Nederlandsch-Indië en Arabië
Vele Arabieren in
onze Oost
Opera-moeilijkheden
Mdimfmd ma dm dag
DE GEBROEDERS „GOOCHEM"
m
ii'ȟ!!lW
[ropenliefde
Amsterdam—Parijs
mm
OORLOGSVISSCHEN
De getuige
L
WOENSDAG 10 JANUARI 1940
Thans versterkt
door Codeine
Het Amsterdamsche muzikaal-
dramatisch onderwijs
STAATSLOTERIJ
Een oud middel
in nieuwe
samenstelling
AKKER 'S v&istèsikte.
Eenige
der 20
geneeskr.
kruiden
\^TO\ DRUKKERw°'™Lt'.i63
Door Charles Bruce
Het land van den oorsprong van den Islam
oefent op de Mohammedaansche bevolking van
Nederlandsch-Indië een zeer groote aantrek
kingskracht uit. Mekka, de stad van den Pro
feet, Is ieder jaar het doel der bedevaarten van
duizenden Nederlandsche onderdanen. Het in
ce Heilige Stad verschijnende blad „Umm al
Qoera" geeft als aantal voor alle Muzelmannen,
die zich in het laatste jaar naar Hidjaaz heb
ben begeven, 67.224 op. Hiervan hebben 16.089
alleen op Nederlandsch-Indië betrekking, dat
ongeveer 50.000.000 aanhangers van den Islam
telt, terwijl Britsch-Indië met een bevolking
van 80.000.000 slechts 15.238 pelgrims zond.
Afgezien van deze tijdelijke bezoekers heeft
een belangrijk aantal „Javanen", zooals men
in Mekka alle inwoners van Nederlandsch-Indië
noemt, zich permanent in de Eeuwige Stad van
een Islam gevestigd. Soms spreken de bladen
van het Naburige Oosten van „een kolonie van
10.000 Javanen" in Mekka. Deze schattingen
zijn zeker sterk overdreven. Officieele cijfers
zijn er slechts voor het jaar 1937. Toen telde
men ongeveer 3000 Nederlandsche onderdanen
in Mekka, waarvan de helft uit studenten be
stond. Ook onder het regime van den purl-
teinschen Wahabietenkoning Ibn Sa'oed schijnt
het leven in Mekka zijn bekoring voor de stu-
deerende jeugd niet te hebben verloren. Dit be
wijst het best een vergelijking met de wereld
stad Kaïro, die in hetzelfde jaar 1937 slechts
door 98 studenten uit Nederlandsch-Indië werd
bezocht. Daarvan studeerden er niet meer dan
66 op de bekende hoogeschool Al Azhar Blijk
baar geven zij de voorkeur aan het leven in
het weinig door moderne invloeden aangeraakte
Mekka, boven de schitterende bedrijvigheid
van de ver-Europeeschte hoofdstad van het
land van den Nljl.
Veel grooter dan het aantal Nederlandsche
onderdanen in Arabië is het aantal Arabieren,
dat zich in de Nederlandsche koloniën heeft
gevestigd. Het in Bagdad verschijnende blad
al-Bilad spreekt in een oniangs verschenen
artikel van 100.000, terwijl prof. Busquet van
de universiteit van Algiers in een artikel, ver
schenen in de „Revue des Etudes Islamiques"
van ongeveer 40.000 Arabieren in Nederlandsch-
Indië spreekt. Ons schijnt dit aantal dichter
bij de waarheid te liggen. In ieder geval be
vond zich onder de 60 leden van den Volks
raad naast 30 Indiërs, 25 Nederlanders en 4 ver
tegenwoordigers van vreemdelingen slechts één
Arabier.
Het grootste deel der Arabieren in Neder-
landsch-Indië is afkomstig uit Hadramauth,
de strook in het Zuiden var, het Arabische
schiereiland, die langs den Indischen Oceaan
loopt. Men onderscheidt „Muwallats", die in
Indië geboren zijn, en „Wilajats", die in Arabië
geboren zijn. Vroeger keerden zeer velen van
hen naar Hadramauth terug, waarmede zij
ook in den vreemde voortdurend in contact
waren gebleven. In de laatste jaren is dit ech
ter veranderd.
In 1936 stichtten de jonge Arabieren de Ara
bische Party van Nederlandsch-Indië, die zich
in de eerste plaats ten doel stelt het cultureeie
en economische niveau van hun stamverwan
ten in Indië te verhoogen en eerst in de tweede
plaats waarde hecht aan een versterking der
banden met het land van oorsprong. Deze
vereeniging heeft een groot aantal afdeelingen
in het land en geeft eenige tijdschriften in de
Maleische taal uit. Het meerendeel der jongelui,
die tot deze partij behooren, kent de Arabi
sche taal slechts gebrekkig. Dit is daaraan toe
te schrijven, dat ook in Arabische families
hoofdzakelijk Maleisch wordt gesproken, om
dat de geïmmigreerde Arabieren in den regel
met inheemsche vrouwen of hoogstens met
dochters van landslieden huwen, welke in Ne-
DROScRA
De slümoplossende werking der
oude kruiden en hoestbedwingende
„codeïne",maken tezamen AKKER's
Abdijsiroop tot „'s-Werelds béste
Hoestsiroop". De beproefde Abdijsi
roop zal ook üw borstbenauwdheden
kunnen verlichten, ook voor U de
vastzittende en prikkelende slijm
losmaken. Uw afmattende hoest'
buien, evengoed als 't kriebelhoestje
In den r.acht stoppen. Volg de raad:
„Neem bij 't minste kuchje AKKER's
Abdijsiroop die U snel zal helpen.
derlandsch-Indië zijn geboren. Arabische vrou
wen emigreeren slechts uiterst zelden uit hun
geboorteland.
