Passaten, moessons en cyclonen
De i
nwerkint.
r van zon en maan
ib en vloed
1
m
Hoe wordt de tijd gemaakt?
Laatste Nieuws
op t
k
Verschillende soorten
üan tijd!
DE ZON HEEFT HAAR
EIGEN TIJDSBEGRIP
Storm op zee
Door den stormwind op de rotsen te pletter.
Röntgen-onderzoek op
groote schaal
(Gedeeltelijk gecorrigeerd)
Spaak noemt den
toestand ernstig
Londens evacuatie
Toen Columbus voor het eerst naar Amerika
zeilde, maakten zijn reisgenooten zich onge
rust over den steeds aanhoudenden Noord-
Oostenwind, die hun, zooals zij vreesden, de
terugreis onmogelijk zou maken. Later maak
ten de Spanjaarden voor hun reizen naar
Amerika altijd gebruik van dezen wind, die
ten Zuiden van de Kanarische eilanden tus-
schen Afrika en Amerika het geheele jaar door
steeds in dezelfde richting waait, namelijk
dichter bij Europa uit het Noord-Oosten, ver
der Zuidelijk en Westelijk steeds meer uit
het Oosten. Ten Zuiden van den aequator treft
men op dezelfde wijze een voortdurenden Zuid-
Oostenwind aan, die over een gebied waait, dat
zich tot aan den heeten aardgordel uitstrekt.
Deze bestendige winden, die passaten worden
genoemd, heerschen ook in het heete gedeel
te van den Stillen Oceaan, ten Noorden van
den evenaar als Noord-Oostpassaat, ten Zui
den daarvan als Zuidoostpassaat, welke ook
wordt aangetroffen in den Indischen Oceaan.
In het Noordelijk deel van dezen oceaan, even
als in het Zuiden van Azië, treft men in plaats
daarvan de moessons aan, die om het half
jaar van richting veranderen en in den zomer
als Zuidwestenwind, in den winter als Noord-
Oostenwind waaien.
De Engelsche sterrenkundige Georg Hadley
kwam er in 1735 voor het eerst toe van deze
passaatwinden, die zich door hun regelmatig
heid zoo opvallend van de onregelmatige wis
seling van weer en wind in de gematigde stre
ken onderscheiden, een verklaring te geven. In
de buurt van den evenaar, waar de zonnestra
ling het felst is, wordt de lucht sterk verhit,
waardoor de warme lucht, ijler en lichter dan
koude lucht, omhoog stijgt. Van het Noorden
en het Zuiden stroomt de lucht daar heen
om de plaats van de opstijgende lucht in te
nemen. Daar het gewicht van een kolom ijle
warme lucht geringer is dan het gewicht van
een even hooge kolom koude lucht, neemt de
druk in de warme luchtkolom naar boven
langzamer af dan in de koude. Zij kunnen
zich dus niet in rustig evenwicht naast elkaar
bevinden. Boven stroomt daarom de lucht van
het warme gebied naar het koude terwijl bene
den het omgekeerde plaats heeft.
Zulk een kringloop vindt 's winters ook in een
verwarmde kamer plaats. Bij de kachel stijgt
de warme lucht op. bij het raam daalt de koude
lucht neer. Langs het plafond stroomt de lucht
van de kachel naar het raam en over den vloer
van het raam naar de kachel. Zoo waait ook
aan de kusten in de tropen overdag een zee
wind naar het sterk verhitte land en des nachts
een landwind naar de lauwe zee.
