de zeeoorlog in gang <Kd imftaal van den dag DE GEBROEDERS „GOOCHEM" rouw CONSEQUENTIES VAN HEI DUITSCHE WAAGSTUK Zweedsche vloot op den voorgrond Een buitenissige Coop. Restaurant Dat is 'n ZUINIGE snelheid! DONDERDAG 11 APRIL 1940 tien «en Molenpad 23 Leidschegr. A'dam tunclihapjes 25 cent Aardapp.-groente.vleescti 40 cent £en reeks van scKotels Pater Jos. Hoeijmakers België-dag te Breda 70 K.M. per aar, dat is een ▼aart, waarmee u nog uitstekend kunt opschieten en toch de benzine- zuinigheid betrachten, welke thans zoo dringend noodig is. Hoe zuiniger wij zijn, des te langer wordt de benzine distributie uitgesteld, zooals de regeering heeft aangekondigd! een vrouw DE WESTLANDSCHE TUINBOUW Bemoeilijking van den export te verwachten Tuinbouw in moeilijke tijden Afzet het brandende vraagstuk i Machine-herstelplaats CFVSR Wl.-ïURü 4.FSSII. MAAGDENBERG -Maar gggsfc a tpcfa gfefc affggg* (Wordt vervolgd) (Van onzen Marine-medewerker) Duisternis ligt nog over de resultaten van de felle actie, die zich in het Noorden van Europa afspeelt, zoodat er in krijgskundig opzicht nog niet veel over te zeggen valt. Zeker is, dat de eerste onderneming van de Duitschers een buitengewoon stoutmoedige actie is geweest, een gedurfde aanval, die in de geschiedenis nauwelijks zijn weerga zal vinden. Weer is bewezen, dat de fortuin met den stoutmoedige is! In de belangrijkste Noor sche havensteden konden troepen aan wal gezet worden en zelfs is het bijna niet te ge- looven feit geschied, dat de ver Noordelijk liggende stad Narvik in Duitsche handen kwam. De vraag is nu echter: voor hoe lang? De macht ter zee Is en blijft in handen van de Engelschen en het is een open vraag, hoe de duitschers in 't onherbergzame Noorwegen met ®jn gebrekkige landtransportmiddelen de bezet tingen van nieuwe voorraden, munitie en verster kingen denken te voorzien, vooral wanneer de Eoorsche troepen weerstand blijven bieden. De J'&terweg, de eenige die bruikbaar is, is voor de Duitschers niet meer toegankelijk. De nabije toekomst zal leeren, wat het lot van ''«Ze troepen zal zijn, die zich als op zichzelf 'taande kernen zullen moeten verdedigen. Wil Ehgeiand de situatie in zijn voordeel uitbuiten, tian is een directe en zoo groot mogelijke ver werking der Noorsche troepen een primaire eisch. "ren en minuten zijn hierin beslissend. Uit de nu langzamerhand loskomende ge gevens blijkt, dat de Engelschen volkomen Verrast zijn door het snelle optreden der Duitschers. Wel was een deel der geallieerde vloot op het gevechteterrein aanwezig, doch deze strijdmacht was blijkbaar te klein voor directe grootscheepsche actie. De afstanden waarmede in dit gebied gerekend Dvoet worden zijn enorm groot. Zoo ligt bij - ^oorbeeld Scapa Flow, de Engelsche vlootbasis 250 zeemijl van 't meest dichtbij gelegen deel der Noorsche kust. Voor een vloot die over groote Jtistanden maximaal met 25 mijl kan stoomen, r^eekent dit dus 10 uur varen. Narvik ligt nog eel verder weg; n.l. op 750 zeemijl, dat is dus uur varen. Aangezien het dus ongetwijfeld geruimen tijd eeft moeten duren voor de Engelschen ter P'aatse waren, komen dan ook de eerste verliezen an Duitsche oorlogsschepen op rekening' van Qen Noorschen tegenstand. Zoo zonk bij het forceeren van de nauwe, PPgeveer 100 kilometer lange Oslofjord de zware ^rUiser Blüeher. Nadat dit schip eenige treffers j.an de Noorsche kustartillerie had geïncasseerd P het in een mijnenveld en zonk. .Men kan het nauwelijks gelooven, dat hier Jn een betrekkelijk zoo weinig belangrijke onder ging een der zwaarste en kostbaarste Duit se eenheden werd geriskeerd, en dat in de jualle fuik, die de Oslofjord vormt, op som- plaatsen nauwelijks 1000 meter breed Vier gevaren van kustartillerie en mijnen een ware kruiser zonder eenige beveiliging van •Mijnenvegers gewoon naar binnen dacht te •aren. Het kan niet anders, dan dat men zich deer- in de Noorsche houding heeft vergist, of Hjk ^el het psychologische effect der overrompeling e«l te hoog heeft