Een biografie van de Oude Kerk
te Amsterdam
DE GEBROEDERS „GOOCHEM"
Pi
<Ketmfiaal dan dag
De weg naar en met Christus
ropenlief de
Beeld van grootheid
vóór de Gouden
Eeuw
MAANDAG 15 JANUARI 1940
H w
De Oude Kerk te Amsterdam vormt als
geen ander gebouw in ons land een
typische uiting van N ederlandschen
territorialen stijl. Afbeelding in Dapper's
werk over Amsterdam (1663)
VROUWELIJKE JEUGDBEWE
GING VOOR KATH. ACTIE
Binnenvaart Noordzee
kanaal nog gestremd
„Leergang voor de Bijbelsche Geschiedenis" door
fr. M. Bellarntinus en L. J. Welling, met medewerking
van Dr. B. Alfrink, Prof. in de Exegese aan het Groot'
Seminarie „Rijsenhurg". Uitgave: St. Gregoriushuis y,
te Utrecht.
JOS. detont.
Door Charles Bruce
Ieder zoekt zijn weg in het leven en er zijn
er die wonderlijke paden gaan. Zoo ken ik dr.
Amoldus Noach, wel zwierig en toch precieus
in zijn lichten gang door het goede Amsterdam,
bij zijn werk en op den heel merkwaardigen
weg, die in zijn leven ligt gebaand langs lou
ter mooie en bijna steeds interessante dingen,
een weg, die nochtans met duizend bochten
vaak tegen steile hellingen voert, zelden effen
en meestal doornig, alvorens zich de weidsche
perspectieven openen, de schoone panorama's
ontrollen, waarheen hij is gericht.
Wanneer thans zijn boek „De Oude Kerk te
Amsterdam. Biografie van een gebouw" hier
voor mij ligt, een lijvig werk van bijna 300
bladzijden, dan kan ■ik daar niet over schrijven
zonder dat ik dr. Noach voor mijn geest zie,
spiedend en vorschend met de wetenschap, die
hij zich in moeizame studie verwierf, zoo goed
als een scherpe intuïtie hem juist het oog doet
houden op gegevens en verschijnselen, die ge
rangschikt, in hun samenhang herkend en ge
combineerd, tot verrassende conclusies leiden.
Ik zie zijn weg, die voert door bibliotheken en
archieven, zoekend, tastend, speurend, in grauwe
folianten, kreukend perkament, stoffige nesten,
waar vaak al door velen vóór hem is gezocht,
maar wellicht toch voor zijn scherpen geest een
kostelijke vondst verborgen bleef.
Ik zie hem ook, zooals hij zijn object zelf na
dert, de doode materie, welker leven in lang te
ruggeweken dagen, in nevelig weggeëbde tijden
hij wil kennen, doorgronden en reconstrueeren,
uitgaande van de zeer juiste overweging, dat
voor de geschiedenisstudie van een gebouw
geen betrouwbaarder bron is dan het gebouw
zelf, dat de steenen en hun taal minder dub
belzinnig zijn dan vaak de documenten. En
eindelijk in het studeervertrek, waar het ver
zamelde materiaal verder moet worden ge
schift, verwerkt, gecontroleerd en vergeleken
tot eindelijk na dagen en maanden, jaren mis
schien van taaien arbeid het boek er ligt en
voor den geïnteresseerden leek, die er in bla
dert, dingen betoogt, die heel erg simpel en
vanzelfsprekend schijnen, zooals zij daar zijn
neergeschreven, maar die voor de wetenschap
een belangrijke verrijking beteekenen, vrucht
van ernstige studie en naarstig onderzoek.
,De biografie van een gebouw" noemt dr.
Noach zijn boek over de Oude Kerk. In zijn
inleiding wijst hij er op, hoe het middeleeuwsche
en zestiende eeuwsche Amsterdam slechts in
enkele kerken en schaarsche fragmenten be
waard zijn gebleven. Aan het vroege karakter
van de stad herinnert voorts de aanleg der
straten binnen de burgwallen. Overigens ziet
men niets dan den smaak en kunstzin der 17e
eeuw en betreurt men het, dat de vereeniging
„Hendrick de Keyser" bij Hendrick de Keyser
zelf en zijn tijdgenooten niet bekend was.
Want Amsterdam is niet alleen de snelge-
groeide stad der 17de eeuw. Het is bovenal de
stad van de Boelensen en de Eggertsen; van
hen, die in Middeleeuwsche felheid en Neder-
duitsche geslotenheid den grondslag legden tot
den roem, waarvan in later tijd de vruchten
rijp zouden worden. Het is daarom de bedoeling
van den schrijver in dit boek den geest van hen
op te roepen, die vóór de Gouden Eeuw de ziel
van Holland vormden en als de bouwers mogen
gelden van de grootheid, die men bij uitstek
aan de 17de eeuw pleegt toe te schrijven.
