de zeeoorlog in gang
<Kd imftaal van den dag
DE GEBROEDERS „GOOCHEM"
rouw
CONSEQUENTIES VAN HEI
DUITSCHE WAAGSTUK
Zweedsche vloot op den
voorgrond
Een buitenissige
Coop. Restaurant
Dat is 'n ZUINIGE snelheid!
DONDERDAG 11 APRIL 1940
tien
«en
Molenpad 23 Leidschegr. A'dam
tunclihapjes 25 cent
Aardapp.-groente.vleescti 40 cent
£en reeks van scKotels
Pater Jos. Hoeijmakers
België-dag te Breda
70 K.M. per aar, dat is een ▼aart,
waarmee u nog uitstekend kunt
opschieten en toch de benzine-
zuinigheid betrachten, welke
thans zoo dringend noodig is.
Hoe zuiniger wij zijn, des te
langer wordt de benzine
distributie uitgesteld, zooals de
regeering heeft aangekondigd!
een vrouw
DE WESTLANDSCHE
TUINBOUW
Bemoeilijking van den export
te verwachten
Tuinbouw in moeilijke
tijden
Afzet het brandende vraagstuk
i Machine-herstelplaats
CFVSR Wl.-ïURü
4.FSSII. MAAGDENBERG
-Maar gggsfc a tpcfa gfefc affggg*
(Wordt vervolgd)
(Van onzen Marine-medewerker)
Duisternis ligt nog over de resultaten van
de felle actie, die zich in het Noorden van
Europa afspeelt, zoodat er in krijgskundig
opzicht nog niet veel over te zeggen valt.
Zeker is, dat de eerste onderneming van de
Duitschers een buitengewoon stoutmoedige
actie is geweest, een gedurfde aanval, die in
de geschiedenis nauwelijks zijn weerga zal
vinden. Weer is bewezen, dat de fortuin met
den stoutmoedige is! In de belangrijkste Noor
sche havensteden konden troepen aan wal
gezet worden en zelfs is het bijna niet te ge-
looven feit geschied, dat de ver Noordelijk
liggende stad Narvik in Duitsche handen
kwam.
De vraag is nu echter: voor hoe lang?
De macht ter zee Is en blijft in handen van de
Engelschen en het is een open vraag, hoe de
duitschers in 't onherbergzame Noorwegen met
®jn gebrekkige landtransportmiddelen de bezet
tingen van nieuwe voorraden, munitie en verster
kingen denken te voorzien, vooral wanneer de
Eoorsche troepen weerstand blijven bieden. De
J'&terweg, de eenige die bruikbaar is, is voor de
Duitschers niet meer toegankelijk.
De nabije toekomst zal leeren, wat het lot van
''«Ze troepen zal zijn, die zich als op zichzelf
'taande kernen zullen moeten verdedigen. Wil
Ehgeiand de situatie in zijn voordeel uitbuiten,
tian is een directe en zoo groot mogelijke ver
werking der Noorsche troepen een primaire eisch.
"ren en minuten zijn hierin beslissend.
Uit de nu langzamerhand loskomende ge
gevens blijkt, dat de Engelschen volkomen
Verrast zijn door het snelle optreden der
Duitschers. Wel was een deel der geallieerde
vloot op het gevechteterrein aanwezig, doch
deze strijdmacht was blijkbaar te klein voor
directe grootscheepsche actie.
De afstanden waarmede in dit gebied gerekend
Dvoet worden zijn enorm groot. Zoo ligt bij -
^oorbeeld Scapa Flow, de Engelsche vlootbasis
250
zeemijl van 't meest dichtbij gelegen deel der
Noorsche kust. Voor een vloot die over groote
Jtistanden maximaal met 25 mijl kan stoomen,
r^eekent dit dus 10 uur varen. Narvik ligt nog
eel verder weg; n.l. op 750 zeemijl, dat is dus
uur varen.
Aangezien het dus ongetwijfeld geruimen tijd
eeft moeten duren voor de Engelschen ter
P'aatse waren, komen dan ook de eerste verliezen
an Duitsche oorlogsschepen op rekening' van
Qen Noorschen tegenstand.
Zoo zonk bij het forceeren van de nauwe,
PPgeveer 100 kilometer lange Oslofjord de zware
^rUiser Blüeher. Nadat dit schip eenige treffers
j.an de Noorsche kustartillerie had geïncasseerd
P het in een mijnenveld en zonk.
.Men kan het nauwelijks gelooven, dat hier
Jn een betrekkelijk zoo weinig belangrijke onder
ging een der zwaarste en kostbaarste Duit
se eenheden werd geriskeerd, en dat in de
jualle fuik, die de Oslofjord vormt, op som-
plaatsen nauwelijks 1000 meter breed
Vier gevaren van kustartillerie en mijnen een
ware kruiser zonder eenige beveiliging van
•Mijnenvegers gewoon naar binnen dacht te
•aren.
