Passaten, moessons en cyclonen De i nwerkint. r van zon en maan ib en vloed 1 m Hoe wordt de tijd gemaakt? Laatste Nieuws op t k Verschillende soorten üan tijd! DE ZON HEEFT HAAR EIGEN TIJDSBEGRIP Storm op zee Door den stormwind op de rotsen te pletter. Röntgen-onderzoek op groote schaal (Gedeeltelijk gecorrigeerd) Spaak noemt den toestand ernstig Londens evacuatie Toen Columbus voor het eerst naar Amerika zeilde, maakten zijn reisgenooten zich onge rust over den steeds aanhoudenden Noord- Oostenwind, die hun, zooals zij vreesden, de terugreis onmogelijk zou maken. Later maak ten de Spanjaarden voor hun reizen naar Amerika altijd gebruik van dezen wind, die ten Zuiden van de Kanarische eilanden tus- schen Afrika en Amerika het geheele jaar door steeds in dezelfde richting waait, namelijk dichter bij Europa uit het Noord-Oosten, ver der Zuidelijk en Westelijk steeds meer uit het Oosten. Ten Zuiden van den aequator treft men op dezelfde wijze een voortdurenden Zuid- Oostenwind aan, die over een gebied waait, dat zich tot aan den heeten aardgordel uitstrekt. Deze bestendige winden, die passaten worden genoemd, heerschen ook in het heete gedeel te van den Stillen Oceaan, ten Noorden van den evenaar als Noord-Oostpassaat, ten Zui den daarvan als Zuidoostpassaat, welke ook wordt aangetroffen in den Indischen Oceaan. In het Noordelijk deel van dezen oceaan, even als in het Zuiden van Azië, treft men in plaats daarvan de moessons aan, die om het half jaar van richting veranderen en in den zomer als Zuidwestenwind, in den winter als Noord- Oostenwind waaien. De Engelsche sterrenkundige Georg Hadley kwam er in 1735 voor het eerst toe van deze passaatwinden, die zich door hun regelmatig heid zoo opvallend van de onregelmatige wis seling van weer en wind in de gematigde stre ken onderscheiden, een verklaring te geven. In de buurt van den evenaar, waar de zonnestra ling het felst is, wordt de lucht sterk verhit, waardoor de warme lucht, ijler en lichter dan koude lucht, omhoog stijgt. Van het Noorden en het Zuiden stroomt de lucht daar heen om de plaats van de opstijgende lucht in te nemen. Daar het gewicht van een kolom ijle warme lucht geringer is dan het gewicht van een even hooge kolom koude lucht, neemt de druk in de warme luchtkolom naar boven langzamer af dan in de koude. Zij kunnen zich dus niet in rustig evenwicht naast elkaar bevinden. Boven stroomt daarom de lucht van het warme gebied naar het koude terwijl bene den het omgekeerde plaats heeft. Zulk een kringloop vindt 's winters ook in een verwarmde kamer plaats. Bij de kachel stijgt de warme lucht op. bij het raam daalt de koude lucht neer. Langs het plafond stroomt de lucht van de kachel naar het raam en over den vloer van het raam naar de kachel. Zoo waait ook aan de kusten in de tropen overdag een zee wind naar het sterk verhitte land en des nachts een landwind naar de lauwe zee. Een kringloop op reusachtige schaal of, juis ter nog, een dubbele kringloop vindt boven de tropische oceanen plaats. In den gordel der windstilten stijgt de heete lucht op en voert de groote massa's waterdamp mee, die zich boven tot wolken verdichten en in zware onweers buien in zee terugstroomen. Boven vloeit de lucht naar beide zijden weg, daalt aan de gren zen van den tropischen gordel op de aarde neer en stroomt dan langs het aardoppervlak weer naar den aequator terug. Door de aswenteling der aarde waait er ten Noorden van den eve naar geen Noordenwind, doch een Noordoost passaat en ten Zuiden ervan een Zuidoostpas saat. Hetzelfde geldt voor de moessons, die deel uitmaken van een kringloop van lucht tusschen het vasteland van Azië en den Indischen Oce aan. Des zomers, wanneer het vasteland wordt verhit, stroomt daarheen een Zuidenwind van uit den Oceaan; 's winters stroomt omgekeerd de lucht van uit de hoogvlakten van Azië naar de warme. Zuidelijke zee. Door de draaiing der aarde wordt de richting van deze luchtstroomen op dezelfde manier veranderd als bij de pas saten. Des zomers heerscht daarom de Zuid westmoesson, des winters de Noordoostmoesson. Door den invloed van de onregelmatige verdee ling van land, zee en eilanden treden in de moessons nog vele plaatselijke verschillen op. In de gematigde luchtstreken zijn weer en wind zoo