aangeslagen. .'ets dergelijks is gebeurd met den lichten uiser Karlsruhe, die. in Christiansand door Noorsche kustbatterijen tot zinken werd ge dacht. De situatie na afloop van de eerste Duit sche actie is, dat een belangrijk deel der Duitsche zeestrijdkrachten zich nog steeds 1® de nauwe fjorden bevindt en daar dus in '•'cine verbanden de aanvallen der geallieerde °vcrmacht zal moeten afwachten. Hier doet '>ch dus het merkwaardige feit voor, dat de bakste partij haar macht gesplitst heeft en 'n dien toestand den vijand afwacht. Tot welke acties dit voeren kan blijkt uit fikschen aanval van een flottielje Engel- torpedobootjagers op een zestal veel groo- jj 6 Duitsche, die in de haven van Narvik Sgen. De Engelschen hebben een stevige veer •platen (3 booten verloren en 1 buiten gevecht jj^teld), doch ook de Duitsche macht heeft bchtige verliezen geleden. Brengt men in reke- j lrig dat de Duitschers slechts 22 torpedoboot- j, 8ers hebben tegen de Engelschen 188 en de 'ahschen 61, dan krijgt het Duitsche verlies ernstig aanzien. Dok de zwakke Noorsche vloot, die voor het Geen fooien - bediening 10 7o Dineeren in aangename sfeer! grootste deel overrompeld en overweldigd werd. heeft toch eenige successen geboekt, waaronder de ondergang van den kruiser Emden op den eersten rang staat. De Noorsche vloot is onbeteekenend, n.l. 4 zeer oude kustpantserschepen (hdofdbat- terij 2 kanons van 21 c.M. en resp. 6 van 15 of 6 van 12), welke nu voor een deel zijn gezonken. Verder twee groote mijnenleggers (bewapend met resp. 4 kanons van 12 en 4 van 10.5 c.M.), 9 nieuwe torpedobooten, 9 kleine onderzeebooten, 9 kleine mijnen leggers, 22 zeer oude en verouderde torpe dobooten als bewakingsvaartuigen en eenige törpedomotorbooten. De verzwakking van de Duitsche vloot in dit avontuur kan niet te overziene gevolgen hebben. Een der meest merkwaardige is wel dat de maritieme positie van Zweden zeer belangrijk wordt. Met zijn vloot van 8 kust pantserschepen, waarvan er 3 bewapend zijn met een hoofdbatterij van 4 kanons van 28 c.M., hetgeen hetzelfde kaliber is als dat van de grootste Duitsche schepen, n.l. de slagkruisers „Gneisenau" en „Scharn- horst". en met zijn lichten vliegtuigmoeder schip-kruiser (Gothland), zijn 15 moderne jagers, 16 onderzeebooten en vele hulp schepen, gaat dit land in de Oostzee een zeer sterke positie innemen. Wat hiervan de gevolgen kunnen zijn is niet te overzien. On derstaande tabel stelt de verhouding in het licht: Slagschepen: Engeland 14, Frankrijk 5, Duitschland 4 (waarvan 2 „vestzak"), Zweden 8 (kustpantserschepen). Zware kruisers: Engeland 15, Frankrijk 7, Duitschland 2 (Blüeher verloren gegaan). Lichte kruisers: Engeland 49. Frankrijk 11. Duitschland 6 (Karlsruhe en Emden verloren), Zweden 1 (tevens vliegtuigmoederschip). Torpedobootjagers: Engeland 188. Frankrijk 61, Duitschland 22 (een aantal verloren gegaan), Zweden 15. Torpedobooten: Engeland 0, Frankrijk 12. Duitschland 20. Onderzeebooten: Engeland 52, Frankrijk 72, Duitschland Zweden 16. De zware Duitsche kruiser „Blüeher" was één der beide zware 10.000 tons kruisers, die eenige maanden voor het uitbreken van den oorlog- ge reed kwamen, bewapend met 8 kanons van 20 c.M. en 12 van 10.5 c.M. Het schip was 195 meter lang en* 21 M. breed. De maximum-snelheid 32 mijl is pl.m. 60 K.M. per uur. De lichte kruiser „Karlsruhe" is in 1929 ge reed gekomen, een z.g. „Versailles"-kruiser van 6000 ton, vOerde een bewapening van 9 kanons van 15 c.M. De Emden is van dezelfde grootte. De Duitsche torpedobootjagers meten 1800 en 1625 ton, zijn bewapend met 5 kanons van 12 c.M. en 2 vierling torpedokanons. De Engelsche jagers type „Hunter" zijn van 1340 tbn, hebben maar 4 kanons van 12 c.M., doch wel eveneens 2 vierling torpedokanons. Dat de namen der getroffen schepen vaak verschillend worden opgegeven, vindt zijn ver klaring hierin, dat de silhouetten van de groote Duitsche oorlogsschepen sterk op elkaar gelij ken, zoodat het herkennen op eer.igen afstand niet alleen