Berooide Spaansche pachters
EIGENWIJZE
De Nieuwe Gemeenschap
„Gazette de Liège"
De vrees voor den
dood
ZONDAG 7
APRIL 1940
Pacht, onderpacht, pacht tot
in den vijfden graad
DE LAATSTE DRAAGT
DE LASTEN
Maartnummer Van het
orgaan
Bestaat honderd jaar
Economische
werking
Kerkelijk Leven
„IT FRYSKE GEA"
Saxo-Frisia
Rotterdams havenverkeer in het
vierde kwartaal 1939
Roemeensch dirigent in
Duitschland
Vriendschap vereenigt Neder-
land-België
„IN HET LICHT"
Nederlandsche muziek in het
buitenland
EEN TRADITIE VAN 300 JAAR
GOUDEN KLOOSTERJUBILEA
Zilveren kloosterfeest
KERK EN LECTUUR
- sA
DOOR
CURTI5 YORKE
Er zijn in Spanje natuurlijk pachters. Maar
hun lot is wel heel weinig benijdenswaardig.
Franco de Caudillo, die tot taak heeft alle mis
toestanden uit den weg te ruimen, staat dus
hier tegenover een opgave, die uitermate veel
van zijn krachten vordert.
Evenals de daglooners hebben de pachters
het nadeel te talrijk te zijn. Het aanbod van
grond moge, door het voortdurend vrijkomen
van perceelen. steeds aanzienlijk zijn, het aan
tal liefhebbers daarvoor is altijd veel grooter.
En wanneer dezen niet zonder grond willen
blijven, moeten zij zich wel schikken in alles
wat de landheer hun voorslaat.
Deze landheeren zijn de kwaadste niet, maar
het contact dat zij onderhouden met hun pach
ters is gering, want in Spanje woekert het
systeem der onderpacht ongekend welig. Het
komt vaak voor, dat een stuk land tot vier- of
vijfmaal toe in onderpacht is vergeven, voor
het in handen komt van den man, die het te
bebouwen krijgt. Het spreekt natuurlijk van
zelf dat deze volkomen overbodige tusschenfi-
guren ook willen leven en dat is slechts moge
lijk, door het land in kleine perceelen te split
sen, omdat men slechts op die manier er alles
uit kan halen, wat er in steekt.
Want hoe kleiner het stukje grond, des te hoo-
gcr ook de pacht, die het verhoudingsgewijze
opbrengt: een verschijnsel, dat zich gemakke
lijk uit de berooidheid van de liefhebbers laat
verklaren. Deze lieden hebben slechts bij uit
zondering de middelen om een flink stuk land,
laat staan een heele boerderij, te pachten. Zij
moeten zich met minder tevreden stellen. En
juist bij dat heel weinige dat zij zich kunnen
veroorloven begint de kwestie van vraag en
aanbod zoo nijpend te worden.
Gewichtig echter als de rol, die het pachtwe
zen in de Spaansche gemeenschap inneemt,
moge zijn, over den omvang ervan tast rnen
toch volkomen in het duister. Ook het cadaster
moet zich bij het stellen van dit probleem ge
wonnen geven. Het cadaster houdt zich niet
alleen met landmeten en het registreeren van
de daarbij opgedane bevindingen bezig, maar
schat ook de waarde van den bodem in fiscalen
en werkeliiken zin. Zij weet dus een en ander
van den Spaanschen bodem af; wanneer men
evenwel vraagt, welk deel van dien bodem ver
pacht is, moet zij aan het raden slaan. Is er
van het grootste grootgrondbezit 40 pet. ver
pacht of 50 pet. zij en weet het niet.
Degene, die deze kwestie nader uitwerkt, komt
tot de conclusie, dat het percentage van den
grond, die in het (gecadastreerde) Zuiden ver
pacht is, ergens tusschen de 40 en de 80 moet
liggen!
Zooveel geheimzinnigheid prikkelt den arg
waan en doet bij derden de vraag rijzen, of de
oorzaak ervan misschien in zekere ongerechtig
heden schuilt. En misschien is het ook wel zoo'
Gelijk hun lotgenooten over de geheele aarde
vinden de Spaansche pachters, dat ze te veel
moeten opbrengen. Inderdaad is dat wel niet
anders denkbaar, gezien de twee reeds aange
geven oorzaken van de wanverhouding tusschen
vraag en aanbod en verduurdering door onder
pacht. Dat het hierbij om hooge sommen gaat,
die %e laatste pachter ten slotte op moet bren
gen, toont een voorbeeld. Voor een stuk land
van 1000 fanegas grootte, dat den eigenaar 25
a 35 pesetas per fanega opbrengt, moet de ar
beidende boer 50 tot 70 pesetas betalen. Vaak
komt het voor, dat de eigenaar van zulke ver
houdingen niet eens op de hoogte is. Soms
tracht hij in te grijpen, maar zelden beschikt
hi) over voldoende kracht om het nu eenmaal
hecht gefundeerde systeem te breken.
In de laatste jaren werden er wel diverse wet
ten uitgevaardigd om de pachters tegen de vele
euvelen "te beschermen, welke hen belagen, maar
deze wetten worden op diverse wijzen ontdoken.
