Nederlandsch-Indië en Arabië Vele Arabieren in onze Oost Opera-moeilijkheden Mdimfmd ma dm dag DE GEBROEDERS „GOOCHEM" m ii'»ü!!lW [ropenliefde Amsterdam—Parijs mm OORLOGSVISSCHEN De getuige L WOENSDAG 10 JANUARI 1940 Thans versterkt door Codeine Het Amsterdamsche muzikaal- dramatisch onderwijs STAATSLOTERIJ Een oud middel in nieuwe samenstelling AKKER 'S v&istèsikte. Eenige der 20 geneeskr. kruiden \^TO\ DRUKKERw°'™Lt'.i63 Door Charles Bruce Het land van den oorsprong van den Islam oefent op de Mohammedaansche bevolking van Nederlandsch-Indië een zeer groote aantrek kingskracht uit. Mekka, de stad van den Pro feet, Is ieder jaar het doel der bedevaarten van duizenden Nederlandsche onderdanen. Het in ce Heilige Stad verschijnende blad „Umm al Qoera" geeft als aantal voor alle Muzelmannen, die zich in het laatste jaar naar Hidjaaz heb ben begeven, 67.224 op. Hiervan hebben 16.089 alleen op Nederlandsch-Indië betrekking, dat ongeveer 50.000.000 aanhangers van den Islam telt, terwijl Britsch-Indië met een bevolking van 80.000.000 slechts 15.238 pelgrims zond. Afgezien van deze tijdelijke bezoekers heeft een belangrijk aantal „Javanen", zooals men in Mekka alle inwoners van Nederlandsch-Indië noemt, zich permanent in de Eeuwige Stad van een Islam gevestigd. Soms spreken de bladen van het Naburige Oosten van „een kolonie van 10.000 Javanen" in Mekka. Deze schattingen zijn zeker sterk overdreven. Officieele cijfers zijn er slechts voor het jaar 1937. Toen telde men ongeveer 3000 Nederlandsche onderdanen in Mekka, waarvan de helft uit studenten be stond. Ook onder het regime van den purl- teinschen Wahabietenkoning Ibn Sa'oed schijnt het leven in Mekka zijn bekoring voor de stu- deerende jeugd niet te hebben verloren. Dit be wijst het best een vergelijking met de wereld stad Kaïro, die in hetzelfde jaar 1937 slechts door 98 studenten uit Nederlandsch-Indië werd bezocht. Daarvan studeerden er niet meer dan 66 op de bekende hoogeschool Al Azhar Blijk baar geven zij de voorkeur aan het leven in het weinig door moderne invloeden aangeraakte Mekka, boven de schitterende bedrijvigheid van de ver-Europeeschte hoofdstad van het land van den Nljl. Veel grooter dan het aantal Nederlandsche onderdanen in Arabië is het aantal Arabieren, dat zich in de Nederlandsche koloniën heeft gevestigd. Het in Bagdad verschijnende blad al-Bilad spreekt in een oniangs verschenen artikel van 100.000, terwijl prof. Busquet van de universiteit van Algiers in een artikel, ver schenen in de „Revue des Etudes Islamiques" van ongeveer 40.000 Arabieren in Nederlandsch- Indië spreekt. Ons schijnt dit aantal dichter bij de waarheid te liggen. In ieder geval be vond zich onder de 60 leden van den Volks raad naast 30 Indiërs, 25 Nederlanders en 4 ver tegenwoordigers van vreemdelingen slechts één Arabier. Het grootste deel der Arabieren in Neder- landsch-Indië is afkomstig uit Hadramauth, de strook in het Zuiden var, het Arabische schiereiland, die langs den Indischen Oceaan loopt. Men onderscheidt „Muwallats", die in Indië geboren zijn, en „Wilajats", die in Arabië geboren zijn. Vroeger keerden zeer velen van hen naar Hadramauth terug, waarmede zij ook in den vreemde voortdurend in contact waren gebleven. In de laatste jaren is dit ech ter veranderd. In 1936 stichtten de jonge Arabieren de Ara bische Party van Nederlandsch-Indië, die zich in de eerste plaats ten doel stelt het cultureeie en economische niveau van hun stamverwan ten in Indië te verhoogen en eerst in de tweede plaats waarde hecht aan een versterking der banden met het land van oorsprong. Deze vereeniging heeft een groot aantal afdeelingen in het land en geeft eenige tijdschriften in de Maleische taal uit. Het meerendeel der jongelui, die tot deze partij behooren, kent de Arabi sche taal slechts gebrekkig. Dit is daaraan toe te schrijven, dat ook in Arabische families hoofdzakelijk Maleisch wordt gesproken, om dat de geïmmigreerde Arabieren in den regel met inheemsche vrouwen of hoogstens met dochters van landslieden huwen, welke in Ne- DROScRA De slümoplossende werking der oude kruiden en hoestbedwingende „codeïne",maken tezamen AKKER's Abdijsiroop tot „'s-Werelds béste Hoestsiroop". De beproefde Abdijsi roop zal ook üw borstbenauwdheden kunnen verlichten, ook voor U de vastzittende en prikkelende slijm losmaken. Uw afmattende hoest' buien, evengoed als 't kriebelhoestje In den r.acht stoppen. Volg de raad: „Neem bij 't minste kuchje AKKER's Abdijsiroop die U snel zal helpen. derlandsch-Indië zijn geboren. Arabische vrou wen emigreeren