Een biografie van de Oude Kerk te Amsterdam DE GEBROEDERS „GOOCHEM" Pi <Ketmfiaal dan dag De weg naar en met Christus ropenlief de Beeld van grootheid vóór de Gouden Eeuw MAANDAG 15 JANUARI 1940 H w De Oude Kerk te Amsterdam vormt als geen ander gebouw in ons land een typische uiting van N ederlandschen territorialen stijl. Afbeelding in Dapper's werk over Amsterdam (1663) VROUWELIJKE JEUGDBEWE GING VOOR KATH. ACTIE Binnenvaart Noordzee kanaal nog gestremd „Leergang voor de Bijbelsche Geschiedenis" door fr. M. Bellarntinus en L. J. Welling, met medewerking van Dr. B. Alfrink, Prof. in de Exegese aan het Groot' Seminarie „Rijsenhurg". Uitgave: St. Gregoriushuis y, te Utrecht. JOS. detont. Door Charles Bruce Ieder zoekt zijn weg in het leven en er zijn er die wonderlijke paden gaan. Zoo ken ik dr. Amoldus Noach, wel zwierig en toch precieus in zijn lichten gang door het goede Amsterdam, bij zijn werk en op den heel merkwaardigen weg, die in zijn leven ligt gebaand langs lou ter mooie en bijna steeds interessante dingen, een weg, die nochtans met duizend bochten vaak tegen steile hellingen voert, zelden effen en meestal doornig, alvorens zich de weidsche perspectieven openen, de schoone panorama's ontrollen, waarheen hij is gericht. Wanneer thans zijn boek „De Oude Kerk te Amsterdam. Biografie van een gebouw" hier voor mij ligt, een lijvig werk van bijna 300 bladzijden, dan kan ■ik daar niet over schrijven zonder dat ik dr. Noach voor mijn geest zie, spiedend en vorschend met de wetenschap, die hij zich in moeizame studie verwierf, zoo goed als een scherpe intuïtie hem juist het oog doet houden op gegevens en verschijnselen, die ge rangschikt, in hun samenhang herkend en ge combineerd, tot verrassende conclusies leiden. Ik zie zijn weg, die voert door bibliotheken en archieven, zoekend, tastend, speurend, in grauwe folianten, kreukend perkament, stoffige nesten, waar vaak al door velen vóór hem is gezocht, maar wellicht toch voor zijn scherpen geest een kostelijke vondst verborgen bleef. Ik zie hem ook, zooals hij zijn object zelf na dert, de doode materie, welker leven in lang te ruggeweken dagen, in nevelig weggeëbde tijden hij wil kennen, doorgronden en reconstrueeren, uitgaande van de zeer juiste overweging, dat voor de geschiedenisstudie van een gebouw geen betrouwbaarder bron is dan het gebouw zelf, dat de steenen en hun taal minder dub belzinnig zijn dan vaak de documenten. En eindelijk in het studeervertrek, waar het ver zamelde materiaal verder moet worden ge schift, verwerkt, gecontroleerd en vergeleken tot eindelijk na dagen en maanden, jaren mis schien van taaien arbeid het boek er ligt en voor den geïnteresseerden leek, die er in bla dert, dingen betoogt, die heel erg simpel en vanzelfsprekend schijnen, zooals zij daar zijn neergeschreven, maar die voor de wetenschap een belangrijke verrijking beteekenen, vrucht van ernstige studie en naarstig onderzoek. ,De biografie van een gebouw" noemt dr. Noach zijn boek over de Oude Kerk. In zijn inleiding wijst hij er op, hoe het middeleeuwsche en zestiende eeuwsche Amsterdam slechts in enkele kerken en schaarsche fragmenten be waard zijn gebleven. Aan het vroege karakter van de stad herinnert voorts de aanleg der straten binnen de burgwallen. Overigens ziet men niets dan den smaak en kunstzin der 17e eeuw en betreurt men het, dat de vereeniging „Hendrick de Keyser" bij Hendrick de Keyser zelf en zijn tijdgenooten niet bekend was. Want Amsterdam is niet alleen de snelge- groeide stad der 17de eeuw. Het is bovenal de stad van de Boelensen en de Eggertsen; van hen, die in Middeleeuwsche felheid en Neder- duitsche geslotenheid den grondslag legden tot den roem, waarvan in later tijd de vruchten rijp zouden worden. Het is daarom de bedoeling van den schrijver in dit boek den geest van hen op te roepen, die vóór de Gouden Eeuw de ziel van Holland vormden en als de bouwers mogen gelden van de grootheid, die men bij uitstek aan de 17de eeuw pleegt toe te schrijven. Het beeld dier grootheid heeft de schrijver willen samenvatten in de geschiedenis van één gebouw; maar een gebouw, welks lot zoo nauw verbonden is met het lot van de stad, dat men hier Amsterdam inderdaad kan zien „a travers un monument". De Oude Kerk, kunsthistorisch