Het kan niet anders, dan dat men zich deer-
in de Noorsche houding heeft vergist, of
Hjk
^el het psychologische effect der overrompeling
e«l te hoog heeft aangeslagen.
.'ets dergelijks is gebeurd met den lichten
uiser Karlsruhe, die. in Christiansand door
Noorsche kustbatterijen tot zinken werd ge
dacht.
De situatie na afloop van de eerste Duit
sche actie is, dat een belangrijk deel der
Duitsche zeestrijdkrachten zich nog steeds
1® de nauwe fjorden bevindt en daar dus in
'•'cine verbanden de aanvallen der geallieerde
°vcrmacht zal moeten afwachten. Hier doet
'>ch dus het merkwaardige feit voor, dat de
bakste partij haar macht gesplitst heeft en
'n dien toestand den vijand afwacht.
Tot welke acties dit voeren kan blijkt uit
fikschen aanval van een flottielje Engel-
torpedobootjagers op een zestal veel groo-
jj 6 Duitsche, die in de haven van Narvik
Sgen. De Engelschen hebben een stevige veer
•platen (3 booten verloren en 1 buiten gevecht
jj^teld), doch ook de Duitsche macht heeft
bchtige verliezen geleden. Brengt men in reke-
j lrig dat de Duitschers slechts 22 torpedoboot-
j, 8ers hebben tegen de Engelschen 188 en de
'ahschen 61, dan krijgt het Duitsche verlies
ernstig aanzien.
Dok de zwakke Noorsche vloot, die voor het
Geen fooien - bediening 10 7o
Dineeren in aangename sfeer!
grootste deel overrompeld en overweldigd werd.
heeft toch eenige successen geboekt, waaronder
de ondergang van den kruiser Emden op den
eersten rang staat.
De Noorsche vloot is onbeteekenend, n.l.
4 zeer oude kustpantserschepen (hdofdbat-
terij 2 kanons van 21 c.M. en resp. 6 van
15 of 6 van 12), welke nu voor een deel zijn
gezonken. Verder twee groote mijnenleggers
(bewapend met resp. 4 kanons van 12 en 4
van 10.5 c.M.), 9 nieuwe torpedobooten,
9 kleine onderzeebooten, 9 kleine mijnen
leggers, 22 zeer oude en verouderde torpe
dobooten als bewakingsvaartuigen en eenige
törpedomotorbooten.
De verzwakking van de Duitsche vloot in
dit avontuur kan niet te overziene gevolgen
hebben. Een der meest merkwaardige is wel
dat de maritieme positie van Zweden zeer
belangrijk wordt. Met zijn vloot van 8 kust
pantserschepen, waarvan er 3 bewapend zijn
met een hoofdbatterij van 4 kanons van
28 c.M., hetgeen hetzelfde kaliber is als
dat van de grootste Duitsche schepen, n.l.
de slagkruisers „Gneisenau" en „Scharn-
horst". en met zijn lichten vliegtuigmoeder
schip-kruiser (Gothland), zijn 15 moderne
jagers, 16 onderzeebooten en vele hulp
schepen, gaat dit land in de Oostzee een
zeer sterke positie innemen. Wat hiervan de
gevolgen kunnen zijn is niet te overzien. On
derstaande tabel stelt de verhouding in
het licht:
Slagschepen: Engeland 14, Frankrijk 5,
Duitschland 4 (waarvan 2 „vestzak"), Zweden
8 (kustpantserschepen).
Zware kruisers: Engeland 15, Frankrijk 7,
Duitschland 2 (Blüeher verloren gegaan).
Lichte kruisers: Engeland 49. Frankrijk 11.
Duitschland 6 (Karlsruhe en Emden verloren),
Zweden 1 (tevens vliegtuigmoederschip).
Torpedobootjagers: Engeland 188. Frankrijk 61,
Duitschland 22 (een aantal verloren gegaan),
Zweden 15.
Torpedobooten: Engeland 0, Frankrijk 12.
Duitschland 20.
Onderzeebooten: Engeland 52, Frankrijk 72,
Duitschland Zweden 16.
De zware Duitsche kruiser „Blüeher" was één
der beide zware 10.000 tons kruisers, die eenige
maanden voor het uitbreken van den oorlog- ge
reed kwamen, bewapend met 8 kanons van 20
c.M. en 12 van 10.5 c.M. Het schip was 195 meter
lang en* 21 M. breed. De maximum-snelheid 32
mijl is pl.m. 60 K.M. per uur.
De lichte kruiser „Karlsruhe" is in 1929 ge
reed gekomen, een z.g. „Versailles"-kruiser van
6000 ton, vOerde een bewapening van 9 kanons
van 15 c.M. De Emden is van dezelfde grootte.
De Duitsche torpedobootjagers meten 1800 en
1625 ton, zijn bewapend met 5 kanons van 12
c.M. en 2 vierling torpedokanons.