veranderlijk en onregelmatig, dat men langen tijd geloofde, dat er in het geheel geen wet of regel in te vinden was. De laatste vijftig jaren is het gelukt uit de gelijktijdige regel matige opteekeningen van barometerstand en windrichting in vele plaatsen van Europa waarin door den huidigen oorlog eenige stagna tie is gekomen ook in deze wisselingen be paalde wetten te ontdekken en zoo de grond slagen voor een wetenschappelijke weervoor spelling te leggen. De Berlijnsche natuurkundige Dove vond voor het eerst, dat de geweldige stormen, die nu en dan over West-Europa trekken, reusachtige luchtwervels zijn, evenals de draaikolken in stroomend water, en de kleine wervelwinden, die bij heftige windstooten soms over de straat loopen. In het midden van zulk een werveling is de luchtdruk zeer laag; naar den buitenkant neemt hij toe. Om dit midden draaien de lucht- massa's met geweldige snelheid naar links, d. w. z. een richting, tegengesteld aan de beweging van de wijzers van een klok. Deze geheele lucht- draaikolk schuift meestal van het Westen of Zuidwesten naar het Oosten of Noordoosten. Zij komt uit den oceaan en lost zich boven Europa langzamerhand op, doordat van alle kanten luchtmassa's op haar storten om de lage druk king op te heffen en daarbij haar beweging remmen. Voor' de gewone winden, al treedt het ver schijnsel hier ook zwakker en onregelmatiger op, geldt dit ook, zooals Buys Ballot in Utrecht het eerst heeft bewezen. Volgens de door hem gevonden wet der winden draait de wind steeds om de gebieden van lagen luchtdruk heen in een richting tegen de wijzers van een uurwerk in. Een waarnemer, die met den rug tegen den wind gaat staan, heeft, zooals Buys Ballot het uitdrukte, den lagen barometerstand aan de linker-, den hoogen aan de rechterhand. De oorzaak van deze draaiing en van deze bepaalde draaiingsrichting ligt in de aswente ling der aarde. Was deze er niet, dan zou de lucht van de omliggende plaatsen van hoogen druk in een rechte lijn naar een in het midden gelegen gebied van lagen druk stroomen. Door de draaiing der aarde raken deze luchtstroomen van den rechten weg af. Wij weten dat de ho rizon van een plaats tengevolge van de aswen teling zijn stand verandert. Terwijl hij aan de Oostzijde daalt en aan de Westzijde rijst, draait hij tegelijk in zijn eigen vlak langzaam naar links om. Het eerste kan in aardsche verschijn selen niet voor den dag komen, omdat alles door de zwaarte tegen de aarde wordt gedrukt. Het tweede komt echter te voorschijn wanneer de lucht ais wind over de aarde strijkt. .Het aardoppervlak draait onder deze luchtstrooming langzaam naar links. Daarom moet deze wind ten opzichte van de aarde zijn richting veran deren en naar rechts afbuigen, zoodat het oor spronkelijke richtpunt der beweging aan zijn linkerkant komt te liggen. Werden de van alle kanten naar eenzelfde middelpunt strevende luchtstroomen alle onderweg naar rechts afge leid, dan ontstaat daaruit een beweging naar links om dit- centrum heen. Zoo vormt zich een werveling, waarin de van buiten aanstroomende en dan in draaiing geraakte luchtmassa's voort durend omhoog worden gezogen. Op het Noor delijk halfrond is de richting, zooals we reeds hebben opgemerkt, tegengesteld aan de bewe ging van de wijzers van een uurwerk. Op het Zuidelijk halfrond vindt de draaiing in tegen overgestelde richting plaats, wat door de er varing ook wordt bevestigd en wat voor de cyclonen in den Indischen Oceaan reeds lang bekend was. Dé invloed van de aswenteling der aarde treedt nog duidelijker te voorschijn bij de groo te zeestroomingen. zij het ook niet zoo regel matig als in de luchtstroomingen, omdat de kusten der vastelanden de beweging van het water beperken en in bepaalde banen leiden. In de heete luchtstreken, waar de passaten on afgebroken waaien, stroomt het zeewater voort durend naar het Westen buigt dan langs de kusten, waar het tegen stuit, naar beide zijden om en keert buiten het gebied der passaten als Oostelijke stroomingen terug. In alle oce anen vindt men dezen kringloop, die ten Noor den van den evenaar naar rechts, in het Zui den naar links is gericht. De richting van deze geweldige kringloopen past bij de draaiende aarde, want op het Noordelijk halfrond moet het stroomende