een van de belangrijkste gebouwen van Am sterdam, geeft op vele punten van de geschie denis der stad zelf nieuw inzicht. En zoo heeft dus deze studie een tweeledige strekking ge kregen: de geschiedenis van een kunstwerk en de geschiedenis van een stad. Dr. Noach heeft zijn boek in drie hoofdstuk ken ingedeeld. Een stuk Amsterdamsche ge schiedenis Het materiaal tot de geschiedenis der Oude Kerk Een geschiedenis der Oude Kerk, terwijl hij een slotwoord wijdt aan de toekomst van het gebouw. Dc bedoeling daar bij kan aldus worden gezien: de lectuur van het eerste en derde hoofdstuk, rustig en prettig geschreven historie van de kerk en dezelver aankleve, zal de belangstelling van den lezer sterker doen uitgaan naar het tweede hoofd stuk, dat de wetenschappelijke verantwoording geeft. Al bladerende en al lezende zal de leek ertoe worden gebracht zich te verdiepen in het tot stand komen van zoo'n wetenschappelijk werk, de studie die noodig was, het speuren, pluizen en schiften, alvorens zoo'n enkele be wering kon worden neergeschreven. Het gaat hem ook interesseeren wat nu wel de gedachten- kronkels zijn van zoo'n kunsthistoricus en of hij ze volgen kan. In het eerste hoofdstuk laat dr. Noach dan de Oude Kerk zien in haar historische en geo grafische verbondenheid met de stad, hoe zij zich gedraagt in het stadsplan en in het stads leven, telkens de kerk als achtergrond stéllend van de stad, de stad als achtergrond van de kerk als schakel tusschen Amsterdam en het Centraal Gezag, haar groeiende beteekenis waarbij de schrijver den invloed van het Mira kel van Amsterdam als sterk stimuleerend aanwezig acht, echter méér voor den bloei van het kerkelijk leven dan als factor van zoo groote beteekenis van de economische opleving der veste den vromen wedijver, die ontstaat, wanneer ook de Nieuwe Kerk is gebouwd, tus schen de beide Amsterdamsche parochies ter Oude en Nieuwe Zijde, den bloeitijd der kunst, juist wanneer de financieele positie der stad en haar poorters benard is, den beeldenstorm de schrijver wijst precies den weg, dien de plun derende benden door het kerkgebouw namen, wat zij vernielden en waarom het meeste ge spaard bleef, ofschoon toch het grootste dee. verdwenen is, waarschijnlijk door gebrek aan piëteit. En eindelijk de rol van de Oude Kerk bij de contra-Reformatie. In het tweede hoofdstuk geeft dr. Noach een zeer nauwkeurige beschrijving van net kerkgebouw, zooals deze nog nooit werd gege ven. Hij merkt hierbij o.m. op, dat zij, die in een gebouw bovenal eenheid van stijl zoeken, de Oude Kerk als kunstwerk zeker niet zullen hoogschatten. Eenheid van stijl vindt men hier allerminst. Maar het is juist de worsteling tusschen de ruimte-ideeën, die dit gebouw zulk een groote waarde verleent. Het is een docu ment of als men wil een staalkaart van de ge schiedenis der Nederlandsche bouwkunst Eén element is er, dat alle stylistische tegenstellin gen gelijkelijk beheerscht; de eischen, die de bodem aan het optrekken van een groot ge bouw in het laagste deel der Nederlanden stelt; materieele eischen, die de Noord-Neder- landsche architectuur in het algemeen zulk een eigen en oorspronkelijk karakter hebben ver leend. In het laagste deel der Lage Landen draagt de bodem zijn lasten niet, maar ver draagt ze ten hoogste. In onzen tijd iaat een geraffineerde techniek echter toe, dat men hier zwaardere gebouwen neerzet dan in de eeuwen, waarin de Oude Kerk haar definitie ven vorm kreeg. De bouwers van dit werk nad- den er voor te zorgen, dat zij geen steen méér metselden dan de bodem toeliet. Er ontstond een eigen stijl, een stijl, niet gebonden aan de periode, maar aan het karakter van een land streek. Weinig landen bezitten zulk een in let terlijken zin „Bodenstandige" architectuur als Nederland; in weinig landen is het bouwen zoo eng verbonden met de eischen, die de bodem stelt. En van dien Nederlandschen territorialen stijl vormen weinig gebouwen zulk een typische uiting als de Oude Kerk. Vervolgens behandelt dr. Noach het mate riaal tot de geschiedenis der kerk: de bestaande afbeeldingen, de archiefstukken, de litteratuur. Bij dezen speurtocht doet de schrijver menige belangwekkende vondst, zooals het oudste vol ledige Gildeboek, het van 1508—1537 ononder broken doorloopend Rekenboek