bom. Kustvisscherij in oorlogstijd INLAND!! Naar een Herstel iScSiSlla. GAAT jltmsÏJSMj Sovjet>Rusland Is noin^agressie 'e ernst. TE NIEUWEDIEP HET ZEEGAT UIT ZONDAG 10 DECEMBER 1939 VAN WEEK TOT WEEK Belgische onderscheiding voor dr. S. S. Smeding Joep Nicolas door koning Leopold onderscheiden WSI mm Heer, wek onze harten op, om voor Uw Eengeborene den weg ie bereiden. Moge de vie ring van Zijn komsi ons daar toe brengen, dai wij U mei een zuiveren geesi dienen. Oraiie. ->• - v '- De gelatenheid van den moed Weekcijfers over het verloop der prijzen OOSTENRIJKSCHE CONVER- SIE-LEENING 1934—1959 „HET NEDERLANDSCHE WEGEN-CONGRES" Inleiding van dr. ir. L. M. Wentholt over het rijkswegenplan Mümwr1 Eén zorg hebben zij allen gemeenmijnenl In een klein vlugschrift,, dat hij by H. D. Tjeenk Willink en Zoon te Haarlem deed ver schijnen onder den titel: „Neutraliteit en Vrij heid, Waarheid en Beschaving" heeft de be roemde Leidsche cultuurhistoricus, prof. J. Huizinga, een groep van vragen behandeld, die opkomen in het gemoed van den toeschouwer bi) de hedendaagsche werkelijkheden. Hij heeft ook de heerschende gemoedsstemming van de ken toeschouwer beschreven: een samenstel van walging, schaamte, angst, droefheid, mede- hjden, en een zeer vage hoop op herstel. Hij heeft enkele politieke problemen terloops aan- eestipt en hun oplossing ondergebracht bij die der ethische en zedelijke vraagstukken, waar- v°or de moderne mensch geplaatst is, want ook rn de politiek gaat het tenslotte niet om de Politiek, maar om den mensch. Het zou makkelijk zijn, den geleerde een dub bel verwijt te maken en daarmede zijn vlug schrift als afgedaan te beschouwen. Wie dat doen, kan ten eerste de opmerking plaat sen, dat over de begrippen neutraliteit, vrijheid, baarheid en beschaving heusch al wat meer gezegd is dan professor Huizinga in deze drie- en-twintig bladzijdjes grooten druk bij elkaar heeft gebracht. Dit is natuurlijk zoo. De groote e.Uaesties, waar het om gaat, worden hier maar heel terloops aangestipt en ze worden dus niet meens en voor altijd opgelost. In zooverre kan hien niet zeggen, dat dit dunne boekje ons „het bevrijdende woord" brengt. Hieraan kan dus als tweede verwijt worden toegevoegd, dat de hoog leeraar zich met zijn algemeene stellingen be trekkelijk „op de vlakte" houdt, zooals men dit *el uitdrukt. Een afdoende, positieve uitkomst *Üst hij niet aan. Hp zegt weliswaar, dat de Volkeren zullen moeten terugkeeren naar de d'kenning van die groote zedelijke waarden, tvelke door alle godsdiensten gepredikt zijn, hiaar „dit is gauw gezegd", nietwaar? Midde len en wegen tot herstel worden vaag aange duid, zoodat de katholiek, de protestant, de Socialist, de liberaal en zelfs de indifferent met een gerust gemoed de conclusies kunnen onder schrijven, maar dit toch maar alleen, omdat de lormuleering, door gebrek aan scherpte, hen "ergens werkelijk raakt. Deze twee bezwaren zal men zeker niet na laten met min of meer ironie te opperen, doch het komt ons voor, dat men daarmee niet van de gewetensvragen af is, die hier worden gesteld opgewekt, ook al worden ze dan niet nauw keurig en gedétailleerd beantwoord. De be doelingen van Huizinga te miskennen, is mak kelijk genoeg en de schrijver biedt er, met een bijna eerbiedwekkende weerloosheid ten op- «chte van andermans kwaadwilligheid, alle ge legenheid toe. Maar zich aan deze bedoelingen Se meten en eerlijk te onderzoeken, hoeveel uit licht men zelf zou kunnen bieden, indien men gelijk professor Huizinga ertoe werd uit- Senoodigd, is niet zoo lichtvaardig klaarge speeld. En slechts in dezen geest zal men het ••actueele" optreden van den grooten historicus haar waarde kunnen begrijpen. Wat gebeurt er tegenwoordig in de wereld, Öie wij kennen en wier geschiedenis met de °uze ten innigste verweven is? Wat gebeurt er bovendien in die andere, voor ons bewustzijn Sheer