Het beeld dier grootheid heeft de schrijver
willen samenvatten in de geschiedenis van één
gebouw; maar een gebouw, welks lot zoo nauw
verbonden is met het lot van de stad, dat men
hier Amsterdam inderdaad kan zien „a travers
un monument". De Oude Kerk, kunsthistorisch
een van de belangrijkste gebouwen van Am
sterdam, geeft op vele punten van de geschie
denis der stad zelf nieuw inzicht. En zoo heeft
dus deze studie een tweeledige strekking ge
kregen: de geschiedenis van een kunstwerk en
de geschiedenis van een stad.
Dr. Noach heeft zijn boek in drie hoofdstuk
ken ingedeeld. Een stuk Amsterdamsche ge
schiedenis Het materiaal tot de geschiedenis
der Oude Kerk Een geschiedenis der Oude
Kerk, terwijl hij een slotwoord wijdt aan de
toekomst van het gebouw. Dc bedoeling daar
bij kan aldus worden gezien: de lectuur van het
eerste en derde hoofdstuk, rustig en prettig
geschreven historie van de kerk en dezelver
aankleve, zal de belangstelling van den lezer
sterker doen uitgaan naar het tweede hoofd
stuk, dat de wetenschappelijke verantwoording
geeft. Al bladerende en al lezende zal de leek
ertoe worden gebracht zich te verdiepen in het
tot stand komen van zoo'n wetenschappelijk
werk, de studie die noodig was, het speuren,
pluizen en schiften, alvorens zoo'n enkele be
wering kon worden neergeschreven. Het gaat
hem ook interesseeren wat nu wel de gedachten-
kronkels zijn van zoo'n kunsthistoricus en of
hij ze volgen kan.
In het eerste hoofdstuk laat dr. Noach dan
de Oude Kerk zien in haar historische en geo
grafische verbondenheid met de stad, hoe zij
zich gedraagt in het stadsplan en in het stads
leven, telkens de kerk als achtergrond stéllend
van de stad, de stad als achtergrond van de
kerk als schakel tusschen Amsterdam en het
Centraal Gezag, haar groeiende beteekenis
waarbij de schrijver den invloed van het Mira
kel van Amsterdam als sterk stimuleerend
aanwezig acht, echter méér voor den bloei van
het kerkelijk leven dan als factor van zoo
groote beteekenis van de economische opleving
der veste den vromen wedijver, die ontstaat,
wanneer ook de Nieuwe Kerk is gebouwd, tus
schen de beide Amsterdamsche parochies ter
Oude en Nieuwe Zijde, den bloeitijd der kunst,
juist wanneer de financieele positie der stad
en haar poorters benard is, den beeldenstorm
de schrijver wijst precies den weg, dien de plun
derende benden door het kerkgebouw namen,
wat zij vernielden en waarom het meeste ge
spaard bleef, ofschoon toch het grootste dee.
verdwenen is, waarschijnlijk door gebrek aan
piëteit. En eindelijk de rol van de Oude Kerk
bij de contra-Reformatie.
In het tweede hoofdstuk geeft dr. Noach
een zeer nauwkeurige beschrijving van net
kerkgebouw, zooals deze nog nooit werd gege
ven. Hij merkt hierbij o.m. op, dat zij, die in
een gebouw bovenal eenheid van stijl zoeken,
de Oude Kerk als kunstwerk zeker niet zullen
hoogschatten. Eenheid van stijl vindt men hier
allerminst. Maar het is juist de worsteling
tusschen de ruimte-ideeën, die dit gebouw zulk
een groote waarde verleent. Het is een docu
ment of als men wil een staalkaart van de ge
schiedenis der Nederlandsche bouwkunst Eén
element is er, dat alle stylistische tegenstellin
gen gelijkelijk beheerscht; de eischen, die de
bodem aan het optrekken van een groot ge
bouw in het laagste deel der Nederlanden
stelt; materieele eischen, die de Noord-Neder-
landsche architectuur in het algemeen zulk een
eigen en oorspronkelijk karakter hebben ver
leend.
In het laagste deel der Lage Landen
draagt de bodem zijn lasten niet, maar ver
draagt ze ten hoogste. In onzen tijd iaat
een geraffineerde techniek echter toe, dat men
hier zwaardere gebouwen neerzet dan in de
eeuwen, waarin de Oude Kerk haar definitie
ven vorm kreeg. De bouwers van dit werk nad-
den er voor te zorgen, dat zij geen steen méér
metselden dan de bodem toeliet. Er ontstond
een eigen stijl, een stijl, niet gebonden aan de
periode, maar aan het karakter van een land
streek. Weinig landen bezitten zulk een in let
terlijken zin „Bodenstandige" architectuur als
Nederland; in weinig landen is het bouwen
zoo eng verbonden met de eischen, die de bodem
stelt. En van dien Nederlandschen territorialen
stijl vormen weinig gebouwen zulk een typische
uiting als de Oude Kerk.
Vervolgens behandelt dr. Noach het mate
riaal tot de geschiedenis der kerk: de bestaande
afbeeldingen, de archiefstukken, de litteratuur.