Een kringloop op reusachtige schaal of, juis
ter nog, een dubbele kringloop vindt boven de
tropische oceanen plaats. In den gordel der
windstilten stijgt de heete lucht op en voert de
groote massa's waterdamp mee, die zich boven
tot wolken verdichten en in zware onweers
buien in zee terugstroomen. Boven vloeit de
lucht naar beide zijden weg, daalt aan de gren
zen van den tropischen gordel op de aarde neer
en stroomt dan langs het aardoppervlak weer
naar den aequator terug. Door de aswenteling
der aarde waait er ten Noorden van den eve
naar geen Noordenwind, doch een Noordoost
passaat en ten Zuiden ervan een Zuidoostpas
saat. Hetzelfde geldt voor de moessons, die deel
uitmaken van een kringloop van lucht tusschen
het vasteland van Azië en den Indischen Oce
aan. Des zomers, wanneer het vasteland wordt
verhit, stroomt daarheen een Zuidenwind van
uit den Oceaan; 's winters stroomt omgekeerd
de lucht van uit de hoogvlakten van Azië naar
de warme. Zuidelijke zee. Door de draaiing der
aarde wordt de richting van deze luchtstroomen
op dezelfde manier veranderd als bij de pas
saten. Des zomers heerscht daarom de Zuid
westmoesson, des winters de Noordoostmoesson.
Door den invloed van de onregelmatige verdee
ling van land, zee en eilanden treden in de
moessons nog vele plaatselijke verschillen op.
In de gematigde luchtstreken zijn weer en
wind zoo veranderlijk en onregelmatig, dat men
langen tijd geloofde, dat er in het geheel geen
wet of regel in te vinden was. De laatste vijftig
jaren is het gelukt uit de gelijktijdige regel
matige opteekeningen van barometerstand en
windrichting in vele plaatsen van Europa
waarin door den huidigen oorlog eenige stagna
tie is gekomen ook in deze wisselingen be
paalde wetten te ontdekken en zoo de grond
slagen voor een wetenschappelijke weervoor
spelling te leggen.
De Berlijnsche natuurkundige Dove vond voor
het eerst, dat de geweldige stormen, die nu en
dan over West-Europa trekken, reusachtige
luchtwervels zijn, evenals de draaikolken in
stroomend water, en de kleine wervelwinden,
die bij heftige windstooten soms over de straat
loopen. In het midden van zulk een werveling
is de luchtdruk zeer laag; naar den buitenkant
neemt hij toe. Om dit midden draaien de lucht-
massa's met geweldige snelheid naar links, d.
w. z. een richting, tegengesteld aan de beweging
van de wijzers van een klok. Deze geheele lucht-
draaikolk schuift meestal van het Westen of
Zuidwesten naar het Oosten of Noordoosten. Zij
komt uit den oceaan en lost zich boven Europa
langzamerhand op, doordat van alle kanten
luchtmassa's op haar storten om de lage druk
king op te heffen en daarbij haar beweging
remmen.
Voor' de gewone winden, al treedt het ver
schijnsel hier ook zwakker en onregelmatiger
op, geldt dit ook, zooals Buys Ballot in Utrecht
het eerst heeft bewezen. Volgens de door hem
gevonden wet der winden draait de wind steeds
om de gebieden van lagen luchtdruk heen in
een richting tegen de wijzers van een uurwerk
in. Een waarnemer, die met den rug tegen den
wind gaat staan, heeft, zooals Buys Ballot het
uitdrukte, den lagen barometerstand aan de
linker-, den hoogen aan de rechterhand.
De oorzaak van deze draaiing en van deze
bepaalde draaiingsrichting ligt in de aswente
ling der aarde. Was deze er niet, dan zou de
lucht van de omliggende plaatsen van hoogen
druk in een rechte lijn naar een in het midden
gelegen gebied van lagen druk stroomen. Door
de draaiing der aarde raken deze luchtstroomen
van den rechten weg af. Wij weten dat de ho
rizon van een plaats tengevolge van de aswen
teling zijn stand verandert. Terwijl hij aan de
Oostzijde daalt en aan de Westzijde rijst, draait
hij tegelijk in zijn eigen vlak langzaam naar
links om. Het eerste kan in aardsche verschijn
selen niet voor den dag komen, omdat alles
door de zwaarte tegen de aarde wordt gedrukt.