De Arabische Partij van Nederlandsch-Indië
heeft geen vertrouwen in de Arabische gedach
te en proclameert Nederlandsch-Indië als va
derland der aldaar geboren Arabieren. Zij be
schouwen het als absurd, dat de Arabische
staten ook den in het buitenland geboren na
komelingen van Arabieren dezelfde rechten als
dien, welke in Arabië geboren zijn, verleenen.
Zij beschouwen het Maleisch als hun omgangs
taal en zijn aanhangers van de Maleische cul
tuur. Zij trachten zich met de inheemschen te
vermengen, terwijl de Arabische extremisten
dit afwijzen. Onder de jonge Arabieren be
vindt zich een belangrijk aantal studenten, die
gedeeltelijk ook buitenlandsche universiteiten
bezoeken. Ook de meisjes, die vroeger geheel
op Arabische wijze werden opgevoed, krijgen er
thans onderwijs.
De Arabieren in Nederlandsch-Indië houden
zich met handel, industrie en landbouw bezig.
Zij vervaardigen weefsels, glas, porselein en
gummi. Zij bezitten kaoetsjoek-, thee-, koffie-,
tabak- en peperplantages Sommigen handelen
in dieren, anderen zijn eigenaars van drukke
rijen. Zij leven zuinig en gebruiken de winst
uit den handel voor het verkrijgen van terrei
nen, die in hun oogen de beste kapitaalbeleg
ging vormen.
tegen hoest, griep, \omf bronchitis, asthma
Flacon 90 cL. f 1.50, f 2.40. f 4.20. Alom verkrijgbaar
Het gaat met de Nederlandsche Opera om
te beginnen al niet over paden zonder door
nen. Nog maar weinige weken geleden is de
Nederlandsche Opera-Stichting, die alle
hoop en verlangens op het stuk van een
vaste Nederlandsche opera-instelling wil
trachten te vervullen, in Rotterdam van wal
gestoken, of uit Amsterdam kwamen beden
kelijke tijdingen. In het jaarverslag van het
Amsterdamsch Conservatorium werd een
noodkreet aangeheven: de opera-klasse, vijf
jaren geleden door de Wagnervereeniging
aan het Conservatorium gesticht, loopt ern
stig gevaar om te worden opgeheven. En
men las daarbij de niet bijster duidelijk ge
stelde, eenigszins schrik aanjagende mede-
deeling, dat de Wagnervereeniging en de ge
meente Amsterdam haar subsidies voor de
opera-klasse voor het jaar 1940 hadden in
getrokken.
Men heeft ernaar gegist, wat daarvan de reden
mocht zijn, want zooals deze mededeeling in het
jaarverslag van het Conservatorium te lezen
stond, liet zij voor allerlei gissingen ruimte open.
Wat de Wagnervereeniging betreft, heeft het
van meet af aan vast gestaan, dat de subsidie,
welke zij ten bate van de opera-klasse verleende,
niet langer zou strekken dan tot 1940. Toen vijf
jaar geleden, bij het jubileum van deze instel
ling, besloten werd tot stichting van een opera
klasse aan het Conservatorium te Amsterdam
over te gaan, werd daarbijtevens vastgesteld,
dat de Wagnervereeniging niet langer dan vijf
jaren daaraan subsidie zou toekennen. Men
rekende deze eerste vijf jaren als een proeftijd,
nocdig om te kunnen beoordeelen of de opera
klasse levensvatbaarheid bezat en tot verdere
ontwikkeling aanleiding zou kunnen geven. Deze
vijf jaren zijn thans verstreken, en daarin schuilt
de reden, waarom de Wagnervereeniging thans
DE 5e KLAS begint MAANDAG a.s.
30.000 - 25.000 - 15.000
1 00 000 50.000. lO-OOO. 500O, 20CO, 3 1 500
IWW.VVV, JW.VW, 55 k 1000 65 k 400i ani
Loten verkrijgbaar72, I/2 36, 1/4 18, I/5 14.40,
l/io 7.20, 1/20 3.60. Naar buiten franco na ontvanast
van postwissel en 5 ct. voor frankeering. - Giro 79244.
van de door haar aangegane verplichting tot
subsidieering ontheven is.
Met de gemeente Amsterdam staat het er iets
anders voor. Zij heeft aanvankelijk bij het ini
tiatief, dat de Wagnervereeniging nam, niet wil
len achterblijven en heeft een subsidie verleend
in de verwachting, dat Rijk en provincie ook het
hunne zouden doen. In die verwachting is Am
sterdam beschaamd geworden en ten overvloede
bestaat er bij de gemeente dringende noodzaak
tot verdere bezuiniging. Deze heeft ertoe geleid,
dat de subsidie voor 1940 geschrapt is.