water ten opzichte van de vaste aarde steeds naar rechts afbuigen, op het Zui delijk halfrond naar links. Op het Zuidelijk halfrond wordt de Oostelijke strooming met het koude water vermengd, dat uit de Zuidelijke Poo'sreken vrij kan toestroomen en koelt daar door bij de kust van West-Zuid-Afrika en van Zuid-Amerika sterk af. Op 't Noordelijk halfrond waar de vastelanden zich veel verder naar de pool toe uitstrekken, treden andere verschijn selen op. In den Atlantischen Oceaan keert de warme, uit West-Indië komende Oostelijke strooming, die Golfstroom wordt genoemd, slechts voor een gedeelte langs de Westkust van Afrika naar het Zuiden terug. Een ander deel stroomt op de pool aan en wordt door de draai ing der aarde naar den Oostelijken oever van den Oceaan gedreven, waar hij Europa ver warmt. Door dezelfde oorzaak wordt de koude pool- stroom, die van het Noorden komt, naar den Westelijken oever van den Oceaan gedreven, dus tegen de Oostkust van Amerika aan Daar ligt op dezelfde breedte als Engeland het onherbergzame, koude Labrador, en de stad New York, die op dezelfde breedte als Napels ligt, heeft een klimaat als Nederland. Even zoo wordt in het Noorden van den Stillen Oce aan de temperatuur aan de Oostkust van Azië verlaagd door een kouden stroom uit de Be- ringstraat genoemd naar den Deenschen zeevaarder en ontdekker Bering terwijl de warme, uit de buurt van Indië komende „Zwar te stroom" de Westkust van Noord-Amerika verwarmt. Daardoor hebben Britsch-Columbia en Californië (zij het ook maar op een smalle kuststrook) een heerlijk klimaat, terwijl aan den overkant Kamtsjatka en Sachalin veel kouder zijn. Het verschil in klimaat tusschen de Oost- en de Westzijde der vastelanden, dat Europa in zijn ontwikkeling zoo bijzonder heeft begunstigd, is voornamelijk een gevolg van de as-wenteling der aarde. Iedereen heeft wel eens op een stralenden zomerdag een onzer badplaatsen bezocht, met hun heerlijke strand en het uitzicht op de kalm rimpelende zee. Degene, die zich lui in een strandstoel neervlijde om de zorgen van alle dag van zich af te laten glijden en door slaap werd overmand, heeft zij het op minder pret tige wijze kennis gemaakt met den vloed. Ieder zeeman en iedereen, die aan de zee kust of in een havenstad woont, kent de getij den, de wisseling van vloed en eb. Tweemaal per etmaal stijgt het zeewater en stroomt in de zeegaten en riviermonden; tweemaal daalt het en stroomt terug. De vloed komt echter niet altijd op denzelfden tijd. Eiken volgenden dag komt hij plusminus 50 minuten later dan den vorigen dag. Na 14 dagen is de vloed 12 uur later gekomen, zoodat dan het eene hoogwater op denzelfden tijd van den dag valt als 14 da gen eerder het andere hoogwater. Wat is de ooi-zaak van deze regelmatige verschuiving? Ook de maan verlaat zich ongeveer 50 minu ten per dag. Vloed en eb volgen de maan. Zij komen altijd een vasten tijd na de oogenblik- ken, waarop de maan in het Zuiden het hoogst, of in het Noorden onder den horizon het laagst 6tond. Dit tijdsverloop, dat de vloed na de maan komt dus de tijd van vloed op den dag van volle of nieuwe maan, als de maan om 12 uur in het Zuiden staat heet haventijd. Voor de zeelui is het van groot belang dezen haventijd. die voor elke haven verschillend is, te kennen, omdat vele havens alleen bij hoogwater met diepgaande schepen te bereiken zijn, en bij an dere het in- en uit-stroomende water de schepen meevoert. Vergelijkt men den haventijd van een aan tal naburige plaatsen, dan ziet men dat hij regelmatig van plaats tot plaats verandert. Bij de zeehavens langs de Noordzee b.v. be merkt men hoe de vloed als een golf voort- schuift. Van uit het Noorden buigt een golf om Schotland heen, die langs de Engelsche en de Noorsche kusten naar het Zuiden loopt, ter wijl uit het Zuiden, uit het Kanaal, een golf langs de Nederlandsche en Duitsche kusten oploopt. Deze vloedgolven loopen natuurlijk ook over de open zee, al kan men ze daar bij gebrek aan peilschalen niet bemerken. Van de beide golven, die van het Noorden en van het Zuiden komen, nemen wij aan de kusten de vereenigde werking waar. Het verschil tusschen hoog en laag water is aan rechte kusten en bij eilanden in den Oceaan vaak niet eens een meter. Waar echter de vloedgolf