Berooide Spaansche pachters EIGENWIJZE De Nieuwe Gemeenschap „Gazette de Liège" De vrees voor den dood ZONDAG 7 APRIL 1940 Pacht, onderpacht, pacht tot in den vijfden graad DE LAATSTE DRAAGT DE LASTEN Maartnummer Van het orgaan Bestaat honderd jaar Economische werking Kerkelijk Leven „IT FRYSKE GEA" Saxo-Frisia Rotterdams havenverkeer in het vierde kwartaal 1939 Roemeensch dirigent in Duitschland Vriendschap vereenigt Neder- land-België „IN HET LICHT" Nederlandsche muziek in het buitenland EEN TRADITIE VAN 300 JAAR GOUDEN KLOOSTERJUBILEA Zilveren kloosterfeest KERK EN LECTUUR - sA DOOR CURTI5 YORKE Er zijn in Spanje natuurlijk pachters. Maar hun lot is wel heel weinig benijdenswaardig. Franco de Caudillo, die tot taak heeft alle mis toestanden uit den weg te ruimen, staat dus hier tegenover een opgave, die uitermate veel van zijn krachten vordert. Evenals de daglooners hebben de pachters het nadeel te talrijk te zijn. Het aanbod van grond moge, door het voortdurend vrijkomen van perceelen. steeds aanzienlijk zijn, het aan tal liefhebbers daarvoor is altijd veel grooter. En wanneer dezen niet zonder grond willen blijven, moeten zij zich wel schikken in alles wat de landheer hun voorslaat. Deze landheeren zijn de kwaadste niet, maar het contact dat zij onderhouden met hun pach ters is gering, want in Spanje woekert het systeem der onderpacht ongekend welig. Het komt vaak voor, dat een stuk land tot vier- of vijfmaal toe in onderpacht is vergeven, voor het in handen komt van den man, die het te bebouwen krijgt. Het spreekt natuurlijk van zelf dat deze volkomen overbodige tusschenfi- guren ook willen leven en dat is slechts moge lijk, door het land in kleine perceelen te split sen, omdat men slechts op die manier er alles uit kan halen, wat er in steekt. Want hoe kleiner het stukje grond, des te hoo- gcr ook de pacht, die het verhoudingsgewijze opbrengt: een verschijnsel, dat zich gemakke lijk uit de berooidheid van de liefhebbers laat verklaren. Deze lieden hebben slechts bij uit zondering de middelen om een flink stuk land, laat staan een heele boerderij, te pachten. Zij moeten zich met minder tevreden stellen. En juist bij dat heel weinige dat zij zich kunnen veroorloven begint de kwestie van vraag en aanbod zoo nijpend te worden. Gewichtig echter als de rol, die het pachtwe zen in de Spaansche gemeenschap inneemt, moge zijn, over den omvang ervan tast rnen toch volkomen in het duister. Ook het cadaster moet zich bij het stellen van dit probleem ge wonnen geven. Het cadaster houdt zich niet alleen met landmeten en het registreeren van de daarbij opgedane bevindingen bezig, maar schat ook de waarde van den bodem in fiscalen en werkeliiken zin. Zij weet dus een en ander van den Spaanschen bodem af; wanneer men evenwel vraagt, welk deel van dien bodem ver pacht is, moet zij aan het raden slaan. Is er van het grootste grootgrondbezit 40 pet. ver pacht of 50 pet. zij en weet het niet. Degene, die deze kwestie nader uitwerkt, komt tot de conclusie, dat het percentage van den grond, die in het (gecadastreerde) Zuiden ver pacht is, ergens tusschen de 40 en de 80 moet liggen! Zooveel geheimzinnigheid prikkelt den arg waan en doet bij derden de vraag rijzen, of de oorzaak ervan misschien in zekere ongerechtig heden schuilt. En misschien is het ook wel zoo' Gelijk hun lotgenooten over de geheele aarde vinden de Spaansche pachters, dat ze te veel moeten opbrengen. Inderdaad is dat wel niet anders denkbaar, gezien de twee reeds aange geven oorzaken van de wanverhouding tusschen vraag en aanbod en verduurdering door onder pacht. Dat het hierbij om hooge sommen gaat, die %e laatste pachter ten slotte op moet bren gen, toont een voorbeeld. Voor een stuk land van 1000 fanegas grootte, dat den eigenaar 25 a 35 pesetas per fanega opbrengt, moet de ar beidende boer 50 tot 70 pesetas betalen. Vaak komt het voor, dat de eigenaar van zulke ver houdingen niet eens op de hoogte is. Soms tracht hij in te grijpen, maar zelden beschikt hi) over voldoende kracht om het nu eenmaal hecht gefundeerde systeem te breken. In de laatste jaren werden er wel diverse wet ten uitgevaardigd om de pachters tegen de vele euvelen "te beschermen, welke hen belagen, maar deze wetten worden op diverse wijzen ontdoken. Het eenvoudigste middel daartoe is het niet opmaken van een schriftelijk contract met het gevolg, dat de pachter, bij eventueel beklag voor de rechtbank, altijd aan het kortste eindje trekt. Dat er altijd weer liefhebbers gevonden worden om op zulke mondelinge overeenkom sten in te gaan spreekt boekdeelen over de moordende concurrentie, welke onder hen woedt Door de ver doorgevoerde versplintering van het pachtland door de vier- of vijfgradige onder pacht worden de perceeltjes ten slotte zoo klein, dat zij geen levensonderhoud meer bieden. De pachter moet zich dan redden