Bij dezen speurtocht doet de schrijver menige
belangwekkende vondst, zooals het oudste vol
ledige Gildeboek, het van 1508—1537 ononder
broken doorloopend Rekenboek van de Ham
burger Broederschap te Amsterdam, welke de
eigen kapel in de Oude Kerk bezat. Al het
materiaal, dat de schrijver elders bijeen heeft
gebracht, vormt een bonte verzameling, te
bont dan dat zij als aaneengeschakeld ge
schiedenisverhaal zou kunnen gelden.
Daarom stelt dr. Noach in zijn derde hoofd
stuk uit de beschrijving der kerk zelf, uit de
détails van de afbeeldingen, uit brieven, reke
ningen en verdere archiefstukken een aan
eengeschakeld verloop der geschiedenis van het
kerkgebouw samen. Hij geeft daarbij de ont
wikkeling weer van de gedachten en plannen,
welke den bouwers voor den geest hebben ge
zweefd, plannen door generaties vastgehouden,
maar waardoor afwijkingen en onregelmatig
heden onvermijdelijk waren. Zeer belangwek
kend is de reconstructie, welke de schrijver op
zuiver wetenschappelijke gronden geeft van
het leven in de Oude Kerk gedurende haar
hoogsten bloei.
In zijn slotwoord geeft de schrijver en
hij is hiertoe als wellicht geen ander bevoegd
richtlijnen aan, volgens welke de restauratie
van het bouwwerk, welke, zooals men weet,
dringend noodzakelijk is, zich zou moeten vol
trekken. Immers, het restaureeren van een
oud gebouw is niet het reconstrueeren van een
fossiel, noch het balsemen van een geliefde
doode, maar het wekken van een schoone
slaapster. Dr. Noach brengt de elementen naar
voren, waardoor de oude Kerk opnieuw een
levende functie in de bouwkunst van Amster
dam kan vervullen, rekening houdend met de
bestemming van het gebouw, vooral ook met
het feit,, dat deze kerk helaas niet meer tot
zijn oorspronkelijke taak als parochiekerk zal
worden geroepen.
Dr. Noach's boek heeft natuurlijk allereerst
voor de wetenschap beteekenis, niet het minst
ook als bijdrage tot de architectuurgeschiedenis
van Nederland, welke als tak van wetenschap
nog in een eerste stadium verkeert. Maar daar
naast verdient het de belangstelling van den
ontwikkelden leek, van den Amsterdammer in
het bijzonder. En deze belangstelling zal door
de lectuur van dit boek niet weinig worden ge
stimuleerd, want dr. Noach's schrijftrant, frisch
en geestig, enthousiast, maar met een geestdrift,
neremd door de verantwoordelijkheid van zijn
wetenschap, boeit den lezer van bladzij tot
bladzij.
Voor ons Katholieken, tenslotte, bezit net
boek een bijzondere aantrekkelijkheid, omdat
het ons de Oude Kerk voor oogen stelt in de
volle beteekenis, die zij eens voor het katholie
ke Amsterdam heeft gehad en die ons toch al
tijd nog in dit in velerlei opzicht ontluisterd
gebouw méér doet zien dan een kostbaar Am-
sterdamsch monument alleen, dat voor nu en
morgen behouden moet worden.
F. TH.
Dr, Arnoldus Noach: De Oude Kerk te
Amsterdam. Biografie van een gebouw. N.V.
Noord-Holl. Uitgevers-Maatschappij, Am
sterdam.
Als inzet voor het jaar 1940 organiseerde het
hoofdbestuur van de Vrouwelijke Jeugdbeweging
voor Katholieke Actie „18-Karaatsdagen" voor
de leidsters van de verschillende groepeeringen,
n.f. te Hoorn, Haarlem, Rotterdam. Amster
dam en Den Haag.
Op Zondag 14 Januari werd deze dag voor
Haarlem en omstreken gehouden in hotel Brink -
mann. Op een enkele uitzondering na, waren
alle afdeelingen voltallig opgekomen.
Verschillende Assistentes Ecclesiastici hadden
eveneens aam de uitnoodiging gehoor gegeven
en woonden den „18-Karaatsdag" bij.
Prof, A. M. A. Vollaerts, directeur van de
Vrouwelijke Jeugdbeweging voor Katholieke
Actie, behandelde op duidelijke en concrete
wijze, wat onder „18-Karaats" moet worden ver
staan. Het moet beteekenen: in alle situaties
waarin we verkeeren echt en eerlijk, royaal en
consequent katholiek te durven zijn. Met pak
kende voorbeelden uit den eersten Christentijd
en de ontwikkeling van de katholieke vrijheid
in Nederland, schilderde spr., hoe deze presta
ties zijn bereikt door 18-karaats katholieken. De
daad is nu aan ons, om evenals zij hebben ge
daan, te denken ente doen, er alles voor
over te hebben en gul en blij de offers te bren
gen van tijd, geld én moeite, om met elkaar een
nieuwe wereld te helpen bouwen.
Het speciaal voor dezen dag gemaakte „18-
Karaatslied" werd ingestudeerd; het refrein:
Ons devies is: alles gaat,,
Kwaliteit: 18-Karaats.
En ons tempo: kwiek en nooit te laat.
legde wel héél concreet vast, wat er op dezen
dag aan toekomstplannen moest rijpen.