in een zeeëngte dringt, die steeds nauwer wordt, wordt het water opgestuwd en daar groeit het verschil tot vele meters, op enkele plaatsen zelfs tot 15 en 20 meter. Ook op dezelfde plaats is dit verschil niet altijd even groot. De vloedhoogte wordt in een 14- daagsche periode beurtelings grooter en klei ner. Bij volle en nieuwe maan is de vloed het hoogst, de eb het laagst (springtij), terwijl zij in de kwartierstanden van de maan veel min der van den gemiddelden zeespiegel verschillen (doodtij). De oorzaak van dit verschijnsel is dadelijk in te zien. Zijn de getijden een wer king van de maan, dan zal de zon een gelijk soortige werking uitoefenen; bij volle en nieuwe maan valt deze werking met die van de maan samen en versterken zij elkaar, terwijl in de kwartierstanden maanvloed en zon-eb samen vallen, dus elkaar verzwakken. Men neemt dikwijls waar, dat de beide op elkaar volgende hoogwaters, b.v. de dagvloed en de nachtvloed niet even hoog zijn, zoodat een sterke en een zwakke vloed met elkaar afwisselen. Reeds voordat Newton zijn aantrekkings kracht als algemeene wereldkracht had ont dekt, waren de getijden al aan een aantrekking van de maan toegeschreven. Terwijl Galilei de oorzaak in ongelijkheden van de aswenteling der aarde zocht, zei Keppeler daarover: „Het klaarblijkelijkste bewijs voor de wederzijdsche aantrekking van aarde en maan ligt in de eb en vloed der zeeën. De maan in den top der oceanen trekt de wateren aan, die de aarde omstroomen, en deze aantrekking bewerkt, dat zij van hun kusten wegstroomen, omdat zij zich naar de open, niet door vastelanden afgesloten gedeelten der zee- en spoeden, die juist onder de maan liggen. Newton kon dus dadelijk op de getijden als bewijs voor de algemeenheid der aantrekking wijzen, en omdat hij de wetten van deze aan trekking nauwkeurig had vastgesteld, kon hij een volledige verklaring geven. Zon en maan trekken alle deeltjes van de aarde aan, en het totaal van al deze aantrek kingen is de geheele kracht, die de beweging van de aarde als geheel bepaalt en die juist zoo groot is, alsof alle deeltjes in het middel punt waren verzameld. Maar al deze deeltjes worden niet even sterk aangetrokken. Die het dichts bij de aman of de zon zijn, worden het sterkst, die aan den achterkant liggen het minst aangetrokken. De beweging van de aarde als totaallichaam wordt door de kracht bepaald, die op het middelpunt werkt; wordt een deeltje aan den achterkant zwakker aangetrokken, dan heeft het neiging om langzamer dan de totale aarde naar de maan te bewegen, dus achter te blijven, d.w.z. omhoog te stijgen. Zijn gewicht wordt zooveel verminderd als de op hem werkende kracht van de maan minder is dan die op het middelpunt werkt. Het verschil tusschen de kracht op een of ander deeltje en de kracht op het middelpunt bepaalt de be weging van dit deeltje ten opzichte van het middelpunt. Nu blijft de vaste aardkorst voor die krachten ongevoelig alleen voor zooverre zij niet geheel vast, of eenigszins veerkrachtig is, kan zij er iets door worden vervormd maar het beweeglijke water moet er aan ge hoorzamen. Deze krachten zijn aan den voor- en den achterkant van het middelpunt af ge richt en verzwakken de zwaartekracht; zijde lings zijn ze naar het middelpunt toe gericht en versterken de zwaartekracht. Denken we ons de aarde geheel met water bedekt, dan moet het water aan den kant tegenover en naar de maan (of de zon) toe, waar de zwaarte is verminderd, stijgen; daar stroomt het onder de werking van de maankracht van alle kan ten heen, terwijl het zijdelings, waar de zwaar te sterker is geworden, lager komt. Het water- De cycloon raast over het land oppervlak krijgt zoo den vorm van «en ei met twee gelijke spitsen, of een naar twee kanten uitgerekten bol. Alleen bij die gedaante blijft het wateroppervlak onder de gezamenlijke wer king van maankracht en zwaartekracht in even wicht. Zoo'n afwijking van den bolvorm van het wateroppervlak wordt nu zoowel door de zon als door de maan teweeggebracht; maar de af wijking door de zon is de kleinste. Dat lijkt op het eerste gezicht wat vreemd, daar de aan trekkende kracht van de zon op de aarde toch ruim 170 maal grooter is dan die van de maan. De zon is 12000, de maan 30 maal de aardmiddellijn van ons