ANNAS
i
Een nieuwe inkomstenbron voor
's Rijks financiën
DE TORPEDEERING VAN DE „BURGERDIJK
Onderhoud met voorzitter
van de Rekenkamer
CHIRURG
in de
Kerkelijk leven
ZONDAG 18 FEBRUARI 1940
VAN WEEK TOT WEEK
^todel
toa;
i M
De 1e Officier van de „Burgerdijk": „U kun! geen enkele reden vinden."
De Commandant van den Onderzeeër: „Ik heb ook geen enkele reden noodig!'
NEDERLAND 1940 II
Beleening dei- stukken
Spreekuur directeur-generaal
der P.T.T.
Hel levensverhaal van een
R.K. redder der menschheid
Vluchten naar de
Wadden-eilanden
De „Vlieland" bereikt
Harlingen
Andijk—Stavoren per
auto
Het ijs in de Waal
P.T.T.-kantoor op de Jaarbeurs
Leefi zoo, gelijk gij van ons
(Paulus) geleerd hebi Uw
leven inie richien en God
welgevallig ie zijn, opdai gij
sieeds volmaakter wordi.
Epistel
Aan den dood ontsnapt
DIENEN KLEINE GEMEENTEN
SAMENGEVOEGD
Prae-adviezen in de Ned. Ver. voor
Gemeentebelangen behandeld
PATER ARN. WIJTENBURG
BEDIEND
De rol, die do oud-hoogepriester Annas ge
speeld heeft in de Lijdensgeschiedenis van Je
sus Christus, wordt door de Evangelisten niet
duidelijk aangeduid; alleen Sint Jan verhaalt,
dat de krijgsbende, die Jesus gevangen nam,
Scm eerst voerde naar de woning van Annas en
motiveert dit met de toevoeging: „want deze
Was de schoonvader van Caïphas, den hooge
priester van dat jaar." Wat er in het huis van
Annas gebeurde, weten wij slechts van Sint
dan. Voorts is ons uit de Handelingen van de
Apostelen bekend, dat deze Annas, te zamen
Piet Caïphas, Johannes, Alexander en allen,- die
tot de hoogepriesterlijke familie behoorden, een
gerechtelijk verhoor afnam aan de apostelen
Petrus en Johannes. Hieruit mogen wij aflei
den, dat Annas, na den dood van Jesus aan het
kruis, de ziel bleef van de vijandige beweging
der Joodsche kerkelijke autoriteiten tegen het
ontluikendChristendom.
Heeft Annas den Zaligmaker in verhoor ge-
homen voor het rechtsgeding voor den Hoo-
Ben Raad het Sanhedrin waarvan Caïphas
de voorzitter was? Het evangelie van Johannes
is in dit opzicht niet heel duidelijk. Weliswaar
spreekt het uitdrukkelijk van een verhoor, en
Vermeldt het daarna, dat Jesus door Annas
geboeid naar Caïphas werd gezonden, maar het
Verhaal van het verhoor bij Annas, zooals het
hier gegeven wordt, heeft aanleiding gegeven
tot allerhande vragen naar den aard der func
tie, die Annas hier waarnam. Verscheidene
Kerkvaders hebben zich met het vraagstuk om
trent het verhoor door Annas bezig gehouden
sn ook moderne Bijbelkundigen zoeken een op-
tossing, die meestal hierop neerkomt, dat ten
huize van Annas een „voor-verhoor" plaats
had, hetwelk tot de conclusie leidde, dat Jesus
Christus in de oogen van Annas een misdadiger
Was en derhalve geboeid moest worden en be-
Waakt om aldus voor den Hoogen Raad te ver
schijnen.
In moderne begrippen uitgedrukt kan men
het proces zoo beschouwen, dat Annas vèrge-
token moet worden met den rechter van in
structie, Caïphas daarentegen met den presi
dent van de rechtbank. Annas verhoorde Jesus
tius alléén of in tegenwoordigheid van enkele
gerechtsdienaren, Caïphas daarentegen voor de
Volle rechtbank, waar ook getuigen optraden
en Jesus zich wettelijk kon verdedigen, het
geen Hij weigerde. Tot Annas echter sprak Hij:
nik heb altijd in het openbaar gesproken. Waar
in verhoort gij Mij? Ondervraag degenen, die
Mij gehoord hebben."