Dit zijn de feiten, die echter eenige vragen,
welke hier rijzen, niet weg.kunnen nemen. Een
eventueele opheffing van de opera-klasse aan
het Amsterdamsche Conservatorium raakt niet
rechtstreeks het bestaan van de Nederlandsche
Opera-Stichting, maar zij raakt wel de voor
waarde tot scholing van artistieke krachten, die
een Nederlandsche Opera mogelijk moeten ma
ken. Bovendien, als men weet, dat de Nederland
sche Opera-Stichting voor een niet onaanzienlijk
deel te beschouwen is als het resultaat van het
werk der opera-klasse van het Amsterdamsche
Conservatorium, dan is het ook duidelijk, dat de
opheffing van deze laatste voor de eerste niet
zonder gevolgen kan blijven, al behoeven zij nog
niet .direct catastrofaal te worden. Er worden
ook elders, in Rotterdam b.v., aan het Conser
vatorium leerlingen voor de opera opgeleid en
het schijnt zelfs wel vast te staan, dat mep te
Rotterdam daarmee in ieder geval wil voort
gaan. Dit zou men natuurlijk moeten toejuichen,
maar wat daarvan zij, de relaties tusschen de
Opera-Stichting en de opera-klasse van het Am
sterdamsch Conservatorium zijn historisch de
oudste en de belangrijkste. En het lijkt alles
behalve logisch en natuurlijk, dat juist op het
moment, waarop het allereerste begin van een
Nederlandsche Opera-instelling bezig is verwer
kelijkt te worden, de opera-klasse, die de eerste
jonge artisten heeft afgeleverd en welker taak
ook nu nog onverminderd bestaat, terwijl zij het
ook was, die in de afgeloopen jaren de eerste
openbare voorstelling gaf, die als regelrechte
voorlooper van de voorstellingen der Opera-
Stichting te beschouwen is, het lijkt, zooals
gezegd, weinig logisch, dat op dit moment de
opera-klasse zou verdwijnen, terwijl juist haar
reden van bestaan is versterkt.
Nu kan men bij dit alles het oude gezegde in
dachtig zijn, volgens hetwelk' de soep nooit zoo
heet gegeten wordt als zij wordt opgediend, en
het is dan ook, naar het ons voorkomt, ten zeer
ste te hopen, dat deze regel ook in het onder
havige geval zal opgaan. Voor de Wagnerver
eeniging is er stellig reden om te overwegen, dat
zij een werk, hetwelk zij eenmaal begonnen
heeft, moeilijk aan zijn lot kan overlaten op
het oogenblik, waarop het vruchten begint te
dragen. Mogelijk, dat men zal dienen over te
gaan tot een reorganisatie van het muzikaal-
dramatisch onderwijs met het doel het efficiën
ter in te richten. Dat men daarbij dan ook het
waarachtige belang voor ons land van een opera
instelling en een goede opleiding van artistieke
krachten voor oogen moge houden en begrijpen,
dat deze desiderata slechts in vervulling kunnen
gaan met terzijdestelling van verkeerd begrepen
locaal eigenbelang en oogmerken van persoon
lijken aard, door het doen samenwerken van de
mogelijkheden, die het land te bieden heeft.
Toen de Duitschers begonnen, hun verrader
lijke magnetische mijnen in het Kanaal rond
te strooien, waarvan zoovele schepen, schepen
der oorlogvoerende naties zoowel als van de
neutrale landen, het slachtoffer zijn geworden,
heeft men natuurlijk naar geschikte afweermid
delen gezocht en het schijnt, dat de Engelschen
en Franschen inderdaad methoden hebben uit
gedacht om deze mijnen te „vegen". Ook een
visscher uit Nieuw Orleans is aan het denken
gegaan en heeft aan een Amerikaansche redactie
een lumineus denkbeeld geopenbaard. Hij wilde
vijf of zeshonderd enorme visschen laten
vangen, z.g. belugas, door de kustbewoners van
Louisiana „alligators gar fish" genoemd, mon-
stervisschen, die uitermate berucht zijn om de
ravage, die zij in de netten der visschers aan
richten. Deze visschen wilde hij voorzien van
stalen halsbanden en dan in de Noordzee wer
pen. De roofzuchtige en nieuwsgierige dieren
zouden zeker in de nabijheid van de mijnen ko
men en door de aanwezigheid van den stalen
halsband zouden deze stellig ontploffen.... Men
ziet, het middel is doodeenvoudig. Alleen vragen
wij ons af, wie dezen belugas den halsband aan
zal leggen. Vrijwilligers voor!
Het heet, dat de Nederlandsche hoofdstad
slechts zes en een half uur van Parijs ligt. In
werkelijkheid, in de realiteit van den oorlog ligt
Parijs een dagreize van Amsterdam. Wie het
niet ondervonden heeft, gelooft het niet en
wie bij thuiskomst den huisgenooten verzekert,
dat hij een dag heeft moeten sporen om een
hal ven dag later te komen dan hij plechtig
beloofd had, wordt met sombere blikken be
keken. Maar de waarheid is het!
Ik misgun niemand een reis naar Parijs
waarom zou ik? maar in deze trieste dagen
is er geen plezier aan te beleven. Aan de reis
volstrekt niet, aan Parijs een luttel beetje. In
het gunstigste geval krijgt gij uw Fransch vi
sum binnen een week, doch dit geval is een
zeer groote uitzondering en voltrekt zich als
het ware per ongeluk. Er is veel meer kans op
twee maanden en wie durft voorspellen, wat
in die twee maanden gebeuren zal in onze ver
slagen wereld? Maar als ge dan eenmaal uw
visum waarvoor vijf papieren vol geheimen
moesten geschreven worden veroverd hebt
en een fleurig verhaal méér uw paspoort siert,
dan zet ge u omstandig neer in den trein, die
eenmaal daags naar Frankrijk stoomt en dien
ge na negen uur hoopt te verlaten. Dit is im
mers dé officieele duur van de reis Amster
damParijs. Volop tijd voor lectuur, een
praatje, een goede sigaar, een lunch, een diner.