slechts uiterst zelden uit hun geboorteland. De Arabische Partij van Nederlandsch-Indië heeft geen vertrouwen in de Arabische gedach te en proclameert Nederlandsch-Indië als va derland der aldaar geboren Arabieren. Zij be schouwen het als absurd, dat de Arabische staten ook den in het buitenland geboren na komelingen van Arabieren dezelfde rechten als dien, welke in Arabië geboren zijn, verleenen. Zij beschouwen het Maleisch als hun omgangs taal en zijn aanhangers van de Maleische cul tuur. Zij trachten zich met de inheemschen te vermengen, terwijl de Arabische extremisten dit afwijzen. Onder de jonge Arabieren be vindt zich een belangrijk aantal studenten, die gedeeltelijk ook buitenlandsche universiteiten bezoeken. Ook de meisjes, die vroeger geheel op Arabische wijze werden opgevoed, krijgen er thans onderwijs. De Arabieren in Nederlandsch-Indië houden zich met handel, industrie en landbouw bezig. Zij vervaardigen weefsels, glas, porselein en gummi. Zij bezitten kaoetsjoek-, thee-, koffie-, tabak- en peperplantages Sommigen handelen in dieren, anderen zijn eigenaars van drukke rijen. Zij leven zuinig en gebruiken de winst uit den handel voor het verkrijgen van terrei nen, die in hun oogen de beste kapitaalbeleg ging vormen. tegen hoest, griep, \omf bronchitis, asthma Flacon 90 cL. f 1.50, f 2.40. f 4.20. Alom verkrijgbaar Het gaat met de Nederlandsche Opera om te beginnen al niet over paden zonder door nen. Nog maar weinige weken geleden is de Nederlandsche Opera-Stichting, die alle hoop en verlangens op het stuk van een vaste Nederlandsche opera-instelling wil trachten te vervullen, in Rotterdam van wal gestoken, of uit Amsterdam kwamen beden kelijke tijdingen. In het jaarverslag van het Amsterdamsch Conservatorium werd een noodkreet aangeheven: de opera-klasse, vijf jaren geleden door de Wagnervereeniging aan het Conservatorium gesticht, loopt ern stig gevaar om te worden opgeheven. En men las daarbij de niet bijster duidelijk ge stelde, eenigszins schrik aanjagende mede- deeling, dat de Wagnervereeniging en de ge meente Amsterdam haar subsidies voor de opera-klasse voor het jaar 1940 hadden in getrokken. Men heeft ernaar gegist, wat daarvan de reden mocht zijn, want zooals deze mededeeling in het jaarverslag van het Conservatorium te lezen stond, liet zij voor allerlei gissingen ruimte open. Wat de Wagnervereeniging betreft, heeft het van meet af aan vast gestaan, dat de subsidie, welke zij ten bate van de opera-klasse verleende, niet langer zou strekken dan tot 1940. Toen vijf jaar geleden, bij het jubileum van deze instel ling, besloten werd tot stichting van een opera klasse aan het Conservatorium te Amsterdam over te gaan, werd daarbijtevens vastgesteld, dat de Wagnervereeniging niet langer dan vijf jaren daaraan subsidie zou toekennen. Men rekende deze eerste vijf jaren als een proeftijd, nocdig om te kunnen beoordeelen of de opera klasse levensvatbaarheid bezat en tot verdere ontwikkeling aanleiding zou kunnen geven. Deze vijf jaren zijn thans verstreken, en daarin schuilt de reden, waarom de Wagnervereeniging thans DE 5e KLAS begint MAANDAG a.s. 30.000 - 25.000 - 15.000 1 00 000 50.000. lO-OOO. 500O, 20CO, 3 1 500 IWW.VVV, JW.VW, 55 k 1000 65 k 400i ani Loten verkrijgbaar72, I/2 36, 1/4 18, I/5 14.40, l/io 7.20, 1/20 3.60. Naar buiten franco na ontvanast van postwissel en 5 ct. voor frankeering. - Giro 79244. van de door haar aangegane verplichting tot subsidieering ontheven is. Met de gemeente Amsterdam staat het er iets anders voor. Zij heeft aanvankelijk bij het ini tiatief, dat de Wagnervereeniging nam, niet wil len achterblijven en heeft een subsidie verleend in de verwachting, dat Rijk en provincie ook het hunne zouden doen. In die verwachting is Am sterdam beschaamd geworden en ten overvloede bestaat er bij de gemeente dringende noodzaak tot verdere bezuiniging. Deze heeft ertoe geleid, dat de subsidie voor 1940 geschrapt is. Dit zijn de feiten, die echter eenige vragen, welke hier rijzen, niet weg.kunnen nemen. Een eventueele opheffing van de opera-klasse aan het Amsterdamsche Conservatorium raakt niet rechtstreeks het bestaan van de Nederlandsche Opera-Stichting, maar zij raakt wel de voor waarde tot scholing van artistieke krachten, die een Nederlandsche Opera mogelijk moeten ma ken. Bovendien, als men weet, dat de Nederland sche Opera-Stichting voor een niet onaanzienlijk deel te beschouwen is als het resultaat van het werk der opera-klasse van het Amsterdamsche Conservatorium, dan is het ook duidelijk, dat de opheffing van deze laatste