door zich in zijn vrijen tijd als daglooner te verhuren. Naast het reeds vermelde proletariaat van de bezitters en dat van de daglooners komt als derde nog dat van de pachters. Deze laatsten worden boven dien zeer gehandicapt door den korten duur van hun contracten. De landeigenaar, maar vooral de tallooze tusschenschakels, willen van elke fluctuatie der pachtconjunctuur profiteeren en dat gaat niet wanneer er langloopende overeen komsten bestaan. Ten slotte drukt op de pacht nog de afkoop van allerlei middeleeuwsche rechten, ongeveer zooals deze tot voor kort ook in Duitschland bestonden. Onze buren moes ten nog luttel jaren geleden hier en daar .beta len voor den vrijkoop van instellingen als de lijfeigenschap. Kort van duur als de Spaansche pachtcon- tracten zijn, kunnen zij door den grondeigenaar nog om allerlei redenen verbroken worden. Bij voorbeeld wegens gebrek aan religieuzen zin, wegens gebrek aan eerbied voor den landheer of deszelfs gezin, enz. Het pachtwezen heeft voorts zwaar te lijden onder de usance, dat elke grondverbetering ten laste van den bewerker, maar ten voordeele van den eigenaar komt. Hierbij speelt met name de fiscus een rol, welke slechts kwalijk door den beugel kan. „Spanje", zoo zegt een bekend man, „kastijdt den werk- zamen kleinen boer, maar wakkert de lanaver- waarloozing der grootgrondbezitters aan." Laat de eigenaar eener latifundie honderden H.A braak liggen, dan erkent de fiscus, dat deze grond niets opbrengt en regelt hij zijn aanspra ken naar dien. Maar wanneer een kleine man zijn stukje grond in het zweet zijns aanschijns tot het afwerpen van meer vruchten dwingt, dan zit de belastingambtenaar als een speur hond achter hem om hem met de welverdiende straf te kastijden. Gelukkig zijn er ook streken, waar betere toestanden heerschen. In Navarra bijvoorbeeld en in Biskaya kent men de erfelijke pacht van onbegrensden tijdsduur. In Tarragona, waar de bekende wijn vandaan komt, loopt het pachtcon- tract zoo lang als 2/3 van de oudste wijnranken nog druiven voortbrengen. De opbrengst zelf wordt tusschen eigenaar en pachter verdeeld, 't Aardige van deze overeenkomsten is wel hun ouderdom. Zij dateeren namelijk van den jare 1164. Gezien het uitermate precaire van zijn toe stand, spreekt het vanzelf, dat de pachter slechts één hartstocht kent: persen uit zijn bo dem, wat er maar eenigszins uit te persen valt, zonder zich daarbij in het geringste om de toe komst druk te maken. Maar dit is natuurlijk weer een van die agrarische kwaden, waar het gan- sche volkshuishouden onder lijden moet. „Tot de krachten die in de natie werken voor het welzijn van het geheel, dragen de katholie ken een groeiend aandeel bij. Een derde van de bevolking is katholiek, doch het percentage katholieke kinderen, dat voor het eerst naar de lagere schooi gaat, nadert de helft. Is dit kwantitatief genomen aanzienlijk, in kwalita tief opzicht beteekent 't ten profijte van 't Ne- derlandsche maatschappelijke leven 'n zware doch aantrekkelijke taak de sociale en politieke idealen van 't katholicisme in wetenschappelij ke prestaties en in de practijk zoo dicht mogelijk te benaderen. De mate van verwezenlijking hiervan biedt voor het Zuiden grootere per spectieven dan voor 't Noorden, indien wij be denken dat in Noordbrabant en Limburg de helft der katholieken woont, de andere helft verspreid is over de negen overige provincies. Voorzoover zulks afhangt van volkskarakter en in de gemeenschap levende krachten, zal 't streven Naar de Nieuwe Gemeenschap in Lim burg en Brabant den zin eener ideale gemeen schap kunnen vertolken, en in het resteerend deel van ons land een actieve rol behooren te vervullen in de daar mogelijke werkgemeen schap. Daartoe zullen de goede eigenschappen gecultiveerd moeten worden, die wij van God gekregen hebben en zal bezinning op de vele tekorten ons dat besef van nederigheid kun nen brengen, waaruit groote en edele daden voortspruiten. Wij zullen dan ondervinden, hoe veel wij ook van niet-katholieke landgenooten kunnen leeren. In deze wisselwerking van ge ven en nemen zullen wij ervaren de wondere krachten, die er in de besten der Nederland- sche volksgemeenschap leven, die bij allen ge voed worden door nationale en hoogere idea len en die katholieken en niet-katholieken sa menbinden in het eene vaderland." Aldus besluit drs. Aug. Albregts zijn artikel „De voedingsbodem van de Nieuwe Gemeen schap in Nederland", waarmee het orgaan van deze maand opent. Behalve dit artikel bevat het blad een uit voerig overzicht van de drie beschouwingen in „Studia Catholica", gewijd aan de actie Naar de Nieuwe Gemeenschap. Deze drie weten schappelijke studies zijn respectievelijk van dr. Anton van Duinkerken, mr. dr. Arn. Borret S.J., en dr. J. Beuns S.J.; zij leveren een inte ressante bijdrage tot een scherpere formulee ring, zoowel