Robert Hugh Benson wil, dat bij deze ver
dediging de volle nadruk valt op het woord:
»>Ik". Jesus zou dan bedoeld hebben: „Terwijl
gij, hoofd van de hoogepriesterlijke familie
Steeds in het geheim hebt gewroet en samen
gezworen, heb Ik altijd openlijk gepredikt wat
ik voorstond." Hiermede is Annas gekenschetst,
'ant de geschiedenis leert ons dezen man ken
en als een. konkèlaar bij uitstek.
In het religieuze leven van het toenmalige
Jerusalem was Annas een zeer vooraanstaande
en verantwoordelijke persoonlijkheid. Negen
faar achter elkaar had hij de hoogepriesterlijke
Waardigheid bekleed. Dit was een zeldzaam
tonge tijd, want al kon de hoogepriester her
kozen worden, na een of twee ambtsjaren werd
®ij gewoonlijk vervangen. Annas had een groot
gezin en na hem zijn vijf van zijn zonen hooge
priester geweest. Hierbij is niet inbegrepen zijn
Schoonzoon, de hoogepriester Caïphas, die dus
het zesde lid van zijn familie was, dat Annas
°Pvolgde. De oude man zorgde ervoor, dat de
Priesterlijke waardigheid in de familie bleef. Hij
Werd als het hoofd van de hoogepriesters-fami-
ke beschouwd, en al was hij reeds achttien jaar
geleden afgetreden, zijn opvolgers leden van
fle familie deden niets buiten hem om. De
Veronderstelling is meermalen uitgesproken, dat
aUe latere hoogepriesters maar ledepoppen wa-
Jen van den krachtigen en scherpzinnigen
Annas, die de touwtjes in handen hield en
toitelijk den gang van zaken beheerschte. Met
hem moest rekening worden gehouden en het
^'as dan ook doodgewoon, dat hij een beschul
digde, die voor den Hoogen Raad verschijnen
Moest, eerst zelf even in verhoor nam. Recht
hierop had hij geenszins, maar de oude man,
Me de rest van de familie als domkoppen be
schouwde, vond het veiliger, dat hij zich overal
ddrst mee bemoeide, ook al in verband met de
Politieke situatie en de verantwoordelijkheid
opzichte van den Romeinschen landvoogd.
Bat hij aldus in de rechten van den hooge-
totoster trad, zei hem niet veel. Hij was zelf
Oogepriester geweest en werd nog gaarne zoo
kchoemd. Tegen de waardigheid, die hij zelf
at' bekleed en die daarna door zijn jongens,
^hdelijk door zijn schoonzoon werd gedragen,
a8 hij zoo hoog niet op. Maar naar hem moes-
h zij wel opzien ^en ze hadden zijn zin te
"0(m, anders zouden ze ondervinden', dat de
"hde man machtig was in Jerusalem!
Annas w&s machtig. Wel had de Romeinsche
^hdvoogd Valerius Gratus, de voorganger van
°htius Pilatus hem als hoogepriester afgezet,
t eh het lang genoeg geduurd had en hij uit
Mcirzoif allerminst neiging vertoonde om te
trekken, maar hü was hierdoor niet in on-
Chade gevallen en de Romeinen ontzagen hem,
Pïeer, omdat hij schatrijk was. Bij de Joden
°Pd hij hoog in aanzien. Ze bewonderden zijn
*Ch!
Pat
°Q6en
,randerheid, zijn weidsche statiepracht, kort-
zijn succes in de wereld. Ze wisten wel,
6Pct
hij schipperde en de Romeinen naar de
keek, dat hij zijn macht handhaafde door
eien kort te houden en dat hij hiertoe het
van georganiseerden laster niet ver-
Pat
Pe
aadde, dat hij daarenboven gierig was en
hij met de zijnen provisies opstreek van
Wisselaars en de kooplieden in den tempel,
ar ze zagen telkens, dat hij alles gedaan wist
krijgen en dan beving hen de eerbied voor
^hPas.
Jesus betreft: Hij hield met Annas wei-
rekening. Hij verdreef de wisselaars uit den
^PrpeL Hij predikte Zijn leer en deed mirake-
j feitelijk kon dit Annas weinig schelen. Dat
°P de priesters en schriftgeleerden schold,
hor! 'lem onaangenaam, maar zoo iets was voor
^oid,
niet nieuw. Annas was wel meer uitge-
cn en toch ging alles goed. Hü zag in
Jesus een dweper. Hij vond het niet voornaam,
zichdaarmee te bemoeien.