De werkelijkheid is anders: volop tijd voor' een
roman, een uitvoerig dispuut, veel sigaren, twee
lunches en een diner. De reis duurt namelijk
precies twaalf uur en dit is het ergste niet, want
de helft van den tijd wordt u het lezen onmo
gelijk gemaakt door het droevige blauwe
lichtje, dat boven uw hoofd hangt en alle lec
tuur ondoenlijk maakt, alle conversatie bederft
en allen slaap bant. Het is een triest geval. De
oorlog heeft den trein verduisterd. Men ziet
vagelijk de contouren van zijn overbuurman
en verdenkt hem er ieder oogenblik van dat
hij iets in zijn schild voert. Hij zelf denkt pre
cies eender over zijn medereizigers en zoo ont
staat een onbehaaglijke sfeer in den kleinen
coupé, zoodat men het uur van de eerste lunch
met gejuich begroet. Tevergeefs echter, want
de tafels in den hel verlichten restauratiewa
gen zijn tot de laatste plaats bezet door lie
den, die het klappen van de zweep kennen en
vroegtijdig plaatsen hebben besproken. Men
gaat dus terug naar de uiterste duisternis,
waar geween is en geknars der tanden. Een
durfal begint een familiaren toon aan te slaan,
een ander geeuwt ongegêneerd, omdat nie
mand het zien kan en vergeet, dat hij in de
stilte duidelijk gehoord wordt. Geeuwen werkt
aanstekelijk, zooals men weet en hongerige
menschen geeuwen gul; we geeuwen dus allen,
tot we eindelijk worden toegelaten in den he
mel van licht waar we eten kunnen
Zoo naderen we de Belgische grens. Uitstap
pen en een uurtje wachten. Controle, douane
onderzoek en weer in den trein. Antwerpen en
Brussel zijn vrij spoedig voorbij, maar aan de
Fransche grens in Quevy wordt nogmaals een
rustpauze gehouden als oefening voor het an
derhalf uur lange oponthoud aan het Fransche
grensstation Feignies, waar men letterlijk al
les weten wil: hoeveel geld hebt u? wat voor
geld? hoeveel sigaren? hoeveel sigaretten? Al
les uitpakken, we hebben den tijd. Twee hon
derd menschen passeeren en zoeken hun plaat
sen weer op in den trein. Een onbeleefd heer
schap heeft onzen coupé in beslag genomen en
de plaatsen belegd met doozen, mantels, kof
fers. Wij hernemen onze rechten en een op
gewonden man stuift naar binnen en begint
te schelden. Hij verdedigt zijn beleid door ons
te openbaren, dat hij met drie dames reist en
wij maken hem duidelijk, dat hij de eenige
onbeleefde Franschman is. Het wordt een uit
gebreid conflict, een tweede oorlog op Fran
schen bodem, waar we als welkome gasten
wenschen beschouwd te worden. Deze heer
wenscht ons géén welkom en vindt in minder
dan geen tijd enkele brillante landgenooten
tegen zich. Enfin, het einde is, dat wij geza
menlijk besluiten la compagnie détestable de
ce monsieur te vermijden en van dit oogenblik
af zitten we dan eindelijk gezellig in het
blauwe licht van een anderen coupé te keuve
len. En de epiloog van het geval: de onstuimige
usurpator van onze plaatsen, die met zijn mede
gezelschap de tweede lunch heeft waargenomen,
vindt bij zijn terugkomst zijn coupédeur afge
sloten. Een controleur, die zyn optreden verno-
Paula Broons, verkoopster in den boekhandel
Ernst en Luim, rangschikte de zoo juist inge
komen boeken in de vakken. Weer een reeks van
bekende schrijvers, dacht ze. En denkend aan 'n
goeden klant, mompelde ze: „Nu, mijnheer Van
Straten, er is weer keus in overvloed. Als u Za
terdag komt, dan kan ik u weer een flinken
voorraad toonen. En u blijft wat langer in her
magazijn."
Paula was verliefd op Herman v. Straten, den
eenigen zoon van een rijk grondeigenaar, die op
een dorp woonde. Herman kwam om de veertien
dagen, soms wel eens eerder, inkoopen doen. Het
duurde altijd lang, vooraleer hij zijn keus ge
vonden had, maar Paula maakte hem dit wel
eenigszins moeilijk, door hem steeds maar weer
andere boeken voor te leggen.
Herman was zeer bedeesd en bloosde, wan
neer bij toeval zijn hand met de hare in aanra
king kwam. Een goed opmerker zou aanstonds de
overtuiging gehad hebben, dat Herman niet
talmde omdat hy lastig keus kon maken, maar
enkel en alleen omdat het verkoopstertje hem
gevangen hield. Maar Paula had hiervan geen
vermoeden, omdat zij met zijn komst te veel was
ingenomen en er slechts op bedacht was zijn
bezoek aan het magazyn zoo lang mogelijk te
rekken, om te kunnen genieten van zijn bijzijn.
Op een morgen bracht hij een advertentie, die
door tusschenkomst van den boekhandelaar in
een dagblad geplaatst moest worden.
Het was een vraag voor een juffrouw, om zijn
vader, die door een ongeval aan zijn beenen
gedoemd was thuis te blijven, gezelschap te hou
den.