Het eenvoudigste middel daartoe is het niet
opmaken van een schriftelijk contract met het
gevolg, dat de pachter, bij eventueel beklag
voor de rechtbank, altijd aan het kortste eindje
trekt. Dat er altijd weer liefhebbers gevonden
worden om op zulke mondelinge overeenkom
sten in te gaan spreekt boekdeelen over de
moordende concurrentie, welke onder hen woedt
Door de ver doorgevoerde versplintering van
het pachtland door de vier- of vijfgradige onder
pacht worden de perceeltjes ten slotte zoo klein,
dat zij geen levensonderhoud meer bieden. De
pachter moet zich dan redden door zich in zijn
vrijen tijd als daglooner te verhuren. Naast het
reeds vermelde proletariaat van de bezitters en
dat van de daglooners komt als derde nog dat
van de pachters. Deze laatsten worden boven
dien zeer gehandicapt door den korten duur van
hun contracten. De landeigenaar, maar vooral
de tallooze tusschenschakels, willen van elke
fluctuatie der pachtconjunctuur profiteeren en
dat gaat niet wanneer er langloopende overeen
komsten bestaan. Ten slotte drukt op de pacht
nog de afkoop van allerlei middeleeuwsche
rechten, ongeveer zooals deze tot voor kort ook
in Duitschland bestonden. Onze buren moes
ten nog luttel jaren geleden hier en daar .beta
len voor den vrijkoop van instellingen als de
lijfeigenschap.
Kort van duur als de Spaansche pachtcon-
tracten zijn, kunnen zij door den grondeigenaar
nog om allerlei redenen verbroken worden. Bij
voorbeeld wegens gebrek aan religieuzen zin,
wegens gebrek aan eerbied voor den landheer
of deszelfs gezin, enz. Het pachtwezen heeft
voorts zwaar te lijden onder de usance, dat elke
grondverbetering ten laste van den bewerker,
maar ten voordeele van den eigenaar komt.
Hierbij speelt met name de fiscus een rol, welke
slechts kwalijk door den beugel kan. „Spanje",
zoo zegt een bekend man, „kastijdt den werk-
zamen kleinen boer, maar wakkert de lanaver-
waarloozing der grootgrondbezitters aan." Laat
de eigenaar eener latifundie honderden H.A
braak liggen, dan erkent de fiscus, dat deze
grond niets opbrengt en regelt hij zijn aanspra
ken naar dien. Maar wanneer een kleine man
zijn stukje grond in het zweet zijns aanschijns
tot het afwerpen van meer vruchten dwingt,
dan zit de belastingambtenaar als een speur
hond achter hem om hem met de welverdiende
straf te kastijden.
Gelukkig zijn er ook streken, waar betere
toestanden heerschen. In Navarra bijvoorbeeld
en in Biskaya kent men de erfelijke pacht van
onbegrensden tijdsduur. In Tarragona, waar de
bekende wijn vandaan komt, loopt het pachtcon-
tract zoo lang als 2/3 van de oudste wijnranken
nog druiven voortbrengen. De opbrengst zelf
wordt tusschen eigenaar en pachter verdeeld, 't
Aardige van deze overeenkomsten is wel hun
ouderdom. Zij dateeren namelijk van den jare
1164.
Gezien het uitermate precaire van zijn toe
stand, spreekt het vanzelf, dat de pachter
slechts één hartstocht kent: persen uit zijn bo
dem, wat er maar eenigszins uit te persen valt,
zonder zich daarbij in het geringste om de toe
komst druk te maken. Maar dit is natuurlijk weer
een van die agrarische kwaden, waar het gan-
sche volkshuishouden onder lijden moet.
„Tot de krachten die in de natie werken voor
het welzijn van het geheel, dragen de katholie
ken een groeiend aandeel bij. Een derde van
de bevolking is katholiek, doch het percentage
katholieke kinderen, dat voor het eerst naar
de lagere schooi gaat, nadert de helft. Is dit
kwantitatief genomen aanzienlijk, in kwalita
tief opzicht beteekent 't ten profijte van 't Ne-
derlandsche maatschappelijke leven 'n zware
doch aantrekkelijke taak de sociale en politieke
idealen van 't katholicisme in wetenschappelij
ke prestaties en in de practijk zoo dicht mogelijk
te benaderen. De mate van verwezenlijking
hiervan biedt voor het Zuiden grootere per
spectieven dan voor 't Noorden, indien wij be
denken dat in Noordbrabant en Limburg de
helft der katholieken woont, de andere helft
verspreid is over de negen overige provincies.
Voorzoover zulks afhangt van volkskarakter
en in de gemeenschap levende krachten, zal 't
streven Naar de Nieuwe Gemeenschap in Lim
burg en Brabant den zin eener ideale gemeen
schap kunnen vertolken, en in het resteerend
deel van ons land een actieve rol behooren te
vervullen in de daar mogelijke werkgemeen
schap. Daartoe zullen de goede eigenschappen
gecultiveerd moeten worden, die wij van God
gekregen hebben en zal bezinning op de vele
tekorten ons dat besef van nederigheid kun
nen brengen, waaruit groote en edele daden
voortspruiten. Wij zullen dan ondervinden, hoe
veel wij ook van niet-katholieke landgenooten
kunnen leeren. In deze wisselwerking van ge
ven en nemen zullen wij ervaren de wondere
krachten, die er in de besten der Nederland-
sche volksgemeenschap leven, die bij allen ge
voed worden door nationale en hoogere idea
len en die katholieken en niet-katholieken sa
menbinden in het eene vaderland."
Aldus besluit drs. Aug. Albregts zijn artikel
„De voedingsbodem van de Nieuwe Gemeen
schap in Nederland", waarmee het orgaan van
deze maand opent.
Behalve dit artikel bevat het blad een uit
voerig overzicht van de drie beschouwingen in
„Studia Catholica", gewijd aan de actie Naar
de Nieuwe Gemeenschap. Deze drie weten
schappelijke studies zijn respectievelijk van dr.
Anton van Duinkerken, mr. dr. Arn. Borret
S.J., en dr. J. Beuns S.J.; zij leveren een inte
ressante bijdrage tot een scherpere formulee
ring, zoowel van verschillende aspecten met be
trekking tot de nieuwe gemeenschap als van
enkele belangrijke problemen, die zich voor
doen en de richting waarin naar een concrete
oplossing ervan moet worden gezocht. Zij, die
belang stellen in het streven naar een nieuwe
gemeenschap, zullen van deze aflevering met
vrucht kennis kunnen nemen.