Eerst toen Jesus populair werd, toen het volk
„Hosannah" zong en met palmtakken wuifde,
begon er voor Annas iets te gebeuren. Een dwe
per meer of minder in Jerusalem, dat was zijn
zaak niet. Maar een dweper, naar wien men
luisterde, kon wel eens gevaarlijk zijn.
In heel het rechtsgeding over Jesus wordt
men getroffen, door de oppervlakkigheid, waar
mede de rechters, nochtans geloovige Joden,
die den Messias verwachtten, zich afmaken van
de vraag naar de mogelijkheid, of Jesus wel
licht de Messias kon zijn. Voor hen stond van
te voren vast, dat dit niet kon. De man, die dit
had uitgemaakt, was Annas.
Hij verhoorde Jesus. Hij wilde wel eens we
ten, wat deze dweper leeraarde. Wij mogen
aannemen, dat hij dit tot dusver niet nauw
keurig onderzocht had. Hem was het genoeg,
dat Jesus succes scheen te hebben; nu wilde
hij ook weten, waarmee Jesus dit succes had.
Het antwoord was vernietigend voor den ver
antwoordelijken ouden man: „Vraag het maar
aan de menschen! Ik heb niets geheim gehou
den.. Iedereen weet er van (behalve gij klaar
blijkelijk, en gij moest het nu juist weten, want
gij hebt de samenzwering tegen Mij op touw
gezet)." Zoo moet men die woorden verstaan,
desnoods met den nadruk op de tegenstelling
tusschen Jesus, die in het openbaar sprak en
Annas, die in het verborgen wroette.
Aldus ontmaskert Jesus den oud-hoogepries-
ter. Door hem te verwijzen naar wat iedereen
al weet, behalve hij, geeft de Zaligmaker te
kennen, dat niet Zijn alom bekende prediking
de oorzaak is van de vijandschap der priester
lijke familie en dat het hier niet gaat om de
zuiverheid van de Joodsche leer, maar dat er
uitsluitend persoonlijke motieven in het spel
zijn. „Vraag het aan hen, die Mij gehoord heb
ben", dit beteekent: Gij weet goed genoeg, dat
het volk naar Mij luistert, maar dit is in uw
oogen juist Mijn misdaad. Mijn leer kan u niet
schelen, doch voor Mijn aanhang maakt gij u
beducht. Niet namens uwe reehtgeloovigheid
zit gij tegenover Mij, maar namens uw eerzucht,
die u negen jaar lang deed vastplakken aan
uw zetel, die u de Romeinen naar de oogen
deed zien en die u lasterpraat deed rond
strooien over uwe tegenstanders. Ware het u
te doen om de leer, Ik zou trachten u te over
tuigen. Maar het is u daar niet om te doen. Gij
moet ze nog vernemen van de menschen op
straat.
Annas had deze woorden kunnen begrijpen
als een bestraffende genade. Was hij een recht
vaardig man geweest, hij zou de leer van Jesus
hebben onderzocht. Maar hij was een eerzuch
tige konkelaar, die aan zich zelf dacht. Hij liet
Jesus boeien en voor Caïphas leiden. Hij wist,
dat dit het vonnis van den Hoogen Raad reeds
inhield. Hij triomfeerde en bleef machtig
Annas is het type van den onrechtvaardigen
beoordeelaar zijner medemenschen, die zich
door egoïsme laat verblinden. Dat dit type een
zoo gewichtige plaats kreeg in de Lijdensge
schiedenis, maant ons tot rechtvaardigheid ten
opzichte van anderen en waarschuwt ons tegen
de sluwheid van onze natuur, die alles in ons
eigen voordeel wil uitleggen en schikken.
A. v. D.
99
Naar aanleiding van de plannen van de re
geering op verschillende wijzen in de sterk
gestegen behoeften van de schatkist te voor
zien, hebben wij ons dezer dagen gewend tot
den president van de Algemeene Rekenkamer,
den heer R. Zuyderhoff, met het verzoek ons
zijne denkbeelden omtrent den tegenwoordigen
financieelen toestand van het Rijk en de mid
delen tot dekking van de overheidsuitgaven te
willen uiteenzetten.
De heer Zuyderhoff was hiertoe volgaarne
bereid.