voor leeken, maar zelfs voor ma rinedeskundigen zeer moeilijk is. Zeker is, dat in de nauwe fjorden met hun vooruitspringende hooge hoeken en kapen de Noren door plaatse lijke bekendheid de prachtigste aanvalskansen hebben gehad: blijkbaar hebben zij deze kansen ook niet gemist. Zoo is het ook te verklaren, dat de groote mijnenlegger Olav Tryggvason (die 1600 ton meet, 97 M. lang en 11 M. breed is en een ca paciteit heeft van 250 mijnen), zulke prachtige successen tegen veel grootere schepen kan heb ben behaald. Het is gebouwd door de Staats- werf te Horten, in 1934 in dienst gesteld en be zit een snelheid van 21 mijl. Behalve met vier .kanons van 12 c.M. is dit schip bewapend met vier torpedokanons, zoodat het bundels van vier torpedo's tegelijkertijd kan afvuren. Het dient tevens als opleidingsschip voor 55 adel borsten. Steeds duidelijker wordt echter, dat het avontuur een groot deel van de Duitsche vloot heeft gekost, hetgeen op de toekom stige ontwikkeling van het wereldgebeuren van ontzaglijke draagwijdte kan zijn. Een voorbeeld hiervan is het verlies van den zwaren kruiser „Blüeher". Dit zeer ster ke schip met zijn zware batterij van 8 ka nonnen van 20 c.M. was zeker sterker dan het overgroote deel der Engelsche kruisers. Zou werkelijk ook een van de beide Duit sche snelle slagkruisers „Gneisenau" of Scharnhorst" verloren zijn gegaan, dan geldt het vorenstaande in nog sterkere mate. De kleine Noorsche Marine heeft, even als de kustverdediging, prestaties geleverd, die in verhouding tot haar kracht bewonde renswaardig zijn en die een respectabel ge wicht in de schaal werpen. Ook voor ons Nederlanders, die momen teel ter zee nog zwak zijn, is dit een lich tend voorbeeld van de kracht eener moe dige verdediging. Het vertrek van Pater Jos. Hoeijmakers uit. Horst die in Mei naar de missie zou vertrek ken is uitgesteld tot September. Tot 16 Septem ber is Z. E. aangewezen als leeraar aan het Philosophicum te Soesterberg. „En Fritsje, wat heb je op je verjaar dag gehad „Buikpijn, meneer De departementen Breda en Oost-Noordbra bant der Nederlandsche Maatschappij van Nij verheid en Handel hebben vandaag te. Breda een „België-dag" georganiseerd ter versterking van de economische betrekkingen tusschen Bel gië en Nederland. De bijeenkomst, welke door meer dan twee honderd belangstellenden werd bijgewoond, stond onder leiding van den heer ir. E. H. J, Lange de Boer, voorzitter van het departement Breda van de Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel. Vele autoriteiten gaven door hun aanwezig heid blijk van hun belangstelling. Tot hen be hoorden de Belgische gezant te 's-Gravenhage, Leon C. Nemry, de Commissaris van de Konin gin in de provincie Noordbrabant, jhr. mr. dr A. B. G. M. van Rijckevorsel, dr. J. L. F. van Essen, directeur van de afdeeling handelsae- coorden van het departement van Economische Zaken als vertegenwoordiger van den minister, mr. H. van Romburgh namens den Nederland sehen gezant te Brussel, prof. dr. ir. H. C. J. H. Gelissen, prof. dr. C. G. N. de Vooys, voor zitter van den Economischen Raad, jhr. mr O. F. A. M. van Nispen tot Sevenaer, oud-ge zant van Nederland in België, de Eerste-Ka- merleden mr. W. M. van Lanschot en mr. J. C. A. M. van de Mortel, de burgemeester van Breda B. W. Th. Slobbe, mr. dr. Jaspar, voor zitter van de gemengde commissie van de Per manente Economische Commissie voor Neder land, België en Luxemburg, en verscheidene 7° onder nederigheid is het on. mogelijk iets te genieten zelfs geen hoogmoed. leden dezer commissie, leden van Ged. Staten van Noordbrabant, Nederlandsche en Belgische consulaire ambtenaren, B. Steverlynck, voorzit ter van den Vlaamschen Economischen Raad en veie anderen. Vier sprekers behandelden van verschillend gezichtspunt de betrekkingen tusschen Neder land en België. De Belgische Oud-minister van Economische Zaken, prof. ir. Pierre de Smet had tot onderwerp gekozen: „Naar een nieu wen vorm der Nederlandsch-Belgische betrek kingen". Mr. L. Delwaide, schepen