„Ik zal er aanstonds voor zorgen, meneer," zei
Paula. „Vanavond zal ze al wel opgenomen
zijnWy hebben weer nieuwe boeken ontvan
gen, mijnheer," noodde zij hem tot koopen.
„Van welke schrijvers?"
Paula noemde de namen en Van Straten keek
de boeken even in. Toen hij den winkel verliet,
droeg hij de aangeprezen uitgaven mee.
Een handige verkoopster, dacht de eigenaar,
die Paula gadegeslagen had. Ik zal haar de ko
mende maand opslag geven.
Maar dit was niet noodig, want Paula, om
steeds in de nabijheid van Herman te kunnen
zijn, had zelf op de advertentie gereflecteerd.
„U?" zei Herman verwonderd, toen zij op het
verzoek van zijn vader ter nadere kennismaking
zich kwam aanmelden.
Vlug had hy daarop de kamer verlaten.
Paula aanvaardde met de grootste voldoening
haar nieuwe betrekking. Door haar opgeruimd
heid en liefdevollen omgang met de huisgenoo
ten, was ze aanstonds by Herman's vader en
mevrouw Horsten, die het huishouden bestierde,
in de gratie.
Herman, die uit liefhebberij en mede voor tyd-
verdryf schilderde, scheen voortaan nergens an.
ders dan in het uitgestrekte park, dat rond de
villa van zijn vader lag, de mooiste plekjes voor
schetsen te vinden. En meer nog was hy opeens
zooals de oude heer in stilte opmerkte, overge
gaan tot het schilderen van bloemen in vazen,
die Paula in de kamers geplaatst had.
Of ik hem niet doorzie, dacht de vader. Zou
de jongen nu werkelijk meenen, dat ik hem niet
doorgrond? En Paula? Zij wil ook al haar ge
heim bewaren en veronderstelt zeker dat ik niet
bemerk hoe haar blik hem volgt; dat haar wan
gen bloedrood worden, wanneer hij binnenkomt
Of het mij niet opvalt, dat ze dan iets aan myn
deken te verschikken heeft, om haar kleur voor
hem te verbergen, of dat ik niet zie hoe haar
handjes dan beven.... Is dat nu de moderne
jeugd, die vrij voor haar gevoelens durft uit
komen?
Hy was van Paula gaan houden als van een
dochter en zou haar niet graag meer missen. Dus
vond hij dat aan dit verstoppertje spelen een
eind moest komen. Doch óm zeker te zijn, zou
hij eerst beiden polsen.
Op een middag, toen Paula hem in zijn rol
stoel in het park had gebracht en zy op een
bank had plaats genomen, nam hij haar hand
en haar teeder aankijkend, begon hy: „Zeg
kleintjeik denk zoo dikwijls wat er van my
moet geworden, wanneer jy eens iemand ont
moet, die je ten huwelijk vraagt."
De boer kwam overeind, terwyl de hond doodbedaard zyn
weg vervolgde. Nou, wat zei ik, glunderde Pit, had ik gelyk
of niet, dat is nou niet voor een stier, maar voor een hond,
dat je beter een paar straten kunt omloopen. De boer wist
hierop niet veel te zeggen en aanvaardde den terugtooht, ter
wijl hy zijn zakdoek als bedekking moest gebruiken.
De gemeente had besloten om het 250-jarig bestaan van het
dorp luisterrijk te vieren. De datum van die herdenking was
nu in aantocht en daarom hadden de dorpelingen een feest
commissie gekozen. Avond aan avond werd er door de vier
bestuursleden vergaderd, totdat deze besloten tot een klompen
dans en een historischen optocht.
i
„Mij?" was ze verbaasd. „O, ik trouw nooit,
zei ze, zijn blik ontwykend,
„En.... als ik je eens vroeg myn vrouw te
willen worden, Paultje?"
,U?" schrok ze. „Neen, dit meent u niet."
Toen sloeg ze haar handen voor haar gelaat ®B
snikte: „Nu moet ik hier weg. Ik kan nu niet
meer in uw dienst blijven en.... en ik voelde
mij hier zoo gelukkig."
Hij legde zijn hand op haar arm en zei glim'
lachend: „Het is maar gekheid van me, kindje'
Een oude man zooals ik denkt niet meer aafl
trouwen en vooral niet met zoo'n jong meisje
als jij. Maar.als ik je dit nu eens vroeg voot
mijn zoon?"
.Herman?" straalde ze. „Heeft hij u iets ge' I
zegd?"
„Neen, hij heeft my niets gezegd. Maar ik zou
graag weten, Paula, of jy van hem houdt?"
Zij sloeg haar
oogen neer en
bekende: „Ja
veel, zeer veel.
Al sinds ik hem
ken. Maar ik ben
een arm meisje, „J
dus mocht ik
niets van mijn liefde voor hem laten blijken
enik geloof wel dat ik hierin geslaagd ben.
Karei van Straten glimlachte even over ha3®|
naïveteit. Hij wist nu echter genoeg. In stilt®
prees hij haar om deze zelfverloochening.
„Geen woord met Herman hierover." fluister'
de" hij vlug, toen hij zyn zoon zag aankome®>
die nu plotseling weer een hobby had voor hé»
nemen van kiekjes. Natuurlijk om haar foto t«
doen, begreep de vader. Anders nergens voo®
„Wilt u even stil zitten, vader?" vroeg Her-1
man. „Enjuffrouw Paulawilt u naaf
dezen boom kijken?" I
De vader dacht: Wat ~n kneepjes allemaal.