Vergelijkt men zoo zcidc hij den
tegenwoordigen financieelen toestand van
het Rijk en zijn bewoners met dien in het
begin van den wereldoorlog, dan valt die
vergelijking zeer in het nadeel van den
eerstgenccmden uit. Dit is duidelijk. Ter
wijl in 1914 ook in ons land een betrekke
lijke welvaart heerschte, beleefde de wereld
in 1939 reeds bijkans gedurende 10 jaren
een economische crisis van een zoodanigen
omvang en zulk een diepte, dat reeds bij
den aanvang daarvan velen zich afvroegen
wat het einde ervan zou zijn. Een maat
schappij hoeft evenals de personen waar
uit zij bestaat, greote veerkracht door haar
reserves. Die reserves nu waren in 1939
heel veel kleiner dan in 1914, zoodat kans
bestaat, dat zij thans vrij spoedig zullen
zijn uitgeput.
Voor een ieder moet het duidelijk zijn, wat
dit beteekent in een tijd, waarin de overheids
uitgaven buitengewoon hoog zijn, terwijl de be
drijven, waarvan een land het toch in de eer
ste plaats moet hebben, voor een groot deel,
hetzij weinig of geen winst afwerpen, dan wel
van overheidswege gesteund moeten worden
om in stand te blijven.
„Hoe komen wij volgens u het beste uit die
ongelegenheid", zoo vroegen wij.
Een allereerste eisch antwoordde de
heer Zuyderhoff is, dat ook het Rijk de
uiterste zuinigheid betracht.
In de tweede plaats zal aan een verder
aandraaierf van de reeds zoo diep in het
leven zittende belastingschroef, niet kun
nen worden ontkomen.
En tenslotte zal een deel van de dekking
van het tekort, naar de toekomst moeten
worden verschoven.
Alles heeft intusschen zijn grenzen. Worden
die overschreden, dan gebeuren er ongelukken.
Te hopen is het daarom dat het inderdaad mo
gelijk zal zijn door het toepassen van deze drie
maatregelen het doel te bereiken zonder dat
de grenzen overschreden worden. Gevaar voor
die overschrijding bestaat in theorie voor alle
drie, doch in de practijk eigenlijk alleen voor
het te sterk aandraaien van de belastingschroef
en het verschuiven van dekken der tekorten
naar de toekomst. De kans wordt toch geloo-
pen, dat het Rijk althans voorshands eer
'te weinig dan teveel bezuinigen zal. „Bezui
nigen is o zoo gemakkelijkals het je buur
man betreft", zijn de woorden waarmede ik een
twintigtal jaren geleden een artikel over be
zuiniging aanving. Ze zijn ook thans nog van
kracht.
Wij moeten hopen op betere tijden. Die zul
len gewis ook weer komen. Alleen weten wij
niet wanneer.
„Wat is uw oordeel over de belastingplannen
van de regeering", vroegen wij?
Deze plannen zijn thans in hun geheel moei
lijk te overzien meende de heer Zuyderhoff
zoolang wij niet nauwkeurig weten, hoe de
herziening van de inkomstenbelasting er uit
zal zien.
Ondertusschen wordt het hoog
tijd, dat het Rijk en zijn overzee-
sche gewesten in navolging van het
buitenland van uitwonenden (d.w.z.
buiten Nederland en de Indien
wonende personen, onverschillig
van welke nationaliteit) meer aan
inkomstenbelasting gaan heffen dan
thans het geval is.
Reeds thans worden die pitwonenden als regel
door de inkomstenbelasting getroffen voor
hunne verschillende inkomsten uit Nederland-
sche of Indische bronnen. Een belangrijke uit
zondering hierop vormen de inkomsten uit roe
rend kapitaal. Wel worden de uitdeelingen of de
winsten der binnen het Rijk en de overzeesche
gewesten gevestigde naamlooze vennootschappen
onder verschillende benamingen reeds aan een
belasting onderworpen, zoodat door deze belas
ting zoowel de uitwonende als inwonende deel-
gerechtigden indirect getroffen worden. Deze
heffing levert mitsdien geen grond op om de uit
wonenden, in tegenstelling met de binnen het
Rijk en de Indien wonenden, voor de opbrengst
van Nederlandsche en Indische dividenden van
inkomstenbelasting vrij te stellen.
De regeling van de Nederlandsche inkomsten
belasting is door minister Pierson op Duitsche
leest geschoeid.