van verschillende aspecten met be trekking tot de nieuwe gemeenschap als van enkele belangrijke problemen, die zich voor doen en de richting waarin naar een concrete oplossing ervan moet worden gezocht. Zij, die belang stellen in het streven naar een nieuwe gemeenschap, zullen van deze aflevering met vrucht kennis kunnen nemen. Het maandblad bevat verder het verslag van de jongste vergadering van het werkcomité en enkele persstemmen over de actie. Voor wie van de actie op de hoogte wil blijven een on misbaar blad. Zaterdagmiddag is te Leeuwarden de alge- meene ledenvergadering gehouden van de Provinciale Vereeniging voor Natuurbescher ming „It Fryske Gea", onder voorzitterschap van den heer M. Wiegersma van Drachten. In zijn openingswoord stond hij een oogen- blik stil bij het tweede lustrum van de ver eeniging, in verband waarmede hij mededeel de, dat een geïllustreerde brochure, als aan denken aan de leden zal worden toegezon den. Spr. herdacht het overleden bestuurslid dr. J. Botke te Groningen. Vervolgens deelde spreker een en ander me de over de voorloopige resultaten van de actie voor aankoop van het gebied aan de Linde en van het Rijschter bosch. Wat de Lindevallei betreft noemde spreker het resultaat niet onbevredigend, doch er moet nog heel wat gebeuren voor er f 26.000 bijeen is. Wat het Rijschter bosch betreft, weet men, zoo zeide spr„ dat de vereeniging voor den aankoop in de eerste plaats steun heeft ge vraagd van de overheid, omdat het bestuur het uitgesloten acht, dat het zonder dien steun de koopsom van f 125.000.bijeen kan brengen. Het verheugde spreker te kunnen mededeelen, dat een gift van f 4000.— is bin nengekomen. Hierna bracht de secretaris, de heer D. Dijk stra van Drachten zijn jaarverslag uit, waar aan wij het volgende ontleenen: Het bestuur slaagde er in met Ds Bloeke: van Abkoude tot overeenstemming te komen in zake de Lindevallei, terwijl de onderhan delingen met ir. J. S. van Heioma te Delft tot een definitief resultaat voerden, zoodat een basis gelegd kon worden voor een belangrijk natuurmonument. Van den heer Venema onder Koudum werd gekocht het nog niet afgegraven gedeelte van de z.g.n. Koudumer zandgroeve; van den heer P. van Asperen te Hilversum werd als schon king ontvangen een eendenkooi bij Ezumazijï, teneinde deze te beheeren als vogelbroedplaats. Beschermd broed- en overwinteringsgebied voor vogels is geworden een oppervlakte van pl.m. 800 H.A. langs dc kust van Laaxum tot de schermhaven bij het Oude Mirdumer Klif. Met een speciale herdenkingsuitgave her innert het katholieke blad van Luik „Ga- zette de Liège" aan het feit, dat dit blad op 4 April 1840 voor de eerste maal ver scheen. Aldus is dit blad een der oudste Belgische katholieke dagbladen. Honderd jaar geleden verscheen voor de eer ste maal de „Gazette de Liège", gesticht door Joseph Demarteau (1810—1863). Het blad was bedoeld als orgaan van een aantal katholie ken, die zich hadden afgewend van het blad „Courrier de la Meuse". In het begin verscheen het blad drie dagen van de week, maar reeds hi 1841 werd het een dagblad. De „Gazette de Liège" is altijd in het bezit van de oprichters familie gebleven en momenteel is de kundige hoofdredacteur en directeur eveneens een Jo seph Demarteau. Het is natuurlijk dat dit uitzonderlijke pers- jubileum niet ongemerkt kon voorbij gaan, al is de herdenkingsdag eenigen tijd uitgesteld. De feitelijke herdenking zal plaats hebben op 19 Mei a.s. Des avonds zal een banket worden aange boden aan hooggeplaatste nationale autoritei ten en aan persvertegenwoordigers uit vele landen. De Eerste Minister van België zal hier bij het woord voeren. Ook een godsdienstige plechtigheid staat op het program. In den morgen van dien dag zal in de Kathedrale Kerk een plechtige Hoogmis uit dankbaarheid worden opgedragen, waarbij een predikatie zal worden gehouden door R P. Merklen, den directeur van het Fransche ka tholieke dagblad ,,La Croix". Door de „Gazette de Liège" zal een gedenk boek worden uitgegeven over de historie en ontwikkeling van het blad. Dit werk, dat on geveer 200 pagina's omvat, zal een voorwoord bevatten van Graaf Carton de Wiart, Minister van Staat en lid van de Belgische Academie van Fransche taal en letterkunde. In Luik zal in die dagen tevens een tentoon stelling gehouden worden, waarop de oudste bladen van Luik te zien zullen zijn, onder meer de naaste voorloopers van de „Gazette de Liège avec privilège" met het wapen van den Prins-Bisschop van Luik tot de „Gazette de Liège révolutionnaire", dat tot ondertitel draagt: „Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap; weg met de tirannen!" Veel is er veranderd sinds het ontstaan van de huidige „Gazette de Liège". Toen het blad in 1840 voor de eerste maal verscheen, had het een oplage van precies 204 exemplaren. De ge heele redactie en