Het maandblad bevat verder het verslag van
de jongste vergadering van het werkcomité en
enkele persstemmen over de actie. Voor wie
van de actie op de hoogte wil blijven een on
misbaar blad.
Zaterdagmiddag is te Leeuwarden de alge-
meene ledenvergadering gehouden van de
Provinciale Vereeniging voor Natuurbescher
ming „It Fryske Gea", onder voorzitterschap
van den heer M. Wiegersma van Drachten.
In zijn openingswoord stond hij een oogen-
blik stil bij het tweede lustrum van de ver
eeniging, in verband waarmede hij mededeel
de, dat een geïllustreerde brochure, als aan
denken aan de leden zal worden toegezon
den. Spr. herdacht het overleden bestuurslid
dr. J. Botke te Groningen.
Vervolgens deelde spreker een en ander me
de over de voorloopige resultaten van de
actie voor aankoop van het gebied aan de
Linde en van het Rijschter bosch.
Wat de Lindevallei betreft noemde spreker
het resultaat niet onbevredigend, doch er moet
nog heel wat gebeuren voor er f 26.000 bijeen
is. Wat het Rijschter bosch betreft, weet men,
zoo zeide spr„ dat de vereeniging voor den
aankoop in de eerste plaats steun heeft ge
vraagd van de overheid, omdat het bestuur
het uitgesloten acht, dat het zonder dien
steun de koopsom van f 125.000.bijeen kan
brengen. Het verheugde spreker te kunnen
mededeelen, dat een gift van f 4000.— is bin
nengekomen.
Hierna bracht de secretaris, de heer D. Dijk
stra van Drachten zijn jaarverslag uit, waar
aan wij het volgende ontleenen:
Het bestuur slaagde er in met Ds Bloeke:
van Abkoude tot overeenstemming te komen
in zake de Lindevallei, terwijl de onderhan
delingen met ir. J. S. van Heioma te Delft
tot een definitief resultaat voerden, zoodat een
basis gelegd kon worden voor een belangrijk
natuurmonument.
Van den heer Venema onder Koudum werd
gekocht het nog niet afgegraven gedeelte van
de z.g.n. Koudumer zandgroeve; van den heer
P. van Asperen te Hilversum werd als schon
king ontvangen een eendenkooi bij Ezumazijï,
teneinde deze te beheeren als vogelbroedplaats.
Beschermd broed- en overwinteringsgebied
voor vogels is geworden een oppervlakte van
pl.m. 800 H.A. langs dc kust van Laaxum tot
de schermhaven bij het Oude Mirdumer Klif.
Met een speciale herdenkingsuitgave her
innert het katholieke blad van Luik „Ga-
zette de Liège" aan het feit, dat dit blad
op 4 April 1840 voor de eerste maal ver
scheen. Aldus is dit blad een der oudste
Belgische katholieke dagbladen.
Honderd jaar geleden verscheen voor de eer
ste maal de „Gazette de Liège", gesticht door
Joseph Demarteau (1810—1863). Het blad was
bedoeld als orgaan van een aantal katholie
ken, die zich hadden afgewend van het blad
„Courrier de la Meuse". In het begin verscheen
het blad drie dagen van de week, maar reeds
hi 1841 werd het een dagblad. De „Gazette de
Liège" is altijd in het bezit van de oprichters
familie gebleven en momenteel is de kundige
hoofdredacteur en directeur eveneens een Jo
seph Demarteau.
Het is natuurlijk dat dit uitzonderlijke pers-
jubileum niet ongemerkt kon voorbij gaan, al
is de herdenkingsdag eenigen tijd uitgesteld.
De feitelijke herdenking zal plaats hebben op
19 Mei a.s.
Des avonds zal een banket worden aange
boden aan hooggeplaatste nationale autoritei
ten en aan persvertegenwoordigers uit vele
landen. De Eerste Minister van België zal hier
bij het woord voeren.
Ook een godsdienstige plechtigheid staat op
het program. In den morgen van dien dag zal
in de Kathedrale Kerk een plechtige Hoogmis
uit dankbaarheid worden opgedragen, waarbij
een predikatie zal worden gehouden door R
P. Merklen, den directeur van het Fransche ka
tholieke dagblad ,,La Croix".
Door de „Gazette de Liège" zal een gedenk
boek worden uitgegeven over de historie en
ontwikkeling van het blad. Dit werk, dat on
geveer 200 pagina's omvat, zal een voorwoord
bevatten van Graaf Carton de Wiart, Minister
van Staat en lid van de Belgische Academie
van Fransche taal en letterkunde.
In Luik zal in die dagen tevens een tentoon
stelling gehouden worden, waarop de oudste
bladen van Luik te zien zullen zijn, onder meer
de naaste voorloopers van de „Gazette de Liège
avec privilège" met het wapen van den
Prins-Bisschop van Luik tot de „Gazette de
Liège révolutionnaire", dat tot ondertitel draagt:
„Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap; weg met
de tirannen!"
Veel is er veranderd sinds het ontstaan van
de huidige „Gazette de Liège". Toen het blad
in 1840 voor de eerste maal verscheen, had het
een oplage van precies 204 exemplaren. De ge
heele redactie en administratie berustte in han
den van een man: Joseph Demarteau; in de
drukkerij werkten vier man, waarvan er in 1890
bij het vijftigjarig bestaan nog steeds een in
dienst wasvan de „Gazette de Liège". Het
duurde twee dagen, voordat de abonné's op het
platteland buiten Luik hun blad ontvingen. Nu
heeft de Gazette de Liège een oplage van on
geveer 50.000 exemplaren.