voor de eerste niet zonder gevolgen kan blijven, al behoeven zij nog niet .direct catastrofaal te worden. Er worden ook elders, in Rotterdam b.v., aan het Conser vatorium leerlingen voor de opera opgeleid en het schijnt zelfs wel vast te staan, dat mep te Rotterdam daarmee in ieder geval wil voort gaan. Dit zou men natuurlijk moeten toejuichen, maar wat daarvan zij, de relaties tusschen de Opera-Stichting en de opera-klasse van het Am sterdamsch Conservatorium zijn historisch de oudste en de belangrijkste. En het lijkt alles behalve logisch en natuurlijk, dat juist op het moment, waarop het allereerste begin van een Nederlandsche Opera-instelling bezig is verwer kelijkt te worden, de opera-klasse, die de eerste jonge artisten heeft afgeleverd en welker taak ook nu nog onverminderd bestaat, terwijl zij het ook was, die in de afgeloopen jaren de eerste openbare voorstelling gaf, die als regelrechte voorlooper van de voorstellingen der Opera- Stichting te beschouwen is, het lijkt, zooals gezegd, weinig logisch, dat op dit moment de opera-klasse zou verdwijnen, terwijl juist haar reden van bestaan is versterkt. Nu kan men bij dit alles het oude gezegde in dachtig zijn, volgens hetwelk' de soep nooit zoo heet gegeten wordt als zij wordt opgediend, en het is dan ook, naar het ons voorkomt, ten zeer ste te hopen, dat deze regel ook in het onder havige geval zal opgaan. Voor de Wagnerver eeniging is er stellig reden om te overwegen, dat zij een werk, hetwelk zij eenmaal begonnen heeft, moeilijk aan zijn lot kan overlaten op het oogenblik, waarop het vruchten begint te dragen. Mogelijk, dat men zal dienen over te gaan tot een reorganisatie van het muzikaal- dramatisch onderwijs met het doel het efficiën ter in te richten. Dat men daarbij dan ook het waarachtige belang voor ons land van een opera instelling en een goede opleiding van artistieke krachten voor oogen moge houden en begrijpen, dat deze desiderata slechts in vervulling kunnen gaan met terzijdestelling van verkeerd begrepen locaal eigenbelang en oogmerken van persoon lijken aard, door het doen samenwerken van de mogelijkheden, die het land te bieden heeft. Toen de Duitschers begonnen, hun verrader lijke magnetische mijnen in het Kanaal rond te strooien, waarvan zoovele schepen, schepen der oorlogvoerende naties zoowel als van de neutrale landen, het slachtoffer zijn geworden, heeft men natuurlijk naar geschikte afweermid delen gezocht en het schijnt, dat de Engelschen en Franschen inderdaad methoden hebben uit gedacht om deze mijnen te „vegen". Ook een visscher uit Nieuw Orleans is aan het denken gegaan en heeft aan een Amerikaansche redactie een lumineus denkbeeld geopenbaard. Hij wilde vijf of zeshonderd enorme visschen laten vangen, z.g. belugas, door de kustbewoners van Louisiana „alligators gar fish" genoemd, mon- stervisschen, die uitermate berucht zijn om de ravage, die zij in de netten der visschers aan richten. Deze visschen wilde hij voorzien van stalen halsbanden en dan in de Noordzee wer pen. De roofzuchtige en nieuwsgierige dieren zouden zeker in de nabijheid van de mijnen ko men en door de aanwezigheid van den stalen halsband zouden deze stellig ontploffen.... Men ziet, het middel is doodeenvoudig. Alleen vragen wij ons af, wie dezen belugas den halsband aan zal leggen. Vrijwilligers voor! Het heet, dat de Nederlandsche hoofdstad slechts zes en een half uur van Parijs ligt. In werkelijkheid, in de realiteit van den oorlog ligt Parijs een dagreize van Amsterdam. Wie het niet ondervonden heeft, gelooft het niet en wie bij thuiskomst den huisgenooten verzekert, dat hij een dag heeft moeten sporen om een hal ven dag later te komen dan hij plechtig beloofd had, wordt met sombere blikken be keken. Maar de waarheid is het! Ik misgun niemand een reis naar Parijs waarom zou ik? maar in deze trieste dagen is er geen plezier aan te beleven. Aan de reis volstrekt niet, aan Parijs een luttel beetje. In het gunstigste geval krijgt gij uw Fransch vi sum binnen een week, doch dit geval is een zeer groote uitzondering en voltrekt zich als het ware per ongeluk. Er is veel meer kans op twee maanden en wie durft voorspellen, wat in die twee maanden gebeuren zal in onze ver slagen wereld? Maar als ge dan eenmaal uw visum waarvoor vijf papieren vol geheimen moesten geschreven worden veroverd hebt en een fleurig verhaal méér uw paspoort siert, dan zet ge u omstandig neer in den trein, die eenmaal daags naar Frankrijk stoomt en dien ge na negen uur hoopt te verlaten. Dit is im mers dé officieele duur van de reis