Na de gemeenschappelijke lunch behandelde
een Vrouwe van Nazareth vooral de practische
zijde van het „18-Karaats-zijn". Grepen uit de
practijk onderstreepten en illustreerden het on
derwerp en gaven een helder inzicht in wat het
eerste aangepakt moet worden. Het bleek voor-
ai. dat het durven eischen stellen een der meest
doeltreffende opvoedingsmiddelen is, die een
leidster noodig heeft voor de vorming van haar
leden.
Enkele leidsters kwamen daarna met een serie
geestige teekeningen en toepasselijke rijmen ten
tooneele!
Humoristisch en raak werd aan de aanwezi
gen gevraagd, of de uitgevoerde feiten het pre-
dicaat „18-Karaats" konden ontvangen. Geani
meerd en spontaan gaven de aanwezigen ant
woord op de gestelde vragen.
Te 5 uur werd de 18-Karaatsdag gesloten
Te voren hield een Vrouwe van Nazareth nog
een speech over het 18-Karaats-zijn. Dit werd
nu vooral belicht vanuit het gezichtspunt: 18-
Karaats is een mentaliteit en wel de mentaliteit,
die Christus bracht, de mentaliteit van je te ge
ven en aan je zelf en anderen eischen te durven
stellen. Enkele practische punten werden afge
sproken. Tot slot sprak plebaan F. Filbry, com
missaris van het district Haarlem, nog een
hartelijk woord en onderstreepte heel bijzonder
de groote leidende gedachte van dezen dag.
Honderden binnenvaartuigen, die van het zeer
belangrijke en druk bevaren Noordzeekanaal ge
bruik plegen te maken, zijn door de hevige vorst
periode tot werkeloosheid gedoemd.
Talrijke binnenschippers liggen al 10—12 da
gen stil daar hun schip ofwel vastgevroren zit,
ofwel omdat het onmogelijk is tegen de 1015
c.M. dikke ijsschotsen op te tornen, zonder
daarbij het gevaar te loopen, dat het schip lek
slaat met alle gevolgen van dien.
Wel doorkruist de ijsbreker „Ijsbeer" van de
Vereeniging voor Algemeene Scheepvaartbelan-
gen de vaargeul, doch de enorme vlakten drijf-
js, waarvan vele schotsen nog respectabele af
metingen hebben, vormen voor de binnenvaart
een onoverkomelijke hindernis.
Is het daarom dan ook niet te verwonderen,
dat duizenden binnenschippers in den lande en
tienduizenden neringdoenden, die direct of in
direct bij de binnenvaart betrokken zijn, reik
halzend uitzien naar een spoedigen en krachtigen
dooi?
En inderdaad schijnt hun wensch nu in ver
vulling te gaan, nu de dooi is ingetreden.
Ten einde het Noordzeekanaal zoo snel moge
lijk te ontlasten van de enorme massa's drijfjjs,
hebben de havenautoriteiten van IJmuiden en
Schellingwoude besloten regelmatig beide
sluizen open te zetten. Hierdoor stroomt het
water de Oranjesluizen binnen en stuwt het
drijfijs in het kanaal naar IJmuiden. Duizenden
ijsschotsen wórden in een enkel uur via de
IJmuider sluizen in de Noordzee geloosd.
Men verwacht dat het nog wel enkele dagen
zal duren voor het Noordzeekanaal en zijkanalen
voor de binnenvaart weer bevaarbaar zullen zijn.
'V,
Ongeduldig stond Jacob Burkens den brieven
besteller op te wachten. Al bijna 3 maanden ge
leden had hij z'n roman naar den uitgever Wi-
selius gezonden en nog geen antwoord daarop
ontvangen.
Maar de post ging al weer voorbij; ze had
niets voor hem.
,,'t Is ellendig," zuchtte de jonge schrijver,
„want dat wachten kan ik niet langer uit
houden."
Jacob stevende dus naar den uitgever, die hem
vriendelijk ontving en vroeg:
„Dus, u is de schrijver van
„De „Ontloken Roos", zei Jacob vlug; ,ja,
mijnheer, die ben ik."
„Zoo, zoo, jaziet u, mijnheer Burkens,"
hernam Wiselius, terwijl hij met het kaartje van
den auteur speelde, „tot heden ontbrak mij den
tijd om uw manuscript te lezen, maar komt u
morgen even aan, dan zal ik u mijn besluit mee-
deelen."
„Heel graag, mijnheer," zei Jacob verheugd,
en met een buiging verliet hij 't kantoor.
„Ook al iemand, die geen weelde gewend is,"
dacht mijnheer Wiselius. „Ik hoop, dat met z'n
„Ontloken Roos" ook z'n geluk zal ontluiken."
Toen hij echter het handschrift doorworsteid
had, schudde hij het hoofd. Wél lag er een be
lofte in voor de toekomst, maar er kleefden te
veel fouten aan. Zóó kon hij 't niet uitgeven,
't Zou in elk geval geheel omgewerkt moeten
worden en dan.... ja, dan had hij er misschien
nóch een strop aan. 't Lezend publiek was tegen
woordig zoo veeleischend.