duister gebleven, gedeelten van de wereld, daarvan wij de bewoners, die ons betrekkelijk Vfeemd zijn, als kleurlingen of inboorlingen, Weliswaar volwaardige menschen, maar geen bouwers of deelhebbers aan onze cultuur waar deren? Is hetgeen daar gebeurt niet een be- deiging voor ons? Of mogen wij blijven hopen, dt de Europeesche beschaving, en met name bet Christendom, dat deze beschaving vormde eh bezielde, nog voldoende levenskracht in onze beesten en harten bezit om de bedreiging, die dn buiten komt, te bezweren en den onder- ®ahg, die van binnen dreigt, te voorkomen? Hetgeen zich voltrekt in Europa, vooral sedert 1914, zou men een geestelijk verrottingsproces kunnen noemen. Andere historische beschavin- 8en, die een groote geschiedenis achter zich hadden, zijn op den duur innerlijk verdord, ver stard of versteend. Sommige zijn als het ware drpulverd en haar elementen gingen als kleine stofdeeltjes over in de cultuur van nieuwe heer- schers of verwaaiden, schijnbaar doelloos, in hie wijde woestijnvlakten van de geschiedenis her menschheid, waartoe het historisch onder dek zelden doordringt. Moet echter de Euro- becsche beschaving ten gronde gaan, dan laat bet zich aanzien, dat dit proces veel pijnlijker 6,1 tragischer zal zijn. Het voltrekt zich als een kiek worden van de geestelijke levenskracht, een bielaatschheid van de cultuurziel. De Europee sche cultuur kent in haar diepste essentie de Schuld en met name de zonde als de „dood der «el" en soms vreest men, dat haar heele we ken door de doodzonde is aangetast, die de ziel Sftioort, haar onvatbaar maakt voor het goede eh haar tenslotte overlevert aan het eeuwig drderf. Ziedaar de vrees, die professor Hui- kihga, weliswaar in andere woorden, maar toch beel duidelijk, uitspreekt. Zijn kort betoog gaat in werkelijkheid over h® ziel van onze beschaving en over haar ver- Schrikkelijke zielskwalen, waaronder vooral de drmindering van de waarheidsbehoefte als een tecken van den naderenden dood wordt aange merkt. De steeds toegenomen afwijking tus- Schen objectieve waarheid en subjectieve eer- bikheid heeft onze heiligste zekerheden jam merlijk vaneen gescheurd: geen kenner der ge schiedenis zal hierover anders oordeelen. Be- Staat er eenig middel, om de twee verschillen- 06 banen van ons bewustzijn weer naar elkaar te buigen, of zullen de moderne mensch en zijn Nakroost gedoemd zijn, het geestelijke leven op te vatten als een meestal falende poging, de bidividueele eerlijkheid met veel schipperen te behoeden in de stroomingen der collectieve kügens? ••Indien de wereld niet den weg terugvindt baar een zekere overeenstemming aangaande de Rondslagen van het gemeenschapsleven, zoo m's die overeenstemming vele eeuwen lang heeft bestaan, den weg naar de idealen van men selijkheid en recht, zooals alle groote gods- flensten en alle stelsels van wijsbegeerte ze tot m de vorige eeuw beleden hebben, dan blijven Slechts de chaos en de barbarie te wachten" is b® vaste overtuiging van professor Huizinga, en by toont aan, dat dit niet maar een looze voor spelling in het abstracte is, doch dat de tee kenen van een terugkeer naar de barbaarsch- heid zich maar al te duidelijk laten waarnemen: „Sinds het heillooze jaar 1914 hebben wij ons moeten gewennen aan steeds verbijsterender schendingen van menschelijkheid en recht, aan politieke trouweloosheden zonder voorbeeld in de geschiedenis, aan een vergroving van zede lijke en geestelijke maatstaven, tevoren onge hoord. Men heeft zulke bergen van onzin en bedrog rondom ons opgehoopt, dat er een Augiasstal der beschaving zal zijn op te rui men, en twee rivieren zullen voor den nieuwen Hercules niet genoeg zijn om dien door te spoelen. Een algemeen herstel van den waar heidszin op elk gebied zal als een der eerste dingen bitter noodig zijn." Hiermede raakt de schrijver het pijnlijke vraagstuk recht in de wond! Maar