Amster damParijs. Volop tijd voor lectuur, een praatje, een goede sigaar, een lunch, een diner. De werkelijkheid is anders: volop tijd voor' een roman, een uitvoerig dispuut, veel sigaren, twee lunches en een diner. De reis duurt namelijk precies twaalf uur en dit is het ergste niet, want de helft van den tijd wordt u het lezen onmo gelijk gemaakt door het droevige blauwe lichtje, dat boven uw hoofd hangt en alle lec tuur ondoenlijk maakt, alle conversatie bederft en allen slaap bant. Het is een triest geval. De oorlog heeft den trein verduisterd. Men ziet vagelijk de contouren van zijn overbuurman en verdenkt hem er ieder oogenblik van dat hij iets in zijn schild voert. Hij zelf denkt pre cies eender over zijn medereizigers en zoo ont staat een onbehaaglijke sfeer in den kleinen coupé, zoodat men het uur van de eerste lunch met gejuich begroet. Tevergeefs echter, want de tafels in den hel verlichten restauratiewa gen zijn tot de laatste plaats bezet door lie den, die het klappen van de zweep kennen en vroegtijdig plaatsen hebben besproken. Men gaat dus terug naar de uiterste duisternis, waar geween is en geknars der tanden. Een durfal begint een familiaren toon aan te slaan, een ander geeuwt ongegêneerd, omdat nie mand het zien kan en vergeet, dat hij in de stilte duidelijk gehoord wordt. Geeuwen werkt aanstekelijk, zooals men weet en hongerige menschen geeuwen gul; we geeuwen dus allen, tot we eindelijk worden toegelaten in den he mel van licht waar we eten kunnen Zoo naderen we de Belgische grens. Uitstap pen en een uurtje wachten. Controle, douane onderzoek en weer in den trein. Antwerpen en Brussel zijn vrij spoedig voorbij, maar aan de Fransche grens in Quevy wordt nogmaals een rustpauze gehouden als oefening voor het an derhalf uur lange oponthoud aan het Fransche grensstation Feignies, waar men letterlijk al les weten wil: hoeveel geld hebt u? wat voor geld? hoeveel sigaren? hoeveel sigaretten? Al les uitpakken, we hebben den tijd. Twee hon derd menschen passeeren en zoeken hun plaat sen weer op in den trein. Een onbeleefd heer schap heeft onzen coupé in beslag genomen en de plaatsen belegd met doozen, mantels, kof fers. Wij hernemen onze rechten en een op gewonden man stuift naar binnen en begint te schelden. Hij verdedigt zijn beleid door ons te openbaren, dat hij met drie dames reist en wij maken hem duidelijk, dat hij de eenige onbeleefde Franschman is. Het wordt een uit gebreid conflict, een tweede oorlog op Fran schen bodem, waar we als welkome gasten wenschen beschouwd te worden. Deze heer wenscht ons géén welkom en vindt in minder dan geen tijd enkele brillante landgenooten tegen zich. Enfin, het einde is, dat wij geza menlijk besluiten la compagnie détestable de ce monsieur te vermijden en van dit oogenblik af zitten we dan eindelijk gezellig in het blauwe licht van een anderen coupé te keuve len. En de epiloog van het geval: de onstuimige usurpator van onze plaatsen, die met zijn mede gezelschap de tweede lunch heeft waargenomen, vindt bij zijn terugkomst zijn coupédeur afge sloten. Een controleur, die zyn optreden verno- Paula Broons, verkoopster in den boekhandel Ernst en Luim, rangschikte de zoo juist inge komen boeken in de vakken. Weer een reeks van bekende schrijvers, dacht ze. En denkend aan 'n goeden klant, mompelde ze: „Nu, mijnheer Van Straten, er is weer keus in overvloed. Als u Za terdag komt, dan kan ik u weer een flinken voorraad toonen. En u blijft wat langer in her magazijn." Paula was verliefd op Herman v. Straten, den eenigen zoon van een rijk grondeigenaar, die op een dorp woonde. Herman kwam om de veertien dagen, soms wel eens eerder, inkoopen doen. Het duurde altijd lang, vooraleer hij zijn keus ge vonden had, maar Paula maakte hem dit wel eenigszins moeilijk, door hem steeds maar weer andere boeken voor te leggen. Herman was zeer bedeesd en bloosde, wan neer bij toeval zijn hand met de hare in aanra king kwam. Een goed opmerker zou aanstonds de overtuiging gehad hebben, dat Herman niet talmde omdat hy lastig keus kon maken, maar enkel en alleen omdat het verkoopstertje hem gevangen hield. Maar Paula had hiervan geen vermoeden, omdat zij met zijn komst te veel was ingenomen en er slechts op bedacht was zijn bezoek aan het magazyn zoo lang mogelijk te rekken, om te kunnen genieten van zijn bijzijn. Op een morgen bracht hij een advertentie, die door tusschenkomst van den boekhandelaar in een dagblad geplaatst moest worden. Het was een vraag voor een juffrouw, om zijn vader, die door een ongeval aan zijn beenen gedoemd was