die daar heel knusjes langs boord te schar
relen lag. En het werd een obsessie, want je
hoorde het beslist. Zou je de mannen wakker
maken of liever zelf eens kijken gaan. We scho
ten uit de warme kooi, in het halfduister van de
roef sjorden we een trui over hoofd en schou
ders en dan huiverig op dek kijken over boord
in het donkere water: natuurlijk geen mijn.
Opgelucht en kalmer weer, schoven, we terug
onder de dekens, maar heelemaal gerust werd
je er toch niet op.
Den volgenden ochtend was alles weer zoo
anders. Er stond een blow wind en dan is het
prettig waaierig daar aan 't Nieuwediep.
Trouwens, heel dat Helder is altoos heerlijk
schoon gewapperd. Daar blaast het van alle
kanten zoo fijn doorheen. Een frissche, spring
levende stad met drukke winkelstraten en
thans vooral het pittig vertier, de montere
branie van al die marine-menschen en kust
wacht-soldaten. En vooral het bedrijf van
Ontbijt aan boord der V.D. 28
oorlogshaven-in-mobilisatietijd, het nijver
gerucht van de werf heeft iets bekorends voor
wie van water houdt, van 't zeeleven en van
schepen.
Daar raak je nou niet op uitgekeken, heel
den lieven, langen dag! Van de vlaggenparade
in den morgen met plechtige signalen over 't
pas ontwakend stadje tot laat in den avond
als daar de wachtschepen, donker en log, zoo
gezellig uit hun vensetrs schijnen en het er
ruikt naar de menage. Het gaan en komen
der rappe oorlogsbodems, een sloep vol witge-
kielde matrozen, die haal op gelijk! met
hun spierige armen optornen buiten het Hoofd
tegen den stroom en het woelige water. De
lucht vol geronk van vliegtuigen, die je telkens
van wiek ziet gaan, laag over zee, driftig als
de meeuwen, terwijl dat statig gelid van on
derzeeërs het water daarbuiten evengoed kent
als de roppies en duikelende bruinvisschen.
Maar niet de Marine was het doel onzer komst.
De kustvisscherij had onze belangstelling, haar
moeilijkheden en perikelen in dezen oorlogstijd.
Want van Nieuwediep varen zij dagelijks uit, de
Helderschen en Texelaren en de kleine vloot van
Volendammer garnalenvisschers, die vroeger te
IJmuiden en thans in 't Nieuwediep haar domi
cilie heeft gekozen. En hun belangen zijn ook
die van al die 6 tot 700 zelfstandige bedrijfjes,
kleine treilers, botters en kotters, van Termun-
ten tot Zeeland toe, die hun geluk beproeven
onder de kust of verder weg op de vischrijke
gronden.
Ditmaal zijn wij het zeegat uit geweest met
den Vollendammer kotter V.D. 28 van schipper
Kees de Boer (de Kom), die met drie van zijn
jongens aan boord vaart, waarvan echter de
oudste gemobiliseerd is, matroos te Den Helder,
zoodat hij toch iederen avond, als hij vrij heeft,
met zijn braniekraag bij vader op den kotter
komt, om er den visschersmanskost, een zoodje,
mee te verschalken'. Nu is Jèntje, de tweede zoon,
de held aan boord, al volop visschersman voor
zijn 19 jaar, slank in zijn donkere trui, het viltje
onverschillig achteruit op zijn warrige kuif. Ern
stig bij zijn werk, waar ie in opgaat, maar met
een vaart in zijn wezen, die de ouwe baas toch
telkens wat remmen wil. Want de oude Korn,
die stiekum wat trotsch op den jongen is, kan
toch niet goed hebben, dat die bazige zoon van
'm al haantje de voorste speelt en alles zelf weet.
Hij heeft dan kneuterig zijn draai, als op een
oogenblik, wanneer er iets hapert of het net in
dos zit, toch vader's groote ervaring er aan te
pas komt. Dan kibbelen ze samen en zegt de
ouwe, die zelf nog best zijn mannetje staat: „Jie
kijke niet verder dan je neus lang is." Maar
Jèntje is evenzoo goed een fijne knul, die z'n
vak verstaat, het mooie, soms wel zware vis-
schermansberoep, dat den vollen mensch vraagt.