De Engelsche jagers type „Hunter" zijn van
1340 tbn, hebben maar 4 kanons van 12 c.M.,
doch wel eveneens 2 vierling torpedokanons.
Dat de namen der getroffen schepen vaak
verschillend worden opgegeven, vindt zijn ver
klaring hierin, dat de silhouetten van de groote
Duitsche oorlogsschepen sterk op elkaar gelij
ken, zoodat het herkennen op eer.igen afstand
niet alleen voor leeken, maar zelfs voor ma
rinedeskundigen zeer moeilijk is. Zeker is, dat
in de nauwe fjorden met hun vooruitspringende
hooge hoeken en kapen de Noren door plaatse
lijke bekendheid de prachtigste aanvalskansen
hebben gehad: blijkbaar hebben zij deze kansen
ook niet gemist.
Zoo is het ook te verklaren, dat de groote
mijnenlegger Olav Tryggvason (die 1600 ton
meet, 97 M. lang en 11 M. breed is en een ca
paciteit heeft van 250 mijnen), zulke prachtige
successen tegen veel grootere schepen kan heb
ben behaald. Het is gebouwd door de Staats-
werf te Horten, in 1934 in dienst gesteld en be
zit een snelheid van 21 mijl. Behalve met vier
.kanons van 12 c.M. is dit schip bewapend met
vier torpedokanons, zoodat het bundels van
vier torpedo's tegelijkertijd kan afvuren. Het
dient tevens als opleidingsschip voor 55 adel
borsten.
Steeds duidelijker wordt echter, dat het
avontuur een groot deel van de Duitsche
vloot heeft gekost, hetgeen op de toekom
stige ontwikkeling van het wereldgebeuren
van ontzaglijke draagwijdte kan zijn.
Een voorbeeld hiervan is het verlies van
den zwaren kruiser „Blüeher". Dit zeer ster
ke schip met zijn zware batterij van 8 ka
nonnen van 20 c.M. was zeker sterker dan
het overgroote deel der Engelsche kruisers.
Zou werkelijk ook een van de beide Duit
sche snelle slagkruisers „Gneisenau" of
Scharnhorst" verloren zijn gegaan, dan geldt
het vorenstaande in nog sterkere mate.
De kleine Noorsche Marine heeft, even
als de kustverdediging, prestaties geleverd,
die in verhouding tot haar kracht bewonde
renswaardig zijn en die een respectabel ge
wicht in de schaal werpen.
Ook voor ons Nederlanders, die momen
teel ter zee nog zwak zijn, is dit een lich
tend voorbeeld van de kracht eener moe
dige verdediging.
Het vertrek van Pater Jos. Hoeijmakers uit.
Horst die in Mei naar de missie zou vertrek
ken is uitgesteld tot September. Tot 16 Septem
ber is Z. E. aangewezen als leeraar aan het
Philosophicum te Soesterberg.
„En Fritsje, wat heb je op je verjaar
dag gehad
„Buikpijn, meneer
De departementen Breda en Oost-Noordbra
bant der Nederlandsche Maatschappij van Nij
verheid en Handel hebben vandaag te. Breda
een „België-dag" georganiseerd ter versterking
van de economische betrekkingen tusschen Bel
gië en Nederland.
De bijeenkomst, welke door meer dan twee
honderd belangstellenden werd bijgewoond,
stond onder leiding van den heer ir. E. H. J,
Lange de Boer, voorzitter van het departement
Breda van de Nederlandsche Maatschappij voor
Nijverheid en Handel.
Vele autoriteiten gaven door hun aanwezig
heid blijk van hun belangstelling. Tot hen be
hoorden de Belgische gezant te 's-Gravenhage,
Leon C. Nemry, de Commissaris van de Konin
gin in de provincie Noordbrabant, jhr. mr. dr
A. B. G. M. van Rijckevorsel, dr. J. L. F. van
Essen, directeur van de afdeeling handelsae-
coorden van het departement van Economische
Zaken als vertegenwoordiger van den minister,
mr. H. van Romburgh namens den Nederland
sehen gezant te Brussel, prof. dr. ir. H. C. J.
H. Gelissen, prof. dr. C. G. N. de Vooys, voor
zitter van den Economischen Raad, jhr. mr
O. F. A. M. van Nispen tot Sevenaer, oud-ge
zant van Nederland in België, de Eerste-Ka-
merleden mr. W. M. van Lanschot en mr. J. C.
A. M. van de Mortel, de burgemeester van
Breda B. W. Th. Slobbe, mr. dr. Jaspar, voor
zitter van de gemengde commissie van de Per
manente Economische Commissie voor Neder
land, België en Luxemburg, en verscheidene
7°
onder nederigheid is het on.
mogelijk iets te genieten zelfs
geen hoogmoed.
leden dezer commissie, leden van Ged. Staten
van Noordbrabant, Nederlandsche en Belgische
consulaire ambtenaren, B. Steverlynck, voorzit
ter van den Vlaamschen Economischen Raad
en veie anderen.