administratie berustte in han den van een man: Joseph Demarteau; in de drukkerij werkten vier man, waarvan er in 1890 bij het vijftigjarig bestaan nog steeds een in dienst wasvan de „Gazette de Liège". Het duurde twee dagen, voordat de abonné's op het platteland buiten Luik hun blad ontvingen. Nu heeft de Gazette de Liège een oplage van on geveer 50.000 exemplaren. De huidige hoofdredacteur is de derde Joseph Demarteau. De tweede werd kort na het over lijden van den stichter meerderjarig en werkte aan het blad tot aan zijn dood in 1910. Hij werd toen opgevolgd door den huidigen direc teur-hoofdredacteur, die Voorzitter is van den Belgischen Persbond. De tweede jaargang van Saxo-Frisia wordt geopend met een bijdrage van dr. W. de Vries. Daarin worden behandeld de oude plaatsnamen op -ingi, -inga in onze noordelijke provinciën, in verband met de geschiedenis der bevolking. Verder zet dr. D. Kalma zijn serie essays „Kro niek der Friesche letteren" voort met een bij drage over „Literatuur en landschap". Het brengt ook den niet-Fries het Friesche land en de volksziel nader. Eindelijk bespreekt drs. J. Naarding, de talentvolle pleiter voor een be tere waardeering der Sakvische landen, in 't bijzonder van zijn „Oude Landschap", nieuw verschenen dialect-literatuur. I^e rijke dient te handelen als de I rentmeester van God. Meer dan sedert langen tijd leven weer mil- lioenen menschen met den dood voor oogen. Daarom zijn de gesprekken of althans de ge- dacnten over den dood aan de orde van den dag. De vrees nu voor den dood is een instinct in den mensch, een zeer nuttig en belangrijk instinct. Men behoeft er slechts aan te denken, wat er van een leger terecht zou komen, dat geen vrees voor den dood had. Zulk een leger zou in korten tijd van het slagveld zijn weg gevaagd. Want juist de instinctieve vrees voor den dood, geholpen door het verstand boven dien, maakt dat de soldaten, indien mogelijk in het leven blijven en dus ook een overwinning kunnen behalen. De instinctieve vrees voor den dood maakt dat wij niet allang aan allerlei ongevallen zijn overleden. Maar in het geval van den soldaat is het duidelijk, dat de vrees voor den dood in som mige omstandigheden ook weer overwonnen moet worden. Hij moet zijn leven wagen, om zijn leven te behouden. En zulks is lang niet alleen met den soldaat het geval. Ja, het is eigenlijk zoo, dat de vrees voor den dood door allerlei motieven kan overwonnen worden er. inderdaad ook wordt overwonnen. Wel is het waar, dat zulk een motief dan ook van dien aard is, dat het de waarde van een levensregel vervult. Vele moeders trotseeren den dood voor hun kinderen. Zeelieden, politie-agenten, be manningen van reddingsbooten overwinnen her haaldelijk de vrees voor den dood. Vliegeniers cvenzoo. Maar dat iemand, in het voorbijgaan, zoo maar een keer toevallig op den achter middag de vrees voor den dood overwint, door b.v. een kind vlak voor een naderenden trein weg te halen of een ander dergelijk heldenfeit te volvoeren, dat is veel zeldzamer. Zelfs men schen, van wie men het soms zou verwachten, weten de vrees voor den dood niet te overwin nen. Zoo waren er ten tijde van Thomas "More maar enkelen, te zamen ongeveer twintig of dertig, die hun leven veil hadden voor het ge loof. Daar staat tegenover, dat de Engelsche priesters, die gedurende een eeuw en langer waren opgeleid in het seminarie te Douai, zoo dra zij in Engeland kwamen, geen doodsvrees konden gebruiken. Maar zij waren aan de ge dachte gewend: zij hadden reeds tien of twaalf jaar te voren daarmee rekening gehouden en hun vertrokken broeders kwamen heel vaak niet levend terug. Het zal dus wei zoo zijn, dat de voortdurende gewilde en weloverwogen gedachte aan den dood in staat is de doodsvrees te overwinnen, Indien er althans een sterk motief in het leven is. Zulk een motief wordt bij de Chineezen ge vonden in het voortleven en de vereering door het nageslacht. De Chineezen vereeren hun voorouders op het huisaltaar; zij zijn steeds met de gedachte aan den dood bezig en een bijzonder goed geschenk, dat een zoon zijn va der kan geven, is een mooie doodkist. Maar in onze tegenwoordige West-Europee- sche beschaving is zoowel de vrees voor den dood bijzonder groot en tegelijk heerscht er een over dreven legende over de verschrikkelijkheid van den dood. Men kan gerust zeggen dat zeer vele ménschen zich den dood, of liever het sterven, veel erger voorstellen dan het schijnt. Ik zeg schijnt, want niemand van ons is ooit gestor ven. Waarom is ook de geweldige, de verschrik kelijke vrees voor den dood iets menschelijks. wij zouden bijna zeggen iets natuurlijks. Im mers het sterven, niemand weet precies hoe het is. Maar wij moeten deze vragen door de ver gelijkende methode oplossen en wanneer men nu de vrees voor den dood, die er hier nu is, vergelijkt met de wijze waarop de