BOUVY Versterkingen naar Drontheim efietwihaal oan den da§ DE GEBROEDERS „GOOCHEM' Den Jaan op politiebureau! ZWANENBERG Uw Zenuwen „Gif me een geweer de stad uit om 't pliesieco in te roeien" Monnikenwerk 'Tg Berlijn meldt: VRIJDAG 19 APRIL 1940 Duitschers zouden verscheidene vijandelijke schepen tot zin ken hebben gebracht - VRAAG NAAR maakt wat smaakt PldNACKERS TOREN' KATHOLIEKE ILLUSTRATIE 74e Jaargang - No. 29 BRIDGE NATIONALE DRIVE rerdsoemsy-joüw I In't schrikkeljaar tav. Het is zoo'n verklaarbare eigenschap der openbare onderwijzers, dat zij hun school met hand en tand verdedigen; het is im mers, wij bedoelen er niets hatelijks mede, hun dagèlijksch brood. En zoo zien wij de bonden van openbare onderwijskrachten zich elk jaar tegen den tijd, dat de leerlingen zich moeten aanmel den voor de scholen, op de hartstochtelijkste wijze tot de ouders van schoolplichtige kin deren wenden om hen te overtuigen van de „hooge zedelijke waarde van de openbare school." Ook thans is men daarmede -bezig. Vroeger was deze propaganda een onder deel van het algemeene apostolaat voor de rationalistische levensbeschouwing in het politieke en maatschappelijke leven en werd zij het heele jaar door constant gevoerd; tegenwoordig blijft zij meestal beperkt tot de voorjaarsmaanden, de onderwijsbladen en de onderwij sgenootschappen en veel heeft de strijd van zijn seherpte verloren. Het kan ook moeilijk anders, want men moet ook daar wel het gevoel hebben voor een verloren zaak te vechten. De bekende voorman van het openbaar onderwijs, A. H. Gerhard, moest in „Volks ontwikkeling" het volgende percentage cij- f er-lijst je over het leerlingen tal van open baar en bijzonder onderwijs in ons land af drukken. Openb. Bijz. Ond. Ond. 1860 77.37 22.23 1880 74.88 25.12 1900 68.76 31.24 1910 61.43 '38.57 1920 53 93 46.07 1925 44.97 55.03 1930 36.97 61.93 1935 33.87 66.13 1938 31.30 68.70 „Wij hebben nog een langen weg voor ons," zoo zuchtte een dezer dagen een on derwijsblad van het N.O.G., „een weg, die schuin oploopt, voor wij ons ideaal bereikt hebben: één school voor alle kinderen zon der onderscheid van stand, geloof en ras." WANNEER U, alt hulsvrouw, thans iets bezuinigen kunt,, dan zult dat zeker dadelijk doen! -uister dan naar den raad van Bouvy. Een jetlepel-met-kop ge- wpon zout heeft het zelfde zoutend ver mogen als afgestreken lepel Bouvy! Hóe- veel het precies scheelt op een kilo? Dat kunt U beter zélf constateeren. Dan ziet U meteen wat écht, zéér zui ver zout is, dank zÜ het Tri-procédé van Bouvy, dat elk sipoor van onzuiver heid onverbiddelijk verwijdert. Géén jodium, géén bij voegsels - niets! - Alléén maar püür zout in- en Indroog, machinaal verpakt - gegarandeerd ge- Wicht 13 cent per Kilopak Inderdaad, dat is nog een lange weg en wat erger is: het is een weg terug! Voor hen de zeer pijnlijke weg terug; voor óns de afschrikwekkende weg naar de Staatsschool, dien wij in geen geval wenschen te gaan. „Zeer zeker," zoo troostte hetzelfde on derwijsblad zijn abonné's, „heeft het ver minderd aantal geboorten schuld aan het terugloopen van het leerlingenaantal der openbare scholen, ofschoon die teruggang reeds vertraagd is, wat ons goeden moed geeft voor de toekomst." Wij kunnen de zaak ook zóó stellen, dat juist het onderwijs op de openbare scholen die geboortebeper king in de hand heeft gewerkt, zoodat de openbare school tot op zekere hoogte de hand aan zich zelf heeft geslagen. Veel goe den moed voor de toekomst kunnen wij den openbaren onderwijzers intusschen niet meer geven. Als de teruggang van het leerlingenaantal „vertraagd" is, dan zal dat wel hoofdzake lijk hieraan liggen, dat langzamerhand het verzadigingspunt bereikt is. Slechts lén derde van de Nederlandsche ouders verlangt voor zijn kinderen openbaar