Het tweede komt echter te voorschijn wanneer
de lucht ais wind over de aarde strijkt. .Het
aardoppervlak draait onder deze luchtstrooming
langzaam naar links. Daarom moet deze wind
ten opzichte van de aarde zijn richting veran
deren en naar rechts afbuigen, zoodat het oor
spronkelijke richtpunt der beweging aan zijn
linkerkant komt te liggen. Werden de van alle
kanten naar eenzelfde middelpunt strevende
luchtstroomen alle onderweg naar rechts afge
leid, dan ontstaat daaruit een beweging naar
links om dit- centrum heen. Zoo vormt zich een
werveling, waarin de van buiten aanstroomende
en dan in draaiing geraakte luchtmassa's voort
durend omhoog worden gezogen. Op het Noor
delijk halfrond is de richting, zooals we reeds
hebben opgemerkt, tegengesteld aan de bewe
ging van de wijzers van een uurwerk. Op het
Zuidelijk halfrond vindt de draaiing in tegen
overgestelde richting plaats, wat door de er
varing ook wordt bevestigd en wat voor de
cyclonen in den Indischen Oceaan reeds lang
bekend was.
Dé invloed van de aswenteling der aarde
treedt nog duidelijker te voorschijn bij de groo
te zeestroomingen. zij het ook niet zoo regel
matig als in de luchtstroomingen, omdat de
kusten der vastelanden de beweging van het
water beperken en in bepaalde banen leiden.
In de heete luchtstreken, waar de passaten on
afgebroken waaien, stroomt het zeewater voort
durend naar het Westen buigt dan langs de
kusten, waar het tegen stuit, naar beide zijden
om en keert buiten het gebied der passaten
als Oostelijke stroomingen terug. In alle oce
anen vindt men dezen kringloop, die ten Noor
den van den evenaar naar rechts, in het Zui
den naar links is gericht. De richting van deze
geweldige kringloopen past bij de draaiende
aarde, want op het Noordelijk halfrond moet
het stroomende water ten opzichte van de vaste
aarde steeds naar rechts afbuigen, op het Zui
delijk halfrond naar links. Op het Zuidelijk
halfrond wordt de Oostelijke strooming met
het koude water vermengd, dat uit de Zuidelijke
Poo'sreken vrij kan toestroomen en koelt daar
door bij de kust van West-Zuid-Afrika en van
Zuid-Amerika sterk af. Op 't Noordelijk halfrond
waar de vastelanden zich veel verder naar de
pool toe uitstrekken, treden andere verschijn
selen op. In den Atlantischen Oceaan keert de
warme, uit West-Indië komende Oostelijke
strooming, die Golfstroom wordt genoemd,
slechts voor een gedeelte langs de Westkust van
Afrika naar het Zuiden terug. Een ander deel
stroomt op de pool aan en wordt door de draai
ing der aarde naar den Oostelijken oever van
den Oceaan gedreven, waar hij Europa ver
warmt.
Door dezelfde oorzaak wordt de koude pool-
stroom, die van het Noorden komt, naar den
Westelijken oever van den Oceaan gedreven,
dus tegen de Oostkust van Amerika aan
Daar ligt op dezelfde breedte als Engeland het
onherbergzame, koude Labrador, en de stad
New York, die op dezelfde breedte als Napels
ligt, heeft een klimaat als Nederland. Even
zoo wordt in het Noorden van den Stillen Oce
aan de temperatuur aan de Oostkust van Azië
verlaagd door een kouden stroom uit de Be-
ringstraat genoemd naar den Deenschen
zeevaarder en ontdekker Bering terwijl de
warme, uit de buurt van Indië komende „Zwar
te stroom" de Westkust van Noord-Amerika
verwarmt. Daardoor hebben Britsch-Columbia
en Californië (zij het ook maar op een smalle
kuststrook) een heerlijk klimaat, terwijl aan
den overkant Kamtsjatka en Sachalin veel
kouder zijn. Het verschil in klimaat tusschen de
Oost- en de Westzijde der vastelanden, dat
Europa in zijn ontwikkeling zoo bijzonder heeft
begunstigd, is voornamelijk een gevolg van de
as-wenteling der aarde.