thuis te blijven, gezelschap te hou den. „Ik zal er aanstonds voor zorgen, meneer," zei Paula. „Vanavond zal ze al wel opgenomen zijnWy hebben weer nieuwe boeken ontvan gen, mijnheer," noodde zij hem tot koopen. „Van welke schrijvers?" Paula noemde de namen en Van Straten keek de boeken even in. Toen hij den winkel verliet, droeg hij de aangeprezen uitgaven mee. Een handige verkoopster, dacht de eigenaar, die Paula gadegeslagen had. Ik zal haar de ko mende maand opslag geven. Maar dit was niet noodig, want Paula, om steeds in de nabijheid van Herman te kunnen zijn, had zelf op de advertentie gereflecteerd. „U?" zei Herman verwonderd, toen zij op het verzoek van zijn vader ter nadere kennismaking zich kwam aanmelden. Vlug had hy daarop de kamer verlaten. Paula aanvaardde met de grootste voldoening haar nieuwe betrekking. Door haar opgeruimd heid en liefdevollen omgang met de huisgenoo ten, was ze aanstonds by Herman's vader en mevrouw Horsten, die het huishouden bestierde, in de gratie. Herman, die uit liefhebberij en mede voor tyd- verdryf schilderde, scheen voortaan nergens an. ders dan in het uitgestrekte park, dat rond de villa van zijn vader lag, de mooiste plekjes voor schetsen te vinden. En meer nog was hy opeens zooals de oude heer in stilte opmerkte, overge gaan tot het schilderen van bloemen in vazen, die Paula in de kamers geplaatst had. Of ik hem niet doorzie, dacht de vader. Zou de jongen nu werkelijk meenen, dat ik hem niet doorgrond? En Paula? Zij wil ook al haar ge heim bewaren en veronderstelt zeker dat ik niet bemerk hoe haar blik hem volgt; dat haar wan gen bloedrood worden, wanneer hij binnenkomt Of het mij niet opvalt, dat ze dan iets aan myn deken te verschikken heeft, om haar kleur voor hem te verbergen, of dat ik niet zie hoe haar handjes dan beven.... Is dat nu de moderne jeugd, die vrij voor haar gevoelens durft uit komen? Hy was van Paula gaan houden als van een dochter en zou haar niet graag meer missen. Dus vond hij dat aan dit verstoppertje spelen een eind moest komen. Doch óm zeker te zijn, zou hij eerst beiden polsen. Op een middag, toen Paula hem in zijn rol stoel in het park had gebracht en zy op een bank had plaats genomen, nam hij haar hand en haar teeder aankijkend, begon hy: „Zeg kleintjeik denk zoo dikwijls wat er van my moet geworden, wanneer jy eens iemand ont moet, die je ten huwelijk vraagt." De boer kwam overeind, terwyl de hond doodbedaard zyn weg vervolgde. Nou, wat zei ik, glunderde Pit, had ik gelyk of niet, dat is nou niet voor een stier, maar voor een hond, dat je beter een paar straten kunt omloopen. De boer wist hierop niet veel te zeggen en aanvaardde den terugtooht, ter wijl hy zijn zakdoek als bedekking moest gebruiken. De gemeente had besloten om het 250-jarig bestaan van het dorp luisterrijk te vieren. De datum van die herdenking was nu in aantocht en daarom hadden de dorpelingen een feest commissie gekozen. Avond aan avond werd er door de vier bestuursleden vergaderd, totdat deze besloten tot een klompen dans en een historischen optocht. i „Mij?" was ze verbaasd. „O, ik trouw nooit, zei ze, zijn blik ontwykend, „En.... als ik je eens vroeg myn vrouw te willen worden, Paultje?" ,U?" schrok ze. „Neen, dit meent u niet." Toen sloeg ze haar handen voor haar gelaat ®B snikte: „Nu moet ik hier weg. Ik kan nu niet meer in uw dienst blijven en.... en ik voelde mij hier zoo gelukkig." Hij legde zijn hand op haar arm en zei glim' lachend: „Het is maar gekheid van me, kindje' Een oude man zooals ik denkt niet meer aafl trouwen en vooral niet met zoo'n jong meisje als jij. Maar.als ik je dit nu eens vroeg voot mijn zoon?" .Herman?" straalde ze. „Heeft hij u iets ge' I zegd?" „Neen, hij heeft my niets gezegd. Maar ik zou graag weten, Paula, of jy van hem houdt?" Zij sloeg haar oogen neer en bekende: „Ja veel, zeer veel. Al sinds ik hem ken. Maar ik ben een arm meisje, „J dus mocht ik niets van mijn liefde voor hem laten blijken enik geloof wel dat ik hierin geslaagd ben. Karei van Straten glimlachte even over ha3®| naïveteit. Hij wist nu echter genoeg. In stilt® prees hij haar om deze zelfverloochening. „Geen woord met Herman hierover." fluister' de" hij vlug, toen hij zyn zoon zag aankome®> die nu plotseling weer een hobby had voor hé» nemen van kiekjes. Natuurlijk om haar foto t« doen, begreep de vader. Anders nergens voo® „Wilt u even stil zitten, vader?" vroeg Her-1 man. „Enjuffrouw Paulawilt u naaf dezen boom kijken?" I De vader dacht: Wat ~n kneepjes allemaal. Waarom kwam de jongen niet liever voor zij® gevoelens