onderwijs, een waarheid, die onzerzijds al de jaren van den schoolstrijd is verkondigd, maar waar om wij steeds door de voorstanders van het openbaar onderwijs zijn uitgelachen. Tn de vrije concurrentie legt het openbaar onder wijs het af tegen het bijzonder onderwijs, hebben wij immer betoogd. Zoodra de Schoolstrijd zich afteekende en in 1857 de vrijheid van onderwijs was veroverd, begon het bijzonder onderwijs reeds te winnen. In de geheele twe~de helft van de 19e eeuw is het crescendo geloopen en toen de gelijk stelling in 1917 eenmaal bereikt was, ging het m versneld tempo. De bijzondere schooi ligt nu eenmaal in den aard van ons volk. En zeker met de voorbeelden van de staatsscholen in andere landen voor oogen, lijkt ons het telken jare herhaald pleidooi van de voorstanders der openbare school hoe langer hoe meer mon nikenwerk uit lang vervlogen jaren, een anachronisme. Het is tegenwoordig haas; overbodig tegenover de jaarlijksche propa ganda van de heeren nog eenigerlei actie voor de bijzondere school te stellen. De fei ten spreken voor zich zelf. En wanneer het waar is en het is waar, zooals ook in de dictatoriale landen aange nomen wordt dat wie de jeugd heeft, over de toekomst beschikt, dan kunnen wij in Nederland gerust zijn, mits ieder princi- piëel Christelijk mensch zijn plicht blijft doen en zijn kinderen onderwijzen laat op een school, waar de lessen van God door dc geloovige onderwijzers ter harte worden ge nomen en den geest van hun onderricht leiden en bepalen. KEUKENZOUT ooofi M6I TRLRROCÉDlIl N.V. J. J. BOUVY ZOON, AMSTERDAM MUIDEN BERLIJN, 19 April. (D.N.B.) Het opperbevel van de Duitsche weermacht maakt bekend: Ten Noorden van Narvik werden vijandelijke zeestrijdkrachten en transportschepen, die een landingsactie voorbereidden, door gevecïitsvlie- gers aangevallen en zwaar getroffen. Een vijan delijke duikboot werd door bomtreffers terstond tot zinken gebracht. Versche strijdkrachten ver sterkten de om Drontheim gelegerde Duitsche troepen. Gevechtshandelingen vonden niet plaats. De door de Duitsche troepen bezette zone rondom Bergen en Stavanger werd naar alle kanten uitgebreid. Bij Kristiansand is de dag rustig verloopen. In de zone van Oslo maakten de Duitsche troepen in Noordoostelijke en Noordwestelijke richting goede vorderingen. De zone ten Zuidoosten van Oslo is tot aan de Zweedsche grens bezet. Het is er rustig. In deze zone alleen zijn aan de Noor- sche troepen onder tal van andere buitgemaakte stukken 83 stukken geschut, 80 machinegeweren, 20.000 granaten en een millioen patronen ont nomen. De oorlogsmarine zette de jacht op duikboo- ten in het Skagerrak en het Kattegat voort. De vernieling van drie vijandelijke onderzeeërs is waarschijnlijk. Ook werd voortgegaan met het leggen van mijnen tot bescherming van de Noorsche havens en tot afsluiting van het Ska gerrak. Bij de controle van de in Noorsche ha vens aangetroffen munitie-opslagplaatsen werd een groote hoeveelheid Engelsch oorlogsmate riaal, o.a. mijnen, in beslag genomen. In de Hardanger-fjord vernietigden snelle patrouille booten een Noorsche torpedoboot. Iet is zoo eenvoudig en het leert U, dat worst zulk een aparte, malsche lekkernij kan zijn! Juist bij uit gesneden worst heeft het dubbel zin, om uitdrukkelijk den naam te vermelden van Zwanenberg, zoo alom bekend, als de zaak, die maakt wat smaakt In zake de reeds gemelde torpedeering van een kruiser der Glasgowklasse tene Noorden van de Shetland-eilanden meldt de van een verre reis teruggekeerde duikbootconmmandant, dat de door vijandelijke torpedojagers zwaar be schermde kruiser door een inwendige explosie, welke terstond na het afvuren van den torpedo treffer ontstond, vernietigd werd. De door dezen duikbootcommandant, corvetten-kapitein Hart- mann, tot