Vier sprekers behandelden van verschillend
gezichtspunt de betrekkingen tusschen Neder
land en België. De Belgische Oud-minister van
Economische Zaken, prof. ir. Pierre de Smet
had tot onderwerp gekozen: „Naar een nieu
wen vorm der Nederlandsch-Belgische betrek
kingen".
Mr. L. Delwaide, schepen der stad Antwer
pen, sprak over „Nederlandsch-Belgische eco
nomische samenwerking in theorie en in wer
kelijkheid".
Mr. B. J. M. v. Spaendonck, secretaris van de
Algemeene Katholieke "Werkgeversvereeniging,
behandelde 't onderwerp „Duurzame samenwer
king vereischt evenwicht zoowel in door par
tijen te brengen offers als door hen te ver
krijgen voordeelen"
Prof. dr, ir. J, Goudriaan, president-direc
teur der Ned. Spoorwegen, §prak over interna
tionale samenwerking tusschen souvereine
staten.
De voorzitter van het hoofdbestuur der Ne
derlandsche maatschappij voor nijverheid en
handel, ir. A. Plate, ten slotte sprak over de
Belgisch-Nederlandsche toenadering in het al
gemeen.
De Westlandsche tuinbouw, georganiseerd in
den Bond Westland, is Dinsdag te Naaldwijk
in algemeene vergadering bijeen gekomen ter
bespreking van de tuinbouw-aangelegenheden
voor deze streek.
In deze jaarvergadering heeft de bondsvoor
zitter, de heer J. Barendse uit Poeldijk, gerele
veerd de moeilijkheden die in het afgeloopen
jaar den tuinbouw troffen. Spr. vestigde voorts
de aandacht op de moeilijkheden welke thans
zijn te verwachten voor den export bij een ge
brek aan spoorwagons.
De kwade kansen voor den tuinbouw nemen
wel toe, en ongunstig is ook dat we dit jaar
zoo laat met onze producten zijn. Mogelijk zijn
onverwachte afzetgebieden, die ttoch nog aan
den tuinbouw diensten kunnen bewijzen.
Tenslotte wekte de heer Barendse de kwee
kers op in hechte samenwerking de belangen
van den tuinbouw in ons land te blijven die
nen.
Het jaarverslag werd evenals het financieel
beheer goedgekeurd. Medegedeeld werd dat de
heer M. Prins te Honselersdijk in alle afdee-
lingen van den Bond als secretaris is herkozen.
Enkele aanwezigen vestigden de aandacht op
het tekort aan arbeidskrachten dat zich in toe
nemende mate in den Westlandschen tuinbouw
laat gelden als gevolg van de mobilisatie en
het verlaten der cultuur. Vooral wanneer bin
nenkort het krenten van de druiven moet ge
schieden, zal dit tot ernstige moeilijkheden aan
leiding kunnen geven en nadeel brengen aan 'n
goed product. Men meende dat vooral voor
laatstgenoemden arbeid de oudere schooljeugd
goed werk zal kunnen doen. In verband hier
mede werd besloten pogingen In het werk te
stellen om speciaal verlof voor die schoolkinde
ren te verkrijgen, of vervroeging van de va-
canties.
Een bezwaar werd ook genoemd de omstan
digheid dat wanneer vrouwen van gemobiii-
seerden gaan druivenkrenten, haar verdiensten
in mindering worden gebracht van de militaire
vergoedingen, waardoor dus de animo er voor
vermindert. Ook hieromtrent zal een onderzoek
plaats vinden.
Tenslotte heeft de heer G. van 't Riet, direc
teur der Ned. Groenten- en Fruitcentrale, eer.
beschouwing gegeven omtrent de positie van de
veilingen in oorlogstijd.
Govert Menders zat met een grimmig gezicht
aan tafel. Die verduivelde gauwdieven waren
hem allemaal te slim af. Weer had zijn chef
een viertal klachten ontvangen, dat er op de
trams portefeuilles en gouden horloges ontfut
seld waren. Zijn chef had de politiemannen er
op gewezen, dat ze meer acht op alles moesten
slaan. Het leek wel of ze niet capabel waren
voor hun dienst
Govert Menders vooral had dit op zijn fat
soen getrokken. Als er iemand was die zóó voor
zijn beroep leefde en die men een waar dienst
klopper kon noemen, dan was hij het toch we!
Maar wat kon men ei aan doen, als het geluK
niet op zijn weg scheen te liggen?
Vandaag was het weer de dag, dat de Beurs
drukker dan anders bezocht werd en van welke
drukte de gauw-
lieven, vooral op
le trams, gebruik £{1 was maCLT
maakten om hun
rak te beoefenen.