uit? Hy was wel beschroomd, maar. mijn hemel, als er een levenskwestie mee ge' moeid is.... Nadat de kiek genomen was, gaf de vader Paula een wenk zich te verwijderen en zei te' Herman hem wat gezelschap te houden. „J°D'| gen, ik heb je wat te vertellen," leidde hy he' gesprek in. „Ik had gedachtook omdat bemerk dat jij nog al met Paula schijnt inge'j nomen te zijn, je haar tot tweede moeder i® geven." „U trouwen met haar? Schandelijk!" Woe dend was hij opgesprongen. „Enhebt u haaf al gevraagd? En wat heeft ze geantwoord? Doodsbleek stond hij voor zijn vader. „En 1» had haar zoo graag tot vrouw willen hebben, steunde hij. „Maar ik durfde er niet over spre ken, omdat ik bang was dat u er tegen zoud' zijn, omdat zij uw ondergeschikte is en gee® geld heeft. En nunu vraagt u zelf haar- I „Wees maar niet zoo wanhopig," suste de va' der. „En zie je my nu werkelijk voor zoo'® dwaas aan?" hoofdschudde hy. „Passen mb® grijze haren bij haar jeugd?" „Maar waaromIk begrijp u niet...- stotterde de jongeman. „Ik weet nu de reden, waarom jy je liefd6 voor haar zoo hardnekkig tracht te verbergc®- Ook spant zy zich in haar geheim niet prys t® geven, maar jullie denken niet aan mij, den g®' tuige van deze stille liefde. Beiden denk Je ni®£' dat door mij jullie geheimzinnig spel begrepe® kon worden. Jongen, ga haar zeggen dat ik di® comedie moe ben en dat over eenige weken hi®£ jullie bruiloft gevierd moet worden. Neen, b®' dank me niet, jongen, het is enkel zelfzucht va® me, want ik wil Paultje niet meer missen. D®5 begrijp je ook, dat jullie hier komen wonen. D® is myn voorwaarde." Herman stormde het park door, de woning i® Schuchterheid, bedeesdheid, schroom waren he®1 nu vreemd. Hij vond Paula in de bibliotheek die, toen hij even op den drempel bleef sta®® om zijn ontroering te bedwingen, zei: „De bo®' ken, die ik u de laatste keeren verkocht h®&' zijn nog niet eens opengesneden, meneer.. Zijn naam kon ze niet meer uitspreken, wa®£ hij had haar hoofd tusschen zijn handen gen®' men en drukte een zoen op haar lippen. men had, heeft hem deze poets gebakken en zoo ziet men, dat de eene Franschman de on beleefdheid van een anderen Franschman glansryk weet te bestraffen. In Sint Quentin en alle volgende stations staan we een poosje stil, maar we naderen Parijs zachtjes aan en we stellen herhaalde lijk de vraag, of het weer ideaal is voor lucht aanvallen. Dit schijnt niet het geval te zijn: er gebeurt niets en eindelijk na twaalf uur schuift de trein de Gare du Nord binnen. Maar men eveneens alles blauw-blauw gelaten heeft. Het is niet om aan te zien; de Lichtstad zonder Licht; de taxi's, de glorie van Parijs, lijken si nistere dieren, die met vage blauwe oogen rondloeren. Ze rijden weliswaar in een opge wekt vaartje door de duisternis Parijsche chauffeurs kennen hun vak maar ze missen de nerveuze, levendige allure, die den bezoe ker ineens meevoert in den gezelligen maal stroom van de oude stad. Het is nacht. Half twee. Alle café's zijn dicht. Wie u iets anders vertelt, verloochent de waarheid. Parijs is pot dicht na elf uur en er is niets aan te doen. Men ziet veel door de vingers, maar in oor logstijd is Parijs bloedig ernstig. Rustig wel iswaar maar onverzettelijk. Alleen het kleine, knusse hotel, dat een stukje huiselijkheid voor ons is geworden, biedt nog een whiskey-soda aan en dan gaan we maar slapen in een lekker verwarmde kamer, die we na enkele dagen in Brussel pas goed zullen leeren waardeeren, want daar was de kamer koud en ook h® waschwater en zeker het badwater. Parijs overdag zal ons in een volgend® mijmering bezig houden. Vandaag nog eve® een paar belevenissen op de terugreis, tiói langer dan de heenreis. We hebben er teg®® op gezien en de reis verdeeld. Eerst naar BrUS' sel, den volgenden dag naar het vaderland' Aan de Fransch-Belgische grens duurt h® gezellig samenzijn ondraaglyk lang. Fransch douane-ambtenaar heeft weinig égards voor een handjevol vreemdelingen, d®- Frankrijk nog bezoekt. De heeren waren ni®J op tyd, hoewel de trein een uur of drie te la® was. De heeren dronken koffie en lieten o®5 wachten, tot zy verzadigd waren. De trei® vertraagde aldus nog een anderhalfuur. En reden Brussel binnen na een langdurig vef' blijf in Quevy omstreeks één uur des nacht®11 nadat we om zes uur uit Parijs vertrokke® waren. Op listige wyze hadden we uitgerekend, da' we den volgenden dag, met den bloktrein f Antwerpen, een trein naar Nederland konde® halen. Het was een kwestie van twee minute®' maar het moest kunnen. Jawel, onze trein wa® twee minuten te laat en