De huidige hoofdredacteur is de derde Joseph
Demarteau. De tweede werd kort na het over
lijden van den stichter meerderjarig en werkte
aan het blad tot aan zijn dood in 1910. Hij
werd toen opgevolgd door den huidigen direc
teur-hoofdredacteur, die Voorzitter is van den
Belgischen Persbond.
De tweede jaargang van Saxo-Frisia wordt
geopend met een bijdrage van dr. W. de Vries.
Daarin worden behandeld de oude plaatsnamen
op -ingi, -inga in onze noordelijke provinciën,
in verband met de geschiedenis der bevolking.
Verder zet dr. D. Kalma zijn serie essays „Kro
niek der Friesche letteren" voort met een bij
drage over „Literatuur en landschap". Het
brengt ook den niet-Fries het Friesche land
en de volksziel nader. Eindelijk bespreekt drs.
J. Naarding, de talentvolle pleiter voor een be
tere waardeering der Sakvische landen, in 't
bijzonder van zijn „Oude Landschap", nieuw
verschenen dialect-literatuur.
I^e rijke dient te handelen als de
I rentmeester van God.
Meer dan sedert langen tijd leven weer mil-
lioenen menschen met den dood voor oogen.
Daarom zijn de gesprekken of althans de ge-
dacnten over den dood aan de orde van den
dag. De vrees nu voor den dood is een instinct
in den mensch, een zeer nuttig en belangrijk
instinct. Men behoeft er slechts aan te denken,
wat er van een leger terecht zou komen, dat
geen vrees voor den dood had. Zulk een leger
zou in korten tijd van het slagveld zijn weg
gevaagd. Want juist de instinctieve vrees voor
den dood, geholpen door het verstand boven
dien, maakt dat de soldaten, indien mogelijk
in het leven blijven en dus ook een overwinning
kunnen behalen. De instinctieve vrees voor den
dood maakt dat wij niet allang aan allerlei
ongevallen zijn overleden.
Maar in het geval van den soldaat is het
duidelijk, dat de vrees voor den dood in som
mige omstandigheden ook weer overwonnen
moet worden. Hij moet zijn leven wagen, om
zijn leven te behouden. En zulks is lang niet
alleen met den soldaat het geval. Ja, het is
eigenlijk zoo, dat de vrees voor den dood door
allerlei motieven kan overwonnen worden er.
inderdaad ook wordt overwonnen. Wel is het
waar, dat zulk een motief dan ook van dien
aard is, dat het de waarde van een levensregel
vervult. Vele moeders trotseeren den dood voor
hun kinderen. Zeelieden, politie-agenten, be
manningen van reddingsbooten overwinnen her
haaldelijk de vrees voor den dood. Vliegeniers
cvenzoo. Maar dat iemand, in het voorbijgaan,
zoo maar een keer toevallig op den achter
middag de vrees voor den dood overwint, door
b.v. een kind vlak voor een naderenden trein
weg te halen of een ander dergelijk heldenfeit
te volvoeren, dat is veel zeldzamer. Zelfs men
schen, van wie men het soms zou verwachten,
weten de vrees voor den dood niet te overwin
nen. Zoo waren er ten tijde van Thomas "More
maar enkelen, te zamen ongeveer twintig of
dertig, die hun leven veil hadden voor het ge
loof. Daar staat tegenover, dat de Engelsche
priesters, die gedurende een eeuw en langer
waren opgeleid in het seminarie te Douai, zoo
dra zij in Engeland kwamen, geen doodsvrees
konden gebruiken. Maar zij waren aan de ge
dachte gewend: zij hadden reeds tien of twaalf
jaar te voren daarmee rekening gehouden en
hun vertrokken broeders kwamen heel vaak
niet levend terug.
Het zal dus wei zoo zijn, dat de voortdurende
gewilde en weloverwogen gedachte aan den
dood in staat is de doodsvrees te overwinnen,
Indien er althans een sterk motief in het leven
is. Zulk een motief wordt bij de Chineezen ge
vonden in het voortleven en de vereering door
het nageslacht. De Chineezen vereeren hun
voorouders op het huisaltaar; zij zijn steeds
met de gedachte aan den dood bezig en een
bijzonder goed geschenk, dat een zoon zijn va
der kan geven, is een mooie doodkist.
Maar in onze tegenwoordige West-Europee-
sche beschaving is zoowel de vrees voor den dood
bijzonder groot en tegelijk heerscht er een over
dreven legende over de verschrikkelijkheid van
den dood. Men kan gerust zeggen dat zeer vele
ménschen zich den dood, of liever het sterven,
veel erger voorstellen dan het schijnt. Ik zeg
schijnt, want niemand van ons is ooit gestor
ven. Waarom is ook de geweldige, de verschrik
kelijke vrees voor den dood iets menschelijks.
wij zouden bijna zeggen iets natuurlijks. Im
mers het sterven, niemand weet precies hoe het
is. Maar wij moeten deze vragen door de ver
gelijkende methode oplossen en wanneer men
nu de vrees voor den dood, die er hier nu is,
vergelijkt met de wijze waarop de menschen
vroeger en elders het sterven opvatten, dan kan
men niet anders oordeelen dan dat thans de
dood verschrikkelijker gevonden wordt dan
in andere plaatsen en op andere tijden en dat
ook de vrees voor den dood grooter is. Men zal
niet ver mis zijn, indien men als oorzaak hier
voor aanneemt, dat het geloof in het kindschap
Gods verzwakt is; niet de Kerk is verzwakt,
maar het geloof in het kindschap Gods is ver
zwakt. Want daarin ligt opgesloten, dat het
leven en alle levenswaarden ons door een wel
willende Godheid gratis zijn gegeven, en zoo kan
men leven en dood tegelijk dankbaar aanvaar
den. Maar de idee van vergelding en zelfs de
idee van den dienst van God nemen de doods
vrees niet zoo direct weg. Zij laten vrees voor
den dood over. Zoo begrijpen wij dan ook beter
dat sommige heidensche volkeren, die in wel
willende hoogere machten gelooven, den dood
weinig vreezen.