Iedereen heeft wel eens op een stralenden
zomerdag een onzer badplaatsen bezocht, met
hun heerlijke strand en het uitzicht op de kalm
rimpelende zee. Degene, die zich lui in een
strandstoel neervlijde om de zorgen van alle
dag van zich af te laten glijden en door slaap
werd overmand, heeft zij het op minder pret
tige wijze kennis gemaakt met den vloed.
Ieder zeeman en iedereen, die aan de zee
kust of in een havenstad woont, kent de getij
den, de wisseling van vloed en eb. Tweemaal per
etmaal stijgt het zeewater en stroomt in de
zeegaten en riviermonden; tweemaal daalt
het en stroomt terug. De vloed komt echter niet
altijd op denzelfden tijd. Eiken volgenden dag
komt hij plusminus 50 minuten later dan den
vorigen dag. Na 14 dagen is de vloed 12 uur
later gekomen, zoodat dan het eene hoogwater
op denzelfden tijd van den dag valt als 14 da
gen eerder het andere hoogwater. Wat is de
ooi-zaak van deze regelmatige verschuiving?
Ook de maan verlaat zich ongeveer 50 minu
ten per dag. Vloed en eb volgen de maan. Zij
komen altijd een vasten tijd na de oogenblik-
ken, waarop de maan in het Zuiden het hoogst,
of in het Noorden onder den horizon het laagst
6tond. Dit tijdsverloop, dat de vloed na de maan
komt dus de tijd van vloed op den dag van
volle of nieuwe maan, als de maan om 12 uur
in het Zuiden staat heet haventijd. Voor de
zeelui is het van groot belang dezen haventijd.
die voor elke haven verschillend is, te kennen,
omdat vele havens alleen bij hoogwater met
diepgaande schepen te bereiken zijn, en bij an
dere het in- en uit-stroomende water de schepen
meevoert.
Vergelijkt men den haventijd van een aan
tal naburige plaatsen, dan ziet men dat hij
regelmatig van plaats tot plaats verandert.
Bij de zeehavens langs de Noordzee b.v. be
merkt men hoe de vloed als een golf voort-
schuift. Van uit het Noorden buigt een golf
om Schotland heen, die langs de Engelsche en
de Noorsche kusten naar het Zuiden loopt, ter
wijl uit het Zuiden, uit het Kanaal, een golf
langs de Nederlandsche en Duitsche kusten
oploopt. Deze vloedgolven loopen natuurlijk
ook over de open zee, al kan men ze daar bij
gebrek aan peilschalen niet bemerken. Van de
beide golven, die van het Noorden en van het
Zuiden komen, nemen wij aan de kusten de
vereenigde werking waar.
Het verschil tusschen hoog en laag water is
aan rechte kusten en bij eilanden in den Oceaan
vaak niet eens een meter. Waar echter de
vloedgolf in een zeeëngte dringt, die steeds
nauwer wordt, wordt het water opgestuwd en
daar groeit het verschil tot vele meters, op
enkele plaatsen zelfs tot 15 en 20 meter. Ook
op dezelfde plaats is dit verschil niet altijd
even groot. De vloedhoogte wordt in een 14-
daagsche periode beurtelings grooter en klei
ner. Bij volle en nieuwe maan is de vloed het
hoogst, de eb het laagst (springtij), terwijl zij
in de kwartierstanden van de maan veel min
der van den gemiddelden zeespiegel verschillen
(doodtij). De oorzaak van dit verschijnsel is
dadelijk in te zien. Zijn de getijden een wer
king van de maan, dan zal de zon een gelijk
soortige werking uitoefenen; bij volle en nieuwe
maan valt deze werking met die van de maan
samen en versterken zij elkaar, terwijl in de
kwartierstanden maanvloed en zon-eb samen
vallen, dus elkaar verzwakken. Men neemt
dikwijls waar, dat de beide op elkaar volgende
hoogwaters, b.v. de dagvloed en de nachtvloed
niet even hoog zijn, zoodat een sterke en een
zwakke vloed met elkaar afwisselen.