de Hollandsche trei® groette ons minzaam, toen hij het station vet' liet en wij er binnen rolden. Ook de Belgisch® spoorwegen kunnen geen rekening houden m® handjevolzie boven. En dus kregen we twee uus» wachten aan de Antwerpsche OcS£' statie het meest troostelooze station va® t Europa den trein te pakken, die 's morge®® I om zeven uur uit Parijs vertrokken was en di®® we hadden willen vermyden. Hij bracht ons na9® Amsterdam, waar we om zeven uur arrivee®' den. Het reizen naar Parijs is geen pretje en P®' rijs zelfhet blyft Parys in weerwil va® alles. On verra. De gong had haar alarm beëindigd en toen ze uit het laatste stuk heesters kwamen op den platgetrapten grond, die als het ware het voor portaal vormde, stond het lange huis stom en dreigend voor hen. Zijn zware draagbalken waren gemaskeerd door een hooge barricade van stevige palen. De dein was gesloten en de steile trap was opgetrokken. Er was geen teeken van leven te bekennen, geen beweging en toch wisten beiden maar al te goed, dat uit de kijkgaten honderden oogen op hen loer den. Achter iedere spleet tusschen de balken stond een man, en waar er slechts gelegenheid was een pijl te jagen door een minieme ope ning, stonden de vingers gereed het gespannen koord los te laten. Plotseling verbrak een kreet de drukkende stilte. „Ai ah! Het is Pulangga Pulangga komt ons bezoeken! Hoera! kijk! de oude man komt daar werkelijk aan. ons oude opperhoofd, de vader van zyn kinderen!" De gong liet nu 'n sterk gerhythmeerd geroffel booren en uit de voordeur stroomde een groep jonge mannen en Jongens, geheel in brijgsd06 gestoken. Lange vellen van tijger en hert lagen hun over de leden, anderen droegen kleeren van bont katoen, fantastisch versierd met bor duursels van haren en allerlei zeeschelpen. Hun hoofden droegen helmen van leer of geplet rotting met reusachtige veeren van fazant of neushoornvogel, een erg bonte kleeding, maar die onweersprekelijk den stempel droeg van oor log, meedoogenloozen oorlog. Pulangga leunde op zijn speer en zag heel het gedoe met scherpe oogen aan. Enkele jaren geleden hadden Tiang en een twintigtal andere families den ouden stam ver laten. Ze waren verder op getrokken. Jungles waren omgekapt, nieuwe akkers verrezen. Van een scheiding kon echter nog niet gesproken worden en de dochter-communauteit had in alle feesten en smarten van het ouderlijk dorp gedeeld. Naarmate de jaren echter vorderden had het bestuur van den blanke de banden van leenhoorigheid en gehoorzaamheid losser ge maakt. Toen Pulangga zelf ook gewaar werd, dat de last van den ouderdom zwaarder op hem begon te drukken, liet hij de teugels lang zamerhand vieren en gunde hy den hoofdman van het jongere dorp diens zelfgeschapen onaf- hankelykheid. Was hij daarin wellicht te ver gegaan? Zou men hem nog gehoor leenen, indien hij weer trachtte vat te krijgen op het bestuur? Zou het hem gelukken hen dermate te overreden, dat zy er vanaf zouden zien om door een onbezonnen daad alles te bederven? Zou hy er in slagen wat uitstel te winnen en de ontsnapping van de missy daardoor mogelijk te maken? Hi) zou in ieder geval zyn best doen en de tyd zou antwoord geven. De begroeting was vlot verloopen en aan hartelijke bewijzen had het hem niet ontbroken. Maar wie was hem borg, dat zijn woorden nog in staat zouden zijn, om indien het er op aan kwam, hun beraad slagingen te leiden naar het punt, waarheen hij zijn plannen had gericht? Hij nam voorzichtig de groep babbelende en gebarende mannen op. Hij kende ze bijna alien van naam. Waren het zijn eigen mannen niet, neen, waren de meesten zelfs geen naaste fami lieleden? Het meerendeel was helaas van een jongere generatie. De ouderen hadden de ellende van vroeger gekend, toen strooptochten op naburige stammen en koppensnellen aan de prde van den dag waren. Toen het leven een voortdurend kansspel was, toen geen man of vrouw het kon wagen onbeschermd in de jungle te loopen, toen nacht op nacht de tawag alarm sloeg. De jongeren kenden alleen de legende dier dagen, zy beleefden den roem, de opwinding van het koppensnellen via de ver beelding, zy kenden alleen de glimmende schedels die in elk huis boven den dansvloer hingen, hoog in den nok van het dak. Vol aan dacht hadden zy geluisterd naar de fantastische verhalen over den moed, de listen, de kriigs- manskunst, die deze trofeeën hadden weten te behalen, maar zij hadden nooit kennis ge maakt met den honger, de verpletterende wan hoop, die een goedgeslaagde rooftocht van den vijand over hen kon brengen. Zij hadden nooit hun eigen aftocht moeten