der stad Antwer pen, sprak over „Nederlandsch-Belgische eco nomische samenwerking in theorie en in wer kelijkheid". Mr. B. J. M. v. Spaendonck, secretaris van de Algemeene Katholieke "Werkgeversvereeniging, behandelde 't onderwerp „Duurzame samenwer king vereischt evenwicht zoowel in door par tijen te brengen offers als door hen te ver krijgen voordeelen" Prof. dr, ir. J, Goudriaan, president-direc teur der Ned. Spoorwegen, §prak over interna tionale samenwerking tusschen souvereine staten. De voorzitter van het hoofdbestuur der Ne derlandsche maatschappij voor nijverheid en handel, ir. A. Plate, ten slotte sprak over de Belgisch-Nederlandsche toenadering in het al gemeen. De Westlandsche tuinbouw, georganiseerd in den Bond Westland, is Dinsdag te Naaldwijk in algemeene vergadering bijeen gekomen ter bespreking van de tuinbouw-aangelegenheden voor deze streek. In deze jaarvergadering heeft de bondsvoor zitter, de heer J. Barendse uit Poeldijk, gerele veerd de moeilijkheden die in het afgeloopen jaar den tuinbouw troffen. Spr. vestigde voorts de aandacht op de moeilijkheden welke thans zijn te verwachten voor den export bij een ge brek aan spoorwagons. De kwade kansen voor den tuinbouw nemen wel toe, en ongunstig is ook dat we dit jaar zoo laat met onze producten zijn. Mogelijk zijn onverwachte afzetgebieden, die ttoch nog aan den tuinbouw diensten kunnen bewijzen. Tenslotte wekte de heer Barendse de kwee kers op in hechte samenwerking de belangen van den tuinbouw in ons land te blijven die nen. Het jaarverslag werd evenals het financieel beheer goedgekeurd. Medegedeeld werd dat de heer M. Prins te Honselersdijk in alle afdee- lingen van den Bond als secretaris is herkozen. Enkele aanwezigen vestigden de aandacht op het tekort aan arbeidskrachten dat zich in toe nemende mate in den Westlandschen tuinbouw laat gelden als gevolg van de mobilisatie en het verlaten der cultuur. Vooral wanneer bin nenkort het krenten van de druiven moet ge schieden, zal dit tot ernstige moeilijkheden aan leiding kunnen geven en nadeel brengen aan 'n goed product. Men meende dat vooral voor laatstgenoemden arbeid de oudere schooljeugd goed werk zal kunnen doen. In verband hier mede werd besloten pogingen In het werk te stellen om speciaal verlof voor die schoolkinde ren te verkrijgen, of vervroeging van de va- canties. Een bezwaar werd ook genoemd de omstan digheid dat wanneer vrouwen van gemobiii- seerden gaan druivenkrenten, haar verdiensten in mindering worden gebracht van de militaire vergoedingen, waardoor dus de animo er voor vermindert. Ook hieromtrent zal een onderzoek plaats vinden. Tenslotte heeft de heer G. van 't Riet, direc teur der Ned. Groenten- en Fruitcentrale, eer. beschouwing gegeven omtrent de positie van de veilingen in oorlogstijd. Govert Menders zat met een grimmig gezicht aan tafel. Die verduivelde gauwdieven waren hem allemaal te slim af. Weer had zijn chef een viertal klachten ontvangen, dat er op de trams portefeuilles en gouden horloges ontfut seld waren. Zijn chef had de politiemannen er op gewezen, dat ze meer acht op alles moesten slaan. Het leek wel of ze niet capabel waren voor hun dienst Govert Menders vooral had dit op zijn fat soen getrokken. Als er iemand was die zóó voor zijn beroep leefde en die men een waar dienst klopper kon noemen, dan was hij het toch we! Maar wat kon men ei aan doen, als het geluK niet op zijn weg scheen te liggen? Vandaag was het weer de dag, dat de Beurs drukker dan anders bezocht werd en van welke drukte de gauw- lieven, vooral op le trams, gebruik £{1 was maCLT maakten om hun rak te beoefenen. Jen ganschen dag l was hij al in de J weer geweest om verdachte individuen te schaduwen. Het had niets uitgehaald. Het leek wel of die bandieten roken dat er een geheim politie-agent in hur, buurt was. Govert gromde in zichzelf, gaf zijn vrouw geen of maar een heel kort antwoord, als zij hem iets vroeg. „Ik wou," verzuchtte Else ten slotte, „dat je niet van de politie