verwijderd. Over den zelfden afstand, b.v. tusschen den voorkant en het middelpunt der aarde, vermindert de zon nekracht 400 maal minder snel dan de maan kracht en deze vermindering, dit verschil, dal de oorzaak is van eb en vloed, is dus bij de zon slechts half zoo groot als bij de maan. Daar om bepaalt de maan de hoofdzaak van het ver schijnsel en werken de zonnetijden slechts als verzwakking of versterking van de maangetij- den, die bij volle en nieuwe maan 1 y2 maal zoo sterk, bij eerste en laatste kwartier tot nage noeg de helft zijn verzwakt. Draait de aarde nu om haar as, dan keert zij in den loop van den dag alle kanten naar de maan toe. De beide watereispitsen. die naar de maan toe en van de maan afgekeerd zijn, kunnen natuurlijk niet meedraaien. Zij moeten naar de maan toegekeerd blijven, terwijl de vaste aarde en het diepere water van den oceaan als 't ware onder hen doordraait. Of, zooals het zich, voor ons aardbewoners vertoont: de maan loopt eiken dag eens om de aarde heen en sleept de waterbergen mee, die als twee reusachtige vloedgolven over de vaste aarde en den wereld oceaan heen strijken. Ziet men ergens de maan in het Oosten opkomen en hooger klimmen, dan begint ook het water te stijgen. Wanneer de maan in het Zuiden staat, gaat de hoogste gölf- kam ons voorbij. Hij is des te hooger, naarmate de maan dichter langs het toppunt des hemels strijkt. Daalt de maan naar het Westen, dan wordt het eb en het water staat op zijn laagst als de maan ondergaat. Dan komt de tegenover liggende golf aanloopen, waarvan de kam ons voorbij trekt, wanneer de maan in het Noorden het diepst onder den horizon staat. Hiermede is tegelijk verklaard een andere eigenaardigheid der getijden. Bevindt de maan zich in den aequator des hemels, dan loopen de vloedbergen juist over den evenaar. Staat de maan in de Noordelijkste of Zuidelijkste deelen van haar baan, dan staat het water scheef ten opzichte van de aardas. De eene punt strijkt over het Noordelijk, de andere over het Zuidelijk halfrond. De eerste bewerkt ter hoogte van Europa een sterken, de andere een veel zwak keren vloed. Daardoor is duidelijk, waarom som tijds de vloed afwisselend sterk en zwak is. Echter valt niet overal de tijd van hoog water met den hoogsten en laagsten stand van de maan samen, omdat het water wel een dunne, beweeglijke vloeistof is, maar niet zoo gemak kelijk. dat zijn beweging in het geheel geen weerstand, geen wrijving zou ondervinden. Als bijvoorbeeld een hulsel van dikke, taaie olie in plaats van een wateroceaan de aarde omgaf, dan zou deze vloeistof aan de aantrekking van de maan maar moeilijk en langzaam gehoorza men. Dat is, in veel geringer mate, ook nu het geval met het water. De vloedgolf blijft bij de maan achter en wordt door haar achter zich aan gesleept. Of, anders uitgedrukt, de ïond- draaiende vaste aarde met de groote water massa er om heen, sleurt, door de traagheid van het water, de vloëdbergen een eindje met zich mee, zoodat zij niet precies onder de maan kun nen blijven staan. Daardoor moet een algemeene, slechts met de diepte der zeeën eenigszins wis selende verlating van de vloedgolf ontstaan. Bij het hlervoorgaande hebben wij aangeno men dat de aarde overal met water bedekt is. Nu is een zeer belangrijke omstandigheid, da;, in werkelijkheid groote vastelanden over den aardbol verspreid liggen, die de vloedgolf ver hinderen regelmatig voort te loopen. Waar deze tegen een vasteland stoot, moet zij uitwijken, ombuigen, achterblijven, om later in de open zee weer vooruit te schieten. De vastelanden verdeelen het water in een aantal bekkens, die slechts door nauwe straten zijn verbonden; van een geregeld om de aarcie loopende vloedgolf kan dus eigenlijk in het geheel geen sprake zijn. In ieder oceaanbekken ontstaat een eigen, uiterst ingewikkelde golfbeweging. Waar zulk een golf aan den ingang van een zeearm komt, rolt zij daarin voort, volgens haar eigen wet ten, zonder zich verder om de maan te bekom meren, soms zelfs in oostelijke richting tegen de beweging van de maan in. Er is al dikwijls gepoogd, uit de haven tijden van alle mogelijke kustplaatsen op aarde on een kaart weer te geven, hoe de vloedgolf over de oceanen voortloopt, op die manier, dat alle plaatsen op