Een onzer couranten noemde God vóór onge
veer twintig jaren eens: „den hemelschen ban
kier". Indien God niet meer is, moeten wij den
dood vreezen, want de mensch is zondig. Maar
zoodra wij God als meer dan Vader beschouwen,
verdwijnt de vrees voor den dood.
Daaruit volgt echter niet, dat het overwinnen
van de vrees voor den dood altijd even gemak
kelijk gaat. Volgens wijze exegeten heeft Chris
tus daarom den doodsstrijd in den Hof van
Olijven doorstaan, om onze zwakheid op Zich
te nemen en om ons over onze zwakheid te
troosten.
De strijd mag ons moeilijk vallen en daar
over hebben wij ons niet te schamen. Twee En
gelsche officieren gingen in het N.W. van Voor-
Indië een zeer gevaarlijk avontuur tegemoet. De
een was kalm, de ander beefde als een riet. De
eerste vroeg aan zijn kameraad waarom hij toch
zoo beefde en ontving als antwoord: „Indien
jij even bang waart als ik, zou je allang ge
vlucht zijn." Zoo zijn er ook in den oorlog zeer
weinigen, die de vrees niet kennen, maar de
meesten. geloof ik, weten werkelijk de vrees
te overwinnen. En dat is niet maar een beetje
vrees of een geringe bangheid, maar het is een
vrees en een angst, die dreigt hen geheel te
overmeesteren.
Naar mijn eigen ervaring sterven de meeste
menschen veel gemakkelijker dan men meestal
denkt. Sommigen kost dit veel strijd en daar
om moeten we niet verwachten dat zij, van wie
wij verwachten dat zij rustig en kalm zijn, ook
Onder de menschelijke ondernemin
gen, dit durf ik zonder overdrijving
zeggen, ls er geen, die hooger en
edeler kan genoemd worden, dan de op
richting van een Universiteit.
Kardinaal Newman in zijn lezing
over „Christendom en wetenschap
pelijk onderzoek".
inderdaad altijd zoo zijn. In dat opzicht ziet
men de grootste verrassingen.
Hoe men er ook over denkt, het blijft voor
de omstaanders een groote teleurstelling, wan
neer de stervende, wanneer men beter van hen
kon verwachten, vreesachtig is. Ik bedoel na
tuurlijk niet menschen die door ziekte onder
mijnd zijn en daardoor allen moed verloren
hebben; het komt ook voor, dat zij daardoor
alle vrees verliezen en min of meer stompzin
nig worden. Maar ik bedoel menschen, waar
van men ziet dat ze helder en bij hun volle
verstand zijn en over hun geestelijke capacitei
ten kunnen beschikken. Dan vragen wij ons af
of zulke menschen misschien altijd moedeloos
geweest zijn, misschien toch braaf, ijverig en
religieus, maar moedeloos. Dat geeft dan een
mengsel van gevoelens, omdat de dood zelve
niet gevreesd wordt, misschien zelfs verlangd.
Maar het sterven wordt wel gevreesd.
In elk geval is het duidelijk, dat vroolijke
blijmoedige menschen in 't algemeen den dood
zeker niet meer vreezen dan neerslachtige men
schen. Hoewel men zou kunnen veronderstellen
dat de eerste soort sterk aan het leven gehecht
is, zooals men dat noemt. Maar ook dit is een
uitdrukking, die velerlei beteekenissen kan heb
ben en met die verrassende uitdrukkingen is
het zoo moeilijk zijn meening aan iémand dui
delijk te maken. Het lijkt dan zoo alsof leven
en sterven volkomen aan elkaar zijn tegenge
steld. Toch komen leven en sterven in een zeer
belangrijk opzicht met elkaar overeen, n.l. van
uit een practisch moreel standpunt. Dan zijn
immers leven zoowel als sterven beide belang
rijke taken van den mensch en het is een al
gemeen menschelijk gevoelen, dat men door een
goeden dood, die toch zoo kort duurt, veel lang
durig kwaad kan goedmaken. M.a.w. sterven is
een taak, een opgave, een examen. Zoo wordt
het dan ook door helderdenkende en welover
wogen menschen ingezien.
Een der beroemdste voorbeelden van vrees
voor den dood is dr. Samuel Johnson, die een
heel eigen plaats in het Engelsche geestesleven
inneemt. Hij was een braaf en goed man en
werd niet moede te herhalen dat hij verschrik
kelijk bang voor den dood was. Hij ging zelfs
zoo ver te zeggen, dat het geheele leven werd
doorgebracht met het vechten tegen de doods
vrees. Hij stierf echter zeer kalm en rustig. Het
merkwaardige echter in hem is zijn groote op
rechtheid. Want er zijn niet zoo heel veel men
schen, die zoo openlijk voor hun vrees durven
uitkomen. Deze openhartigheid was kenmerkend
voor hem. Men behoeft er niet aan te twijfelen
dat deze openlijke en nederige bekentenis van
zijn vreesachtigheid juist het sterkste middel
was, om die vrees te overwinnen. Veel meer
kwaad richt de doodsvrees aan in menschen,
die zich van deze vrees niet bewust zijn of
niet bewust willen zijn. Dat bij uitstek moderne
onderwerp verdient echter een nadere belich
ting.