Reeds voordat Newton zijn aantrekkings
kracht als algemeene wereldkracht had ont
dekt, waren de getijden al aan een aantrekking
van de maan toegeschreven. Terwijl Galilei de
oorzaak in ongelijkheden van de aswenteling
der aarde zocht, zei Keppeler daarover: „Het
klaarblijkelijkste bewijs voor de wederzijdsche
aantrekking van aarde en maan ligt in de eb
en vloed der zeeën.
De maan in den top der oceanen trekt de
wateren aan, die de aarde omstroomen, en deze
aantrekking bewerkt, dat zij van hun kusten
wegstroomen, omdat zij zich naar de open, niet
door vastelanden afgesloten gedeelten der zee-
en spoeden, die juist onder de maan liggen.
Newton kon dus dadelijk op de getijden als
bewijs voor de algemeenheid der aantrekking
wijzen, en omdat hij de wetten van deze aan
trekking nauwkeurig had vastgesteld, kon hij
een volledige verklaring geven.
Zon en maan trekken alle deeltjes van de
aarde aan, en het totaal van al deze aantrek
kingen is de geheele kracht, die de beweging
van de aarde als geheel bepaalt en die juist
zoo groot is, alsof alle deeltjes in het middel
punt waren verzameld. Maar al deze deeltjes
worden niet even sterk aangetrokken. Die het
dichts bij de aman of de zon zijn, worden het
sterkst, die aan den achterkant liggen het minst
aangetrokken. De beweging van de aarde als
totaallichaam wordt door de kracht bepaald,
die op het middelpunt werkt; wordt een deeltje
aan den achterkant zwakker aangetrokken,
dan heeft het neiging om langzamer dan de
totale aarde naar de maan te bewegen, dus
achter te blijven, d.w.z. omhoog te stijgen. Zijn
gewicht wordt zooveel verminderd als de op
hem werkende kracht van de maan minder is
dan die op het middelpunt werkt. Het verschil
tusschen de kracht op een of ander deeltje en
de kracht op het middelpunt bepaalt de be
weging van dit deeltje ten opzichte van het
middelpunt. Nu blijft de vaste aardkorst voor
die krachten ongevoelig alleen voor zooverre
zij niet geheel vast, of eenigszins veerkrachtig
is, kan zij er iets door worden vervormd
maar het beweeglijke water moet er aan ge
hoorzamen. Deze krachten zijn aan den voor-
en den achterkant van het middelpunt af ge
richt en verzwakken de zwaartekracht; zijde
lings zijn ze naar het middelpunt toe gericht
en versterken de zwaartekracht. Denken we
ons de aarde geheel met water bedekt, dan
moet het water aan den kant tegenover en
naar de maan (of de zon) toe, waar de zwaarte
is verminderd, stijgen; daar stroomt het onder
de werking van de maankracht van alle kan
ten heen, terwijl het zijdelings, waar de zwaar
te sterker is geworden, lager komt. Het water-
De cycloon raast over het land
oppervlak krijgt zoo den vorm van «en ei met
twee gelijke spitsen, of een naar twee kanten
uitgerekten bol. Alleen bij die gedaante blijft
het wateroppervlak onder de gezamenlijke wer
king van maankracht en zwaartekracht in even
wicht.