bevechten, terwyl de huizen boven hun hoofden verbrandden en het gegil van vrouwen en kinderen zich mengde met de oorlogskreten van den opdagenden vyand. Zy hadden nooit op hun buik in de jungle gelegen, langs een smal pad, waarlangs de vijand naar huis terugkeerde, dronken van de overwinning, die hij uitzong in woeste krijgs gezangen. Deze knapen hadden slechts de immer eendere dagen van den vrede gekend, en nu hunkerden zij naar een stukje opwinding en den roem, waarvan hun vaders hadden verteld. Zij hadden nooit de keerzijde van de medaille gezien, den prijs, die betaald moest worden. Met verlatenheid en dood, ontberingen en ver moeidheid hadden zy nooit kennis gemaakt. Het was een groote taak, die hij op zich had genomen. Een woord van hem, een opwindende, aanvurende rede van een ouden strijder, wiens naam in alle verhalen van krijgsroem en onver schrokkenheid genoemd werd, en al die jonge mannen zouden als bezetenen zich in den krijg werpen om te rooven en te moorden, tot ze hun roes hadden uitgevierd of zelf neerzegen. Zy zouden maling hebben aan de kosten, aan den grimmigen, meedoogenloozen eischer, die na het spel zijn tol zou innen. Hij, Pulangga kende dien prijs, hU had hem meer dan eens moeten betalen in het verlies van intieme vrienden, van zijn vader, van bloedverwanten. Maar zou hij hun dit ooit aan 't verstand kunnen brengen? Het zou gemakkelijker zijn om het reeds aan gelegde vuurtje fel te doen oplaaien, om den op stoom staanden trein te doen wegschieten. Zyn zending was heel wat zwaarder. Er was geen meesterhand noodig om het overal ont kiemde onkruid van opstand en moordzucht plotseling; te doen opschieten tot een allesver- stikkend gewas. Maar het zaad van beheer- sching, uitstel, vergevensgezindheid en vrede te strooien, zou beslag leggen op al de omzich tigheid en het geduld, die naast zijn onver schrokken moed, steeds tot zijn hoogste gaven gerekend werden. Wat zou hij oogsten? Er kwam plotseling een opening in de groep mannen en een jonge man trad naar voren. Hij had zijn oorlogsuitrusting afgelegd en het roodbruine lichaam, dat blonk van jeugd, ge zondheid en kracht, stak erg af tegen de bonte kleeren en veeren, waarmee zijn makkers zich hadden toegetakeld. Een snoer van ge kleurde zaden hing om zyn hals, om armen en beenen lagen ringen van zwarte, geplette vezels. Om zijn lendenen zat in vele plooien een breede roode lap, die voor en achter puntig afhing. Dit sobere in zijn uitrusting deed onmiddellijk in hem den aanvoerder vermoeden. Een beetje bedremmeld naderde hy het oude opperhoofd, dat hij met 'n treffenden eerbied begroette. „Heil u Pulangga! Het is goed, dat gy ge komen zijt. Wat nieuws brengt uw wysheid ons?" „Gegroet, Ansokol. Nieuws? Neen, ik zoek nieuws. Ik breng niets. Ik ben hierheen geko men," sprak Pulangga met verheffing van stem, opdat ook anderen hem zouden hooren, „ik ben hierheen gekomen, Ansokol, om mijn kinderen van den stam der Salongs te helpen. Is het niet mijn plaats, myn recht, myn plicht om de Salongs weer te leiden, zooals ook myn vader hun steeds van dienst is geweest met zyn wys heid en voorzichtigheid? Jonge mannen hebben de bracht van armen en ïyf, maar wy, die het, zilver van den ouderdom in onze haren zien schitteren, wij hebben de ondervinding en het vernuft, om den moed der jongeren te onder steunen. Maar komaan, ik ben moe en zou gaarne wat rusten. Laat ons in huis gaan." „Ha," zuchtte hij, toen hij op de eereplaats, de balai, bij den dansvloer was gezeten, „wat is het lang geleden dat ik zoo ver gegaan ben- Laat me nu een tyd alleen, dan zal ik wellicht wat slaap kunnen vinden. Later zullen we praten over onze plannen. Hoe staat het er mee Simuk. Ben je niet moe, mijn dochter?" „Neen, vader." „Het was toch beter kind, dat jij ook wat rust nam." „De dochter van Pulangga rust eerst als de plicht volbracht is, vader." „Ik prijs in de dochter van Pulangga, dat zy den plicht boven het eigen welzyn weet te stel len, maar dat de gehoorzaamheid haar bewege om den raad van haar vader op te volgen. Nu is het tijd om rust te nemen, ons'te sterken voor nog grooter beroep op onze krachten." „Ik zal u gehoorzamen, vader." Drie uur later werd Pulangga wakker. Simuk zat naast hem en waakte. „Ansokol heeft me naar u gezonden, vader, om u te zeggen dat de rijst gekookt is en op u wacht. Ik heb langen tijd hier zitten wachten." „Ai, ik was werkelyk moe, dochter. Kom laat ons wat gaan eten. Waar staat onze maaltyd?'' „In Ansokol 's kamer." (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1940 | | pagina 10