zee, die tegelijkertijd hoog wa ter hebben, door lijnen met elkaar worden ver bonden. Natuurlijk is dat uiterst moeilijk, om dat men alleen gegevens van kustplaatsen heeft. Midden in den oceaan kan men nu eenmaal geen peilschaal plaatsen en de verstrooide eilanden vullen dit gemis maar gebrekkig aan. Waar deze lijnen ver van de kust af loopen, berusten ze grootendeels op fantasie. Men heeft wel gemeend, dat ten minste voor de groote ocanen, zooals de Indische en de Stille Oceaan, de vloedgolf vrij regelmatig van het Oosten naar het Westen voortrolde. Zoo vindt men het ook op oude kaarten voorgesteld. In werkelijkheid is de beweging van het water hier oneindig veel gecompliceerder. Er zijn plaatsen zonder getijwisseling, waar de vloedgolf in een kring omheen loopt en andere gebieden, waar de geheele watermassa als in een tobbe heen en weer schommelt. "Voor den Atlantischen Oceaan is de vloedbeweging nog het best bekend. Uit de Zuidelijke IJszee komt de vloedgolf aanrollen en loopt door dezen oceaan, die eigen lijk niet meer dan een breede zeestraat is, noordwaarts. Met de maan heeft deze golf dan niets meer te maken. Na 12 uren heeft zij de kusten van Senegambië en van Noord-Amerika bereikt en weer 12 uur later is zij op Spitsber gen gekomen en om Schotland heen en langs Calais in de Noordzee gedrongen. Vindt men dus in Ostende of aan de Schotsche kust een haventijd van 12 uur, d.w.z., dat de vloedgolf Indien de Voorzienigheid het niet anders met ons land had vborgehad, dan zouden wij binnenkort de zegeningen ondergaan hebben van de invoering van den Nederlandschen zomertijd, die den dag schijnbaar een uur ver lengt, maar hem in werkelijkheid natuurlijk niet verlengt, doordat hij het uur, dat hij er 's avonds bij doet er 's morgens afneemt. Vbor de stedelingen levert dit geen enkei bezwaar op, aangezien jstedel'ingen niet de gewoonte hebben bij het ochtendgloren het bed te ver laten. Voor de boeren evenwel is de zomertijd altoos een ergernis geweest, aangezien zij er bij het melken van het vee en in het algemeen bij het op gang brengen van hun bedrijven hinder van ondervinden, dat de dag later aanbreekt, dan volgens de zon noodig is. Zoo lang de Nederlandsche zomertijd dan ook be staan heeft zijn er altijd landelijke gemeen ten, geweest, die niet met den Officieelen tijd mee wilden doen en weigerden de klok van den kerktoren een uur te verzetten. Allen evenwel, die niet te maken hadden met het handwerk van den boer, hebben zich steeds van harte verheugd over de lange avonden, waarop het licht laat toefde, zoodat de men- schen in de gelegenheid waren na volbrenging van hun dagtaak naar buiten te gaan en daar, in den vollen zomer zelfs tot tegen bedtijd, te kunnen vertoeven Thans hebben wij sinds Donderdag den Duitschen oftewel,, zooals de officieels term onder de tijdrekenkundigen heet, den Middel- Europeeschen zomertijd, die van den onzen verschilt niet één uur, maar één uur en veer tig minuten. Bijna twee uur genieten de men- schen langer van het zonlicht, dat hun ge durende de afgeloopen dagen zoo bij uitstek beminnelijk verschenen is, maar de boeren wachten des morgens twee uur langer op het dagen van den nieuwen dag, hetgeen ook zou kunnen gaan beteekenen, dat de kbeien wat langer zullen moeten wachten tot zij de boe ren zien verschijnen om haar te melken. Men moet de dingen evenwel nemen, zooals zij vallen. De Middel-Europeesche zomertijd is ingsvberd en hij heeft voor allen dit voordeel, dat het, aangezien wij allen leven moeten in een verduisterd land, des avonds bijna twee uren langer duurt voor wij de vensters moeten afschermen en schoone zomeravonden in pot dichte huizen dienen dbor te brengen. Het invoeren van al deze wisselingen in de tijdaanduiding doet de vraag rijzen, hoe het eigenlijk met de berekening van den tijd in zijn werk gaat. Wanneer wij in dit verband spreken ov-er tijd dan spreken wij over den wereldtijd, dus over de maat, waarnaar men in de geheele wereld de tijdberekening richt. In een zeer goeden, maar lang vervlogen ouden tijd de tijd van Onze''grootouders veroorloofden alle plaatsen zich de luxe van een eigen parti culieren, plaatselijken tijd. Men reisde im mers niet veel en als men ai reisde, dan reisde men toch langzaam, zoodat men alle