Zoo'n afwijking van den bolvorm van het
wateroppervlak wordt nu zoowel door de zon
als door de maan teweeggebracht; maar de af
wijking door de zon is de kleinste. Dat lijkt op
het eerste gezicht wat vreemd, daar de aan
trekkende kracht van de zon op de aarde
toch ruim 170 maal grooter is dan die van de
maan. De zon is 12000, de maan 30 maal de
aardmiddellijn van ons verwijderd. Over den
zelfden afstand, b.v. tusschen den voorkant en
het middelpunt der aarde, vermindert de zon
nekracht 400 maal minder snel dan de maan
kracht en deze vermindering, dit verschil, dal
de oorzaak is van eb en vloed, is dus bij de zon
slechts half zoo groot als bij de maan. Daar
om bepaalt de maan de hoofdzaak van het ver
schijnsel en werken de zonnetijden slechts als
verzwakking of versterking van de maangetij-
den, die bij volle en nieuwe maan 1 y2 maal zoo
sterk, bij eerste en laatste kwartier tot nage
noeg de helft zijn verzwakt.
Draait de aarde nu om haar as, dan keert
zij in den loop van den dag alle kanten naar
de maan toe. De beide watereispitsen. die naar
de maan toe en van de maan afgekeerd zijn,
kunnen natuurlijk niet meedraaien. Zij moeten
naar de maan toegekeerd blijven, terwijl de
vaste aarde en het diepere water van den oceaan
als 't ware onder hen doordraait. Of, zooals het
zich, voor ons aardbewoners vertoont: de maan
loopt eiken dag eens om de aarde heen en sleept
de waterbergen mee, die als twee reusachtige
vloedgolven over de vaste aarde en den wereld
oceaan heen strijken. Ziet men ergens de maan
in het Oosten opkomen en hooger klimmen, dan
begint ook het water te stijgen. Wanneer de
maan in het Zuiden staat, gaat de hoogste gölf-
kam ons voorbij. Hij is des te hooger, naarmate
de maan dichter langs het toppunt des hemels
strijkt. Daalt de maan naar het Westen, dan
wordt het eb en het water staat op zijn laagst
als de maan ondergaat. Dan komt de tegenover
liggende golf aanloopen, waarvan de kam ons
voorbij trekt, wanneer de maan in het Noorden
het diepst onder den horizon staat.
Hiermede is tegelijk verklaard een andere
eigenaardigheid der getijden. Bevindt de maan
zich in den aequator des hemels, dan loopen de
vloedbergen juist over den evenaar. Staat de
maan in de Noordelijkste of Zuidelijkste deelen
van haar baan, dan staat het water scheef ten
opzichte van de aardas. De eene punt strijkt
over het Noordelijk, de andere over het Zuidelijk
halfrond. De eerste bewerkt ter hoogte van
Europa een sterken, de andere een veel zwak
keren vloed. Daardoor is duidelijk, waarom som
tijds de vloed afwisselend sterk en zwak is.
Echter valt niet overal de tijd van hoog water
met den hoogsten en laagsten stand van de
maan samen, omdat het water wel een dunne,
beweeglijke vloeistof is, maar niet zoo gemak
kelijk. dat zijn beweging in het geheel geen
weerstand, geen wrijving zou ondervinden. Als
bijvoorbeeld een hulsel van dikke, taaie olie
in plaats van een wateroceaan de aarde omgaf,
dan zou deze vloeistof aan de aantrekking van
de maan maar moeilijk en langzaam gehoorza
men. Dat is, in veel geringer mate, ook nu het
geval met het water. De vloedgolf blijft bij de
maan achter en wordt door haar achter zich
aan gesleept. Of, anders uitgedrukt, de ïond-
draaiende vaste aarde met de groote water
massa er om heen, sleurt, door de traagheid van
het water, de vloëdbergen een eindje met zich
mee, zoodat zij niet precies onder de maan kun
nen blijven staan. Daardoor moet een algemeene,
slechts met de diepte der zeeën eenigszins wis
selende verlating van de vloedgolf ontstaan.
Bij het hlervoorgaande hebben wij aangeno
men dat de aarde overal met water bedekt is.