Den volgenden dag deelde hij dit aan den
schrijver van „De Ontloken Roos" mede. Deze
staarde hem wanhopig aan.
„Hethet zalzal dus niet gaan?" vroeg
hij, met tranen in z'n stem.
„U hebt talent, jonge man, u hebt wat tc
vertellen, maar er worden hooger eischen aan
een uitgaaf gesteld, 't Spijt me voor u, dat ik 't
niet kan aannemen," en mijnheer Wiselius gaf
het handschrift aan den auteur terug.
Deze stamelde een woord van dank voor de
genomen moeite en ging moedeloos, met loome
schreden, de straat op. Wiselius keek hem mede
lijdend na. Hij had in z'n jongen tijd ook ro
mans geschreven en dacht terug aan den dag,
waarop ook zijn eerste manuscript was afge
keurd. Ofschoon 't honorarium bij hem geen rol
speelde, daar hij welgesteld was, waren er toch
weken voorbij gegaan, vóór hij over z'n teleur
stelling was heengekomen. In 't geval Burkens
echter scheen ook de nood aan den man te zijn.
Hij zag er hongerig en sjofel uit. Misschien had
hij wel vrouw en kinderen, die gebrek leden en
had hij daarom al z'n hoop op z'n „Ontloken
Roos" gesteld.
„Als ik 't toch eens probeerde," peinsde hij.
„Nu laat ik m'n hart weer spreken, alsof ik nog
niet dikwijls genoeg de dupe van m'n goedheid
ben geweest."
Al nadenkend had mijnheer Wiselius z'n jas
aangetrokken en was daarna Burkens gevolgd,
die met wankele schreden en diep moedeloos
langs de gracht liep. Lieve hemel, dacht de uit
gever, als hij zich eens in t water wierp!
Hoofdschuddend en ongezien liep hij achter
den jongen man.
„Hij moet door deze ontgoocheling wel geheel
van streek zijn," dacht hij.
Nu begon hij harder te loopen om Jacob Bur
kens in te halen, maar deze begon vlugger door
te stappen, liep straat in, straat uit, totdat hij
eindelijk een huis binnentrad, waarin hij scheen
te wonen.
Wiselius schelde aan en vroeg aan den con
cierge of daar mijnheer Burkens woonde.
„Vier hoog, nummer 7," luidde het antwoord.
„Hij is zooeven thuis gekomen en naar z'n ka
mer gegaan."
De uitgever besteeg de donkere, uitgesleten
trappen en opende de deur, door den concierge
aangewezen.
Jacob scheen dit niet te hooren. Hij zat bij
de tafel te snikken, het hoofd gesteund op z'n
armen.
Wiselius zag direct, dat er in 't kamertje
groote armoe
heerschte. De
wanhoop van den r\ - .7 7
jongen auteur en JJC OYltlOiZGll
diens blijkbare
nooddruft ont- roos
roerden hem. Hij
was besloten hem
te steunen, legde de hand op Jacobs schouder
en zei:
„Ik kom eens met je praten, Burkens."
De schrijver van de „Ontloken Roos" sprong
verschrikt op en keek z'n bezoeker verbaasd aan.
„Hoeveel had je gedacht voor je manuscript
te ontvangen?" vroeg Wiselius.
„Ik.... ik weet het niet. Ik't is m'n eer
ste." Toen kwam er een hoopvolle glans in z'n
oogen. „Zouzou u 't dandan toch wil
len uitgeven?"
„Ik zal dit doen, om je te bemoedigen. Hier
heb je 150 gulden
„150 gulden!" juichte Jacob en nam het geld
aan. „Wat een geluk voor mij! Ik dank u, ik
dank u zeer, mijnheer Wiselius. Wat zal Ria
blij zijn!"
„Ria? Dat is zeker uw vrouw?" vroeg de uit
gever, die in de vreugde van Jacob deelde.
„Zij is m'n meisje en aan u is het te danken,
dat zij dit nu ook blijft."
„Aan mij?"
„Ja, mijnheer. Zij wil absoluut, dat ik een
duren bontmantel voor haar koop en door dit
geld ben ik daartoe nu in staat; anders had zij
onze verloving verbroken."
Minachtend keerde mijnheer Wiselius Jacob
Burkens den rug: toe en verliet het kamertje;
de deur viel met 'een slag toe.
„Mijnheer, mijnheer Wiselius!" riep Jacob
hem achterna, „het manuscript!"
„Geef de „Ontloken Roos" maar aan je meis
je," beet de uitgever hem beschaamd en woe
dend toe, omdat hij zich weer door z'n goede
hart had laten overrompelen.
„Gaan jullie maar zoolang buiten tot ik je roep," zei de
Kapper en de broers gingen naar buiten, waar ze in de hal,
zoolang gingen zitten. Daar k.wam Grietje van den kruideniers
winkel binnen.
„Dag Griet," zei Fit. „Wat moet jij voorstellen?" „Ada van
Holland," zei Griet. „Wacht, dan zal ik even repeteeren hoe
ik mij gedragen moet, zei Pat. Hij maakte een diepe buiging
en zei met zware stem: „Edele jonkvrouwe, laat ik U naar
boven begeleiden."