Jen ganschen dag l
was hij al in de J
weer geweest om
verdachte individuen te schaduwen. Het had
niets uitgehaald. Het leek wel of die bandieten
roken dat er een geheim politie-agent in hur,
buurt was.
Govert gromde in zichzelf, gaf zijn vrouw
geen of maar een heel kort antwoord, als zij
hem iets vroeg.
„Ik wou," verzuchtte Else ten slotte, „dat je
niet van de politie was, dan zat je niet altijd
zoo met je hoofd vol zorgen ofdat ik je kon
helpen."
„Jij," schamperde Govert. „Wat zou een vrouw
een speurder kunnen helpen? Den boel in de
war gooien, dat kan een vrouw."
Else zei niets meer. Zwijgen was nu goud,
wist ze bij ondervinding.
Govert trok zijn overjas aan en ging de deur
uit. Even later was ook Else weg. Ze had een
plan gemaakt en ging dit nu uitvoeren. Dat ver
nederende van Govert, altijd met betrekking op
de hulp van een vrouw, verdroeg ze niet langer.
Als hij iemand kpn schaduwen, dan kon zij dit
toch zeker ook! Daarvoor hoefde men geen man
te zijn. Er waren wel meer vrouwen in dienst
van de politie.
Else hoopte iemand op diefstal te kunnen be
trappen en begon per tram in het midden der
stad ritjes te maken en gaf haar oogen goed den
kost. Zij nam bij voorkeur een tram, waarvan
het balcon goed bezet was. want bij een derge
lijke gelegenheid schenen de menschen meestal
net slachtoffer te worden van een gauwdief.
Eindelijk, op een van haar reisjes van ds
Beurs naar het station, kwam ze tot de ont
dekking dat een persoon, zeer net gekleed, zich
de vrijheid veroorloofde een handgreep te wa
gen in een zak van een heer, die met een dame
in gesprek was.
Bij de eerste halte stapte hij uit. Else volgde
hem. Nu en dan bleef hij voor een etalage staan.
Dit deed Else eveneens, doch bij èen ander ma
gazijn. Ze zag dat hij bij een bloemenverkoop
ster bleef staan en een boeketje kocht. Maar
met de bloemen. Else volgde hem en zag dat hij
toen zag Else nog meer. Hij boog zich over de
mand en moffelde er een portefeuille in.
De bloemenverkoopster was dus zijn mede
helpster. Ze prentte zich het nummer van de
koperen plaat op den band, welken de vrouw om
haar arm droeg, goed in het hoofd. Hij vertrok
aan een klein meisje vroeg of zij bloemen wilde
hebben en gaf haar toen het bosje.
Even later stond hij weer op een tram.
Else ging vlug op zoek naar haar man. die,
zooals ze wist, in het centrum dienst had.
„Kom gauw mee," jachtte ze, „misschien kun
je een dief snappen. Laten we ginds bij de halte
gaan staan en als ik instap, volg je mij. Je
begint druk met mij te praten. Je wilt betalen,
maar je hebt geen kleingeld en neemt je porte
feuille voor een bankbiljetje, maar ik heb al
mijn beurs voor den dag gehaald en dan steek
jij je portefeuille in je buitenzak." Ze knip
oogde: „Je weet wel."
„Heb je dan iets gezien?" kon Govert eindelijk
vragen en keek haar verbaasd aan.
„Ja, ik heb hem een portefeuille zien stelen
en ik weet ook, waar hij ze heengebracht heeft.
Maar daar is juist een tram." Else keek. „Neen,
hij staat er niet op," was ze teleurgesteld.
En terwijl zij wachtten, vertelde ze hem van
haar achtervolging en hetgeen ze bij de bloe
menverkoopster gezien had. „Haar nummer
is.... Schrijf het maar even op."
Zijn verbazing groeide en met een blik van
vereering keek hij haar aan.
Else genoot en vroeg glimlachend: ..Waar
ben je nu met je bewering? Vrouwen kunnen
volgens jou niets, hè? Maar daar komt weer
een tram," wees ze. „Laat me nu goed kijken..
Vlug, daar staat hij! Die met dien bruinen hoed
en bruine overjas. Ik weet zeker dat hij het is."
Beiden stapten op de tram en Govert begon
met Else een gesprek. Hij volgde geheel haar
aanwijzingen op. Toen hij voorwendde geen
kleingeld te hebben en zijn portefeuille nam en
die in den buitenzak van zijn jas stak, omdat
Else zei dat zij zou betalen, wist Jean Verlaec,
de gauwdief, dat hij aanstonds bij zijn vrouw
een tweeden buit in de mand kon deponeeren.
Else en Govert keken naar huiten en zetten
hun gesprek voort. Maar opeens voelde Jean
Verlaet zijn hand als in een ijzeren greep ge
vangen. Else wist dat Govert vroeger de zakken
uit zijn overjas gesneden had met het dbel, als
hij ooit een dief kon verleiden, om ecr\s te voe
len wat die zak inhield, de boef, door het bo-
demlooze ervan, dieper zou tasten en Govert
hiervan niet onkundig zou blijven, hoe druk
het op de tram dan ook zou zijn en men ge
drongen stond.