zinken gebrachte scheepsinhoud be draagt, na zijn jongste reis, in totaal 107.000 ton. Stelselmatig werden de in Noorwegen operee- rende troepen aangevuld. In het Westen verliep de dag rustig. Van zeer actueelen aard is wel het artikel, waar dit nummer mee opent. Het is namelijk een beschouwing over Lapland, dat zich uit strekt over het Noordelijkste deel van Noor wegen, Zweden en Finland, een landstreek, die thans in het middelpunt der Europeesche be langstelling staat. Christine van Eyck, die reeds vele groote steden van ons land besproken heeft, houdt dit keer een luchtige, maar toch goed karak- teriseerende causerie over Breda; talrijke foto's laten ons de belangrijkste gebouwen en gedenk- teekenen zien. Bij de oorlogskroniek is een duidelijke kaart gevoegd van het nieuwe strijdtooneel: Scan dinavië; men kan hierop zeer gemakkelijk de krijgsverrichtingen volgen. Er zijn nog twee pagina's aan den strijd in het Noorden gewijd: deze geven ons foto's van de voornaamste Deen- sche en Noorsche steden en van belangrijke strategische punten. Frans Lammers teekende een aangrijpende prent, die op de beide middenpagina's is afge drukt. Zij brengt een episode in beeld van den strijd in de Noorsche wateren en wel; den on dergang van den Britschen torpedoboot jager „Ourkha". Een prent, die de lezers zeker zal boeien. Zoo lang was het goed scheef gegaan, Maar nu ligt hij ter neer, Ons aller dierbaar vaderland Heeft nu geen Pisa meer Waar kunnen wij in Neerland nog Een scheeven toren zien? Ach, alle torens staan nog recht, Voor hoeveel tijd misschien?! Pijnacker, eenmaal wijd-beroemd Zelfs boven dorp en stad, Omdat je, net als Pisa, eens Een scheeven toren had.... Pijnacker, hoe is dat gebeurd, Was er geen redden aan? Of had je hem, uit puren trots, Tè scheef soms laten staan? Je toren was een zeldzaamheid, Hij stond zoo heerlijk scheef, Waarom niet eer er voor gezorgd Dat het ook daarbij bleef?! Ja, alle overdrijving schaadt, Nu heb je het gehüd, Je scheeve toren is voortaan Niet scheef meer, hoogstens plat! De wetten van de zwaartekracht, Die riepen hier plots „halt!" Een scheeve toren staat zoo lang Slechts scheef totdat hij valt! HERMAN KRAMER Van de hand van de bekende schrijfster Carla van Rospeynen, is er een boeiend ver haal, getiteld: „Ontslagen"! Henry H. Curzon, rechter te New-York vertelt over zijn ervarin gen in de schets „Vrijgesproken". Er is een vers van Martien Beversluis: „De Visschers". een kort verhaal van Gertrude Miller: „Een derde tot last" en een vertelling van Neré Valk: „Nieuws, dat haast had". Ook de Narrenkap en okki bevatten vele lezenswaardige bij dragen. Deze maand zal de R. K. Dekenale Bridge Bond „Amsterdam'' drie jaar bestaan. Ter gelegenheid hiervan wordt Zondag 28 April, 's middags te twee uur, in „De Kroon", Rembrandtplein, een Nationale Bridge-Drive voor panen gehouden. Verdere inlichtingen worden gaarne verstrekt door het secretariaat van den Bond, Ortelius- straat 1491, Amsterdam-West. worden gekalmeerd en gesterkt en Uw slaap wordt weer rustig door het gebruik van iMijnhardt's Zennwfabletfcn Glazen Buisje 75 ct. Bij Apoth. en Drogisten Zoodra ik dien morgen de huiskamer binnen trad en aan de doodstille ontbijttafel plaats nam, bemerkte ik dat de huiselijke barometer op storm stond. M'n twee jongere zusters gaven mij teekenen van verstandhouding en wezen op de gestalte van mijn stiefvader, die die, achter z'n krant gedoken, zat te lezen. Hij was majoor bij de artillerie en 't gebeurde maar zelden, dat hij 's morgens goed gehumeurd was. Eensklaps ging de krant omlaag. Hij keek me vlak in 't gezicht en daarna naar de klok. „Twaalf minu ten te laat, zoo- als gewoonlijk," j opvatting van f orde en regel- i maat? Mag ik ook vragen, hoe laat je begint te werken?" „M'n trein gaat pas om kwart voor twaalf, dus ik heb geen haast," antwoordde ik kalm. „Nu, ik ben blij te hooren, op welke uren van den dag. we op jouw tegenwoordigheid kunnen rekenen. Maar hoe lang zal dat nog doorgaan? Jaar op jaar gaat voorbij, zonder eenige ver andering. Betalen, dat is 't eenige wat ik doen mag. Daar heb ik nu genoeg van. 