Dr. TH. H. SCHLICHTING
Aan de door de Kamer van Koophandel en
Fabrieken voor Rotterdam uitgegeven Statistiek
van Handel, Nijverheid en Verkeer van Rotter
dam over het vierde kwartaal van 1989 ontleenen
wij de volgende gegevens; de cijfers tusschen
haakjes hebben betrekking op het vorig jaar:
Het aantal der zeeschepen, die den Nieuwen
Waterweg gedurende 1939 zijn binnengeloodst,
heeft bedragen 12.904 (16.610); het aantal der
Rotterdam bezoekende zeeschepen 12.026 (15.366),
metende 19.392.128 (24.744.472) registertons netto.
In de havens langs den Nieuwen Waterweg be
nevens Dordrecht (vormende tezamen de zee
havens in de Rijn-Maasdelta) zijn in het geheel
binnengekomen 13.469 (17.269) zeeschepen, me
tende 21.697.566 (27.809.541) registertons netto,
en uitgegaan 13.210 (16.868) zeeschepen, metende
21.685.927 (27.639.250) registertons netto. Het
aandeel van Rotterdam aan het scheepvaartver
keer van het geheele Koninkrijk bedroeg 53,02
(54,02) pet. van het aantal der schepen en 64,14
(63,81) pet. van hun inhoud.
Het goederenvervoer ter zee van Rotterdam
heeft in 1939 omvat 33.231.000 (42.3.71.000) tons
van 1.000 K.G. Het totale goederenvervoer over
alle havens in de Rijn-Maas-delta (v. Dordrecht/
Zwijndrecht tot zee) heeft bedragen 36.630.000
(46.765.000) tons.
Op 31 December 1939 behoorden in Rotterdam
en omgeving thuis 294 (280) zeeschepen, metende
620.329 (599.843) registertons netto.
Te Rotterdam zijn geleverd 1.367.009 (1.922.474)
tons bunkerkoten; langs den geheelen Nieuwen
Waterweg bedroegen de leveringen 1.641.026
(2.225.785) tons.
De drijvende graanelevators hebben verwerkt
2.321.000 (3.558.000) tons graan.
De rechtstreeksche aanvoeren van sinaasappe
len hebben omvat 1.932.000 (1.858.000) kisten. De
aanvoeren van Amerikaansche appelen bedroe
gen 613.000 (753.000) kisten en 50.000 (35.000)
vaten; die van Amerikaansche peren 270.000
(337.000) kisten. Voorts werden aangevoerd
87.000 (87.000) kisten grapefruit.
De generaal-intendant der Roemeensche
Staatsopera te Boedapest, prof. Georgesson, di
rigeerde Vrijdag als gast een opvoering van
Puccini's opera „Bohème" in de Berlijnsche
Staatsopera. De in Duitschland in hoog aan
zien staande Roemeensche dirigent verwierf
met zijn optreden een stormachtigen bijval.
Zaterdag is te Brugge in het Provinciaal Pa
leis een bifeenkomst gehouden van de besten
dige BelgischNederlandsoheLuxemburg&che
Commissie. Deze stond onder voorzitterschap
van oud-minister Ph. van Isacker, voorzitter
van de Nederlandsche sectie.
Na de sectiewerkzaamheden kwam de com
missie in algemeene vergadering bijeen. Zij nam
kennis van verschillende voorstellen van eco
nomische samenwerking, doch sprak als haar
tneening uit, dat deze nog stuiten op moeilijk
reden. welke de verwezenlijking verhinderen.
De corSmissie uitte de hoop, binnenkort den
betrokken regeeringen concrete voorstellen op
dit gebied te kunnen voorleggen.
Na afloop van de bijeenkomst waren de af
gevaardigden de gasten van gouverneur Baela
en de Ged. Staten van West-Vlaanderen. Gou
verneur Baels hield een lofrede op de vriend
schap. welke de drie buurlanden vereenigt en
bracht een toast uit op hun staatshoofden, wier
populariteit groot is. Dr. Posthuma beant
woordde deze toespraak in welgekozen bewoor
dingen.
Vervolgens bezochten de afgevaardigden de
schilderachtige plekjes en de musea der sted.
De meeste uitgevershuizen nebben tegenwoor
dig een huisorgaan, waarin worden aangekon
digd, behandeld (en geprezen) de boeken die
zij in het licht hebben gegeven of die op sta
pel staan. Men mag deze blaadjes uiteraard
niet verwarren met gewone tijdschriften, die
hun beoordeelingen niet laten beïnvloeden door
de vraag, wie de uitgever is van de boeken die
gecritiseerd worden. Zij dienen een algemeen
cultureel doel natuurlijk niet zonder duidelijke
zakelijke nevenbedoelingen. Wie zal het den
uitgever kwalijk nemen dat hij zijn waar aan
prijst? Maar wie zal het den criticus kwalijk
nemen, dat hij zich alleen aan zijn moreel in
zicht en artistiek geweten wenscht te binden?
In dezen geest beschouwe men ook „In *t
licht", een tijdschrift gewijd aan de werk
zaamheid van de uitgeverij „Het Spectrum" te
Utrecht, onder redactie van Gabriël Smit, H.
Kuitenbrouwer en Charles Nijpels. Tal van
schrijvers, van wie bij „Het Spectrum" boeken
worden uitgegeven, hebben een bijdrage aan
het eerste nummer geleverd.
De typografische verzorging van het orgaan
is keurig. Teekeningen van Cuno van der
Steene en Otto van Rees verluchten het.
Maandagavond 15 April a.s. zal over verschil
lende Fransche radiozenders een concert wor
den uitgezonden dat gegeven zal worden door
het Orchestra National te Parijs, onder leiding
van Albert van Raalte en waarop o.a. werken
van Cornelis Dopper, Rudolf Mengelberg en
Johan Wagenaar zullen worcen uitgevoerd. Jo
Vincent zal bij dit concert als soliste optreden.