was, dan zat je niet altijd zoo met je hoofd vol zorgen ofdat ik je kon helpen." „Jij," schamperde Govert. „Wat zou een vrouw een speurder kunnen helpen? Den boel in de war gooien, dat kan een vrouw." Else zei niets meer. Zwijgen was nu goud, wist ze bij ondervinding. Govert trok zijn overjas aan en ging de deur uit. Even later was ook Else weg. Ze had een plan gemaakt en ging dit nu uitvoeren. Dat ver nederende van Govert, altijd met betrekking op de hulp van een vrouw, verdroeg ze niet langer. Als hij iemand kpn schaduwen, dan kon zij dit toch zeker ook! Daarvoor hoefde men geen man te zijn. Er waren wel meer vrouwen in dienst van de politie. Else hoopte iemand op diefstal te kunnen be trappen en begon per tram in het midden der stad ritjes te maken en gaf haar oogen goed den kost. Zij nam bij voorkeur een tram, waarvan het balcon goed bezet was. want bij een derge lijke gelegenheid schenen de menschen meestal net slachtoffer te worden van een gauwdief. Eindelijk, op een van haar reisjes van ds Beurs naar het station, kwam ze tot de ont dekking dat een persoon, zeer net gekleed, zich de vrijheid veroorloofde een handgreep te wa gen in een zak van een heer, die met een dame in gesprek was. Bij de eerste halte stapte hij uit. Else volgde hem. Nu en dan bleef hij voor een etalage staan. Dit deed Else eveneens, doch bij èen ander ma gazijn. Ze zag dat hij bij een bloemenverkoop ster bleef staan en een boeketje kocht. Maar met de bloemen. Else volgde hem en zag dat hij toen zag Else nog meer. Hij boog zich over de mand en moffelde er een portefeuille in. De bloemenverkoopster was dus zijn mede helpster. Ze prentte zich het nummer van de koperen plaat op den band, welken de vrouw om haar arm droeg, goed in het hoofd. Hij vertrok aan een klein meisje vroeg of zij bloemen wilde hebben en gaf haar toen het bosje. Even later stond hij weer op een tram. Else ging vlug op zoek naar haar man. die, zooals ze wist, in het centrum dienst had. „Kom gauw mee," jachtte ze, „misschien kun je een dief snappen. Laten we ginds bij de halte gaan staan en als ik instap, volg je mij. Je begint druk met mij te praten. Je wilt betalen, maar je hebt geen kleingeld en neemt je porte feuille voor een bankbiljetje, maar ik heb al mijn beurs voor den dag gehaald en dan steek jij je portefeuille in je buitenzak." Ze knip oogde: „Je weet wel." „Heb je dan iets gezien?" kon Govert eindelijk vragen en keek haar verbaasd aan. „Ja, ik heb hem een portefeuille zien stelen en ik weet ook, waar hij ze heengebracht heeft. Maar daar is juist een tram." Else keek. „Neen, hij staat er niet op," was ze teleurgesteld. En terwijl zij wachtten, vertelde ze hem van haar achtervolging en hetgeen ze bij de bloe menverkoopster gezien had. „Haar nummer is.... Schrijf het maar even op." Zijn verbazing groeide en met een blik van vereering keek hij haar aan. Else genoot en vroeg glimlachend: ..Waar ben je nu met je bewering? Vrouwen kunnen volgens jou niets, hè? Maar daar komt weer een tram," wees ze. „Laat me nu goed kijken.. Vlug, daar staat hij! Die met dien bruinen hoed en bruine overjas. Ik weet zeker dat hij het is." Beiden stapten op de tram en Govert begon met Else een gesprek. Hij volgde geheel haar aanwijzingen op. Toen hij voorwendde geen kleingeld te hebben en zijn portefeuille nam en die in den buitenzak van zijn jas stak, omdat Else zei dat zij zou betalen, wist Jean Verlaec, de gauwdief, dat hij aanstonds bij zijn vrouw een tweeden buit in de mand kon deponeeren. Else en Govert keken naar huiten en zetten hun gesprek voort. Maar opeens voelde Jean Verlaet zijn hand als in een ijzeren greep ge vangen. Else wist dat Govert vroeger de zakken uit zijn overjas gesneden had met het dbel, als hij ooit een dief kon verleiden, om ecr\s te voe len wat die zak inhield, de boef, door het bo- demlooze ervan, dieper zou tasten en Govert hiervan niet onkundig zou blijven, hoe druk het op de tram dan ook zou zijn en men ge drongen stond. Govert Menders had een