't Wordt hoog tijd dat je gaat trouwen, als je ten minste iemand kunt vinden, die je wil hebben. En je loopt al tegen de dertig. Ik ben nu aan 't einde van m'n geduld en je hebt nu te zorgen, dat je binnen een maand vaste plannen voor de toe komst hebt, een huwelijk, een onderkomen of een baantje, want ik zeg 't je voor eens en voor altijd: voor jou zorg ik niet langer. Begrepen?" Aan 't slot van z'n feilen uitval schoof m'n stiefvader z'n kop over de tafel en comman deerde: „Meer thee!" Ik stond op 't punt een scherp antwoord te geven, maar toen ik m'n moeder aan keek en haar met tranen omfloerste oogen zag, zweeg ik, zooals ik al vier ellendige jaren gezwegen had. Wat had ik al niet gedaan, om door een huwelijk deze woning te ontvluchten? Maar 't scheen dat geen enkele man zin had, me uit dat huis weg te halen. Zelf bezat ik geen cent, 't Beetje geld, dat moeder had, was al lang in 't huishouden opgegaan, voor ze met den majoor trouwde. M'n twee jongere zusters verkeerden in een betere positie. Een rijke neef van mijn vader had ieder van haar een flink bedrag nagelaten, zoodra ze een zekeren leeftijd bereikt hadden, Mij had hij van dit voordeel uitgesloten. Tot op den dag van heden weet ik niet waarom. Daar om was ik blijkbaar een doorn in 't oog van m'n stiefvader en 't was ter wille van den lieven vrede, dat m'n moeder er zich zoo weinig mo gelijk mee bemoeide. Ik had verschillende goede kennissen, waar onder enkele die rijk waren. Een er van was m'n speciale vriendin en ik besloot in Februari 1940 daar mijn anker neer te leggen, in de hoop, dat dan een oplossing zou komen. Ik pakte m'n kof fer en was binnen eenige uren vertrokken, blij dat ik ten minste voor een maand ver van m'n stiefvader verwijderd was. Eigenlijk had ik dien middag weer op een betrekking moeten uit gaan, maar dienzelfden morgen kwam er bericht, dat reeds in die betrekking was voorzien. •235 Nog steeds snurkte de man stevig door. Op zijn teenen sloop Pit naar hem toe en tikte hem op dien schouder. Nog bewoog hi) zich niet. Pit nam een kloek besluit en schudde zijn arm heftig heen en weer. Dat hielp. Met een schreeuw werd de man wakker. „Wat is er" riep hij luid. „Ssssst," antwoordde Pit. Toen de man goed wakker was geworden, vroeg hij boe Pit in zijn hut had kunnen komen en deze vertelde hem daarop zijn wedervaren. Tamelijk opgeruimd was ik vertrokken en 't deed me goed weer in de woning van Eveline te zijn, die me hartelijk ontving en blij was, dat ze me weer zag. Ik deelde haar al mijn ellende mede en ze was vol deelneming. „Arme Lize," zei, ze, „je kunt op m'n mede werking rekenen. Morgenavond hebben we een feestje en daarop komen veel kennissen van ons, waaronder ook eenige jongelui. Eén daar van is rijk en een echt aardige jongen. Die is bepaald iets voor jou. Hij heet Frank Wiggers en ik zal hem direct aan je voorstellen." De jonge Wiggers was werkelijk heel aardig, maarerg naïef en verlegen. Den heeien avond was hij in mijn gezelschap en toen wist ik al dat hij 29 jaar was en niet bijster trouw lustig. Ik deed echter mijn best, m'n uiterlijk veel beter te verzorgen dan anders. Na dien avond brachten we vele dagen in elkanders ge zelschap door, maar week op week verliep, zon der *dat hij het voor mij zoo verlossende woord sprak. Nog vier dagen en ik moest weer naar huis terug en de gedachte daaraan verdreef den slaap uit m'n oogen. Ik wist, dat ik hem lang niet onverschillig was, maar