Bovendien zal onze in Parijs wonende land
genoot, Max Vredenburg, het concert inleiden
met een korte beschouwing over de uit te voe
ren werken, de soliste en den dirigent. Deze korte
inleiding zal zoowel in het Fransch als in hst
Ncderlandsch worden uitgesproken.
Zaterdag werd in Noorbeek de z.g. Meiboom,
ter eere van de H. Brigida, bij de kerk geplaatst.
De denneboom was 30 M. lang en werd aange
voerd op een versierden wagen, getrokken door
1 ersierde paarden. De traditie bestaat reeds
ruim 300 jaar.
In het klooster der Liefdezusters van den H.
Carolus Borromaeus onder de Bogen te Maas
tricht vieren de Eerw. Zusters Xaveria, Huberts,
Justina en Euphrasina 14 April haar 'gouden
kloosterjufcileum. Het feest zal uitsluitend ker
kelijk en in den intiemen kring der communi
teit worden herdacht.
De Eerw. Zuster Maurice vierde in het St.
Jans Gasthuis te Weert den dag, waarop ze
vóór 25 jaar werd ingekleed in het Moederhuis
te Tilburg van de Zusters van Liefde. Sinds 1916
is ze in Weert werkzaam, de laatste jaren als
wijkverplegster-huisbezoekster van het Groens
Kruis.
Vanaf haar stichting heeft de Kerk
gewaakt over de lectuur harer kinderen
Op instigatie van Paulus verbrandden de
geloovigen van Efese hun slechte boeken
In 496 liet Paus Gelasius reeds een Hjst
opstellen van verboden boeken, welke de
eerste, ons bekende, officieele index is ge
weest.
Sedertdien heeft de Kerk niet nagela
ten hare kinderen op te wekken tot «ten
strijd
VOOR HET GOEDE A
BOEK
TEGEN HET SLECHTE
14
(Nadruk verboden)
„Je laat je toch zeker niet ontmoedigen door
dat incident van Wiggins en Cramp?" wierp hij
tegen.
„Neen. niet heelemaal."
„Heb ik er op de een of andere manier schuld
aan?"
„Neen. niet heelemaal," zei ze weer.
„We zijn er allemaal wel eens uit," zei hij
„Tenminste wij schrijvende menschen."
„O. het is aardig van je, jouw werk gelijk te
stellen met mijn prullen," zei ze min of meer
bitter.
„Je bent een beetje overwerkt en hebt iets
opwekkends noodig." zei hij met besliste stem
„Mag ik een geneesmiddel voorschrijven? Neen
trek alsjeblieft geen gezicht. Ik zal je niet wat
juffrouw Watkins zou noemen „een lekker
drankje" aanraden. Maar zou je zin hebben, een
avond met me mee te gaan naar een schouw
burg? Er loopen op het oogenblik verschillende
goede stukken".
„O, heel graag!" antwoordde zij. „Maar.,.,"
„Maar wat? Komt mevrouw Grundy, de
kwaadspreekster weer tusschenbeide?"
„O, lieve hemel, neen! Maar ik dacht cr over.
of het je niet van je werk zou afhouden."
„Ongetwijfeld. Maar wat dan nog?"
„Ik bedoelkun je den tijd wel missen?"
„Mijn beste Anne, de minste ondergeschikten
hebben hun vrije dagen. Waarom ook ik niet?"
„Ja, dat weet ik. Maar— je hebt den laat
sten tijd heel wat uren aan mij besteed, en
„En ik begin je te vervelen?" raadde hij.
„Daar dacht ik nooit aan."
„Wees niet zoo dwaas!" lachte Anne. „Om
ronduit te spreken, ik kan niet aannemen, dat
je schrijft, iouter om het genoegen jezelf in
druk te zien evenmin als ik dat doe. En ik
verlang niet, dat je je werk verwaarloost, dat je
geld oplevert, alleen maar omdat je denkt, dat
ik ontspanning noodig heb en meegenomen wil
worden naar schouwburgen en
„Ik heb alleen gesproken van één schouw
burg, voorloopig althans," zei hij. „Wat oprecht
ben je, Anne! Ik kan me niet voorstellen, dat
je ergens omheen kan draaien of met de feiten
flirt, zooals sommige vrouwen doen. Om heel
eerlijk te zijn, ik ben niet afhankelijk van mijn
werk, om te bestaan. Soms wenschte ik, dat
het wel zoo was," voegde hij er fluisterend aan
toe.
„Wil je zeggen, dat je heel goed zou kunnen
leven, zonder 'n slag uit te voeren?" vroeg zij.
„Voor zoover het physieke behoeften betreft
zeker. Maar ik houd genoeg van mijn werk, om
het te missen, als ik tot leegloopen gedoemd zou
zijn."
„Dan ben je niet wat men noemt slecht
af?" vroeg Anne, met zoo'n duidelijk merkbare
spijt in haar stem, dat haar bezoeker geamu
seerd opkeek.
„Verre van dat," antwoordde hij. „Juist het
tegendeel. Dus je ziet, dat cr heusch geen re
den is, waarom ik niet even goed als jij een
vrijen dag zou nemen.Welke vraag is cr in je
oogen, Anne?"
„Is er een vraag in mijn oogen?" vroeg zij,
even kleurend.
„Je weet, dat er een is. Je wilt vragen, waar
om ik, als ik bescheiden gezegend ben met
aardsche goederen en tamelijk naam heb ge
maakt in de literatuur, toch geen vriendschap
heb, noch kennissen, behalve je zelf en Boxer.
Waarom
Maar zij viel hem in de rede.