Waarom kwam de jongen niet liever voor zij®
gevoelens uit? Hy was wel beschroomd, maar.
mijn hemel, als er een levenskwestie mee ge'
moeid is....
Nadat de kiek genomen was, gaf de vader
Paula een wenk zich te verwijderen en zei te'
Herman hem wat gezelschap te houden. „J°D'|
gen, ik heb je wat te vertellen," leidde hy he'
gesprek in. „Ik had gedachtook omdat
bemerk dat jij nog al met Paula schijnt inge'j
nomen te zijn, je haar tot tweede moeder i®
geven."
„U trouwen met haar? Schandelijk!" Woe
dend was hij opgesprongen. „Enhebt u haaf
al gevraagd? En wat heeft ze geantwoord?
Doodsbleek stond hij voor zijn vader. „En 1»
had haar zoo graag tot vrouw willen hebben,
steunde hij. „Maar ik durfde er niet over spre
ken, omdat ik bang was dat u er tegen zoud'
zijn, omdat zij uw ondergeschikte is en gee®
geld heeft. En nunu vraagt u zelf haar- I
„Wees maar niet zoo wanhopig," suste de va'
der. „En zie je my nu werkelijk voor zoo'®
dwaas aan?" hoofdschudde hy. „Passen mb®
grijze haren bij haar jeugd?"
„Maar waaromIk begrijp u niet...-
stotterde de jongeman.
„Ik weet nu de reden, waarom jy je liefd6
voor haar zoo hardnekkig tracht te verbergc®-
Ook spant zy zich in haar geheim niet prys t®
geven, maar jullie denken niet aan mij, den g®'
tuige van deze stille liefde. Beiden denk Je ni®£'
dat door mij jullie geheimzinnig spel begrepe®
kon worden. Jongen, ga haar zeggen dat ik di®
comedie moe ben en dat over eenige weken hi®£
jullie bruiloft gevierd moet worden. Neen, b®'
dank me niet, jongen, het is enkel zelfzucht va®
me, want ik wil Paultje niet meer missen. D®5
begrijp je ook, dat jullie hier komen wonen. D®
is myn voorwaarde."
Herman stormde het park door, de woning i®
Schuchterheid, bedeesdheid, schroom waren he®1
nu vreemd. Hij vond Paula in de bibliotheek
die, toen hij even op den drempel bleef sta®®
om zijn ontroering te bedwingen, zei: „De bo®'
ken, die ik u de laatste keeren verkocht h®&'
zijn nog niet eens opengesneden, meneer..
Zijn naam kon ze niet meer uitspreken, wa®£
hij had haar hoofd tusschen zijn handen gen®'
men en drukte een zoen op haar lippen.
men had, heeft hem deze poets gebakken en
zoo ziet men, dat de eene Franschman de on
beleefdheid van een anderen Franschman
glansryk weet te bestraffen.
In Sint Quentin en alle volgende stations
staan we een poosje stil, maar we naderen
Parijs zachtjes aan en we stellen herhaalde
lijk de vraag, of het weer ideaal is voor lucht
aanvallen. Dit schijnt niet het geval te zijn:
er gebeurt niets en eindelijk na twaalf uur
schuift de trein de Gare du Nord binnen. Maar
men eveneens alles blauw-blauw gelaten heeft.
Het is niet om aan te zien; de Lichtstad zonder
Licht; de taxi's, de glorie van Parijs, lijken si
nistere dieren, die met vage blauwe oogen
rondloeren. Ze rijden weliswaar in een opge
wekt vaartje door de duisternis Parijsche
chauffeurs kennen hun vak maar ze missen
de nerveuze, levendige allure, die den bezoe
ker ineens meevoert in den gezelligen maal
stroom van de oude stad. Het is nacht. Half
twee. Alle café's zijn dicht. Wie u iets anders
vertelt, verloochent de waarheid. Parijs is pot
dicht na elf uur en er is niets aan te doen.
Men ziet veel door de vingers, maar in oor
logstijd is Parijs bloedig ernstig. Rustig wel
iswaar maar onverzettelijk. Alleen het kleine,
knusse hotel, dat een stukje huiselijkheid voor
ons is geworden, biedt nog een whiskey-soda
aan en dan gaan we maar slapen in een lekker
verwarmde kamer, die we na enkele dagen in
Brussel pas goed zullen leeren waardeeren,
want daar was de kamer koud en ook h®
waschwater en zeker het badwater.
Parijs overdag zal ons in een volgend®
mijmering bezig houden. Vandaag nog eve®
een paar belevenissen op de terugreis, tiói
langer dan de heenreis. We hebben er teg®®
op gezien en de reis verdeeld. Eerst naar BrUS'
sel, den volgenden dag naar het vaderland'
Aan de Fransch-Belgische grens duurt h®
gezellig samenzijn ondraaglyk lang.
Fransch douane-ambtenaar heeft weinig
égards voor een handjevol vreemdelingen, d®-
Frankrijk nog bezoekt. De heeren waren ni®J
op tyd, hoewel de trein een uur of drie te la®
was. De heeren dronken koffie en lieten o®5
wachten, tot zy verzadigd waren. De trei®
vertraagde aldus nog een anderhalfuur. En
reden Brussel binnen na een langdurig vef'
blijf in Quevy omstreeks één uur des nacht®11
nadat we om zes uur uit Parijs vertrokke®
waren.