gelegenheid had om de tijdsverschil len rustig uit te rekenen op een stukje papier. Maar van groot belang was ook dit niet, aangezien niemand zooveel haast had, dat het er op een uurtje aankwam. Sinds de wereld geleerd heeft sneller te reizen deed zich echter de behoefte ge voelen aan het doorvoeren van een uni forme tijdregeling. Teneinde daartoe te geraken wer<j er in het jaar 1884 te Washington een conferentie gehouden, waarbij de geheele aardbol werd verdeeld in 24 strooken, d.w.z. tweehoeken, be grensd dobr meridianen. Om nu die stroo ken te kunnen aanduiden op het aard oppervlak, ha<i men een vast punt van uitgang noodig. Men koos daarvoor het plaatsje Greenwich in Engeland, aange zien precies over dit plaatsje een meri diaan loopt. Van Greenwich uit gaande, maakte men de eerste strook, die aan weerszijden begrensd wordt door de meri dianen van 7% graad Ooster- en Wester lengte. Al wat binnen deze strook ligt heet Green- wich-tijd oftewel West-Europeesche tijd, zoo dat het dus binnen deze strook overal even laat is als in Greenwich. Zoo ging het nu voort.. De volgeqde strook naar het Oosten tbe strekt zich uit van 7Va graad tot 22% graad en heet Midden-Europeesche tijd, die één uur voor is bij Greenwich. Daarop volgt een strook met Oost-Europeeschen tijd, twee uur vbor bij Greenwich. Zoo gaat het door, de geheele aardbol om. Tot men weer op Westerlengte verzeild raakt en per saldo bij Greenwich te rugkeert. Zoo hebben de Vereenigde Staten van Noord-Amerika vier tijdzones, die men Eastern, Central, Mountain en Pacific-tijd noemt en resp. vijf, zes, zeven en acht uur bij Greenwich achter zijn. Zoo was de, theorie, maar de practijk was niet zoo eenvoudig. Nadat men op die internationale conferentie de tijd zoo netjes had vastgesteld, moesten de staten ook nog beloven, dat zij zich eraan zou den storen. De meeste staten deden dit. De Greenwich-tijd werd bijvoorbeeld aanvaard door Engeland, Ierland, België, Frankrijk, Portugal tegelijk met de maan komt, dan is deze golf reeds een dag vroeger door de maan veroor zaakt. Waar de sterkte van de vloedgolf nog weer verandert al naar gelang zon en maan verder noordelijk of zuidelijk staan en ook de ver schillende achter elkaar loopende golven elkaar wéér beïnvloeden en doorkruisen, daar is het duidelijk hoe moeilijk het is het werkelijk ver loop der verschijnselen uit de ervaring vast te stellen. Eerst wanneer dat is gebeurd, kan men trachten, dit verloop met den kustvorm en de diepte der zeeën in verband te brengen. Zoo simpel en natuurlijk de verklaring van eb en vloed uit de aantrekking van zon en maan in het algemeen is, zoo ingewikkeld is het, de ver schillende bijzonderheden van dit verschijnsel uit de vormen van het aardoppervlak te ver klaren. en Spanje. Nederland echter was eigenwijs. Het hield zijn eigen tijd en rekende dien uit naar Amsterdam. Nederland had tientallen jaren lang den Amsterdamschen tijd, uitgerekend naar den middelbaren zonnetijd van den Wes tertoren. Deze Amsterdamsche tijd was 19 mi nuten en 32 seconden voor bij Greenwich. In 1938 is dit veranderd. Toen werd het ver schil gebracht op 20 minuten, zoodat de tijd be rekend wordt naar een meridiaan, die 8 K.M. oostelijker ligt. Naar de hier uiteengezette schaal wordt dus de tijd geregeld en daarvan afgeleid is dan weer de regeling van den zomertijd. Bij den z'omertijd regelt men den tijd naar een meri diaan. die zooveel graden oostelijker ligt als men verkiest. Bij den Nederlandschen zomertijd was de tijd geregeld naar een meridiaan, die 15 graden oostelijker ligt. Vanwaar komt nu het verschil van één uur cn veertig minuten tusschen enzen nor malen tijd en den Middel-Europeeschen (Duitschen) zomertijd? De Middel-Europee sche tijd is één uur voor bij Greenwieht. Zet Duitschland dus de klok één uur voor uit, dan scheelt Duitschland twee uur met Greenwich. Hadden wij ook de tijdregeling volgens Greenwich, dan hadden wij even eens een verschil tusschen enzen normalen winter en den Duitschen zomertijd van twee uur. Onze normale wintertijd is evenwel al tijd twintig minuten voor bij Greenwich, vandaar dus, dat de dag bij ons niet plot seling twee uur, maar twee uur min twintig minuten oftewel één uur en veertig minuten verlengd is. Om het nog eens in