blijkbaar weerhield z'n verlegenheid hem, zich aan mij te verklaren. Als ik nu weer fiasco leed, dan was mijn leed niet te overzien. Want, was mijn oorspronkelijke bedoeling geweest een jacht op een echtgenoot, nu wist ik, dat ik Frank lief had. Ik beraamde allerlei plannen, om hem dat duidelijk te ma ken, maar verwierp het eene na het andere, omdat ze alle onuitvoerbaar waren. Zoo brak m'n laatste avond aan. Eveline had weer een feestje gearrangeerd. Als Frank me nu dien avond niet vroeg, dan stonden de zaken voor mij hopeloos. Men danste, was vroolijk en Frank en ik zaten bijna den heelen avond bij elkaar. Reeds drie keer had hij met me gedanst, maar sprak haast niet en was daarna opvallend stil, hetgeen me een veeg teeken toescheen. Eindelijk sprak hij: „Moed is toch een eigen aardig iets; de een heeft het en de ander niet. Ik geloof, dat ik liever een leeuw dan een vrouw tegenover me zou willen hebben." Hij lachte even en keek me verlegen aan. „Nu geloof ik, dat je overdrijft," antwoordde ik. „Op mij heb je tenminste niet den indruk van een lafaard gemaakt." „Best mogelijk," zei hij weer, „maar ik ben er van overtuigd, dat in zekeren zin de vrouwen ons in moed de baas zijn. Ze hebben niet dat vreesachtig gevoel om zich te uiten, zooals ze dat willen." Hij zweeg weer. Ik had verwacht, dat hij ein delijk zou spreken en was zóó teleurgesteld, dat ik, om niet in tranen uit te barsten, m'n lippen op elkaar moest klemmen. Nog een half uur en dan was 't feest afge- loopen en mijn hoop vervlogen. Waarom, zoo dacht ik opstandig, moesten wjj vrouwen zwij gen, als we ons geluk voorbij zagen gaan? Daar schoot me eensklaps te binnen, dat 1940 een schrikkeljaar was. Waar had ik ook weer ge lezen, dat een meisje in een schrikkeljaar het recht had, aanzoek te doen? Ik besloot van dit recht gebruik te maken. „Wat zou je doen," vroeg ik, „als je een vrouw was en je zou het geluk aan je zien voorbijgaan? Zou je dan spreken? Ondersteleens.dat ik, om dat 't een schrikkeljaar is, tegen je zou zeggen: Frank, ik houd van je, wil je met me trouwen?" In 't volgende oogenblik had hij z'n arm om me heen geslagen: „Wat een geluk, lieveling," juichte hij. „Ik ben biy, dat je het gezegd hebt, want ik had er den moed niet toe. Wil je echt m'n vrouwtje worden?" Ik werd doodsbleek, want deze spontane uiting had ik niet verwacht. Nu drong het eerst goed tot me door, wat ik gedaan had en ik schaamde me verschrikkelijk. Op dit oogenblik dacht ik niet meer aan m'n stiefvader en z'n bedreigingen. Onder deze om standigheden kon ik Frank's liefde niet accep teeren. Ik vertelde hem, dat ik een ongelukkig schep sel was, dat alleen naar geld, weelde en een ge makkelijk leven gezocht had, om thuis weg te komen, waar ik door m'n stiefvader als een lastpost beschouwd werd. Ik vertelde hem alles en verzweeg niets voor hem. Toen ik uitgesproken had, verwachtte ik stel lig, dat hij zou opstaan en heen gaan zonder mij nog een enkel woord waardig te keuren. Maar-hij bleef naast me zitten en greep mijn hand, die hij innig drukte. „Ai-me kleine Lize," zei hij. „Ik heb je ook een bekentenis te doen. Ik ga bij sommige men- schen door voor rijk, maar bezit geen cent. Ik heb een goede betrekking, maar moet hard wer ken voor mijn brood. Wil je nu tóch met me trouwen?" „Willen.riep ik, en voelde mein-gelukkig. Frank begreep me direct. Wij verloofden ons nog dien Februari-avond. In Mei gaan we trouwen. (Nadruk verboden) •"YjAti ULVENHOUT, 18 April 1940 Amico, Ja, dat mót verteld worden! Hoe ernstig de tijen dan ook meugen zijn! Maardeus zijn ook Brabantsche Brieven enne.... 't is mee alles wat Brabants is zóó gelegen: daar bleft altij, maar ook altij, nog 'n gat in den dichtst-bewolkten hemel open, waar den lach van 'nen zonneplek deur valt. Misschient ver- stade 't nie, maar toch waag ik T 'n veurbild aan; laat ik zeggen 'nbegrafenis. 