„Als mijn oogen dergelijke opmerkingen ma
ken, kan ik er niets aan doen," zei ze beslist.
„Maar vat het dan alsjeblieft zoo op, dat in
dit geval mijn oogen en mijn mond geen deelge-
nooten zijn."
Carroll was opgestaan en liep langzaam in de
kleine kamer heen en weer.
„Er zijn tijden, weet je," zei hij met iets als
onderdrukte emotie in zijn stem, „dat ik dc
verleiding niet kan weerstaan, om je wat schrij
vers noemen „alles" te vertellen en je mee
ning te hooren."
„Tot dat oogenblik ben ik volkomen bereid,
mijn vriend mijn vertrouwen te schenken," ant
woordde zij rustig.
Hü stond naast haar stil en zich bukkend,
raakte hij haar hand vluchtig met zijn lippen
aan.
„God zegene je!" zei hij, en ging vlug de ka
mer uit.
HOOFDSTUK VI
Maar nu gebeurde het, dat Anne na dien
avond niets van haar buurman te zien kreeg
gedurende veertien dagen. Het gevoel, hem te
missen overviel haar met een schok van niet al
te aangename verrassing. Wat kon er gebeurd
zijn? vroeg zij zich wrevelig af. Boxer had zij
een of twee keer gezien; maar, intelligent als
hij was, hij kon haar geen betrouwbare inlich
tingen geven.
Maar aan het eind van de tweede week deel
de juffrouw Watkins geheel uit zichzelf mee,
dat de „schrijvende mijnheer" met griep te bed
had gelegen.
Anne voelde het bloed naar haar wangen
stijgen, en zij boog zich dieper over haar schrijf
tafel, toen ze met voorgewende onverschillig
heid zei:
„Zoo? Dat spijt me. Wie zorgt er voor hem?"
„Wel, juffrouw, voor zoover ik weet, zorgt
hij voor zichzelf, behalve, dat ik 's morgens
zoo het een en ander voor hem doe en de rest
's avonds. En ik kan het niet helpen, maar ik
zeg, dat het den hemel verzoeken is, eiken mor
gen een bad te nemen, als je ziek bent. En dat
heb ik hem, natuurlijk met alle respect, ook ge
zegd. Maar ja, hij is een eigenwijs mensch.
zooals je wel kan zien aan de manier, waarop
zijn oogen in zijn hoofd staan."
Toen juffrouw Watkins weg was, zat Anne
eenigen tijd diep in gedachten. Als het een
vriendin was geweest, die ziek was, zou zij geen
oogenblik hebben geaarzeld en naar binnen zijn
gegaan, om te vragen, of zij met iets kon hel
pen. Maar nu aarzelde zij toch even.
„Hij was vreeselijk aardig voor mij, toen ik
met mijn voet zat," dacht zij. „En waarom zou
ik, juist omdat hij een man is en ik een vrouw,
minder aardig voor hem zijn? Hij moet in een
gedrukte, ellendige stemming zijn en dan zoo
afschuwelijk eenzaam. Ik ga direct naar bin
nen."
En zoo stapte zij de smalle gang door en
trok aan de bel van de tegenovergelegen deur.
Niet zoodra had zij dat gedaan, of de
twijfel bekroop haar, of hij al dan niet uit bed
zou zijn. Maar bijna onmiddellijk ging de deur
open en Carroll's stem zei, aangenaam verrast:
„Ah, dat is een echt menschüevende daad! Ik
dacht er juist over oa, mijzelf over te plaatsen
in een meer opgewekte en minder droevige
sfeer. Maar ik moet je eerst vertellen, dat ik
in den greep ben vast geweest van den vijand
griep. Dus als je bang bent, moet je niet bin
nen komen."
„Ik ben heelemaal niet bang," antwoordde
Anne vroolijk, en zij bukte zich, om Boxer te
aaien. „Ik wist niet eerder dan vandaag, dat je
ziek was geweest, anders was ik wel eerder ge
komen."
Carroll sloot dc deur, en ging haar voor naar
zijn zitkamer, die zoo'n verwaarloosden en on-
gezelligen indruk maakte, dat het Anne direct
aan haar hart ging. Stoelen en tafels waren be
zaaid met kranten, boeken en pakjes; en over
al lag duimendik stof. Carroll zelf zag er ver
vallen uit, bleek en grieperig.
„Ik ben bang, dat je het hier een toonbeeld
van verschrikkelijke wanorde zult vinden," zei
hij, toen Anne op den eenigen leegen stoel
ging zitten.
„Waarom liet je mij niet weten, dat je zip!t
was?" vroeg zij streng. „Je was een barmhar
tige Samaritaan voor mij, toen ik mijn voet be
zeerde. Waarom laat je mij niets terugbetale*1
van mijn schuld aan dankbaarheid?"
„O., wel, ik dacht eerst, dat het niets anders
dan een kou was, en toen mijn temperatuur op
liep en zoo meer, was er geen haar op mij11
hoofd, die er aan dacht, je eenige risico te la"
ten loopen."
Anne sloeg hem critisch gade.
„Je ziet er vreeselijk uit," zei ze. „Ik vind, da"
je een dokter moet laten komen."
„O neen, ik heb het ergste gehad. Ik ben
een paar dagen niet geschoren. Daarom zie i*
er zoo afschrikwekkend uit."
„Ik vind niet, dat je er afschrikwekkend uit
ziet," antwoordde zij ernstig. „Maar je ziet zoo
mager en wit alsof je wekenlang ziek bent
geweest. En," ging zij verder, terwijl zij vlug
het rond keek met een blik vol afkeuring, „all®3
ziet er zoo zoo hopeloos en ongezellig ui
Ik dacht, dat juffrouw Watkins beter voor J®
zou gezorgd hebben."
(Wordt vervolgd)