les gehad, maar hij was trotsch op zijn vrouw, toen die. in tegen woordigheid van het gansche politiekorps van zijn afdeeling door zijn chef geprezen werd om haar vernuft en handelwijze. En Else smaakt nu het genoegen dat Govert sindsdien met haar over zijn Deroep spreekt, alsof ook zij tot de politie behoort. (Nadruk verboden) In de groote zaal van de Doelen te Rotter dam heeft het centraal bureau van de tuin bouwveilingen in Nederland zijn algemeene jaar vergadering gehouden. De voorziter van de ver- eeniging, de heer F. v. Valstar, hield een uit voerige openingsrede, waarin hij wees op de moeilijke tijden, welke de tuinbouw in ons land doormaakt; De tuinbouw aldus spr. is de laatste jaren een zorgenkind van de overheid geweest. De regeering heeft voor de noodzaak van steunverleening een open oog gehad en dien overeenkomstig' gehandeld. Wijzijn daarvan niet rijker geworden, maar er is toch mede bereikt, dat de tuinbouw het hoofd, zij het met moeite, boven water heeft kunnen houden. Helaas heeft de ingetreden oorlogstoestand den tuinbouw opnieuw voor problemen gesteld, waarvan de omvang en beteekenis zelfs niet is te overzien en te schatten en is de onzekerheid „Dat wil ik ook niet," antwoordde zijn broer. Terwijl ik weg ben, blijf jij stil op je bed liggen. Mocht er iemand komen, dan moet je de dekens zoodanig op een hoop leggen, dat het net lijkt of We met zijn tweeën in bed liggen. En help me nu eerst eens om drie tanden van die vonk, af te breken." Met Iwm zakmes en hun handen bewerkten ze de vork zoo tot er nog maar één tand was overgebleven. Met dit apparaat, dat nu als looper dienst deed, gelukte het Pit de deur behoed zaam te openen en hij heek dooi- een kiertje voorzichtig in de donkere gang. ten aanzien van den afzet van ons product grooter dan deze ooit geweest is. In tweeërlei opzicht staat de tuinbouw er echter gunstiger voor dan in 1914. Bij het uit breken van den vorigen oorlog misten wij onze organisatie en duurde het ook nog geruimen tijd, voordat wij ons organisatorisch konden schrap zetten en in verweer komen. Een tweede gunstige omstandigheid, die ons uithoudingsvermogen zoo ongemeen versterkt, is de financieele hulp van de overheid. Vooral de afzet van het product is en blijf* echter voor den tuinbouw het brandende vraag stuk. De aard van de moeilijkheden, die den afzet van ons product voor export in oorlogs tijd beheerschen, maken het vaak moeilijk om daarover in discussie te treden. Wij kunnen die moeüijkheden hier niet oplossen, zelfs niet voorzien. Bij de zorgen van heden en morgen voor onzen export, mogen wij de factoren, die een goeden afzet beheerschen geen oogenblik uit het oog verliezen. Hierbij moet de kwaliteit van het product, dat wij ten verkoop hebben aan teCbieden, voorop staan. Het centraal bureau ziet naast de twee eerst genoemde punten: bevordering van den afzet in binnen- en buitenland en de verbetering van het product en instandhouding eener goede sorteering en verpakking' nog een derde moge lijkheid. Voorts is het beslyjt genomen en de werk zaamheden zijn bereids aangevangen om door drogen de producten, die bij iedere poging tot prijsbeheerschring uit de markt zullen moeten blijven, op te vangen en te verwerken. Het waren een vorig jaar, als gevolg van ons besluit tot fondsvorming ter- bevordering van den afzet, vooral de exporteurs, wien de schrik om het hart sloeg. Maar toen het met den export naar Polen misliep, hebben zij. die getroffen waren, ons in stilte gezegend om de garantie, die wij gegeven hadden en konden geven. Wij weten niet, hoe de toekomst zal zijn. De onzekerheid is zoo groot, dat niemand fermag te voorspellen, wat zelfs de dag van morgen brengen zal. Het eenige, dat wij kennen is onze plicht en onze verantwoordelijkheid. Die neemt toe naar mate de toestand zich verder in ongunstigen zin ontwikkelt. Dit stelt hooge eischen aan ons allen. Wij moeten den moed hebben de werke lijkheid onder de oogen te zien. (Ongecorrigeerd.) AMSTERDAM Verricht: Draai-, Schaaf- en Fraiswerken Telefoon 47148 door h. v. RIJN D '.Niet omdat u ze geteekend hebt, moeder," "rtcht Doris haar bedaard onder het oog. "Alleen, omdat u ze niet betaalt." »Wat maakt dat voor verschil?" vroeg mevrouw ^Arlington onnoozelweg. ..Verschil? Maar, moeder, begrijpt u er dan «eusch niets van?" -Ik begrijp alles. Doe nu maar niet zoo Schoolmeesterachtig tegen meIs het mijn schuld, dat de huisheer er op aandringt, dat een wissel teeken? Is het mijn schuld, dat die schurk van een bontwerker me mijn hermelijnen Jhantel niet wilde afgeven, als ik geen accept bekende? Is het mijn schuld, dat ik op een Reisbureau geen chèque onderteekenen kan? Is "et mijn schuld, dat iedereen ging dwepen stalen meubelen, zoodra' ik dit huis hier mgericht had en dat ik een accept voor driehon- tierdhuizend francs aan die staal-en-chroommen- •ntien geven moest?" was immers niet beslist noodig? Dat vorige ameublement was nog heel gezellig en gemak kelijk, niet waar?" „Maar m'n lieve kind, ben je nu heelemaal je verstand kwijt? Wou je dan, dat ik me voor heel Parijs belachelijk maakte? Stel je voor, dat ik, terwijl iedereen verchroomde en stalen meubelen aanschaft, me zou behelpen met dat bespottelijke ouderwetsche empire-ameuble- ment! Wat 'n idee! Weet je, wat de kwestie met jou is, lief kind? Je bent nog te jong, om de verantwoordelijkheid van een kostwinner te be grijpen. Het is heel gemakkelijk om op alles te vitten, maar het is heel moeilijk, een huisgezin te onderhouden." Doris knipperde met de oogen. Zelfs al was ze nog pas achttien, toch vatte ze heel goed het verschil tusschen het onderhouden van een huisgezin en het onderteekenen van een stapel accepten en wissels. Maar wat kon ze doen? Haar moeder was nu eenmaal 'n dwaas! Dat was haar meer dan duidelijk, maar ze had liever geweten, wat er op die manier van hen worden moest. Het kon wel niet anders, of, vroeger of later, zouden de vroegere compagnons van haar vader ophouden met de dringende telegrammen van haar moeder te beantwoorden, voor welke kabeltelegrammen ze een aanmerkelijke som aan het Parijsche kantoor van de Western Union schuldig was. Binnen langer of korter tijd zouden de Fransche modistes het beu worden, nog langer op betaling van mevrouw Carlington te wachten. Vroeger of later zou de oude Lord Suttonwhite, de eenige echte vriend dien ze in :.tpt de op grond van zijn warme aanbevelingsbrieven, „Helen van New-York", zooals hij haar moeder placht te noemen, voortdurend en ongelimi teerd bij zijn Bank in het West End haar tegoed overschreed en tot over de ooren in de schul den stak bij alle mogelijke winkels in Regent Street. Het kon niet uitblijven, of mettertijd zou een van die ijverige deurwaarders de bewoon ster van het weelderige huis op de Avenue Henri Martin te pakken krijgen op een oogenblik dat ze niet in staat was, binnen acht en veertig uur het noodige geld voorhanden te hebben. „Wat zou er dan met ons gebeuren?" vroeg Doris zich af. „Moeder kan niets hoegenaamd uitvoerenEn ik evenmin. We zullen allebei van honger omkömen, of wel. De aard van dat „of wel" was nog schrik wekkender dan de mogelijkheid van gebrek en honger. „Of wel" was twee en twintig jaar oud. Weggestuurd van Harvard op zijn negentiende, van Cambridge op zijn twintigste en door de Sorbonne op zijn een en twintigste had hij het twee en twintigste, jaar van zijn leven doorge bracht in de Ritz Bar te Parijs, waar hij aan de buffetchefs de redenen verklaarde, waarom hij niet in staat was, de halfjaarlijksche examens aan die drie onderwijsinstellingen af te leggen. Hij beweerde, dat hij van nature een „pionier" was, maar geen „schoolmateriaal." Hij pio nierde in den langen corridor, die den ingang van het Ritz Hotel aan de Rue Cambon ver bond met dien aan de Place Vendome, waar hij urenlang stond te kijken voor de etalages van heerenmodemagazijnen en waar mevrouw toaa 0® een laten had te pakken gekregen. Het feitelijke te pakken krijgen was niet door haarzelf gebeurd, maar door een