Tenminste vier paar handen zijn noodig aan
boord. De leege plaats van den gemobiliseerde
wordt ingenomen door Heintje van de Kriel als
knecht, een ouwe vrijgezel met leutige liedjes en
heel wijsgeerige spraak over het nut van vrou
wen, dat hij ten stelligste ontkent, ook tegen
over den jongen, die razend naar z'n maad ver
langt. En eindelijk was nog een broer van den
ouden Korn aan boord, luisterend naar den bij
naam van Oom Pet, een beetje kwajig doende,
maar het best meenende Volendammer, met een
prachtige Jan Musch-kop, die zoo wat als gast
meevoer, telkens mopperig verzekerend, dat ie
er nou glad genög van had en temet afstapte,
maar in zijn hart toch een passie voor dit werk,
het worstelen met wind en zee op zoo'n steige
rend scheepje, de ongebondenheid en 't ruig
avontuur van visscherman-zijn.
Drie trekkies hebben we gedaan, van de
Harsens opstoomend tot onder de Texelsclie
ree, "er; litjes garnalen was de buit, een
bescheiden visscherijtje, maar nog knapjes bij
het rauwe weer: haxde wind en paarsige wolk-
banken, een zee, nu eens muisgrijs en dan
geel met fel-wit de kwaje brekers. Maar onze
heimelijke zorg was noch het fluiten in het
want, noch het rammen der stuivende golven,
maar de verholen dreiging, 't sluipend gevaar
van ronddrijvende mijnen, zooals die met heele
velden tegelijk door den storm van hun ankers
geslagen, langs onze kust aan het zwalken
gingen en op den stroom de gaten indoolden.
Natuurlijk, het tij dreef die zwervende mijnen
wel prompt een bepaalde richting uit, in den
trek van het water op Texel af en de Marine
is waakzaam en rusteloos actief alle lof wat
dat betreft, verzekerde onze schipper maar
zoo'n zwerver, zoo'n verloopeling moet maar
eens den koers uitschuiven, net onder den neus
van ons kottertje. Het is een vreemd idee,
waar je niet licht aan went en dat ons telkens
weer benauwig deed speuren over het woelige
water van het Marsdiep, dat daar zoo ma-
jestatelijk breed-uit spoelt tusschen het mon
ter silhouet van den Helder met den Huisdui-
ner vuurtoren en de gele nolletjes van Onrust
en Texel.
Onze schipper wist veel van mijnen. Hij
was er al aardig mee vertrouwd. Zij behoor
den als het ware tot den inventaris van zijn
vijver, zoo goed als de roppies en de bruin
visschen. Hij vertelde precies hoe ze, kop
boven, door het water duikelen, hoorntjes op
hun kale knikkers als de duivel zeil' en dat
ze zwart of rood of groen zijn, al naar hun
nationaliteit. Wij werden er, bij het luiste
ren naar zijn verhalen niet rustiger op. En
zelfs zijn prompte kennis van de verboden
zones, waar ze verankerd onder zee aan hun
stengels staan te zwiepen met een keurig
paadje er tusschen voor de scheepvaart,
maakte het niet beter. Je wandelt toch vei
liger, dunkt ons, over het weggetje langs
een bollenveld. Maar evengoed dappere
kerels met hun grimmigen humor en de ge
latenheid van den moed, die zoo maar zor
gen, dat de brave Hollandsche burger da-
Men noemt je 't land der duizend
meren
En eind'loos strekt je woud zich uit.
Je fiere volk leed vele keer en
De tyrannie van vreemde heeren,
Belust op rijken oorlogsbuit.
Wéér heeft de kwelgeest je
besprongen,
Vernielend grijpt de berenklauw,
Maar Finlands geest wordt niet
bedwongen,
Het vrijheidslied blijft steeds gezongen,
Want Finlands volk is sterk en trouw.
O, volk van Finland, volk van
smarten,
Ook Neerland kende eens den strijd,
Maar met zóó sterke, trouwe harten
Kan men zelfs eeuwen rampspoed
tarten
Het recht zal winnen! Beid uw tijd!
HERMAN KRAMER
De onderstaande indexcijfers van groothan-
delsprijzen zijn berekend op basis 1936—1938
100.
Deze indexcijfers geven een scherp beeld van
de huidige algemeene prijsstijging in den groot
handel, doordat het algemeen indexcijfer van
Augustus 1939 practisch gelijk is aan dat van
de basisperiode. Ei- moge wel de aandacht op
worden gevestigd dat deze indexcijfers het
verloop der prijzen in den groothandel weer
geven. Deze prijzen stijgen in het algemeen
sneller en sterker dan de kleinhandelsprijzen.
Aug. Nov. 5 Dec.