menschen vroeger en elders het sterven opvatten, dan kan men niet anders oordeelen dan dat thans de dood verschrikkelijker gevonden wordt dan in andere plaatsen en op andere tijden en dat ook de vrees voor den dood grooter is. Men zal niet ver mis zijn, indien men als oorzaak hier voor aanneemt, dat het geloof in het kindschap Gods verzwakt is; niet de Kerk is verzwakt, maar het geloof in het kindschap Gods is ver zwakt. Want daarin ligt opgesloten, dat het leven en alle levenswaarden ons door een wel willende Godheid gratis zijn gegeven, en zoo kan men leven en dood tegelijk dankbaar aanvaar den. Maar de idee van vergelding en zelfs de idee van den dienst van God nemen de doods vrees niet zoo direct weg. Zij laten vrees voor den dood over. Zoo begrijpen wij dan ook beter dat sommige heidensche volkeren, die in wel willende hoogere machten gelooven, den dood weinig vreezen. Een onzer couranten noemde God vóór onge veer twintig jaren eens: „den hemelschen ban kier". Indien God niet meer is, moeten wij den dood vreezen, want de mensch is zondig. Maar zoodra wij God als meer dan Vader beschouwen, verdwijnt de vrees voor den dood. Daaruit volgt echter niet, dat het overwinnen van de vrees voor den dood altijd even gemak kelijk gaat. Volgens wijze exegeten heeft Chris tus daarom den doodsstrijd in den Hof van Olijven doorstaan, om onze zwakheid op Zich te nemen en om ons over onze zwakheid te troosten. De strijd mag ons moeilijk vallen en daar over hebben wij ons niet te schamen. Twee En gelsche officieren gingen in het N.W. van Voor- Indië een zeer gevaarlijk avontuur tegemoet. De een was kalm, de ander beefde als een riet. De eerste vroeg aan zijn kameraad waarom hij toch zoo beefde en ontving als antwoord: „Indien jij even bang waart als ik, zou je allang ge vlucht zijn." Zoo zijn er ook in den oorlog zeer weinigen, die de vrees niet kennen, maar de meesten. geloof ik, weten werkelijk de vrees te overwinnen. En dat is niet maar een beetje vrees of een geringe bangheid, maar het is een vrees en een angst, die dreigt hen geheel te overmeesteren. Naar mijn eigen ervaring sterven de meeste menschen veel gemakkelijker dan men meestal denkt. Sommigen kost dit veel strijd en daar om moeten we niet verwachten dat zij, van wie wij verwachten dat zij rustig en kalm zijn, ook Onder de menschelijke ondernemin gen, dit durf ik zonder overdrijving zeggen, ls er geen, die hooger en edeler kan genoemd worden, dan de op richting van een Universiteit. Kardinaal Newman in zijn lezing over „Christendom en wetenschap pelijk onderzoek". inderdaad altijd zoo zijn. In dat opzicht ziet men de grootste verrassingen. Hoe men er ook over denkt, het blijft voor de omstaanders een groote teleurstelling, wan neer de stervende, wanneer men beter van hen kon verwachten, vreesachtig is. Ik bedoel na tuurlijk niet menschen die door ziekte onder mijnd zijn en daardoor allen moed verloren hebben; het komt ook voor, dat zij daardoor alle vrees verliezen en min of meer stompzin nig worden. Maar ik bedoel menschen, waar van men ziet dat ze helder en bij hun volle verstand zijn en over hun geestelijke capacitei ten kunnen beschikken. Dan vragen wij ons af of zulke menschen misschien altijd moedeloos geweest zijn, misschien toch braaf, ijverig en religieus, maar moedeloos. Dat geeft dan een mengsel van gevoelens, omdat de dood zelve niet gevreesd wordt, misschien zelfs verlangd. Maar het sterven wordt wel gevreesd. In elk geval is het duidelijk, dat vroolijke blijmoedige menschen in 't algemeen den dood zeker niet meer vreezen dan neerslachtige men schen. Hoewel men zou kunnen veronderstellen dat de eerste soort sterk aan het leven gehecht is, zooals men dat noemt. Maar ook dit is een uitdrukking, die velerlei beteekenissen kan heb ben en met die verrassende uitdrukkingen is het zoo moeilijk zijn meening aan iémand dui delijk te maken. Het lijkt dan zoo alsof leven en sterven volkomen aan elkaar zijn tegenge steld. Toch komen leven en sterven in een zeer belangrijk opzicht met elkaar overeen, n.l. van uit een practisch moreel standpunt. Dan zijn immers leven zoowel als sterven beide belang rijke taken van den mensch en het is een al gemeen menschelijk gevoelen, dat men door een goeden dood, die toch zoo kort duurt, veel lang durig kwaad kan goedmaken. M.a.w. sterven is een taak, een opgave, een examen. Zoo wordt het dan ook door helderdenkende en welover wogen menschen ingezien. Een der beroemdste voorbeelden van vrees voor den dood is dr. Samuel Johnson, die een heel eigen plaats in het Engelsche geestesleven inneemt. Hij was een braaf en goed man en werd niet moede te herhalen dat hij verschrik kelijk bang voor den dood was. Hij ging zelfs zoo ver te zeggen, dat het geheele leven werd doorgebracht met het vechten tegen de doods vrees. Hij stierf echter zeer kalm en rustig. Het