Het besef, dat het overschatten van de ken
nis, of, wat het godsdienstonderricht betreft, het
overschatten van de „leer", noodzakelijk leiden
moest tot verwaarloozing van de eigenlijke
„vorming", heeft vooral op het terrein van de
godsdienstig-zedelijke opvoeding de urgentie
van een vernieuwing in onderwijs en onderwijs
methoden, gelijk die in België reeds practised
aan de orde gesteld is, op den voorgrond ge
bracht. Het allereerste waaraan men behoefte
gevoelde was: een uitgewerkt plan van gods
dienstig zedelijke opvoeding voor alle leerjaren,
waarin dan verschillende onderdeelen (kathe-
chismus, liturgie, bijbelsche geschiedenis etc.)
in een gesloten verband en als eenheid nader
staan aangegeven en gepreciseerd. Pogingen om
daartoe te geraken zijn inmiddels reeds onder
nomen in het Bisdom Breda en in het Dekenaat
Hoorn en wel respectievelijk door de katholieke
onderwijzers van den Bredaschen Bond van het
K.O.V. en door den Hoogeerwaarden heer J. C.
v. d. Wiel, Deken van Hoorn. Beide plannen wor
den momenteel aan de practijk getoetst, doch
intusschen wordt ook door anderen hard ge
werkt aan de verwezenlijking der nieuwe in
zichten en zoo komen nu fr. M. Bellarminus en
L. J. Welling met den bij uitstek schriftuurlijken
tekst: „Ik ben de Weg" tot titel en hoofdge
dachte een leergang voor de Bijbelsche Geschie
denis presenteeren, die als uitgewerkte practi
sche toepassing der nieuwe inzichten op de me
thodiek van het onderwijs in de gewijde -geschie
denis een daad van beteekenis mag worden ge
noemd.
Immers voor zoover wy aan de hand van het
reeds verschenen materiaal, n.l. dat der eerste
3 leerjaren, kunnen beoordeelen, hebben schrij
vers zich niet alleen op het standpunt geplaatst,
dat de Bijbelsche Geschiedenis moet onderwe
zen worden met behulp van alle mogelijke we
tenschappelijke gegevens, zoodat óók omtrent
godsdienst, beschaving, politiek, handelsgeest,
akkerbouw, veeteelt, folklore, gebruiksvoorwer
pen etc. der betrokken volkeren datgene, wat
voor den kinderlijken geest bevattelijk is, moet
worden benut om het bijbrengen van de voor
een Christen noodzakelijke en nuttige kennis
zoo belangwekkend en bevruchtend mogelijk te
doen zijn, maar óók en vóór alles hebben ze zich
er op toegelegd de leerlingen actief werk
zaam te doen zy'n en zich het bijbelsch gebeu
ren op persoonlijke wijze toe te eigenen ter hun
ner godsdienstige en zedelpke vorming. De
handleidingen bevatten dan ook een schat van
teekeningen, dramatiseerstof, liedjes etc. waar
mede de leerlingen zich hoogst zelfwerkzaam in
het te behandelen onderwerp moeten inleven-
Hoofdgedachte van de methode is daarbij»
zonder de practijk van een moraliseerende»
preekerige, behandeling, de leerlingen met den
leerkracht te doen opgaan in de bovennatuur
lijke ideeënwereld, in de ruime sferen van de
groote bevrijdende katholieke gedachten, zoo
dat steeds weer de leerlingen wat hun persoon
lijk zieleleven betreft in de behandeling be
trokken moeten worden, opdat de idee, dat het
Oude Testament ons den weg naar Christus
heeft doen zien en beleven, en het Nieuwe Tes
tament ons in staat stelt dien goeden weg met
Christus te gaan, diep in de harten der kinderen
gegrift komt te staan als vergroeid met het le
ven van allen dag. De aanvullende beschouwing
en aanwijzing voor godsdienstig-zedelijke vor
ming is dan ook geen geforceerd brengen van
Christus in het kinderleven, maar het wekken
en ontwikkelen van het motief om godsdien-
stig-zedelijk te denken en te doen, het kweeken
dus van liefde tot God, vrees voor God, plichts
besef etc. etc. Vandaar ook, dat waar dit mo
gelijk is een gebedselement aan de les wordt
toegevoegd als onmiddellijke practische bele
ving, een gebed waarin niet buiten het kind
staande kenniselementen worden vervat, maar
direct het kind zelf rakende zaken. B.v. na d«
les over den storm op het meer van Genesareth
wordt gebeden: „Goede Jezus, U woont in mil-
Daar wil ik goed aan denken." Waarmee d®
kinderen dus uitzeggen, dat zij niet als de Apos
telen zullen vergeten, dat Jezus altijd bij hen is*
De boekjes met bijbelsche geschiedenislessen
bestemd voor de kinderen zijn dan ook geen
leerleesboeken meer in dien zin, dat de les
fiaaruit „geleerd" moet worden, want datgen®
wat ter noodzakelijke memoriseering dienen
moet, moeten de leerlingen in hun „werkboek
jes" zelf samenstellen. In die werkboekjes zijn
daartoe wel enkele typografische hulpmiddelen
aangebracht, doch zij dienen om 't kind in staat
te stellen zich persoonlijk te uiten.