1939
Plantaardige voedingsmiddelen 92.9 101.5 105,3
Dierlijke voedingsmiddelen 101.3 124,5 122,7
Totaal voedingsmiddelen 97.3 113,6 114,4
Grondstoffen 96,8 130,5 133,4
Afgewerkte producten 101.8 117,2 117,5
Algemeen indexcijfer 99,8 118,4 119,4
Wat het verloop van de kleinhandelsprijzen
betreft geven de volgende gewogen indexcijfers
van winkelprijzen in de tien grootste gemeenten
van ons land eenig inzicht. In de berekening
zijn prijzen opgenomen van aardappelen, brood,
grutterswaren, vleesch, melk, kaas, eieren, vet
ten en kruidenierswaren. De uitgaven voor ge
noemde artikelen tezamen omvatten ongeveer
87 pet. van de totale uitgaven voor voeding.
Indexcijfer winkelprijzen van voedingsmidde
len. Augustus 1939 100.
Aug.
100
Sept.
101,5
Oct.
106,4
Nov.
108,7
5 Dec.
108,7
gelijks versche garnaaltjes bjj zijn boterham
krijgt.
Het zijn zoo allemaal dingen, waar je niet bij
denkt. In de snel dalenden winterschen schemer
huistoe varend, wisten we ginds in Den Helder
en verderop in de grootere steden het licht en
het vertier en. de veilige gezelligheid van win
kelstraten, café's en huiskamers. Was er daar
iemand, die nu met zÜn gedachten bij ons op
die donkere, kouwe, woelige zee toeft, zoo troos
teloos vereenzaamd in den avond, dezelfde zee
die door den mensch tot sluipmoord wordt ge
bruikt, vol verholen doodsgevaar. Wel, ze hebben
die belangstelling ook niet noodig, de kerels die
daar zwalken. Ze zullen visschen, want het is
hun werk, hun bestaan, hun broodje. Maar meer
dan ooit geldt in oorlogstijd die oude waarheid,
dat de visch weer duur wordt gekocht.
f ."ff
De regeeringspersdienst meldt:
Vrijdag is een Reuterbericht gepubliceerd, be
treffende de internationale gegarandeerde Oos-
tenrijksche conversieleening 1934—1959. Volgens
dat bericht zouden de trustees hebben medege
deeld, dat zij van de regeeringen van een aan
tal landen, waaronder Nederland, geene beta
ling hebben ontvangen op hun aanvraag om
haar garantieverplichtingen na te komen. De
trustees hebben protesten tot de betrokken re
geeringen gericht.
Aangezien dit bericht den onjuisten indruk
zou kunnen vestigen alsof de Nederlandsche
regeering zich aan haren garantie-plicht wel
ke, zooals bekend, zich uitstrekt over 1 pCt.
van de gezamenlijke tranches der leening, zou
hebben onttrokken, is rechtzetting op dit punt
gewenscht.
In verband met de omstandigheid, dat de
aanspraken, welke Nederlandsche houders
van stukken de leening zouden kunnen
doen gelden op de bij de trustees gestorte
bedragen, de som, tot betaling waarvan de
Nederlandsche regeering ingevolge haar ga
rantie gehouden is, zeer aanmerkelijk over
treffen, heeft de regeering de door trustees
opgegeven bedragen, tot betaling waarvan
de regeering onder haar garantieplicht ge
houden is, gestort op een rekening bij
de Nederlandsche Bank, welke bestemd
is om daaruit de Nederlandsche hou
ders van coupons, die door de trustees
zullen worden betaalbaar gesteld, te vol
doen, en welke voor dit doel geblokkeerd
blijft.
Deze procedure was noodig, omdat de Duit-
sche regeering slechts bereid is, in overeen
stemming met de bestaande desbetreffende
overeenkomsten, de Nederlandsche houders vol
ledig schadeloos te stellen ten aanzien van de
per 1 December j.l. vervallen coupons, indien
de Nederlandsche regeering de verzekering kan
geven, dat de aldus onder het bestaande des
betreffende transferprotocol overgemaakte be
dragen niet direct of indirect ten goede komen
aan bezitters van stukken in deze leening, be-
hoorende tot landen, die de betrekkingen met
Duitschland hébben .afgebroken.
Met de trustees der leening is nader overleg
gaande.
Te zijner tijd zullen omtrent de getroffen re
gelingen nadere mededeelingen worden gedaan.
In de op Vrijdag 22 December in Hotel Witte-
brug te Den Haag te houden jaarlijksche alge
meene vergadering van de vereeniging „Het
Nederlandsche Wegen-Congres", zal dr. ir. I*
M. 'Wentholt, hoofd van den Oentralen Dienst
voor de wegen en bruggen van den Rijkswater
staat, een inleiding houden over de uitvoering
van het Rijkswegenplan.
-.v-S-