Op listige wyze hadden we uitgerekend, da'
we den volgenden dag, met den bloktrein f
Antwerpen, een trein naar Nederland konde®
halen. Het was een kwestie van twee minute®'
maar het moest kunnen. Jawel, onze trein wa®
twee minuten te laat en de Hollandsche trei®
groette ons minzaam, toen hij het station vet'
liet en wij er binnen rolden. Ook de Belgisch®
spoorwegen kunnen geen rekening houden m®
handjevolzie boven. En dus kregen we
twee uus» wachten aan de Antwerpsche OcS£'
statie het meest troostelooze station va® t
Europa den trein te pakken, die 's morge®® I
om zeven uur uit Parijs vertrokken was en di®®
we hadden willen vermyden. Hij bracht ons na9®
Amsterdam, waar we om zeven uur arrivee®'
den.
Het reizen naar Parijs is geen pretje en P®'
rijs zelfhet blyft Parys in weerwil va®
alles. On verra.
De gong had haar alarm beëindigd en toen
ze uit het laatste stuk heesters kwamen op den
platgetrapten grond, die als het ware het voor
portaal vormde, stond het lange huis stom en
dreigend voor hen. Zijn zware draagbalken
waren gemaskeerd door een hooge barricade
van stevige palen. De dein was gesloten en de
steile trap was opgetrokken. Er was geen
teeken van leven te bekennen, geen beweging
en toch wisten beiden maar al te goed, dat
uit de kijkgaten honderden oogen op hen loer
den. Achter iedere spleet tusschen de balken
stond een man, en waar er slechts gelegenheid
was een pijl te jagen door een minieme ope
ning, stonden de vingers gereed het gespannen
koord los te laten.
Plotseling verbrak een kreet de drukkende
stilte.
„Ai ah! Het is Pulangga Pulangga komt
ons bezoeken! Hoera! kijk! de oude man komt
daar werkelijk aan. ons oude opperhoofd, de
vader van zyn kinderen!"
De gong liet nu 'n sterk gerhythmeerd geroffel
booren en uit de voordeur stroomde een groep
jonge mannen en Jongens, geheel in brijgsd06
gestoken. Lange vellen van tijger en hert lagen
hun over de leden, anderen droegen kleeren
van bont katoen, fantastisch versierd met bor
duursels van haren en allerlei zeeschelpen. Hun
hoofden droegen helmen van leer of geplet
rotting met reusachtige veeren van fazant of
neushoornvogel, een erg bonte kleeding, maar
die onweersprekelijk den stempel droeg van oor
log, meedoogenloozen oorlog.
Pulangga leunde op zijn speer en zag heel het
gedoe met scherpe oogen aan.
Enkele jaren geleden hadden Tiang en een
twintigtal andere families den ouden stam ver
laten. Ze waren verder op getrokken. Jungles
waren omgekapt, nieuwe akkers verrezen. Van
een scheiding kon echter nog niet gesproken
worden en de dochter-communauteit had in
alle feesten en smarten van het ouderlijk dorp
gedeeld. Naarmate de jaren echter vorderden
had het bestuur van den blanke de banden van
leenhoorigheid en gehoorzaamheid losser ge
maakt. Toen Pulangga zelf ook gewaar werd,
dat de last van den ouderdom zwaarder op hem
begon te drukken, liet hij de teugels lang
zamerhand vieren en gunde hy den hoofdman
van het jongere dorp diens zelfgeschapen onaf-
hankelykheid. Was hij daarin wellicht te ver
gegaan? Zou men hem nog gehoor leenen,
indien hij weer trachtte vat te krijgen op het
bestuur? Zou het hem gelukken hen dermate
te overreden, dat zy er vanaf zouden zien om
door een onbezonnen daad alles te bederven?
Zou hy er in slagen wat uitstel te winnen en
de ontsnapping van de missy daardoor mogelijk
te maken? Hi) zou in ieder geval zyn best doen
en de tyd zou antwoord geven. De begroeting
was vlot verloopen en aan hartelijke bewijzen
had het hem niet ontbroken. Maar wie was hem
borg, dat zijn woorden nog in staat zouden zijn,
om indien het er op aan kwam, hun beraad
slagingen te leiden naar het punt, waarheen
hij zijn plannen had gericht?
Hij nam voorzichtig de groep babbelende en
gebarende mannen op. Hij kende ze bijna alien
van naam. Waren het zijn eigen mannen niet,
neen, waren de meesten zelfs geen naaste fami
lieleden? Het meerendeel was helaas van een
jongere generatie. De ouderen hadden de
ellende van vroeger gekend, toen strooptochten
op naburige stammen en koppensnellen aan de
prde van den dag waren. Toen het leven een
voortdurend kansspel was, toen geen man of
vrouw het kon wagen onbeschermd in de
jungle te loopen, toen nacht op nacht de tawag
alarm sloeg. De jongeren kenden alleen de
legende dier dagen, zy beleefden den roem, de
opwinding van het koppensnellen via de ver
beelding, zy kenden alleen de glimmende
schedels die in elk huis boven den dansvloer
hingen, hoog in den nok van het dak. Vol aan
dacht hadden zy geluisterd naar de fantastische
verhalen over den moed, de listen, de kriigs-
manskunst, die deze trofeeën hadden weten te
behalen, maar zij hadden nooit kennis ge
maakt met den honger, de verpletterende wan
hoop, die een goedgeslaagde rooftocht van den
vijand over hen kon brengen. Zij hadden nooit
hun eigen aftocht moeten bevechten, terwyl de
huizen boven hun hoofden verbrandden en het
gegil van vrouwen en kinderen zich mengde
met de oorlogskreten van den opdagenden
vyand. Zy hadden nooit op hun buik in de
jungle gelegen, langs een smal pad, waarlangs
de vijand naar huis terugkeerde, dronken van de
overwinning, die hij uitzong in woeste krijgs
gezangen. Deze knapen hadden slechts de
immer eendere dagen van den vrede gekend, en
nu hunkerden zij naar een stukje opwinding en
den roem, waarvan hun vaders hadden verteld.