Van belang is het daarom te weten, dat terwijl
tot 1926 buiten de Duitsche inkomstenbelasting
vielen de inkomsten van roerend kapitaal, die
uitwonenden genoten uit Duitsche bronnen,
vanaf dat jaar op buitenlandsch voorbeeld, de
opbrengst van Duitsche effecten, welke door
uitwonenden genoten wordt, aan die belasting
onderworpen is. Deze inkomstenbelasting, welke
geheven wordt naast de belasting op de naam
looze vennootschappen, en in 1.926 10 pet. be
droeg van de uitgekeerde winst, wordt bij de
bron geheven, en wordt ter voorkoming dat per
sonen, die in Duitschland wonen, over die op
brengst tweemaal inkomstenbelasting zouden
betalen voor deze in mindering gebracht van
hun persoonlijken aanslag in die belasting.
De Nederlandsche regeering volgde dit voor
beeld niet, doch diende een wetsontwerp in tot
het rechtstreeks belasten van niet binnen hét
Rijk wonende Nederlanders. Dit ontwerp, dat in
strijd was zoowel met twee Volkenbondsrappor
ten (waaraan Nederland had medegewerkt), als
met de internationale en de Nederlandsche be-
lastingpractijk, werd door de volksvertegenwoor
diging verworpen. De zaak bleef sedert dien
rusten, niettegenstaande ik reeds in 1928 open
lijk in een geschrift de hierboven aangegeven
oplossing aanbeval en omstandig belichtte.
Ware hieraan wel gevolg gegeven, dan zouden
reeds millioenen uit deze bron in de Nederland
sche en koloniale schatkisten zijn gevloeid.
„Maar zijn er tegen dien maatregel dan geen
bezwaren," vroegen wij.
„Een bezwaar, dat tegen den maatregel zou
kunnen worden aangevoerd antwoordde de
president van de Rekenkamer is, dat er in-
wonenden zouden kunnen zijn, die door een val-
sche aangifte een vermindering van hun aanslag
in de inkomstenbelasting zouden kunnen ver
krijgen, waarop zij geen recht hebben. Ik be
hoef op dit bezwaar niet diep in te gaan. Ik
wijs er slechts op, dat de belastingschuldige die,
om vermindering van inkomstenbelasting te ver
werven, inkomsten uit effecten aangeeft, welke
hij niet bezit, om met zichzelf niet in tegen
spraak te komen, voor de vermogensbelasting de
waarde zou moeten opgeven van niet in zijn
bezit zijnde effecten. Buitendien bestaat deze
vermindering van den aanslag in Engeland reeds
een eeuw en in Duitschland sedert 1926, zonder
dat zij aanleiding gegeven heeft om van stelsel
te veranderen.
Dat de heffing wellicht tot verrekeningen tus
schen de moederlandsche en de koloniale schat
kisten aanleiding zou moeten geven, is ook geen
reden om haar niet in te voeren. Zelfs indien
tot de slotsom gekomen zou worden, dat gelijk
tijdig de op voorstel van minister Oud inge
voerde couponbelasting zou behoeven te ver
dwijnen, dan zou zulks de voordeelige baten van
den maatregel iets verminderen, doch overigens
niet te betreuren vallen.
Betreffende de beleening van de stukken Lec-
ning Nederland 1940II constateerden wij een
onjuistheid in een door ons gepubliceerde be
schouwing.
Wij schreven daarin:
„Adspirant-inschrjjvcrs op Leening II,
die van te voren weten, dat zij uit liquidi
teitsoogpunt hun stukken moeten beleenen,
kunnen practiseh alleen bij de Nederland
sche Bank inschrijven. Immers, alleen de
Nederlandsche Bank berekent voor herbe-
leening 3j4 pCt. zonder verdere kosten..
De gewone commissionnairs zijn gebon
den aan den prolongatie-koers van 2 pCt.
plus de door de Vereeniging voor den Ef
fectenhandel voorgeschreven 1.8 pCt. pro
visie, hetgeen een totaal van 43 pCt. uit
maakt."
Dit is onjuist gebleken. Adspirant-inschrij-
vers zullen n.l., ook als zij hun stukken willen
beleenen, kunnen inschrijven bij commission
nairs, die daarna de beleening doorgeven aan
de Nederlandsche Bank. Hun vergoeding
daarvoor ontvangen zij van het rijk, zoodat het
voor de beleeners geen verdere kosten mee
brengt.
Er is dus geen enkele reden niet bij
commissionnairs in te schrijven.
De directeur-generaal der P.T.T. is verhinderd
Dinsdag 20 Februari a.s. zijn gewone wekelijk-
sche spreekuur te houden.