hoe die te genezen? Wat is het streven naar „een alge meen herstel van den waarheidszin", indien het niet een fraaie leuze is of een vage droom? Wat is het beginsel en de drijfkracht van onze behoefte naar waarheid? Hoe is dit in ons wezen te bereiken? Ziedaar beslissende vragen, die onbeantwoord overblijven, wanneer men ook met de grootste instemming deze zoo ernstige brochure neeft gelezen. Is de waarheidsdrift alleen een drang naar zelfstandig onderzoek van den heerschen- den mensch, gesteld boven de natuur, waarvan hij deel uitmaakt of is die waarheidsdrift een drang naar overgave aan het beginsel der waarheid? Is zij een wetenschappelijk vermogen of een religieuze streving? Pilatus stelde de vraag: wat is waarheid? En door zijn twijfel werd hij Pilatus. Maar Christus had geleeraard: „Ik ben de waarheid." Hij werd gekruisigd. En juist hierdoor is hij de Verlosser. Onze diepste waarheid is de nederige overgave. Hierdoor kan ons hevigste lijden het middel tot herstel zijn. Misschien, dat in dezen geest de geweldige ca tastrophe Europa nog zuiveren kan A. v. D. De Koning van België heeft dr. S. S. Sme ding, oud-directeur-hoofdredacteur van de „Middelburgsche Courant", voorzitter van de Zeeuwsche persvereeniging en correspondent voor Nederland van de „Luxemburger Zeitung", benoemd tot ridder in de Kroonorde. De Belgische consul te dezer stede, de heer J. E. Boonstra, heeft den heer Smeding de versierselen der onderscheiding op het consu laat uitgereikt. Koning Leopold van België heeft den kun stenaar Joep Nicolas benoemd tot Ridder in de kroonorde van België. De heer Nicolas vervaardigde o.m. de ge brandschilderde ramen in het Nederlandsche paviljoen op de wereldtentoonstelling, welke in 1935 te Brussel werd gehouden. (Van onzen specialen verslaggever) Daar lag me toch waarachtig een heusche mijn zich behageiyk te schuren en te schur ken tegen de scheepshuid van ons kottertje, precies een oude huiskat die met hoogen rug langs je beenen wrijft. En je hoorde de contacten zoo zoetjes aantikken, pal achter het wandje van de schcepskooi, een tevreden schuifclgcluidjc, wat snuiverig ook, juist als van een mensch, die met korte swifjes een frisschc niesbui forceert. Stel je toch voor, dat nu zoo'n mijn gaat niezen. „Prosit," zou je moeten zeggen of „Wel bekome 't u," maar waarschijnlijk zou je zelf dan al lang je bekomst hebben. Schrik niet, lezer, dit alles was slechts ver beelding, gegroeid in ons wel wat verhitte brein na een dag van louter praat over mijnen en mijnengevaar, daar aan den Helderschen bui tenkant. Want zij hadden er weet van, de vis- schers van 't Nieuwediep, zooals ze daar, pijpies smurkend of met een verschen pruim achter hun kiezen, in d'r joppers en bruine kielen aan de Buitenhaven te klazineeren stonden en de een er wel negen had gezien achter het tonnetje en de ander zijn net geschoten heel rustig om zoo'n drijvenden gladjanus heen. En eindelijk het ver haal van die mijn, die het hobbelen op zoo'n klauterige zee wel eens laten wou voor wat vreedzaam vertier in dat lekkertjes-blakke ha venwater. Zoodat men, op een Zondagmorgen nog wel, een mijn zag drijven midden in de haven, bij het wachtschip. Dit alles was niet verkwikkelijk in het vooruit zicht van zelf met zoo'n kustvisscher het zeegat uit te trekken en toen we dien avond op den kotter de kooi in kropen, hadden we zoo tus- schen waken en droomen, na het kneuterig-fijn genieten van daar weer te liggen met je oor tegen het schotje, waarachter het havenwater z'n vertelseltje deed, toch even een benauwd oogenblik. Toen bedachten we, dat in het donker nu evengoed zoo'n mijn kon binnendrijven en tusschen het rutselen van het water meenden we telkens het schuren van den indringer te hoo- ren, die daar heel knusjes langs boord te schar relen lag. En het werd een obsessie, want je hoorde het beslist. Zou je de mannen wakker maken of