'k Heb er oe al 'ns een beschreven g'had, maar da's alweer wat jaren gele jen: de uit vaart van Pieternella van den Heuvel z.g. van den Jaan zijn eerste vrouw. Ik heb, vaneigens, al mennigt zoo'n plechtig heid meegemokt. En mee bevende beenen, 'nen brok in de keel en 'n snuffende neus gestaan langs den verschen grafkuil op 't stille kerfc- faoveke, waar ge zelfs den pas gedolven aerde onder oew voeten hóórt koeken. Waar den wind ritselt in den gebedenboek van 't pastorke; waar 't nog stiller is, dan in de kerk, want elk lawijt wordt er dalijk bij den kraag gepakt deur 't seerjeuze windeke, dat geruischloos en kor daat elk gerucht wegdraagt, de bosschen in. Daar is maar éen geluld, waarvan 't wakend windeke afblijft: 't dof gerucht binnen den grafgreppelJa, 't is 'nen strengen suisse, dat kerkhofwindeke, maar genogt. Ik wou gezeed hebben g'had: 'k heb al men- nlgten keer mee zoo'n stel hooggehoeide, plech- tig-zwarte, snotterende Brabanders zwijgend den terugtocht ondernomen van 't kouwe kerkhof naar 't werme sterfhuis, waar 't vrouwvolk on- dertusschen de tafel piekfijn had gedekt, de versche franskes van den Fielp 'nen krokanten ovengeur spreidden uit de royaal gevulde schot- tels, den steuvigen koffie smakelijk rook deur den huis vol „Zondagsche" menschen, mild ge stemd veur malkander in 't gedeelde verlies, den samen-uitgestanen ermoei op 't kerkhof, den gezamenlijken trek in den Fielp z'n brooi- kes, rijk beleed mee vetten kèès. En ik zou 'nen huichelèèr zijn als ik 't anders zee, maar na den zenuwvretenden uitvaartdienst, zenuw- vretend vanweuge 't vrouwvolk in de kerk na de kou daar bij dieën grimmigen kuil, waar ge éenen grooten troost haddat ge 't eigens nog nie waart die daar alleen moest ach terblijven dalijk, ik zeg, 'k zou 'nen huiche lèèr ztjn als ik t anders zee, maar dan is de stemming van die Zondagsch-gekleede men schen, in 't veruitzicht van 'n goei maal, er eene van in-d'handjes-wrijven! 't Zondagsche pak, den witten zakdoek (inplek den rooien) de goeie sigaar, de kameraads, de wit-gedekte tafel, den wermen huis, allee, daar Is minder noodig om den Brabander in.... in feestelijke stemming te krijgen. En dan jf er altij minstens wel éenen wijsgeer, die op den sjuusten oogen blik komt beweren, dat „wijlen den Nells toch 'nen schoonen leeftijd had bereikt, dat ie nou toch maar uit z'n Hjen is, dat ie eigenlijk goed- af is nou ennedat ie zoo tevrejen in de kist lag." Dat leste wil dan zeggen, dat 't lijk eigens al die veurdeelcn nie teugen zou willen spreken. „Maar.... sodejuu, wa was 't koud ee, op da kerkhof....!" Veul Instemming, veul handjesgewrijf en dan, vaneigens, dan kan den naastbestaande, getroost tot in zijnen pit, slecht nalaten 'n borreltje te offereeren-dat-oe-van- blnnen-wermt. 'sMergens om 'n uur of elf be gint zoo'n lijkmaal en als meneer pastoor dan 's middags om 'n uur of twee komt mee z'n „briefkes" begrafenissen zijn duur en gloeiend contant dan wordt ie in de mooie kamer gelaten, bij twintig hooge hoeien die op de sprei van de bedstee staan en straks allemaal mee 'nen verkeerden eigenaar weer huistoe gaan. Ik heb na m'n trouwen, nou virtig jaren gelejen, nooit meer zoo'n dink gekocht, maar den eenen keer is ie me te groot als ik 'm weer uit de doos haal, den anderen keer te klein, mankement dat mee „de krant" erin of eruit altij rap verholpen is, soms valt ie me méé veur zijnen leeftijd, soms valt ie me hard teugen al is ie dan al virtig jaren oud en dat zit 'm alle maal in die trieste uitvaarten, waar we mee rooie kopkes, kleine oogskes en 'nen wiebelen- den hoogen hoed vandaan komenIk wou zeggen: als meneer pastoor dan komt afrekenen mee nog 'n paar gepaste troostwoorden, dan