99
99
Het K.L.M.-vliegtuig „Rietvink", bestuurd
door den heer van Veenendaal, heeft Zaterdag
middag twee vluchten naar Ameland en Schier
monnikoog gemaakt.
Op de eerste vlucht werden vijf passagiers
en tweeduizend kilogram levensmiddelen naar
de eilanden gebracht. Drie passagiers maakten
de terugreis mede.
Op de tweede vlucht werden acht passagiers,
onder wie zes militairen, naar de eilanden over
gebracht. Vijftig vaten boter werden van Ame
land naar het vliegveld Eelde vervoerd.
Het vliegtuig „Kemphaan", bestuurd door den
heer Parmentier, dat Zaterdagmorgen van Am
sterdam uit brandstof naar Ameland bracht, is
's middags van Eelde uit ten tweeden male naar
Ameland gevlogen met 2800 kilogram veevoeder.
De postboot „Vlieland" is Zaterdagmiddag
na een moeilijke reis, welke vijf uur duurde,
in Harlingen aangekomen.
De postboot „Noord-Nederland", welke Za
terdagmorgen van Harlingen vertrok met be
stemming Terschelling, is weer in de haven
van Harlingen teruggekeerd. De tegenstand
van het ys bleek niet to overwinnen.
Beide schepen zouden hedenochtend om hall
zeven opnieuw uitvaren.
Zaterdagmiddag om kwart over drie is de
eerste personenauto over het ijs uit Noord-
Holland in Stavoren aangekomen.
Het was de wagen van den heer H. Bultsma,
die vergezeld was van drie passagiers. Men was
om half drie uit Andijk vertrokken.
De vier ijsbrekers, welke Zaterdag het open
breken van de Waal hebben voortgezet, zijn
in den loop van den dag „slechts" één kilo
meter gevorderd. Toen zij 's middags omstreeks
vijf uur met breken ophielden, waren zij ge
vorderd tot het kerkje aan den dijk bij Boven-
Leeuwen.
Zooals gebruikelijk, zal ter gelegenheid van
de a.s. Jaarbeurs in het vaste Jaarbeursgebouw
te Utrecht weder een tijdelijk bij-P.T.T.-kantoor
zyn gevestigd, dat gedurende het tijdvak van
4 t.m. 15 Maart a.s. op werkdagen van 9.00 tot
17.30 uur zal zijn opengesteld.
Juist toen de trein uit Breda naderde slipte
tengevolge van de gladheid van den weg een
vrachtauto van de fa. Potters, uit Woutf vlak
voor den spoorwegovergang op Kalsdonk te
Roosendaal met het gevolg dat de auto onder
den afsluitboom doorgleed en door den trem
werd gegrepen. De auto werd door de ootsing
met den trein van de spoorbaan gevingerd,
waar hij zwaar beschadigd tot stilstand kwam.
Wonderlijk senoeg kwamen de beide inzittenden
van den auto, de heeren Potters en v. d. Heij
den, er met den schrik af.
In Pulchri Studio te Den Haag werd Zater
dag de algemeene vergadering gehouden van
de Nederlandsche Vereeniging voor Gemeente
belangen. De voorzitter, mr. S. J. R. de Mon-
chy, burgemeester der Residentie, hield de
openingsrede, welke wij reeds publiceerden.
Onder de aanwezigen bevond zich om. mr.
H. W. J. Mulder, raadsadviseur der afdeeling
Hinnenlandsch Bestuur van het departement
van Binnenlandsche Zaken, namens den mi
nister.
Bij acclamatie werd de afgetreden secretaris,
de heer Meys, die meer dan 35 jaren deze
functie had waargenomen, tot eerelid der ver
eeniging benoemd.
Nadat nog enkele huishoudelijke zaken wa
ren afgedaan, waarbij de periodiek aftredende
bestuursleden, de heeren G. van Andel, mr. S.
J. R. de Monchy en mr. L. B. J. van Oppen,
bij acclamatie werden herkozen, vond de her
haaldelijk uitgestelde beraadslaging plaats over
de in 1938 uitgebrachte prae-adviezen van de
heeren dr. J. W. Noteboom te 's-Gravenhage.