van de Ham burger Broederschap te Amsterdam, welke de eigen kapel in de Oude Kerk bezat. Al het materiaal, dat de schrijver elders bijeen heeft gebracht, vormt een bonte verzameling, te bont dan dat zij als aaneengeschakeld ge schiedenisverhaal zou kunnen gelden. Daarom stelt dr. Noach in zijn derde hoofd stuk uit de beschrijving der kerk zelf, uit de détails van de afbeeldingen, uit brieven, reke ningen en verdere archiefstukken een aan eengeschakeld verloop der geschiedenis van het kerkgebouw samen. Hij geeft daarbij de ont wikkeling weer van de gedachten en plannen, welke den bouwers voor den geest hebben ge zweefd, plannen door generaties vastgehouden, maar waardoor afwijkingen en onregelmatig heden onvermijdelijk waren. Zeer belangwek kend is de reconstructie, welke de schrijver op zuiver wetenschappelijke gronden geeft van het leven in de Oude Kerk gedurende haar hoogsten bloei. In zijn slotwoord geeft de schrijver en hij is hiertoe als wellicht geen ander bevoegd richtlijnen aan, volgens welke de restauratie van het bouwwerk, welke, zooals men weet, dringend noodzakelijk is, zich zou moeten vol trekken. Immers, het restaureeren van een oud gebouw is niet het reconstrueeren van een fossiel, noch het balsemen van een geliefde doode, maar het wekken van een schoone slaapster. Dr. Noach brengt de elementen naar voren, waardoor de oude Kerk opnieuw een levende functie in de bouwkunst van Amster dam kan vervullen, rekening houdend met de bestemming van het gebouw, vooral ook met het feit,, dat deze kerk helaas niet meer tot zijn oorspronkelijke taak als parochiekerk zal worden geroepen. Dr. Noach's boek heeft natuurlijk allereerst voor de wetenschap beteekenis, niet het minst ook als bijdrage tot de architectuurgeschiedenis van Nederland, welke als tak van wetenschap nog in een eerste stadium verkeert. Maar daar naast verdient het de belangstelling van den ontwikkelden leek, van den Amsterdammer in het bijzonder. En deze belangstelling zal door de lectuur van dit boek niet weinig worden ge stimuleerd, want dr. Noach's schrijftrant, frisch en geestig, enthousiast, maar met een geestdrift, neremd door de verantwoordelijkheid van zijn wetenschap, boeit den lezer van bladzij tot bladzij. Voor ons Katholieken, tenslotte, bezit net boek een bijzondere aantrekkelijkheid, omdat het ons de Oude Kerk voor oogen stelt in de volle beteekenis, die zij eens voor het katholie ke Amsterdam heeft gehad en die ons toch al tijd nog in dit in velerlei opzicht ontluisterd gebouw méér doet zien dan een kostbaar Am- sterdamsch monument alleen, dat voor nu en morgen behouden moet worden. F. TH. Dr, Arnoldus Noach: De Oude Kerk te Amsterdam. Biografie van een gebouw. N.V. Noord-Holl. Uitgevers-Maatschappij, Am sterdam. Als inzet voor het jaar 1940 organiseerde het hoofdbestuur van de Vrouwelijke Jeugdbeweging voor Katholieke Actie „18-Karaatsdagen" voor de leidsters van de verschillende groepeeringen, n.f. te Hoorn, Haarlem, Rotterdam. Amster dam en Den Haag. Op Zondag 14 Januari werd deze dag voor Haarlem en omstreken gehouden in hotel Brink - mann. Op een enkele uitzondering na, waren alle afdeelingen voltallig opgekomen. Verschillende Assistentes Ecclesiastici hadden eveneens aam de uitnoodiging gehoor gegeven en woonden den „18-Karaatsdag" bij. Prof, A. M. A. Vollaerts, directeur van de Vrouwelijke Jeugdbeweging voor Katholieke Actie, behandelde op duidelijke en concrete wijze, wat onder „18-Karaats" moet worden ver staan. Het moet beteekenen: in alle situaties waarin we verkeeren echt en eerlijk, royaal en consequent katholiek te durven zijn. Met pak kende voorbeelden uit den eersten Christentijd en de ontwikkeling van de katholieke vrijheid in Nederland, schilderde spr., hoe deze presta ties zijn bereikt door 18-karaats katholieken. De daad is nu aan ons, om evenals zij hebben ge daan, te denken ente doen, er alles voor over te hebben en gul en blij de offers te bren gen van tijd, geld én moeite, om met elkaar een nieuwe wereld te helpen bouwen. Het speciaal voor dezen dag gemaakte „18- Karaatslied" werd ingestudeerd; het refrein: Ons devies is: alles gaat,, Kwaliteit: 18-Karaats. En ons tempo: kwiek en nooit te laat. legde wel héél concreet vast, wat er op dezen dag aan toekomstplannen