is 't 'n heele toer veur de„wermgeworden" lijkgangers, om zóó stil te zijn, dat meneer pastoor zijn troostwoorden nie deur den huis werlen als 'n late sneeuwbui in 't Voorjaar. Of den Brabander zoo „hard" is Belange nie!. Hij heeft, op trieste momenten, rap 'n „vuiltje in z'n oogen," of 'n „verstopten neus"! Of ie zoo'nen „held" is, die z'n eigen van gevaar, chagrijn en teugenslag maar weinig aantrekt? Belange nie! Ik heb altij 't gedacht, dat sjuust onder de „grootmoelige" Brabanders weinig heldendom tiert. Ik merk dat nog meer in de leste tijen....! Bijna eiken Brabander is er van overtuigd, dat den eersten bom, die uit de locht valt, sjuust op zijn huizeke terecht komt....! Maarr.... *t is hier zóó: als 't ooit tot 'n Noorsch of Finsch drama moest komen hier, als bij 'nen z.g. luchtraid de openbare schuilkelders vol lie pen mee vluchtende weerloozen, dan dan braken ze hier over malkaar den nek om rap onder den grond te komen, maar als ze twee minuten daar hadden gezeten mee kloppend hart, in den stillen, onheilspeilenden donker, dan..*. dan gebeurde er al iets, of wierd er iets ge zeed, dat 'nen klaterenden massalach uit den grond over de verlaten straat daverde Zóó zijn Brabanders. Ennemisschient getuigt zoo 'nen aard toch iets van heldenmoed. Nie van den moed om te sterven dan, maar van dien om te.... leven Enneda's teugenwoordig ook nog wel iets, amico! Gèren, heel geren leven, als 't éven kan léchend leven, in tijen als deus, die vol zijn van gevaar, van zurg, van onrecht van nooddruft, da's ook nog wel iets! En fier boekstaaf ik deus eigenschap van m'n eigen Volk, dat eenen bonk levenslust is, ook nou nog, nou 'n ander soort van helden dom heel Europa tot een koud kerkhof probeert te maken! Maar zoo ben 'k wijd van m'n champlter ge doold: den JaanI 'k Heb oe verlejen week ge schreven g'had, hoe Dré III op 'nen dag alleen veromgerejen kwam uit de stad, mee de bood schap, dat den Jaan op 't politiebureau zat. Want, ge wit, den Jaan rijdt nou mee in plek van den Eeker, omdat die veur z'n examen zit En den Jaan, als die eenmaal naast Dré III op den bok zit van den groentenauto, wil dan alle dienders uit de stad trotseeren, omdatja, hij zegt 't zoo wel nie, maar dóór zit eigenlijk 't zeer, omdat ie als oud-pliesieman-mee- dertig-dienstjaren gekénd wil zijn deur de heele stadsche prinsemarij. Nouhij heeft z'nen zin! Ze kennen 'm nou; alleen veul anders dan hij 't bedoeld had! Hij is nou om zoo te zeggen „veur 't lest ge- wèèrschouwd" en bij 'n volgende gelegenheid wordt ie op den bon geslingerd zoo groot als ie is, al had ie honderdentachtig dienstjaren als Sherif-van Ulvenhout! 't Gong zóó: Op 'n critiek verkeerspunt in stad moest Dré IH stoppen, mee zijnen wagel. En toen den agent zijnen kop deur 't raamke stak, om den Dré te gaan vertellen hoe ie rijen moest, wijerop was de straat opengebroken, toen liet Janus „den klep" niet uitspreken, maar hij commandeerde: „Gas, Dré!" Den Jaan moest uitstappen. En hij vond 't 'n vuile streek van den Dré, zee-t-ie later, dat die toen nie hard weggerejen was! „En m'n nommer dan?" vroeg Dré III. „Nommer?! Nommoow! Och, die vrekte nommerrommel ook Afijn. Als den Jaan kwaad is, dan zee-t-ie wat-ie wil, mooi en lilliik deur malkaju: en 't hangt dan aaneen als droog zand. Zoo mee dieën diender. Dien begost ie uit te leggen, dat die 'nen melkmuil was, die misschient nog nooit 'nen gèèven moord-met-voorbedachten-rade- in-den-veur-den-nachtrust-bestemden-tijd-ge- pleegd-in-vereeniging-en-met-een-samenveeg- sel-van-verdichtselen-de-verwachtingen-opwek- kend-tot-af drijving-van. .."maar wijer kost Ja nus nie geraken mee zijnen strafrechtpotpourri! Want toen ie 'm tot zoowijd had ten beste ge geven, toen wierd ie bij den erm genomen en 't klabakarium ingeloodst. Daar