P. Sikkes te Sneek en wijlen J. A. J. Robbers
te 's-Hertogenbosch over de vraag: Is het in
het belang van de behartiging der aan de ge
meenten toevertrouwde belangen noodig of ge-
wenscht om op groote schaal, hetzij kleine
.gemeenten samen te voegen, hetzij meer dan
tot dusver er naar te streven, dat gemeenten
met andere tezamen één «burgemeester, één
secretaris of één ontvanger verkrijgen?
Dr. Noteboom was door ziekte verhinderd zijn
prae-advies te verdedigen.
De heer W. van Elk. burgemeester van Bcm-
mel, betwijfelt, of de kleine gemeenten vol
doende bestuurskracht bezitten om de drie
ledige taak (administratief, geestelijk-zedelijk
en sociaal-economisch) ten uitvoer te brengen.
Den twijfel aan de waarschijnlijkheid van
belastingverlaging acht spr. gerechtvaardigd,
doch niet de opvatting, dat meestal een uitzet
ting van uitgaven zal volgen bij samenvoeging
van gemeenten.
De heer J. I. van Ballegoyen de Jong, ge
meente-secretaris van Goes, ziet wel degelijk
een groote bezuiniging in de samenvoeging van
kleine gemeenten.
Dr. Breedveld, hoofdcommies ter gemeente
secretarie van 's-Gravenhage, ziet bij de groote
gemeente betere middelen om een efficiënt
controle-apparaat in het leven te roepen.
Mr. A. Koelms. gemeentesecretaris van Alk
maar, is van oordeel, dat de autonomie intact
blijft bij samenvoeging. De voorstanders van het
behoud bepleiten nooit het toekennen van auto
nomie aan de dorpen in het Noorden des lands,
die tot groote gemeenten bahooren. Een auto
nomie, die veel presteeren kan, is een belang
voor de gelieele gemeenschap. Een rijksbelang
is daarom de samenvoeging van kleine gemeen
ten in qen grooter verband.
Mr. Th. G. Donner, directeur van liet centraal
adviesbureau in Den Haag. kan de gestelde
vraag niet onvoorwaardelijk bevestigend beant
woorden. Hij wenscht echter geen handhaving
van alle gemeentegrenzen, doch wijst er op, dat
de bestaande grenzen geijkt zijn geworden. Bij
samenvoeging vernietigt men een historisch
rechtscheppend lichaam. Spr. is niet overtuigd,
dat samenvoeging van gemeenten persé tot be
zuiniging leidt.
Dr. J. G. Ramaker, econoom bij den gemeen
telijken technischen dienst te Rotterdam, ziet
het verschil in financieele positie niet als gevolg
van de grootte der gemeenten, doch van de
sociaal-economische structuur. Samenvoeging
van gemeenten zal geen oogenblikkelijke be
lastingverlaging tengevolge hebben, doch door
een efficiënter beheer kunnen veel meer belan
gen gediend worden.
Een der prae-adviseurs, de heer P. Sikkes, be
antwoordt de sprekers. Het element van de' be
zuiniging speelt een groote rol, doch gelukkig is
het niet het uitgangspunt. Spr. is het eens met
den heer Koelma, aat de kwestie der samenvoe
ging met autonomie niets te maken heeft.
Spr. behandelt voorts het prae-advies van dr.
Noteboom. Spr. betwijfelt, of de praemisse: de
gemeente onderdeel van den staat en tevens
zelfstandig lichaam, heden ten dage nog juist is.
In onzen eenheidsstaat berust alle gezag in
principe bij den staat. De gemeente is een onder
deel van den staat met eensdeels zelfstandig
heid en anderdeels de taak tot uitvoering van
de hoogere regelingen (autonomie en zelfbe
stuur). Wat doelmatigheidshalve beter kan wor
den gedaan door een grooter orgaan, moet men
niet doen uitvoeren door vele kleine. Spr. heeft
er wel bezwaar tegen, dat het departement zich
inlaat met die gemeentelijke zaken, waar het
niets mee te maken heeft. Spr. raadt den ge
meentebesturen aan, zich van circulaires van de
zijde van het departement, die zien met de zui
vere gemeentezaken inlaten, niets aan te trek
ken. Die bemoeiingen zijn staatsrechtelijk fout,
doch ook uit gezagsoogpunt. Men make daarom
de gemeenten tot krachtiger lichamen in ons
,aa;sbestuur.
Vrijdagmiddag is in het Carmelietenklooster te
Boxmeer de oud-Prior en Novicenmeester Pa
ter Arnoldus Wijtenburg, van de HE, Sacra
menten der Stervenden voorzien.