merkwaardige echter in hem is zijn groote op rechtheid. Want er zijn niet zoo heel veel men schen, die zoo openlijk voor hun vrees durven uitkomen. Deze openhartigheid was kenmerkend voor hem. Men behoeft er niet aan te twijfelen dat deze openlijke en nederige bekentenis van zijn vreesachtigheid juist het sterkste middel was, om die vrees te overwinnen. Veel meer kwaad richt de doodsvrees aan in menschen, die zich van deze vrees niet bewust zijn of niet bewust willen zijn. Dat bij uitstek moderne onderwerp verdient echter een nadere belich ting. Dr. TH. H. SCHLICHTING Aan de door de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam uitgegeven Statistiek van Handel, Nijverheid en Verkeer van Rotter dam over het vierde kwartaal van 1989 ontleenen wij de volgende gegevens; de cijfers tusschen haakjes hebben betrekking op het vorig jaar: Het aantal der zeeschepen, die den Nieuwen Waterweg gedurende 1939 zijn binnengeloodst, heeft bedragen 12.904 (16.610); het aantal der Rotterdam bezoekende zeeschepen 12.026 (15.366), metende 19.392.128 (24.744.472) registertons netto. In de havens langs den Nieuwen Waterweg be nevens Dordrecht (vormende tezamen de zee havens in de Rijn-Maasdelta) zijn in het geheel binnengekomen 13.469 (17.269) zeeschepen, me tende 21.697.566 (27.809.541) registertons netto, en uitgegaan 13.210 (16.868) zeeschepen, metende 21.685.927 (27.639.250) registertons netto. Het aandeel van Rotterdam aan het scheepvaartver keer van het geheele Koninkrijk bedroeg 53,02 (54,02) pet. van het aantal der schepen en 64,14 (63,81) pet. van hun inhoud. Het goederenvervoer ter zee van Rotterdam heeft in 1939 omvat 33.231.000 (42.3.71.000) tons van 1.000 K.G. Het totale goederenvervoer over alle havens in de Rijn-Maas-delta (v. Dordrecht/ Zwijndrecht tot zee) heeft bedragen 36.630.000 (46.765.000) tons. Op 31 December 1939 behoorden in Rotterdam en omgeving thuis 294 (280) zeeschepen, metende 620.329 (599.843) registertons netto. Te Rotterdam zijn geleverd 1.367.009 (1.922.474) tons bunkerkoten; langs den geheelen Nieuwen Waterweg bedroegen de leveringen 1.641.026 (2.225.785) tons. De drijvende graanelevators hebben verwerkt 2.321.000 (3.558.000) tons graan. De rechtstreeksche aanvoeren van sinaasappe len hebben omvat 1.932.000 (1.858.000) kisten. De aanvoeren van Amerikaansche appelen bedroe gen 613.000 (753.000) kisten en 50.000 (35.000) vaten; die van Amerikaansche peren 270.000 (337.000) kisten. Voorts werden aangevoerd 87.000 (87.000) kisten grapefruit. De generaal-intendant der Roemeensche Staatsopera te Boedapest, prof. Georgesson, di rigeerde Vrijdag als gast een opvoering van Puccini's opera „Bohème" in de Berlijnsche Staatsopera. De in Duitschland in hoog aan zien staande Roemeensche dirigent verwierf met zijn optreden een stormachtigen bijval. Zaterdag is te Brugge in het Provinciaal Pa leis een bifeenkomst gehouden van de besten dige BelgischNederlandsoheLuxemburg&che Commissie. Deze stond onder voorzitterschap van oud-minister Ph. van Isacker, voorzitter van de Nederlandsche sectie. Na de sectiewerkzaamheden kwam de com missie in algemeene vergadering bijeen. Zij nam kennis van verschillende voorstellen van eco nomische samenwerking, doch sprak als haar tneening uit, dat deze nog stuiten op moeilijk reden. welke de verwezenlijking verhinderen. De corSmissie uitte de hoop, binnenkort den betrokken regeeringen concrete voorstellen op dit gebied te kunnen voorleggen. Na afloop van de bijeenkomst waren de af gevaardigden de gasten van gouverneur Baela en de Ged. Staten van West-Vlaanderen. Gou verneur Baels hield een lofrede op de vriend schap. welke de drie buurlanden vereenigt en bracht een toast uit op hun staatshoofden, wier populariteit groot is. Dr. Posthuma beant woordde deze toespraak in welgekozen bewoor dingen. Vervolgens bezochten de afgevaardigden de schilderachtige plekjes en de musea der sted. De meeste uitgevershuizen nebben tegenwoor dig een huisorgaan, waarin worden aangekon digd, behandeld (en geprezen) de boeken die zij in het licht hebben gegeven of die op sta pel staan. Men mag deze blaadjes uiteraard niet verwarren met gewone tijdschriften, die hun beoordeelingen niet laten beïnvloeden door de vraag, wie de uitgever is van de boeken die gecritiseerd worden. Zij dienen een algemeen cultureel doel natuurlijk niet zonder duidelijke zakelijke nevenbedoelingen. Wie zal het den uitgever kwalijk nemen dat hij zijn waar aan prijst? Maar wie zal het den criticus kwalijk nemen, dat hij zich alleen aan zijn moreel in zicht en artistiek geweten wenscht te binden? In dezen geest beschouwe men ook „In *t licht", een tijdschrift gewijd aan de werk zaamheid van de uitgeverij „Het Spectrum" te Utrecht, onder redactie van Gabriël Smit, H. Kuitenbrouwer en Charles Nijpels. Tal van schrijvers, van wie bij „Het Spectrum" boeken