liever zelf eens kijken gaan. We scho ten uit de warme kooi, in het halfduister van de roef sjorden we een trui over hoofd en schou ders en dan huiverig op dek kijken over boord in het donkere water: natuurlijk geen mijn. Opgelucht en kalmer weer, schoven, we terug onder de dekens, maar heelemaal gerust werd je er toch niet op. Den volgenden ochtend was alles weer zoo anders. Er stond een blow wind en dan is het prettig waaierig daar aan 't Nieuwediep. Trouwens, heel dat Helder is altoos heerlijk schoon gewapperd. Daar blaast het van alle kanten zoo fijn doorheen. Een frissche, spring levende stad met drukke winkelstraten en thans vooral het pittig vertier, de montere branie van al die marine-menschen en kust wacht-soldaten. En vooral het bedrijf van Ontbijt aan boord der V.D. 28 oorlogshaven-in-mobilisatietijd, het nijver gerucht van de werf heeft iets bekorends voor wie van water houdt, van 't zeeleven en van schepen. Daar raak je nou niet op uitgekeken, heel den lieven, langen dag! Van de vlaggenparade in den morgen met plechtige signalen over 't pas ontwakend stadje tot laat in den avond als daar de wachtschepen, donker en log, zoo gezellig uit hun vensetrs schijnen en het er ruikt naar de menage. Het gaan en komen der rappe oorlogsbodems, een sloep vol witge- kielde matrozen, die haal op gelijk! met hun spierige armen optornen buiten het Hoofd tegen den stroom en het woelige water. De lucht vol geronk van vliegtuigen, die je telkens van wiek ziet gaan, laag over zee, driftig als de meeuwen, terwijl dat statig gelid van on derzeeërs het water daarbuiten evengoed kent als de roppies en duikelende bruinvisschen. Maar niet de Marine was het doel onzer komst. De kustvisscherij had onze belangstelling, haar moeilijkheden en perikelen in dezen oorlogstijd. Want van Nieuwediep varen zij dagelijks uit, de Helderschen en Texelaren en de kleine vloot van Volendammer garnalenvisschers, die vroeger te IJmuiden en thans in 't Nieuwediep haar domi cilie heeft gekozen. En hun belangen zijn ook die van al die 6 tot 700 zelfstandige bedrijfjes, kleine treilers, botters en kotters, van Termun- ten tot Zeeland toe, die hun geluk beproeven onder de kust of verder weg op de vischrijke gronden. Ditmaal zijn wij het zeegat uit geweest met den Vollendammer kotter V.D. 28 van schipper Kees de Boer (de Kom), die met drie van zijn jongens aan boord vaart, waarvan echter de oudste gemobiliseerd is, matroos te Den Helder, zoodat hij toch iederen avond, als hij vrij heeft, met zijn braniekraag bij vader op den kotter komt, om er den visschersmanskost, een zoodje, mee te verschalken'. Nu is Jèntje, de tweede zoon, de held aan boord, al volop visschersman voor zijn 19 jaar, slank in zijn donkere trui, het viltje onverschillig achteruit op zijn warrige kuif. Ern stig bij zijn werk, waar ie in opgaat, maar met een vaart in zijn wezen, die de ouwe baas toch telkens wat remmen wil. Want de oude Korn, die stiekum wat trotsch op den jongen is, kan toch niet goed hebben, dat die bazige zoon van 'm al haantje de voorste speelt en alles zelf weet. Hij heeft dan kneuterig zijn draai, als op een oogenblik, wanneer er iets hapert of het net in dos zit, toch vader's groote ervaring er aan te pas komt. Dan kibbelen ze samen en zegt de ouwe, die zelf nog best zijn mannetje staat: „Jie kijke niet verder dan je neus lang is." Maar Jèntje is evenzoo goed een fijne knul, die z'n vak verstaat, het mooie, soms wel zware vis- schermansberoep, dat den vollen mensch vraagt. Tenminste vier paar handen zijn noodig aan boord. De leege plaats van den gemobiliseerde wordt ingenomen door Heintje van de Kriel als knecht, een ouwe vrijgezel met leutige liedjes en heel wijsgeerige spraak over het nut van vrou wen, dat hij ten stelligste ontkent, ook tegen over den jongen, die razend naar z'n maad ver langt. En eindelijk was nog een broer van den ouden