moest rijpen. Na de gemeenschappelijke lunch behandelde een Vrouwe van Nazareth vooral de practische zijde van het „18-Karaats-zijn". Grepen uit de practijk onderstreepten en illustreerden het on derwerp en gaven een helder inzicht in wat het eerste aangepakt moet worden. Het bleek voor- ai. dat het durven eischen stellen een der meest doeltreffende opvoedingsmiddelen is, die een leidster noodig heeft voor de vorming van haar leden. Enkele leidsters kwamen daarna met een serie geestige teekeningen en toepasselijke rijmen ten tooneele! Humoristisch en raak werd aan de aanwezi gen gevraagd, of de uitgevoerde feiten het pre- dicaat „18-Karaats" konden ontvangen. Geani meerd en spontaan gaven de aanwezigen ant woord op de gestelde vragen. Te 5 uur werd de 18-Karaatsdag gesloten Te voren hield een Vrouwe van Nazareth nog een speech over het 18-Karaats-zijn. Dit werd nu vooral belicht vanuit het gezichtspunt: 18- Karaats is een mentaliteit en wel de mentaliteit, die Christus bracht, de mentaliteit van je te ge ven en aan je zelf en anderen eischen te durven stellen. Enkele practische punten werden afge sproken. Tot slot sprak plebaan F. Filbry, com missaris van het district Haarlem, nog een hartelijk woord en onderstreepte heel bijzonder de groote leidende gedachte van dezen dag. Honderden binnenvaartuigen, die van het zeer belangrijke en druk bevaren Noordzeekanaal ge bruik plegen te maken, zijn door de hevige vorst periode tot werkeloosheid gedoemd. Talrijke binnenschippers liggen al 10—12 da gen stil daar hun schip ofwel vastgevroren zit, ofwel omdat het onmogelijk is tegen de 1015 c.M. dikke ijsschotsen op te tornen, zonder daarbij het gevaar te loopen, dat het schip lek slaat met alle gevolgen van dien. Wel doorkruist de ijsbreker „Ijsbeer" van de Vereeniging voor Algemeene Scheepvaartbelan- gen de vaargeul, doch de enorme vlakten drijf- js, waarvan vele schotsen nog respectabele af metingen hebben, vormen voor de binnenvaart een onoverkomelijke hindernis. Is het daarom dan ook niet te verwonderen, dat duizenden binnenschippers in den lande en tienduizenden neringdoenden, die direct of in direct bij de binnenvaart betrokken zijn, reik halzend uitzien naar een spoedigen en krachtigen dooi? En inderdaad schijnt hun wensch nu in ver vulling te gaan, nu de dooi is ingetreden. Ten einde het Noordzeekanaal zoo snel moge lijk te ontlasten van de enorme massa's drijfjjs, hebben de havenautoriteiten van IJmuiden en Schellingwoude besloten regelmatig beide sluizen open te zetten. Hierdoor stroomt het water de Oranjesluizen binnen en stuwt het drijfijs in het kanaal naar IJmuiden. Duizenden ijsschotsen wórden in een enkel uur via de IJmuider sluizen in de Noordzee geloosd. Men verwacht dat het nog wel enkele dagen zal duren voor het Noordzeekanaal en zijkanalen voor de binnenvaart weer bevaarbaar zullen zijn. 'V, Ongeduldig stond Jacob Burkens den brieven besteller op te wachten. Al bijna 3 maanden ge leden had hij z'n roman naar den uitgever Wi- selius gezonden en nog geen antwoord daarop ontvangen. Maar de post ging al weer voorbij; ze had niets voor hem. ,,'t Is ellendig," zuchtte de jonge schrijver, „want dat wachten kan ik niet langer uit houden." Jacob stevende dus naar den uitgever, die hem vriendelijk ontving en vroeg: „Dus, u is de schrijver van „De „Ontloken Roos", zei Jacob vlug; ,ja, mijnheer, die ben ik." „Zoo, zoo, jaziet u, mijnheer Burkens," hernam Wiselius, terwijl hij met het kaartje van den auteur speelde, „tot heden ontbrak mij den tijd om uw manuscript te lezen, maar komt u morgen even aan, dan zal ik u mijn besluit mee- deelen." „Heel graag, mijnheer," zei Jacob verheugd, en met een buiging verliet hij 't kantoor. „Ook al iemand, die geen weelde gewend is," dacht mijnheer Wiselius. „Ik hoop, dat met z'n „Ontloken Roos" ook z'n geluk zal ontluiken." Toen hij echter het handschrift doorworsteid had, schudde hij het hoofd. Wél lag er een be lofte in voor de toekomst, maar er kleefden te veel fouten aan. Zóó kon hij 't niet uitgeven, 't Zou in elk geval geheel omgewerkt moeten worden en dan.... ja, dan had hij er misschien nóch een strop aan. 