35
Het bleeke gezicht, dat even doorvloeid
was van een lichtbruin door een kort
verbiyf in de tropen, stak als een scherp
gesneden camee af tegen den donkeren wand
die zwart gebrand was van den rook. De eerste
oogenblikken was Simuk geheel bevangen door
het vreemde aan deze voor haar onbekende
soort vrouwen, met de vreemde uitdrukking van
het gezicht, den typischen blik in de oogen, en
de zoo verschillende huidskleur. Maar naarmate
de tijd vorderde begon ze ongemerkt aan een
ruwe poging om die trekken te ontleden. „Dat
is dus," dacht ze ..het type van een mooie
blanke vrouw. Dat is het ideaal van den blanken
man." Toen haalde ze uit haar gordel met een
plotseling gebaar een van die bonte platte doosjes
te voorschijn, die de trots zijn van den onbe
dorven Bomeoschen inboorling, man of vrouw.
Met een vluchtigen blik op Stella's gezicht be
studeerde ze in het spiegeltje, dat aan den
binnenkant was bevestigd, haar eigen bruin ge
zicht. Toen zocht ze naar de punten van ver
schil. Iedereen vond. dat ze er vriendelijk, zelfs
knap uitzag, maar met de vlugge intuïtie van
haar sekse, constateerde ze stuk voor stuk de
punten waarin ze van het ideaal van den blanke
verschilde. Haar gladde zwarte haar, haar
scheeve amandelvormige oogen, de bruine
gladde huid, de eenigszins stulpende lippen en
de tamelijk breede en afgeplatte neus.
„Ach ja," riep ze wat spijtig uit, terwijl ze
het deksel van het doosje weer dicht klapte en
dit in een der plooien van haar sarong ver
borg: „Blank met blank en bruin met bruin.
Zoo is het nu eenmaal. Een ongeschreven wet."
Een oogenblik bleef ze met deze gedachte
bezig. Toen rekte ze zich eens uit. Het werd
hoog tijd. Ze moest nu naar haar vader en hem
waarschuwen, dat de groote onderneming kon
worden beproefd. In het verbreede middenstuk
van het huis, dat slechts door een dunnen bam
boewand van dit vertrek was gescheiden, kon
ze de schorre kreten hooren van de pretmakers,
die zich te goed deden aan de kruiken vol rijst
wijn. Het korte roffelen op de gong duidde er
op, dat de dans spoedig zou beginnen. Die kans
moesten ze waar nemen. Het oogenblik, dat de
jonge krijgers, verhit door den drank, den
vloer zouden doen dreunen van den maatslag
hunner voeten, en in de opwinding van hun
ritueele springerij al het andere zouden ver
geten.
Van tijd tot tijd hoorde ze boven het brommen
der gongs uit de krachtige stem van haar vader.
Den heelen dag had hij zijn rol uitstekend ge
speeld. Hq was er dan ook door allerlei kleinig
heden, die echter van veel doorzicht getuigden,
in geslaagd de leiding volkomen in handen te
nemen. Nu zat hy in volle glorie op de eere-
plaats der feestvierders. Van vroeger wist ze
nog dat haar vader best mee kon doen. Hy
scheen heel wat meer te kunnen verdragen dan
al zyn tafelgenooten en steeds hield hy nog
moedig stand, als zijn broeders stuk voor stuk
de kluts kwijt raakten. Maar dat dateerde uit
den tijd, dat hy nog in de volle fleur van zyn
leven was geweest. Toen hadden noch de wijn,
noch de zwaTe walm van de tapei eenigen vat
op hem. Ze vroeg zich met een beetje angst af,
hoe lang hij het nu nog vol zou houden. Hy,
het opperhoofd, de vader van den stam, weer
teruggekeerd tot zijn volk, weer een met hen.
Velen hadden hem alleen maar gekend als een
naam, een mythe, den held in talrijke legenden,
die hun vaders hun hadden verteld.
Nu was hij in levenden Ipve tot hen gekomen
om hen ter overwinning te voeren in den strijd
tegen de dwangmaatregelen van den blanken
overheerscher. Elke strijder trad naar voren om
met hem te drinken en de noblesse eischte van
hem, dat hij dien dronk beantwoordde.
Ze wachtte een oogenblik, schoof toen den
grendel weg en stapte de kamer uit. Een dron
ken koor begroette haar, toen ze in den kring
verscheen en een oogenblik kon ze niet verder,
als het ware verlamd door schrik en afgrijzen.
Zij en de blanke vrouw waren alleen te midden
van dit pak wolven. Indien ze zich op hen wier
pen, waar zouden ze hulp of redding kunnen
vinden?
zy probeerde te glimlachen en zocht beschei
den haar weg naar dien kant van den dans
vloer, waar Pulangga zat op de eereplaats, om
geven door verschillende oudere mannen. Een
reusachtige kruik rystwijn stond naast hem.