hadden ze 'm in 't wachtlocaal ampar- gezet en toen was ie begonnen mee heel erg collegiaal te doen! Hij had beweerd: „Als straks de annexatie er deur is en juilie komen bij ons surveiljeeren, jongens, dan zal Tc oe den weg wel 'ns efkes leeren naar de verdachte spelon ken en zoo. En 'k zal oe helpen bij d'opsporing van de misdadigers, want als ik de sporen van 'n misdaad zie, dan kan ik oe zoo vertellen, wie 't misdrijf bedreef. Ik heb ze leeren kennen bij ons, in die dertig jaren, da'k zooveul als chef van de pliesie was!" „Maar daar gebeurt Wij jullie toch nooit iets?" zeeën ze 'm. „Allicht nie! Daar was ik bij, jongens!" De dienders keken malkaar 'ns aan, knipten oogskes. En den Jaan presenteerde z'n tabaks doos. „Stoppen?" „Wij willen wel stoppen," zee er eenen: „Maar gij wilt nóóit stoppen als wij oe dat vragen in stad!" En ze rookten z'n tabaksdoos schoon leegZoo.... eh.... collegiaal meugelijk. Na 'n uurke van dieën comedie was den Jaan opgestaan en had gezeed: „Kom, 'k zal 'ns gaan. 'k Zit hier m'nen tijd maar te verkletsen en de vrouw wacht mee 't eten! Goeiendag samen!" Maar zóó kwam ie er toch nie af, den glad dekker. Hij moest wachten, vertelden ze 'm, op den commissaris, en die kwam pas om tien uur. dieën avondEn 't was nou half vijf pas! Toen was den Jaan efkes heel stil geworden. En 'n bietje wittekes om z'n neus. Maar na 'n kwartier had ie 'n andere smoes. Hij stelde veur om „dan maar" teugen tienen even verom te komen. „Da gong ook weer moeilijk," wierd hum ver teld; „want dat was teugen de gewoontes van 't broo." 't Zweet brak den Jaan uit. „Gewoontes, ge woontes?" vroeg ie. „Ik ben toch ginnen ge wone? Ik ben toch altij toog zooveul als 'nen collega!" „Jawel, dat was wel zoo, en daarom hadden ze ook grif z'n tabaksdoos leeggerookt, maar.... de rest gong den commissaris aanl" Den Jaan veegde 't zweet van z'n veurhoofd, barstte van allerlei pittige invallen, die hü moest binnenbouwen en na vijf minuten had ie 't gevonden: „den commissaris hoefde eigen lijk nie te weten, dat...." Ze keken 'm vragend aan. Janus zee me later: „Die kearels motte alles mee den paplepel in geven!" „Datehdat den ouwen chef-veld- wachter hier was," mokte-n-ie er van. „Da's waar!" had er 'nen diender uitgeroepen en Janus stond op. „MaarJanus stond al op 't rapport....!" Toen stelde Janus heel minzaam veur, of de dienders „tesamen en in vereeniging efkes valschheid in geschrifte wilden plegen, ze zou- wen toch 't blad kunnen uitscheuren!" Maar dat leek volgens éenen „collega" weer te veul op 't „uitlokken van 'n strafbaar feit", waarvan den commissaris ook weer weten moest goed beschouwd Toen was den Jaan wéér opgestaan en had gevraagd „of hij nou 'ns zeggen zou hoe hij over huilie docht!" Waarop ie ten antwoord kreeg, dat „daar niks teugen was, maar of ie dan éen minuutje zou willen wachten, tot ze allemaal papier en inkt veur zich hadden!" Amico, den eigensten nacht, om twaalf uur, stond den Jaan hier teugen de deur te stampen. Wild was ie, Dré „Ja, Jaan!" riep ik uit de bedstee. ,,'k Staai hier al 'n kwartier te kloppen. Gif me oew geweer!" „Wa motte daar mee doen, op zoo'n laat uur?" ,,'k Gaai 't heele pliesiecorps in de stad uit roeien! Als ik dit nie eerst doei veur ik gaai slapen, zal ik van den heelen nacht gin oog kunnen toedoen!" Ik stond op, en zoo maar, in m'n hemd, op bloote beenen, gaf ik 'm m'n geweer. „Asteblief, Jaan!" „Stik!" zee Janus en liep hard weg. Zonder geweer. Toen kost ik tenminste slapen....! Die affaire van Dré III, amico, die wit wat! Afijn, ze marcheert kolossaal en da's t veur- naamste! Maar nou schei Tc er toch af. Veul groeten van Trui, Dré III, den Eeker en als altij gin horke minder van oewen PR

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1940 | | pagina 10