't Lezend publiek was tegen woordig zoo veeleischend. Den volgenden dag deelde hij dit aan den schrijver van „De Ontloken Roos" mede. Deze staarde hem wanhopig aan. „Hethet zalzal dus niet gaan?" vroeg hij, met tranen in z'n stem. „U hebt talent, jonge man, u hebt wat tc vertellen, maar er worden hooger eischen aan een uitgaaf gesteld, 't Spijt me voor u, dat ik 't niet kan aannemen," en mijnheer Wiselius gaf het handschrift aan den auteur terug. Deze stamelde een woord van dank voor de genomen moeite en ging moedeloos, met loome schreden, de straat op. Wiselius keek hem mede lijdend na. Hij had in z'n jongen tijd ook ro mans geschreven en dacht terug aan den dag, waarop ook zijn eerste manuscript was afge keurd. Ofschoon 't honorarium bij hem geen rol speelde, daar hij welgesteld was, waren er toch weken voorbij gegaan, vóór hij over z'n teleur stelling was heengekomen. In 't geval Burkens echter scheen ook de nood aan den man te zijn. Hij zag er hongerig en sjofel uit. Misschien had hij wel vrouw en kinderen, die gebrek leden en had hij daarom al z'n hoop op z'n „Ontloken Roos" gesteld. „Als ik 't toch eens probeerde," peinsde hij. „Nu laat ik m'n hart weer spreken, alsof ik nog niet dikwijls genoeg de dupe van m'n goedheid ben geweest." Al nadenkend had mijnheer Wiselius z'n jas aangetrokken en was daarna Burkens gevolgd, die met wankele schreden en diep moedeloos langs de gracht liep. Lieve hemel, dacht de uit gever, als hij zich eens in t water wierp! Hoofdschuddend en ongezien liep hij achter den jongen man. „Hij moet door deze ontgoocheling wel geheel van streek zijn," dacht hij. Nu begon hij harder te loopen om Jacob Bur kens in te halen, maar deze begon vlugger door te stappen, liep straat in, straat uit, totdat hij eindelijk een huis binnentrad, waarin hij scheen te wonen. Wiselius schelde aan en vroeg aan den con cierge of daar mijnheer Burkens woonde. „Vier hoog, nummer 7," luidde het antwoord. „Hij is zooeven thuis gekomen en naar z'n ka mer gegaan." De uitgever besteeg de donkere, uitgesleten trappen en opende de deur, door den concierge aangewezen. Jacob scheen dit niet te hooren. Hij zat bij de tafel te snikken, het hoofd gesteund op z'n armen. Wiselius zag direct, dat er in 't kamertje groote armoe heerschte. De wanhoop van den r\ - .7 7 jongen auteur en JJC OYltlOiZGll diens blijkbare nooddruft ont- roos roerden hem. Hij was besloten hem te steunen, legde de hand op Jacobs schouder en zei: „Ik kom eens met je praten, Burkens." De schrijver van de „Ontloken Roos" sprong verschrikt op en keek z'n bezoeker verbaasd aan. „Hoeveel had je gedacht voor je manuscript te ontvangen?" vroeg Wiselius. „Ik.... ik weet het niet. Ik't is m'n eer ste." Toen kwam er een hoopvolle glans in z'n oogen. „Zouzou u 't dandan toch wil len uitgeven?" „Ik zal dit doen, om je te bemoedigen. Hier heb je 150 gulden „150 gulden!" juichte Jacob en nam het geld aan. „Wat een geluk voor mij! Ik dank u, ik dank u zeer, mijnheer Wiselius. Wat zal Ria blij zijn!" „Ria? Dat is zeker uw vrouw?" vroeg de uit gever, die in de vreugde van Jacob deelde. „Zij is m'n meisje en aan u is het te danken, dat zij dit nu ook blijft." „Aan mij?" „Ja, mijnheer. Zij wil absoluut, dat ik een duren bontmantel voor haar koop en door dit geld ben ik daartoe nu in staat; anders had zij onze verloving verbroken." Minachtend keerde mijnheer Wiselius Jacob Burkens den rug: toe en verliet het kamertje; de deur viel met 'een slag toe. „Mijnheer, mijnheer Wiselius!" riep Jacob hem achterna, „het manuscript!" „Geef de „Ontloken Roos" maar aan je meis je," beet de uitgever hem beschaamd en woe dend toe, omdat hij zich weer door z'n goede hart had laten overrompelen. „Gaan jullie maar zoolang buiten tot ik je roep," zei de Kapper en de broers gingen naar buiten, waar ze in de hal, zoolang gingen zitten. Daar k.wam Grietje van den kruideniers winkel binnen. „Dag Griet," zei Fit. „Wat moet jij voorstellen?" „Ada van Holland," zei Griet. „Wacht, dan zal ik even repeteeren hoe ik mij gedragen moet, zei Pat. Hij maakte een diepe buiging en zei met zware stem: „Edele jonkvrouwe, laat ik U naar boven begeleiden." Het besef, dat het overschatten van de ken nis, of, wat het godsdienstonderricht betreft, het overschatten van de „leer", noodzakelijk leiden moest tot verwaarloozing van de eigenlijke „vorming", heeft vooral op het terrein van de godsdienstig-zedelijke