cijfers uit te drukken: stel, dat het in Greenwich 12 uur is, dan is het in Duitschland volgens wintertijd reeds één uur en bij ons 12 uur 20 minuten. Voert Duiischland op dit tijd stip den zomertijd in, dan is het in Duitsch land dus twee uur. Wordt deze Duitsche zomertijd ook bij ons ingevoerd, dan hebben wij plotseling een verschil te overbruggen van 12 uur 30 tot 2 uur. Ziedaar in het kort uiteengezet de methode, volgens welke de menschen den tijd maken. De zon stoort zich natuurlijk niets aan al deze wil lekeurige berekeningen, die de menschen uit sluitend voor hun eigen gemak invoeren. Zij heeft haar eigen tijd. die weliswaar uiterst on verstoorbaar is, maar toch grilliger dan men geneigd zou zijn te denken. De zon loopt onre gelmatig, of de aarde loopt onregelmatig, al naar men het nemen wil, maar in ieder geval kunnen de menschen. den waren zonnetijd niet gebruiken, willen zij niet voortdurend in de war komen. Vandaar, dat zij een middelbaren zon netijd aangelegd hebben, waarbij zij maar aan nemen, dat de zon zich wel regelmatig zou be wegen. Maar aangezien de zon onveranderlijk is in haar grilligheid, kunnen de menschen ook weer berekeningen vaststellen om de verschil len, die zij zelf aanrichten, te overbruggen en per saldo toch met de zon gelijk te blijven. Thans hebben wij, gemeten naar den tijd van de zon, een zeer waren tijd, zooals met allen zomertijd. Maar wij hebben de zon, en het Licht, waarvan de zon het symbool is, heeft den tijd om groote wonden te heelen. In Duitschland wordt momenteel hard ge werkt aan het. tot stand komen van een ge- zondheidsregister van het geheele Duitsche volk, waarvoor een massa-onderzoek moet wor den uitgevoerd. Hierover publiceerde de Tech nische Gids voor Katholieke Instellingen een aantal interessante bijzonderheden. Vooral de ontwikkeling van tijdbesparende methoden juist in den laatsten tijd heeft het zg. serie-onder zoek mogelijk gemaakt, waarbij de gezondheid van het personeel van groote bedrijven, en zelfs van de bevolking van heele gemeenten en pro vincies grondig gecontroleerd kan worden. Een groote rol speelt hierbij de door prof. Holfelder uit Frankfort a. d. Main uitgevonden röntgen-fotografie, welke een belangrijk aandeel heeft in de verwezenlijking der plannen om een röntgen-fotografie in te richten. De eerste stap in deze richting was een grootscheepsche actie tegen de tuberculose. Na dat reeds in 1939 de bevolking van Mecklen burg röntgen-fotografisch onderzocht is, ge schiedt dit thans in Westfalen, Baden en an dere streken. Men .krijgt daarbij niet alleen een overzicht van alle ziekteverschijnselen der tuberculose, maar tevens van den staat van alie vitale organen in de borstkas. Weliswaar telt de op die manier ontstane karthoteek voorloopig slechts de gegevens van een millioen uitgewerkte röntgenfoto's, maar ook dit millioen is reeds van liet grootste be lang voor de statistiek der volksgezondheid* Het blijkt, dat 1.48 pet. der onderzochten aan acute tuberculose lijdt en dat bij iederen vijfduizendste het hart rechts zit. Een andere interessante bijdrage leverde in den afgeloopèn zomer een groep Berlijnsche! studenten in de medicijnen. Dezen hadden een werkgemeenschap gevormd, die een dorp van 1300 inwoners letterlijk onder de loupe nam. Met microscoop en röntgenapparaat onder zocht men niet alleen de menschen, maar ook de huisdieren, levensmiddelen en zelfs het water van de dorpspomp. Het resultaat was een ge- zondheidsstatistiek van zeldzame volledigheid, die op het oogenblik nog wordt- bestudeerd. PARIJS, 16 Mei. (D.N.B.). De Belgische minister van Buitenlandsche Zaken, Spaak, heeft een verklaring afgelegd, waarin hij den toestand in België ernstig noemt. Spaak zei- de verder, dat de toestand der Belgisehe troepen „uiterst moeilijk" is geworden. LONDEN, 16 Mei. (Stefani). De ambtenaren der ministeries hebben de waarschuwing ont vangen, dat zij zich gereed moeten houden om- zoo noodig Londen, zelfs in enkele uren, te ont ruimen. Men heeft reeds voorzieningen getroffen voor de organisatie van alle regeeringsbureaux in zones buiten Londen. Tot dusverre heeft men reeds 30.000 ambtenaren in dienst van den staat uit Londen geë.vacueerd.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1940 | | pagina 4