worden uitgegeven, hebben een bijdrage aan het eerste nummer geleverd. De typografische verzorging van het orgaan is keurig. Teekeningen van Cuno van der Steene en Otto van Rees verluchten het. Maandagavond 15 April a.s. zal over verschil lende Fransche radiozenders een concert wor den uitgezonden dat gegeven zal worden door het Orchestra National te Parijs, onder leiding van Albert van Raalte en waarop o.a. werken van Cornelis Dopper, Rudolf Mengelberg en Johan Wagenaar zullen worcen uitgevoerd. Jo Vincent zal bij dit concert als soliste optreden. Bovendien zal onze in Parijs wonende land genoot, Max Vredenburg, het concert inleiden met een korte beschouwing over de uit te voe ren werken, de soliste en den dirigent. Deze korte inleiding zal zoowel in het Fransch als in hst Ncderlandsch worden uitgesproken. Zaterdag werd in Noorbeek de z.g. Meiboom, ter eere van de H. Brigida, bij de kerk geplaatst. De denneboom was 30 M. lang en werd aange voerd op een versierden wagen, getrokken door 1 ersierde paarden. De traditie bestaat reeds ruim 300 jaar. In het klooster der Liefdezusters van den H. Carolus Borromaeus onder de Bogen te Maas tricht vieren de Eerw. Zusters Xaveria, Huberts, Justina en Euphrasina 14 April haar 'gouden kloosterjufcileum. Het feest zal uitsluitend ker kelijk en in den intiemen kring der communi teit worden herdacht. De Eerw. Zuster Maurice vierde in het St. Jans Gasthuis te Weert den dag, waarop ze vóór 25 jaar werd ingekleed in het Moederhuis te Tilburg van de Zusters van Liefde. Sinds 1916 is ze in Weert werkzaam, de laatste jaren als wijkverplegster-huisbezoekster van het Groens Kruis. Vanaf haar stichting heeft de Kerk gewaakt over de lectuur harer kinderen Op instigatie van Paulus verbrandden de geloovigen van Efese hun slechte boeken In 496 liet Paus Gelasius reeds een Hjst opstellen van verboden boeken, welke de eerste, ons bekende, officieele index is ge weest. Sedertdien heeft de Kerk niet nagela ten hare kinderen op te wekken tot «ten strijd VOOR HET GOEDE A BOEK TEGEN HET SLECHTE 14 (Nadruk verboden) „Je laat je toch zeker niet ontmoedigen door dat incident van Wiggins en Cramp?" wierp hij tegen. „Neen. niet heelemaal." „Heb ik er op de een of andere manier schuld aan?" „Neen. niet heelemaal," zei ze weer. „We zijn er allemaal wel eens uit," zei hij „Tenminste wij schrijvende menschen." „O. het is aardig van je, jouw werk gelijk te stellen met mijn prullen," zei ze min of meer bitter. „Je bent een beetje overwerkt en hebt iets opwekkends noodig." zei hij met besliste stem „Mag ik een geneesmiddel voorschrijven? Neen trek alsjeblieft geen gezicht. Ik zal je niet wat juffrouw Watkins zou noemen „een lekker drankje" aanraden. Maar zou je zin hebben, een avond met me mee te gaan naar een schouw burg? Er loopen op het oogenblik verschillende goede stukken". „O, heel graag!" antwoordde zij. „Maar.,.," „Maar wat? Komt mevrouw Grundy, de kwaadspreekster weer tusschenbeide?" „O, lieve hemel, neen! Maar ik dacht cr over. of het je niet van je werk zou afhouden." „Ongetwijfeld. Maar wat dan nog?" „Ik bedoelkun je den tijd wel missen?" „Mijn beste Anne, de minste ondergeschikten hebben hun vrije dagen. Waarom ook ik niet?" „Ja, dat weet ik. Maar— je hebt den laat sten tijd heel wat uren aan mij besteed, en „En ik begin je te vervelen?" raadde hij. „Daar dacht ik nooit aan." „Wees niet zoo dwaas!" lachte Anne. „Om ronduit te spreken, ik kan niet aannemen, dat je schrijft, iouter om het genoegen jezelf in druk te zien evenmin als ik dat doe. En ik verlang niet, dat je je werk verwaarloost, dat je geld oplevert, alleen maar omdat je denkt, dat ik ontspanning noodig heb en meegenomen wil worden naar schouwburgen en „Ik heb alleen gesproken van één schouw burg, voorloopig althans," zei hij. „Wat oprecht ben je, Anne! Ik kan me niet voorstellen, dat je ergens omheen kan draaien of met de feiten flirt, zooals sommige vrouwen doen. Om heel eerlijk te zijn, ik ben niet afhankelijk van mijn werk, om te bestaan. Soms wenschte ik, dat het wel zoo was," voegde hij er fluisterend aan toe. „Wil je zeggen, dat je heel goed zou kunnen leven, zonder 'n slag uit te voeren?" vroeg zij. „Voor zoover het physieke behoeften betreft zeker. Maar ik houd genoeg van mijn werk, om het te missen, als ik tot leegloopen gedoemd zou zijn." „Dan ben je niet wat men noemt slecht af?" vroeg Anne, met zoo'n duidelijk merkbare spijt in haar stem, dat haar bezoeker geamu seerd opkeek. „Verre van dat," antwoordde hij. „Juist het tegendeel. Dus je ziet, dat cr heusch geen re den is, waarom ik niet even goed als jij een vrijen dag zou nemen.Welke vraag is cr in je oogen, Anne?" „Is er een vraag in mijn oogen?" vroeg zij, even kleurend. „Je weet, dat er een is. Je wilt vragen, waar om ik, als ik bescheiden gezegend ben met aardsche goederen en tamelijk naam