opvoeding de urgentie van een vernieuwing in onderwijs en onderwijs methoden, gelijk die in België reeds practised aan de orde gesteld is, op den voorgrond ge bracht. Het allereerste waaraan men behoefte gevoelde was: een uitgewerkt plan van gods dienstig zedelijke opvoeding voor alle leerjaren, waarin dan verschillende onderdeelen (kathe- chismus, liturgie, bijbelsche geschiedenis etc.) in een gesloten verband en als eenheid nader staan aangegeven en gepreciseerd. Pogingen om daartoe te geraken zijn inmiddels reeds onder nomen in het Bisdom Breda en in het Dekenaat Hoorn en wel respectievelijk door de katholieke onderwijzers van den Bredaschen Bond van het K.O.V. en door den Hoogeerwaarden heer J. C. v. d. Wiel, Deken van Hoorn. Beide plannen wor den momenteel aan de practijk getoetst, doch intusschen wordt ook door anderen hard ge werkt aan de verwezenlijking der nieuwe in zichten en zoo komen nu fr. M. Bellarminus en L. J. Welling met den bij uitstek schriftuurlijken tekst: „Ik ben de Weg" tot titel en hoofdge dachte een leergang voor de Bijbelsche Geschie denis presenteeren, die als uitgewerkte practi sche toepassing der nieuwe inzichten op de me thodiek van het onderwijs in de gewijde -geschie denis een daad van beteekenis mag worden ge noemd. Immers voor zoover wy aan de hand van het reeds verschenen materiaal, n.l. dat der eerste 3 leerjaren, kunnen beoordeelen, hebben schrij vers zich niet alleen op het standpunt geplaatst, dat de Bijbelsche Geschiedenis moet onderwe zen worden met behulp van alle mogelijke we tenschappelijke gegevens, zoodat óók omtrent godsdienst, beschaving, politiek, handelsgeest, akkerbouw, veeteelt, folklore, gebruiksvoorwer pen etc. der betrokken volkeren datgene, wat voor den kinderlijken geest bevattelijk is, moet worden benut om het bijbrengen van de voor een Christen noodzakelijke en nuttige kennis zoo belangwekkend en bevruchtend mogelijk te doen zijn, maar óók en vóór alles hebben ze zich er op toegelegd de leerlingen actief werk zaam te doen zy'n en zich het bijbelsch gebeu ren op persoonlijke wijze toe te eigenen ter hun ner godsdienstige en zedelpke vorming. De handleidingen bevatten dan ook een schat van teekeningen, dramatiseerstof, liedjes etc. waar mede de leerlingen zich hoogst zelfwerkzaam in het te behandelen onderwerp moeten inleven- Hoofdgedachte van de methode is daarbij» zonder de practijk van een moraliseerende» preekerige, behandeling, de leerlingen met den leerkracht te doen opgaan in de bovennatuur lijke ideeënwereld, in de ruime sferen van de groote bevrijdende katholieke gedachten, zoo dat steeds weer de leerlingen wat hun persoon lijk zieleleven betreft in de behandeling be trokken moeten worden, opdat de idee, dat het Oude Testament ons den weg naar Christus heeft doen zien en beleven, en het Nieuwe Tes tament ons in staat stelt dien goeden weg met Christus te gaan, diep in de harten der kinderen gegrift komt te staan als vergroeid met het le ven van allen dag. De aanvullende beschouwing en aanwijzing voor godsdienstig-zedelijke vor ming is dan ook geen geforceerd brengen van Christus in het kinderleven, maar het wekken en ontwikkelen van het motief om godsdien- stig-zedelijk te denken en te doen, het kweeken dus van liefde tot God, vrees voor God, plichts besef etc. etc. Vandaar ook, dat waar dit mo gelijk is een gebedselement aan de les wordt toegevoegd als onmiddellijke practische bele ving, een gebed waarin niet buiten het kind staande kenniselementen worden vervat, maar direct het kind zelf rakende zaken. B.v. na d« les over den storm op het meer van Genesareth wordt gebeden: „Goede Jezus, U woont in mil- Daar wil ik goed aan denken." Waarmee d® kinderen dus uitzeggen, dat zij niet als de Apos telen zullen vergeten, dat Jezus altijd bij hen is* De boekjes met bijbelsche geschiedenislessen bestemd voor de kinderen zijn dan ook geen leerleesboeken meer in dien zin, dat de les fiaaruit „geleerd" moet worden, want datgen® wat ter noodzakelijke memoriseering dienen moet, moeten de leerlingen in hun „werkboek jes" zelf samenstellen. In die werkboekjes zijn daartoe wel enkele typografische hulpmiddelen aangebracht, doch zij dienen om 't kind in staat te stellen zich persoonlijk te uiten. 