Zij hadden nooit de keerzijde van de medaille
gezien, den prijs, die betaald moest worden.
Met verlatenheid en dood, ontberingen en ver
moeidheid hadden zy nooit kennis gemaakt.
Het was een groote taak, die hij op zich had
genomen. Een woord van hem, een opwindende,
aanvurende rede van een ouden strijder, wiens
naam in alle verhalen van krijgsroem en onver
schrokkenheid genoemd werd, en al die jonge
mannen zouden als bezetenen zich in den krijg
werpen om te rooven en te moorden, tot ze
hun roes hadden uitgevierd of zelf neerzegen.
Zy zouden maling hebben aan de kosten, aan
den grimmigen, meedoogenloozen eischer, die na
het spel zijn tol zou innen. Hij, Pulangga kende
dien prijs, hU had hem meer dan eens moeten
betalen in het verlies van intieme vrienden, van
zijn vader, van bloedverwanten. Maar zou hij
hun dit ooit aan 't verstand kunnen brengen?
Het zou gemakkelijker zijn om het reeds aan
gelegde vuurtje fel te doen oplaaien, om den
op stoom staanden trein te doen wegschieten.
Zyn zending was heel wat zwaarder. Er was
geen meesterhand noodig om het overal ont
kiemde onkruid van opstand en moordzucht
plotseling; te doen opschieten tot een allesver-
stikkend gewas. Maar het zaad van beheer-
sching, uitstel, vergevensgezindheid en vrede
te strooien, zou beslag leggen op al de omzich
tigheid en het geduld, die naast zijn onver
schrokken moed, steeds tot zijn hoogste gaven
gerekend werden. Wat zou hij oogsten?
Er kwam plotseling een opening in de groep
mannen en een jonge man trad naar voren.
Hij had zijn oorlogsuitrusting afgelegd en het
roodbruine lichaam, dat blonk van jeugd, ge
zondheid en kracht, stak erg af tegen de
bonte kleeren en veeren, waarmee zijn makkers
zich hadden toegetakeld. Een snoer van ge
kleurde zaden hing om zyn hals, om armen en
beenen lagen ringen van zwarte, geplette vezels.
Om zijn lendenen zat in vele plooien een breede
roode lap, die voor en achter puntig afhing.
Dit sobere in zijn uitrusting deed onmiddellijk
in hem den aanvoerder vermoeden. Een beetje
bedremmeld naderde hy het oude opperhoofd,
dat hij met 'n treffenden eerbied begroette.
„Heil u Pulangga! Het is goed, dat gy ge
komen zijt. Wat nieuws brengt uw wysheid
ons?"
„Gegroet, Ansokol. Nieuws? Neen, ik zoek
nieuws. Ik breng niets. Ik ben hierheen geko
men," sprak Pulangga met verheffing van stem,
opdat ook anderen hem zouden hooren, „ik ben
hierheen gekomen, Ansokol, om mijn kinderen
van den stam der Salongs te helpen. Is het niet
mijn plaats, myn recht, myn plicht om de
Salongs weer te leiden, zooals ook myn vader
hun steeds van dienst is geweest met zyn wys
heid en voorzichtigheid? Jonge mannen hebben
de bracht van armen en ïyf, maar wy, die het,
zilver van den ouderdom in onze haren zien
schitteren, wij hebben de ondervinding en het
vernuft, om den moed der jongeren te onder
steunen. Maar komaan, ik ben moe en zou
gaarne wat rusten. Laat ons in huis gaan."
„Ha," zuchtte hij, toen hij op de eereplaats,
de balai, bij den dansvloer was gezeten, „wat is
het lang geleden dat ik zoo ver gegaan ben-
Laat me nu een tyd alleen, dan zal ik wellicht
wat slaap kunnen vinden. Later zullen we praten
over onze plannen. Hoe staat het er mee Simuk.
Ben je niet moe, mijn dochter?"
„Neen, vader."
„Het was toch beter kind, dat jij ook wat
rust nam."
„De dochter van Pulangga rust eerst als de
plicht volbracht is, vader."
„Ik prijs in de dochter van Pulangga, dat zy
den plicht boven het eigen welzyn weet te stel
len, maar dat de gehoorzaamheid haar bewege
om den raad van haar vader op te volgen. Nu is
het tijd om rust te nemen, ons'te sterken voor
nog grooter beroep op onze krachten."
„Ik zal u gehoorzamen, vader."
Drie uur later werd Pulangga wakker. Simuk
zat naast hem en waakte.
„Ansokol heeft me naar u gezonden, vader,
om u te zeggen dat de rijst gekookt is en op u
wacht. Ik heb langen tijd hier zitten wachten."
„Ai, ik was werkelyk moe, dochter. Kom laat
ons wat gaan eten. Waar staat onze maaltyd?''
„In Ansokol 's kamer."
(Wordt vervolgd.)