Het lioogroode gezicht en de luie spraak van
het opperhoofd toonden maar al te duideiyk dat
hij veel gedronken had, maar met een zucht van
verlichting bemerkte ze toch, dat de korte blik,
waarmee hij haar begroette helder en vast was.
Zijn geest was actief en het vruchtbare, snel
werkende verstand wachtte op de dingen, die
nu en in de naaste toekomst stonden te ge
beuren.
„Ha, Simuk," begroette hy haar, „kom by me
zitten en kijk eens naar de dansers."
„Nee, vader. Het zou een schande zyn, indien
ik alleen, als vrouw, by al die mannen bleef.
Ik ben moe. Staat ge me toe, dat ik ga slapen?"
„Hoe staat het met de blanke vrouw, dochter?
Is haar koorts reeds geweken?"
„Ja vader, maar ze is nog zwak en ziek. Ze
ligt nu te slapen."
Nog een veelbeteekende blik naar den ouden
man en ze wendde zich reeds van hem af en
zocht haar weg door de pretmakers. Wien ze
kende voegde ze enkele vriendelijke woorden toe
en gevat antwoordde ze op de complimenten der
stoutmoedigsten. Het was ondertusschen hoog
ste tijd geworden. Zoodra ze den grendel weer
voor de deur had geschoven, verdween de glim
lach van haar gezicht. Nu was ze een en al
ernst. Groote dingen wachtten op haar.
„Missy, missy, wordt wakker! Het is tijd om
op te staan!"
Er mocht geen minuut meer worden verspild
en Simuk wierp al de traditionele angsten en
by'geloovige gedachten, die het wakker maken
van een slapend mensch verboden, over boord.
Het was trouwens best mogelijk dat de geesten
van de blanken de slapende lichamen niet ver
lieten en nooit in de ruimte verkeerden. Wat
er ook gebeuren mocht, de missy moest gewekt
worden.
Stella lag in den zwaren, doffen slaap van een
volslagen vermoeidheid. Den heelen nacht na
haar aankomst in Tiang's huis had ze ineenge
hurkt in den hoek gezeten, waarin men haar
ruw had neergeworpen. Elk geluid in het groote,
lange huis had haar schrik aangejaagd. Haar
angst werd later nog vermeerderd door het
schreeuwen van dronken kerels, het wilde slaan
op de gongs en het gecadenseerd zingen tijdens
de dansen. De wilde uitrusting van haar roovers,
die er in hun prachtigen strijddos huivering
wekkend dreigend en grootsch uitzagen, hun
onbeschaafde wijze van spreken, waarvan ze
trouwens zoo weinig begreep, de snelle tocht
door de jungle, de verlammende tropische
hitte, waren één lange verschrikking voor haar
geweest, maar het telkens veranderend tooneel,
de eeuwig opduikende en vervliedende hoop,
dat er een wonder gebeuren zou, waardoor ze
zou worden bevrijd, hadden haar ineenstorten
den moed telkens opnieuw gestut. Toen echter
de ruwe deur achter haar werd dicht geslagen,
en ze besefte, dat ze nu geheel alleen was te
midden van een troep woestelingen, neep iets,
wat ze nog niet geheel verklaren kon, haar de
keel dicht. Aanvankelijk was het vooral een
gevoel van algeheele verlatenheid. Later kwam
er een bijzondere leegte bij, door het afwezig
zyn van haar bekenden, van haar moeder, en
van Jim en.,.. Hoe zou ze ooit den slaap heb-.
ben kunnen vatten, nu elk oogenblik dood of
kwelling voor haar kon beteekenen? Eenmaal
had men de bamboevezels, waarmee de deur
was dichtgebonden losgemaakt. In een groot
palmblad had iemand een klomp gekookte ryst
op den vloer geworpen. Ze had het uitgekreten
van schrik. Toen had ze al haar wil geconcen
treerd. Gespannen had ze de komende kwellin
gen afgewacht. De deur viel eindeiyk weer met
een smak dicht en ze wist, dat ze voorloopig
weer met rust zou worden gelaten. Heel den
donkeren nacht had ze daar gezeten, styf van
vermoeidheid, rillend in haar doornatte kleeren.
Ook tijdens de grijze uren van de ochtend
schemering, in het heldere licht van de ochtend
zon, die door de spleten van den houten wand
naar binnen drong, en het kleine vertrek wat
goud- en zilverglans had gegeven, had ze strak
de oogen gevestigd gehouden op de deur, altyd
wachtend, loerend
Ze had opmerkzaam geluisterd naar de han
dige en kalme bewegingen, die later op den
dag den strik kwamen los maken. Ze had de deur
langzaam zien opengaan. Haar denkvermogen
scheen door al de doorgestane angsten en ont
beringen zoo afgestompt, dat ze niet meer kon
vreezen. Ze was bijna gaan hopen, dat dit uur
haar einde zou brengen. Beter dood, beter alles
wat er voor vreeselijks op de wereld viel te
bekennen, dan dit doodeiyke, beklemmende af
wachten.
(Wordt vervolgd.)