35 Het bleeke gezicht, dat even doorvloeid was van een lichtbruin door een kort verbiyf in de tropen, stak als een scherp gesneden camee af tegen den donkeren wand die zwart gebrand was van den rook. De eerste oogenblikken was Simuk geheel bevangen door het vreemde aan deze voor haar onbekende soort vrouwen, met de vreemde uitdrukking van het gezicht, den typischen blik in de oogen, en de zoo verschillende huidskleur. Maar naarmate de tijd vorderde begon ze ongemerkt aan een ruwe poging om die trekken te ontleden. „Dat is dus," dacht ze ..het type van een mooie blanke vrouw. Dat is het ideaal van den blanken man." Toen haalde ze uit haar gordel met een plotseling gebaar een van die bonte platte doosjes te voorschijn, die de trots zijn van den onbe dorven Bomeoschen inboorling, man of vrouw. Met een vluchtigen blik op Stella's gezicht be studeerde ze in het spiegeltje, dat aan den binnenkant was bevestigd, haar eigen bruin ge zicht. Toen zocht ze naar de punten van ver schil. Iedereen vond. dat ze er vriendelijk, zelfs knap uitzag, maar met de vlugge intuïtie van haar sekse, constateerde ze stuk voor stuk de punten waarin ze van het ideaal van den blanke verschilde. Haar gladde zwarte haar, haar scheeve amandelvormige oogen, de bruine gladde huid, de eenigszins stulpende lippen en de tamelijk breede en afgeplatte neus. „Ach ja," riep ze wat spijtig uit, terwijl ze het deksel van het doosje weer dicht klapte en dit in een der plooien van haar sarong ver borg: „Blank met blank en bruin met bruin. Zoo is het nu eenmaal. Een ongeschreven wet." Een oogenblik bleef ze met deze gedachte bezig. Toen rekte ze zich eens uit. Het werd hoog tijd. Ze moest nu naar haar vader en hem waarschuwen, dat de groote onderneming kon worden beproefd. In het verbreede middenstuk van het huis, dat slechts door een dunnen bam boewand van dit vertrek was gescheiden, kon ze de schorre kreten hooren van de pretmakers, die zich te goed deden aan de kruiken vol rijst wijn. Het korte roffelen op de gong duidde er op, dat de dans spoedig zou beginnen. Die kans moesten ze waar nemen. Het oogenblik, dat de jonge krijgers, verhit door den drank, den vloer zouden doen dreunen van den maatslag hunner voeten, en in de opwinding van hun ritueele springerij al het andere zouden ver geten. Van tijd tot tijd hoorde ze boven het brommen der gongs uit de krachtige stem van haar vader. Den heelen dag had hij zijn rol uitstekend ge speeld. Hq was er dan ook door allerlei kleinig heden, die echter van veel doorzicht getuigden, in geslaagd de leiding volkomen in handen te nemen. Nu zat hy in volle glorie op de eere- plaats der feestvierders. Van vroeger wist ze nog dat haar vader best mee kon doen. Hy scheen heel wat meer te kunnen verdragen dan al zyn tafelgenooten en steeds hield hy nog moedig stand, als zijn broeders stuk voor stuk de kluts kwijt raakten. Maar dat dateerde uit den tijd, dat hy nog in de volle fleur van zyn leven was geweest. Toen hadden noch de wijn, noch de zwaTe walm van de tapei eenigen vat op hem. Ze vroeg zich met een beetje angst af, hoe lang hij het nu nog vol zou houden. Hy, het opperhoofd, de vader van den stam, weer teruggekeerd tot zijn volk, weer een met hen. Velen hadden hem alleen maar gekend als een naam, een mythe, den held in talrijke legenden, die hun vaders hun hadden verteld. Nu was hij in levenden Ipve tot hen gekomen om hen ter overwinning te voeren in den strijd tegen de dwangmaatregelen van den blanken overheerscher. Elke strijder trad naar voren om met hem te drinken en de noblesse eischte van hem, dat hij dien dronk beantwoordde. Ze wachtte een oogenblik, schoof toen den grendel weg en stapte de kamer uit. Een dron ken koor begroette haar, toen ze in den kring verscheen en een oogenblik kon ze niet verder, als het ware verlamd door schrik en afgrijzen. Zij en de blanke vrouw waren alleen te midden van dit pak wolven. Indien ze zich op hen wier pen, waar zouden ze hulp of redding kunnen vinden? zy probeerde te glimlachen en zocht beschei den haar weg naar dien kant van den dans vloer, waar Pulangga zat op de eereplaats, om geven door verschillende oudere mannen. Een reusachtige kruik rystwijn stond naast hem. Het lioogroode gezicht en de luie spraak van het opperhoofd toonden maar al te duideiyk dat hij