Korn aan boord, luisterend naar den bij naam van Oom Pet, een beetje kwajig doende, maar het best meenende Volendammer, met een prachtige Jan Musch-kop, die zoo wat als gast meevoer, telkens mopperig verzekerend, dat ie er nou glad genög van had en temet afstapte, maar in zijn hart toch een passie voor dit werk, het worstelen met wind en zee op zoo'n steige rend scheepje, de ongebondenheid en 't ruig avontuur van visscherman-zijn. Drie trekkies hebben we gedaan, van de Harsens opstoomend tot onder de Texelsclie ree, "er; litjes garnalen was de buit, een bescheiden visscherijtje, maar nog knapjes bij het rauwe weer: haxde wind en paarsige wolk- banken, een zee, nu eens muisgrijs en dan geel met fel-wit de kwaje brekers. Maar onze heimelijke zorg was noch het fluiten in het want, noch het rammen der stuivende golven, maar de verholen dreiging, 't sluipend gevaar van ronddrijvende mijnen, zooals die met heele velden tegelijk door den storm van hun ankers geslagen, langs onze kust aan het zwalken gingen en op den stroom de gaten indoolden. Natuurlijk, het tij dreef die zwervende mijnen wel prompt een bepaalde richting uit, in den trek van het water op Texel af en de Marine is waakzaam en rusteloos actief alle lof wat dat betreft, verzekerde onze schipper maar zoo'n zwerver, zoo'n verloopeling moet maar eens den koers uitschuiven, net onder den neus van ons kottertje. Het is een vreemd idee, waar je niet licht aan went en dat ons telkens weer benauwig deed speuren over het woelige water van het Marsdiep, dat daar zoo ma- jestatelijk breed-uit spoelt tusschen het mon ter silhouet van den Helder met den Huisdui- ner vuurtoren en de gele nolletjes van Onrust en Texel. Onze schipper wist veel van mijnen. Hij was er al aardig mee vertrouwd. Zij behoor den als het ware tot den inventaris van zijn vijver, zoo goed als de roppies en de bruin visschen. Hij vertelde precies hoe ze, kop boven, door het water duikelen, hoorntjes op hun kale knikkers als de duivel zeil' en dat ze zwart of rood of groen zijn, al naar hun nationaliteit. Wij werden er, bij het luiste ren naar zijn verhalen niet rustiger op. En zelfs zijn prompte kennis van de verboden zones, waar ze verankerd onder zee aan hun stengels staan te zwiepen met een keurig paadje er tusschen voor de scheepvaart, maakte het niet beter. Je wandelt toch vei liger, dunkt ons, over het weggetje langs een bollenveld. Maar evengoed dappere kerels met hun grimmigen humor en de ge latenheid van den moed, die zoo maar zor gen, dat de brave Hollandsche burger da- Men noemt je 't land der duizend meren En eind'loos strekt je woud zich uit. Je fiere volk leed vele keer en De tyrannie van vreemde heeren, Belust op rijken oorlogsbuit. Wéér heeft de kwelgeest je besprongen, Vernielend grijpt de berenklauw, Maar Finlands geest wordt niet bedwongen, Het vrijheidslied blijft steeds gezongen, Want Finlands volk is sterk en trouw. O, volk van Finland, volk van smarten, Ook Neerland kende eens den strijd, Maar met zóó sterke, trouwe harten Kan men zelfs eeuwen rampspoed tarten Het recht zal winnen! Beid uw tijd! HERMAN KRAMER De onderstaande indexcijfers van groothan- delsprijzen zijn berekend op basis 1936—1938 100. Deze indexcijfers geven een scherp beeld van de huidige algemeene prijsstijging in den groot handel, doordat het algemeen indexcijfer van Augustus 1939 practisch gelijk is aan dat van de basisperiode. Ei- moge wel de aandacht op worden gevestigd dat deze indexcijfers het verloop der prijzen in den groothandel weer geven. Deze prijzen stijgen in het algemeen sneller en sterker dan de kleinhandelsprijzen. Aug. Nov. 5 Dec. 1939 Plantaardige voedingsmiddelen 92.9 101.5 105,3 Dierlijke voedingsmiddelen 101.3 124,5 122,7 Totaal voedingsmiddelen 97.3 113,6 114,4 Grondstoffen 96,8 130,5 133,4 Afgewerkte producten 101.8 117,2 117,5 Algemeen indexcijfer 99,8 118,4 119,4 