ruwharigen terrier, Camby (als afkor ting voor Gambetta) genaamd, dien ze aan een riempje meezeulde. „Kom nou, Gambytoe dan! „Ik ben toch al zoo laat!" zei mevrouw Carlington, zon der achterom te zien en trok aan het riempje. Er klonk een plof, een woedend geblaf en onver staanbaar gebromMevrouw Carlington draaide haar hoofd precies op tijd om, om te zien, hoe Gamby de broek van een voorover - gevallen jongen man aan flarden scheurde. „Dat moet een Amerikaan zijn," dacht me vrouw Carlington. „Daar moet je Amerikaan voor zijn, om boven je theewater te raken van wat ze in Frankrijk sterke likeuren noemen!" Hardop zei ze: „Ruwharige terriers zijn nu eenmaal ruwharige terriers. Het spijt me heel erg, maar u had heusch wijzer moeten zijn en Gamby niet moeten tergen." „Trek dien verrekten hond toch weg!" pleitte de jonge man. „Toe.... toe!" zei mevrouw Carlington „Zulke taal in tegenwoordigheid van een dame?" „Is het dan een „zij?" vroeg de jonge man, van den grond opkrabbelend. „O, hoort u tot dat soort geestige lui," zei mevrouw Carlington en stond op het punt, hem eens degelijk aan het verstand te brengen, hoe ze over hem dacht, toen ze zijn kin herkende. Slechts één jonge man op de heele wereld hield er zóó'n kin op na of beter gezegd, had genus aan een kin. 2je wist nu, dat ze., niet met een of anderen brutalen Amerikaan te doen had, maar met een jongen man, wiens eigen oom eens van hem gezegd had, dat, al had hij bij zijn geboorte driemaal zooveel verstand meege kregen, hij nog een halve idioot zou zijn. „Wel, wél!" riep ze uit. „Stel je voor, dat ik me daar Wilbur Daniel Higgenstrom ontmoet, in den corridor van het Ritz Hotel nog wel! Schei uit, Gamby dadelijk uitscheiden;.... Hoe maakt u het, mijnheer Higgenstrom, hoe maakt u het?" Ze nam Gamby in haar armen en keek stralend naar Wilbur Daniel Higgenstrom, den eenigen wees in haar wereldje, die in het bezit was van vijftig millioen dollar. Mijnheer Hig genstrom bracht enkele onverstaanbare geluiden voort. „Hmhmhm!" Misschien was het geen „Hmmhm hm!", maar zoo verstond mevrouw Carlington het zeer wijselijk. „Ik ben Helen Carlington, m'n jongen. Helen Parker Carlington. Wijlen mijn man, ik meen, die arme Frank Carlington, was je vaders beste vriend. Herken je me nu soms?" De man zonder kin herkende haar niet. Hoe zou hij ook gekund hebben? Zijn vader was ge storven, toen hijzelf nog pas twee jaar was. „Ken je me heusch niet?Maar ben je dan je tante vergeten, van wie je je eersten electri- schen trein gekregen hebt?" Al had mijnheer Higgenstrom het verstand van een Einstein bezeten, dan zou hij zich mevrouw Carlington nog niet hebben kunnen herinneren, om de eenvoudige reden, dat zijn eerste electrische trein hem was toegestuurd, J door de firma, waartoe wijlen haar man be hoord had. „Hm?Hm?Hm?" herhaalde hfj nogmaals, zichtbaar beangst door de nabijheid van Gamby. „Kom nou," vervolgde mevrouw Carlington, „Het blijft toch een leuke ontmoeting! Die moeten we vieren! Kom maar mee! Ik zal een champagne-cocktail voor je bestellen!" Voor het eerst verhelderde het gezicht van Wilbur Daniel Higgenstrom een weinig. Een champagne-cocktail? Daar had hij verstand van! Hij maakte aanstalten, om met mevrouw Carlington mee te gaan, maar bleef plotseling staan. „Mijn broek!" zei hij. „Mijn broek! U be grijpt me wel." „Zeker, m'n jongen. Zeker. Kom maar mee!" „U begrijpt me niet! Mijn broek! Kijkt u dan toch eens!" Mevrouw Carlington keek. Zijn broek hing werkelijk aan flarden. „O, wat spijt me dat!" riep ze uit. „Gamby is een kwajongen, niet waar? Ik zal hem er een flink pak slaag voor geven. Maar laten we eerst een champagne-cocktail drinken!" „Maar mijn broekspijpen „Mijn beste jongen," zei mevrouw Carlington plechtig, „als je Wilbur Daniel Higgenstrom heet, dan behoef je over geen broekspijpen te tobben. Al wil je 'n Schotsch rokje dragen, dan zal niemand er nog iets van zeggen. Dat maakt geen verschil 1"

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1940 | | pagina 9