veel gedronken had, maar met een zucht van verlichting bemerkte ze toch, dat de korte blik, waarmee hij haar begroette helder en vast was. Zijn geest was actief en het vruchtbare, snel werkende verstand wachtte op de dingen, die nu en in de naaste toekomst stonden te ge beuren. „Ha, Simuk," begroette hy haar, „kom by me zitten en kijk eens naar de dansers." „Nee, vader. Het zou een schande zyn, indien ik alleen, als vrouw, by al die mannen bleef. Ik ben moe. Staat ge me toe, dat ik ga slapen?" „Hoe staat het met de blanke vrouw, dochter? Is haar koorts reeds geweken?" „Ja vader, maar ze is nog zwak en ziek. Ze ligt nu te slapen." Nog een veelbeteekende blik naar den ouden man en ze wendde zich reeds van hem af en zocht haar weg door de pretmakers. Wien ze kende voegde ze enkele vriendelijke woorden toe en gevat antwoordde ze op de complimenten der stoutmoedigsten. Het was ondertusschen hoog ste tijd geworden. Zoodra ze den grendel weer voor de deur had geschoven, verdween de glim lach van haar gezicht. Nu was ze een en al ernst. Groote dingen wachtten op haar. „Missy, missy, wordt wakker! Het is tijd om op te staan!" Er mocht geen minuut meer worden verspild en Simuk wierp al de traditionele angsten en by'geloovige gedachten, die het wakker maken van een slapend mensch verboden, over boord. Het was trouwens best mogelijk dat de geesten van de blanken de slapende lichamen niet ver lieten en nooit in de ruimte verkeerden. Wat er ook gebeuren mocht, de missy moest gewekt worden. Stella lag in den zwaren, doffen slaap van een volslagen vermoeidheid. Den heelen nacht na haar aankomst in Tiang's huis had ze ineenge hurkt in den hoek gezeten, waarin men haar ruw had neergeworpen. Elk geluid in het groote, lange huis had haar schrik aangejaagd. Haar angst werd later nog vermeerderd door het schreeuwen van dronken kerels, het wilde slaan op de gongs en het gecadenseerd zingen tijdens de dansen. De wilde uitrusting van haar roovers, die er in hun prachtigen strijddos huivering wekkend dreigend en grootsch uitzagen, hun onbeschaafde wijze van spreken, waarvan ze trouwens zoo weinig begreep, de snelle tocht door de jungle, de verlammende tropische hitte, waren één lange verschrikking voor haar geweest, maar het telkens veranderend tooneel, de eeuwig opduikende en vervliedende hoop, dat er een wonder gebeuren zou, waardoor ze zou worden bevrijd, hadden haar ineenstorten den moed telkens opnieuw gestut. Toen echter de ruwe deur achter haar werd dicht geslagen, en ze besefte, dat ze nu geheel alleen was te midden van een troep woestelingen, neep iets, wat ze nog niet geheel verklaren kon, haar de keel dicht. Aanvankelijk was het vooral een gevoel van algeheele verlatenheid. Later kwam er een bijzondere leegte bij, door het afwezig zyn van haar bekenden, van haar moeder, en van Jim en.,.. Hoe zou ze ooit den slaap heb-. ben kunnen vatten, nu elk oogenblik dood of kwelling voor haar kon beteekenen? Eenmaal had men de bamboevezels, waarmee de deur was dichtgebonden losgemaakt. In een groot palmblad had iemand een klomp gekookte ryst op den vloer geworpen. Ze had het uitgekreten van schrik. Toen had ze al haar wil geconcen treerd. Gespannen had ze de komende kwellin gen afgewacht. De deur viel eindeiyk weer met een smak dicht en ze wist, dat ze voorloopig weer met rust zou worden gelaten. Heel den donkeren nacht had ze daar gezeten, styf van vermoeidheid, rillend in haar doornatte kleeren. Ook tijdens de grijze uren van de ochtend schemering, in het heldere licht van de ochtend zon, die door de spleten van den houten wand naar binnen drong, en het kleine vertrek wat goud- en zilverglans had gegeven, had ze strak de oogen gevestigd gehouden op de deur, altyd wachtend, loerend Ze had opmerkzaam geluisterd naar de han dige en kalme bewegingen, die later op den dag den strik kwamen los maken. Ze had de deur langzaam zien opengaan. Haar denkvermogen scheen door al de doorgestane angsten en ont beringen zoo afgestompt, dat ze niet meer kon vreezen. Ze was bijna gaan hopen, dat dit uur haar einde zou brengen. Beter dood, beter alles wat er voor vreeselijks op de wereld viel te bekennen, dan dit doodeiyke, beklemmende af wachten. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1940 | | pagina 10