heb ge maakt in de literatuur, toch geen vriendschap heb, noch kennissen, behalve je zelf en Boxer. Waarom Maar zij viel hem in de rede. „Als mijn oogen dergelijke opmerkingen ma ken, kan ik er niets aan doen," zei ze beslist. „Maar vat het dan alsjeblieft zoo op, dat in dit geval mijn oogen en mijn mond geen deelge- nooten zijn." Carroll was opgestaan en liep langzaam in de kleine kamer heen en weer. „Er zijn tijden, weet je," zei hij met iets als onderdrukte emotie in zijn stem, „dat ik dc verleiding niet kan weerstaan, om je wat schrij vers noemen „alles" te vertellen en je mee ning te hooren." „Tot dat oogenblik ben ik volkomen bereid, mijn vriend mijn vertrouwen te schenken," ant woordde zij rustig. Hü stond naast haar stil en zich bukkend, raakte hij haar hand vluchtig met zijn lippen aan. „God zegene je!" zei hij, en ging vlug de ka mer uit. HOOFDSTUK VI Maar nu gebeurde het, dat Anne na dien avond niets van haar buurman te zien kreeg gedurende veertien dagen. Het gevoel, hem te missen overviel haar met een schok van niet al te aangename verrassing. Wat kon er gebeurd zijn? vroeg zij zich wrevelig af. Boxer had zij een of twee keer gezien; maar, intelligent als hij was, hij kon haar geen betrouwbare inlich tingen geven. Maar aan het eind van de tweede week deel de juffrouw Watkins geheel uit zichzelf mee, dat de „schrijvende mijnheer" met griep te bed had gelegen. Anne voelde het bloed naar haar wangen stijgen, en zij boog zich dieper over haar schrijf tafel, toen ze met voorgewende onverschillig heid zei: „Zoo? Dat spijt me. Wie zorgt er voor hem?" „Wel, juffrouw, voor zoover ik weet, zorgt hij voor zichzelf, behalve, dat ik 's morgens zoo het een en ander voor hem doe en de rest 's avonds. En ik kan het niet helpen, maar ik zeg, dat het den hemel verzoeken is, eiken mor gen een bad te nemen, als je ziek bent. En dat heb ik hem, natuurlijk met alle respect, ook ge zegd. Maar ja, hij is een eigenwijs mensch. zooals je wel kan zien aan de manier, waarop zijn oogen in zijn hoofd staan." Toen juffrouw Watkins weg was, zat Anne eenigen tijd diep in gedachten. Als het een vriendin was geweest, die ziek was, zou zij geen oogenblik hebben geaarzeld en naar binnen zijn gegaan, om te vragen, of zij met iets kon hel pen. Maar nu aarzelde zij toch even. „Hij was vreeselijk aardig voor mij, toen ik met mijn voet zat," dacht zij. „En waarom zou ik, juist omdat hij een man is en ik een vrouw, minder aardig voor hem zijn? Hij moet in een gedrukte, ellendige stemming zijn en dan zoo afschuwelijk eenzaam. Ik ga direct naar bin nen." En zoo stapte zij de smalle gang door en trok aan de bel van de tegenovergelegen deur. Niet zoodra had zij dat gedaan, of de twijfel bekroop haar, of hij al dan niet uit bed zou zijn. Maar bijna onmiddellijk ging de deur open en Carroll's stem zei, aangenaam verrast: „Ah, dat is een echt menschüevende daad! Ik dacht er juist over oa, mijzelf over te plaatsen in een meer opgewekte en minder droevige sfeer. Maar ik moet je eerst vertellen, dat ik in den greep ben vast geweest van den vijand griep. Dus als je bang bent, moet je niet bin nen komen." „Ik ben heelemaal niet bang," antwoordde Anne vroolijk, en zij bukte zich, om Boxer te aaien. „Ik wist niet eerder dan vandaag, dat je ziek was geweest, anders was ik wel eerder ge komen." Carroll sloot dc deur, en ging haar voor naar zijn zitkamer, die zoo'n verwaarloosden en on- gezelligen indruk maakte, dat het Anne direct aan haar hart ging. Stoelen en tafels waren be zaaid met kranten, boeken en pakjes; en over al lag duimendik stof. Carroll zelf zag er ver vallen uit, bleek en grieperig. „Ik ben bang, dat je het hier een toonbeeld van verschrikkelijke wanorde zult vinden," zei hij, toen Anne op den eenigen leegen stoel ging zitten. „Waarom liet je mij niet weten, dat je zip!t was?" vroeg zij streng. „Je was een barmhar tige Samaritaan voor mij, toen ik mijn voet be zeerde. Waarom laat je mij niets terugbetale*1 van mijn schuld aan dankbaarheid?" „O., wel, ik dacht eerst, dat het niets anders dan een kou was, en toen mijn temperatuur op liep en zoo meer, was er geen haar op mij11 hoofd, die er aan dacht, je eenige risico te la" ten loopen." Anne sloeg hem critisch gade. „Je ziet er vreeselijk uit," zei ze. „Ik vind, da" je een dokter moet laten komen." „O neen, ik heb het ergste gehad. Ik ben een paar dagen niet geschoren. Daarom zie i* er zoo afschrikwekkend uit." „Ik vind niet, dat je er afschrikwekkend uit ziet," antwoordde zij ernstig. „Maar je ziet zoo mager en wit alsof je wekenlang ziek bent geweest. En," ging zij verder, terwijl zij vlug het rond keek met een blik vol afkeuring, „all®3 ziet er zoo zoo hopeloos en ongezellig ui Ik dacht, dat juffrouw Watkins beter voor J® zou gezorgd hebben." (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1940 | | pagina 6