Govert Menders had een les gehad, maar hij
was trotsch op zijn vrouw, toen die. in tegen
woordigheid van het gansche politiekorps van
zijn afdeeling door zijn chef geprezen werd om
haar vernuft en handelwijze.
En Else smaakt nu het genoegen dat Govert
sindsdien met haar over zijn Deroep spreekt,
alsof ook zij tot de politie behoort.
(Nadruk verboden)
In de groote zaal van de Doelen te Rotter
dam heeft het centraal bureau van de tuin
bouwveilingen in Nederland zijn algemeene jaar
vergadering gehouden. De voorziter van de ver-
eeniging, de heer F. v. Valstar, hield een uit
voerige openingsrede, waarin hij wees op de
moeilijke tijden, welke de tuinbouw in ons land
doormaakt;
De tuinbouw aldus spr. is de laatste
jaren een zorgenkind van de overheid geweest.
De regeering heeft voor de noodzaak van
steunverleening een open oog gehad en dien
overeenkomstig' gehandeld. Wijzijn daarvan
niet rijker geworden, maar er is toch mede
bereikt, dat de tuinbouw het hoofd, zij het met
moeite, boven water heeft kunnen houden.
Helaas heeft de ingetreden oorlogstoestand
den tuinbouw opnieuw voor problemen gesteld,
waarvan de omvang en beteekenis zelfs niet is
te overzien en te schatten en is de onzekerheid
„Dat wil ik ook niet," antwoordde zijn broer. Terwijl ik weg
ben, blijf jij stil op je bed liggen. Mocht er iemand komen, dan
moet je de dekens zoodanig op een hoop leggen, dat het net
lijkt of We met zijn tweeën in bed liggen. En help me nu eerst
eens om drie tanden van die vonk, af te breken."
Met Iwm zakmes en hun handen bewerkten ze de vork zoo
tot er nog maar één tand was overgebleven. Met dit apparaat,
dat nu als looper dienst deed, gelukte het Pit de deur behoed
zaam te openen en hij heek dooi- een kiertje voorzichtig in de
donkere gang.
ten aanzien van den afzet van ons product
grooter dan deze ooit geweest is.
In tweeërlei opzicht staat de tuinbouw er
echter gunstiger voor dan in 1914. Bij het uit
breken van den vorigen oorlog misten wij onze
organisatie en duurde het ook nog geruimen
tijd, voordat wij ons organisatorisch konden
schrap zetten en in verweer komen.
Een tweede gunstige omstandigheid, die ons
uithoudingsvermogen zoo ongemeen versterkt,
is de financieele hulp van de overheid.
Vooral de afzet van het product is en blijf*
echter voor den tuinbouw het brandende vraag
stuk. De aard van de moeilijkheden, die den
afzet van ons product voor export in oorlogs
tijd beheerschen, maken het vaak moeilijk om
daarover in discussie te treden. Wij kunnen die
moeüijkheden hier niet oplossen, zelfs niet
voorzien.
Bij de zorgen van heden en morgen voor
onzen export, mogen wij de factoren, die een
goeden afzet beheerschen geen oogenblik uit
het oog verliezen. Hierbij moet de kwaliteit
van het product, dat wij ten verkoop hebben
aan teCbieden, voorop staan.
Het centraal bureau ziet naast de twee eerst
genoemde punten: bevordering van den afzet
in binnen- en buitenland en de verbetering van
het product en instandhouding eener goede
sorteering en verpakking' nog een derde moge
lijkheid.
Voorts is het beslyjt genomen en de werk
zaamheden zijn bereids aangevangen om door
drogen de producten, die bij iedere poging tot
prijsbeheerschring uit de markt zullen moeten
blijven, op te vangen en te verwerken.
Het waren een vorig jaar, als gevolg van
ons besluit tot fondsvorming ter- bevordering
van den afzet, vooral de exporteurs, wien de
schrik om het hart sloeg. Maar toen het met
den export naar Polen misliep, hebben zij. die
getroffen waren, ons in stilte gezegend om de
garantie, die wij gegeven hadden en konden
geven.
Wij weten niet, hoe de toekomst zal zijn. De
onzekerheid is zoo groot, dat niemand fermag
te voorspellen, wat zelfs de dag van morgen
brengen zal.
Het eenige, dat wij kennen is onze plicht en
onze verantwoordelijkheid. Die neemt toe naar
mate de toestand zich verder in ongunstigen
zin ontwikkelt. Dit stelt hooge eischen aan ons
allen. Wij moeten den moed hebben de werke
lijkheid onder de oogen te zien.
(Ongecorrigeerd.)