Wat het verloop van de kleinhandelsprijzen betreft geven de volgende gewogen indexcijfers van winkelprijzen in de tien grootste gemeenten van ons land eenig inzicht. In de berekening zijn prijzen opgenomen van aardappelen, brood, grutterswaren, vleesch, melk, kaas, eieren, vet ten en kruidenierswaren. De uitgaven voor ge noemde artikelen tezamen omvatten ongeveer 87 pet. van de totale uitgaven voor voeding. Indexcijfer winkelprijzen van voedingsmidde len. Augustus 1939 100. Aug. 100 Sept. 101,5 Oct. 106,4 Nov. 108,7 5 Dec. 108,7 gelijks versche garnaaltjes bjj zijn boterham krijgt. Het zijn zoo allemaal dingen, waar je niet bij denkt. In de snel dalenden winterschen schemer huistoe varend, wisten we ginds in Den Helder en verderop in de grootere steden het licht en het vertier en. de veilige gezelligheid van win kelstraten, café's en huiskamers. Was er daar iemand, die nu met zÜn gedachten bij ons op die donkere, kouwe, woelige zee toeft, zoo troos teloos vereenzaamd in den avond, dezelfde zee die door den mensch tot sluipmoord wordt ge bruikt, vol verholen doodsgevaar. Wel, ze hebben die belangstelling ook niet noodig, de kerels die daar zwalken. Ze zullen visschen, want het is hun werk, hun bestaan, hun broodje. Maar meer dan ooit geldt in oorlogstijd die oude waarheid, dat de visch weer duur wordt gekocht. f ."ff De regeeringspersdienst meldt: Vrijdag is een Reuterbericht gepubliceerd, be treffende de internationale gegarandeerde Oos- tenrijksche conversieleening 1934—1959. Volgens dat bericht zouden de trustees hebben medege deeld, dat zij van de regeeringen van een aan tal landen, waaronder Nederland, geene beta ling hebben ontvangen op hun aanvraag om haar garantieverplichtingen na te komen. De trustees hebben protesten tot de betrokken re geeringen gericht. Aangezien dit bericht den onjuisten indruk zou kunnen vestigen alsof de Nederlandsche regeering zich aan haren garantie-plicht wel ke, zooals bekend, zich uitstrekt over 1 pCt. van de gezamenlijke tranches der leening, zou hebben onttrokken, is rechtzetting op dit punt gewenscht. In verband met de omstandigheid, dat de aanspraken, welke Nederlandsche houders van stukken de leening zouden kunnen doen gelden op de bij de trustees gestorte bedragen, de som, tot betaling waarvan de Nederlandsche regeering ingevolge haar ga rantie gehouden is, zeer aanmerkelijk over treffen, heeft de regeering de door trustees opgegeven bedragen, tot betaling waarvan de regeering onder haar garantieplicht ge houden is, gestort op een rekening bij de Nederlandsche Bank, welke bestemd is om daaruit de Nederlandsche hou ders van coupons, die door de trustees zullen worden betaalbaar gesteld, te vol doen, en welke voor dit doel geblokkeerd blijft. Deze procedure was noodig, omdat de Duit- sche regeering slechts bereid is, in overeen stemming met de bestaande desbetreffende overeenkomsten, de Nederlandsche houders vol ledig schadeloos te stellen ten aanzien van de per 1 December j.l. vervallen coupons, indien de Nederlandsche regeering de verzekering kan geven, dat de aldus onder het bestaande des betreffende transferprotocol overgemaakte be dragen niet direct of indirect ten goede komen aan bezitters van stukken in deze leening, be- hoorende tot landen, die de betrekkingen met Duitschland hébben .afgebroken. Met de trustees der leening is nader overleg gaande. Te zijner tijd zullen omtrent de getroffen re gelingen nadere mededeelingen worden gedaan. In de op Vrijdag 22 December in Hotel Witte- brug te Den Haag te houden jaarlijksche alge meene vergadering van de vereeniging „Het Nederlandsche Wegen-Congres", zal dr. ir. I* M. 'Wentholt, hoofd van den Oentralen Dienst voor de wegen en bruggen van den Rijkswater staat, een inleiding houden over de uitvoering van het Rijkswegenplan. -.v-S-

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1939 | | pagina 5