AMSTERDAM Verricht:
Draai-, Schaaf- en Fraiswerken
Telefoon 47148
door
h. v. RIJN
D
'.Niet omdat u ze geteekend hebt, moeder,"
"rtcht Doris haar bedaard onder het oog.
"Alleen, omdat u ze niet betaalt."
»Wat maakt dat voor verschil?" vroeg mevrouw
^Arlington onnoozelweg.
..Verschil? Maar, moeder, begrijpt u er dan
«eusch niets van?"
-Ik begrijp alles. Doe nu maar niet zoo
Schoolmeesterachtig tegen meIs het mijn
schuld, dat de huisheer er op aandringt, dat
een wissel teeken? Is het mijn schuld, dat die
schurk van een bontwerker me mijn hermelijnen
Jhantel niet wilde afgeven, als ik geen accept
bekende? Is het mijn schuld, dat ik op een
Reisbureau geen chèque onderteekenen kan? Is
"et mijn schuld, dat iedereen ging dwepen
stalen meubelen, zoodra' ik dit huis hier
mgericht had en dat ik een accept voor driehon-
tierdhuizend francs aan die staal-en-chroommen-
•ntien geven moest?"
was immers niet beslist noodig? Dat vorige
ameublement was nog heel gezellig en gemak
kelijk, niet waar?"
„Maar m'n lieve kind, ben je nu heelemaal
je verstand kwijt? Wou je dan, dat ik me voor
heel Parijs belachelijk maakte? Stel je voor,
dat ik, terwijl iedereen verchroomde en stalen
meubelen aanschaft, me zou behelpen met dat
bespottelijke ouderwetsche empire-ameuble-
ment! Wat 'n idee! Weet je, wat de kwestie met
jou is, lief kind? Je bent nog te jong, om de
verantwoordelijkheid van een kostwinner te be
grijpen. Het is heel gemakkelijk om op alles
te vitten, maar het is heel moeilijk, een huisgezin
te onderhouden."
Doris knipperde met de oogen. Zelfs al was
ze nog pas achttien, toch vatte ze heel goed
het verschil tusschen het onderhouden van een
huisgezin en het onderteekenen van een stapel
accepten en wissels. Maar wat kon ze doen?
Haar moeder was nu eenmaal 'n dwaas! Dat was
haar meer dan duidelijk, maar ze had liever
geweten, wat er op die manier van hen worden
moest. Het kon wel niet anders, of, vroeger of
later, zouden de vroegere compagnons van haar
vader ophouden met de dringende telegrammen
van haar moeder te beantwoorden, voor welke
kabeltelegrammen ze een aanmerkelijke som aan
het Parijsche kantoor van de Western Union
schuldig was. Binnen langer of korter tijd zouden
de Fransche modistes het beu worden, nog
langer op betaling van mevrouw Carlington te
wachten. Vroeger of later zou de oude Lord
Suttonwhite, de eenige echte vriend dien ze in
:.tpt de
op grond van zijn warme aanbevelingsbrieven,
„Helen van New-York", zooals hij haar moeder
placht te noemen, voortdurend en ongelimi
teerd bij zijn Bank in het West End haar tegoed
overschreed en tot over de ooren in de schul
den stak bij alle mogelijke winkels in Regent
Street. Het kon niet uitblijven, of mettertijd zou
een van die ijverige deurwaarders de bewoon
ster van het weelderige huis op de Avenue Henri
Martin te pakken krijgen op een oogenblik dat ze
niet in staat was, binnen acht en veertig uur het
noodige geld voorhanden te hebben.
„Wat zou er dan met ons gebeuren?" vroeg
Doris zich af. „Moeder kan niets hoegenaamd
uitvoerenEn ik evenmin. We zullen allebei
van honger omkömen, of wel.
De aard van dat „of wel" was nog schrik
wekkender dan de mogelijkheid van gebrek en
honger. „Of wel" was twee en twintig jaar oud.
Weggestuurd van Harvard op zijn negentiende,
van Cambridge op zijn twintigste en door de
Sorbonne op zijn een en twintigste had hij het
twee en twintigste, jaar van zijn leven doorge
bracht in de Ritz Bar te Parijs, waar hij aan de
buffetchefs de redenen verklaarde, waarom hij
niet in staat was, de halfjaarlijksche examens
aan die drie onderwijsinstellingen af te leggen.
Hij beweerde, dat hij van nature een „pionier"
was, maar geen „schoolmateriaal." Hij pio
nierde in den langen corridor, die den ingang
van het Ritz Hotel aan de Rue Cambon ver
bond met dien aan de Place Vendome, waar hij
urenlang stond te kijken voor de etalages van
heerenmodemagazijnen en waar mevrouw
toaa 0® een laten
had te pakken gekregen. Het feitelijke te pakken
krijgen was niet door haarzelf gebeurd, maar
door een ruwharigen terrier, Camby (als afkor
ting voor Gambetta) genaamd, dien ze aan een
riempje meezeulde.
„Kom nou, Gambytoe dan! „Ik ben
toch al zoo laat!" zei mevrouw Carlington, zon
der achterom te zien en trok aan het riempje.
Er klonk een plof, een woedend geblaf en onver
staanbaar gebromMevrouw Carlington
draaide haar hoofd precies op tijd om, om te
zien, hoe Gamby de broek van een voorover -
gevallen jongen man aan flarden scheurde.
„Dat moet een Amerikaan zijn," dacht me
vrouw Carlington. „Daar moet je Amerikaan
voor zijn, om boven je theewater te raken van
wat ze in Frankrijk sterke likeuren noemen!"
Hardop zei ze: „Ruwharige terriers zijn nu
eenmaal ruwharige terriers. Het spijt me heel
erg, maar u had heusch wijzer moeten zijn en
Gamby niet moeten tergen."
„Trek dien verrekten hond toch weg!" pleitte
de jonge man.
„Toe.... toe!" zei mevrouw Carlington
„Zulke taal in tegenwoordigheid van een
dame?"
„Is het dan een „zij?" vroeg de jonge man,
van den grond opkrabbelend.
„O, hoort u tot dat soort geestige lui," zei
mevrouw Carlington en stond op het punt, hem
eens degelijk aan het verstand te brengen, hoe
ze over hem dacht, toen ze zijn kin herkende.
Slechts één jonge man op de heele wereld
hield er zóó'n kin op na of beter gezegd, had
genus aan een kin. 2je wist nu, dat ze.,
niet met een of anderen brutalen Amerikaan te
doen had, maar met een jongen man, wiens eigen
oom eens van hem gezegd had, dat, al had hij bij
zijn geboorte driemaal zooveel verstand meege
kregen, hij nog een halve idioot zou zijn.
„Wel, wél!" riep ze uit. „Stel je voor, dat ik
me daar Wilbur Daniel Higgenstrom ontmoet,
in den corridor van het Ritz Hotel nog wel!
Schei uit, Gamby dadelijk uitscheiden;....
Hoe maakt u het, mijnheer Higgenstrom, hoe
maakt u het?"
Ze nam Gamby in haar armen en keek
stralend naar Wilbur Daniel Higgenstrom, den
eenigen wees in haar wereldje, die in het bezit
was van vijftig millioen dollar. Mijnheer Hig
genstrom bracht enkele onverstaanbare geluiden
voort. „Hmhmhm!"
Misschien was het geen „Hmmhm
hm!", maar zoo verstond mevrouw Carlington
het zeer wijselijk.
„Ik ben Helen Carlington, m'n jongen. Helen
Parker Carlington. Wijlen mijn man, ik meen,
die arme Frank Carlington, was je vaders beste
vriend. Herken je me nu soms?"
De man zonder kin herkende haar niet. Hoe
zou hij ook gekund hebben? Zijn vader was ge
storven, toen hijzelf nog pas twee jaar was.
„Ken je me heusch niet?Maar ben je dan
je tante vergeten, van wie je je eersten electri-
schen trein gekregen hebt?"
Al had mijnheer Higgenstrom het verstand
van een Einstein bezeten, dan zou hij zich
mevrouw Carlington nog niet hebben kunnen
herinneren, om de eenvoudige reden, dat zijn
eerste electrische trein hem was toegestuurd, J
door de firma, waartoe wijlen haar man be
hoord had.
„Hm?Hm?Hm?" herhaalde hfj
nogmaals, zichtbaar beangst door de nabijheid
van Gamby.
„Kom nou," vervolgde mevrouw Carlington,
„Het blijft toch een leuke ontmoeting! Die
moeten we vieren! Kom maar mee! Ik zal een
champagne-cocktail voor je bestellen!"
Voor het eerst verhelderde het gezicht van
Wilbur Daniel Higgenstrom een weinig. Een
champagne-cocktail? Daar had hij verstand
van! Hij maakte aanstalten, om met mevrouw
Carlington mee te gaan, maar bleef plotseling
staan.
„Mijn broek!" zei hij. „Mijn broek! U be
grijpt me wel."
„Zeker, m'n jongen. Zeker. Kom maar
mee!"
„U begrijpt me niet! Mijn broek! Kijkt u dan
toch eens!"
Mevrouw Carlington keek. Zijn broek hing
werkelijk aan flarden.
„O, wat spijt me dat!" riep ze uit. „Gamby
is een kwajongen, niet waar? Ik zal hem er
een flink pak slaag voor geven. Maar laten we
eerst een champagne-cocktail drinken!"
„Maar mijn broekspijpen
„Mijn beste jongen," zei mevrouw Carlington
plechtig, „als je Wilbur Daniel Higgenstrom
heet, dan behoef je over geen broekspijpen te
tobben. Al wil je 'n Schotsch rokje dragen, dan
zal niemand er nog iets van zeggen. Dat maakt
geen verschil 1"