Nu is een zeer belangrijke omstandigheid, da;,
in werkelijkheid groote vastelanden over den
aardbol verspreid liggen, die de vloedgolf ver
hinderen regelmatig voort te loopen. Waar deze
tegen een vasteland stoot, moet zij uitwijken,
ombuigen, achterblijven, om later in de open
zee weer vooruit te schieten. De vastelanden
verdeelen het water in een aantal bekkens, die
slechts door nauwe straten zijn verbonden; van
een geregeld om de aarcie loopende vloedgolf
kan dus eigenlijk in het geheel geen sprake zijn.
In ieder oceaanbekken ontstaat een eigen,
uiterst ingewikkelde golfbeweging. Waar zulk
een golf aan den ingang van een zeearm komt,
rolt zij daarin voort, volgens haar eigen wet
ten, zonder zich verder om de maan te bekom
meren, soms zelfs in oostelijke richting tegen
de beweging van de maan in.
Er is al dikwijls gepoogd, uit de haven
tijden van alle mogelijke kustplaatsen op aarde
on een kaart weer te geven, hoe de vloedgolf
over de oceanen voortloopt, op die manier, dat
alle plaatsen op zee, die tegelijkertijd hoog wa
ter hebben, door lijnen met elkaar worden ver
bonden. Natuurlijk is dat uiterst moeilijk, om
dat men alleen gegevens van kustplaatsen heeft.
Midden in den oceaan kan men nu eenmaal
geen peilschaal plaatsen en de verstrooide
eilanden vullen dit gemis maar gebrekkig aan.
Waar deze lijnen ver van de kust af loopen,
berusten ze grootendeels op fantasie. Men heeft
wel gemeend, dat ten minste voor de groote
ocanen, zooals de Indische en de Stille
Oceaan, de vloedgolf vrij regelmatig van het
Oosten naar het Westen voortrolde. Zoo vindt
men het ook op oude kaarten voorgesteld. In
werkelijkheid is de beweging van het water hier
oneindig veel gecompliceerder. Er zijn plaatsen
zonder getijwisseling, waar de vloedgolf in een
kring omheen loopt en andere gebieden, waar
de geheele watermassa als in een tobbe heen en
weer schommelt. "Voor den Atlantischen Oceaan
is de vloedbeweging nog het best bekend.
Uit de Zuidelijke IJszee komt de vloedgolf
aanrollen en loopt door dezen oceaan, die eigen
lijk niet meer dan een breede zeestraat is,
noordwaarts. Met de maan heeft deze golf dan
niets meer te maken. Na 12 uren heeft zij de
kusten van Senegambië en van Noord-Amerika
bereikt en weer 12 uur later is zij op Spitsber
gen gekomen en om Schotland heen en langs
Calais in de Noordzee gedrongen. Vindt men
dus in Ostende of aan de Schotsche kust een
haventijd van 12 uur, d.w.z., dat de vloedgolf
Indien de Voorzienigheid het niet anders
met ons land had vborgehad, dan zouden wij
binnenkort de zegeningen ondergaan hebben
van de invoering van den Nederlandschen
zomertijd, die den dag schijnbaar een uur ver
lengt, maar hem in werkelijkheid natuurlijk
niet verlengt, doordat hij het uur, dat hij er
's avonds bij doet er 's morgens afneemt. Vbor
de stedelingen levert dit geen enkei bezwaar
op, aangezien jstedel'ingen niet de gewoonte
hebben bij het ochtendgloren het bed te ver
laten. Voor de boeren evenwel is de zomertijd
altoos een ergernis geweest, aangezien zij er
bij het melken van het vee en in het algemeen
bij het op gang brengen van hun bedrijven
hinder van ondervinden, dat de dag later
aanbreekt, dan volgens de zon noodig is. Zoo
lang de Nederlandsche zomertijd dan ook be
staan heeft zijn er altijd landelijke gemeen
ten, geweest, die niet met den Officieelen tijd
mee wilden doen en weigerden de klok van
den kerktoren een uur te verzetten. Allen
evenwel, die niet te maken hadden met het
handwerk van den boer, hebben zich steeds
van harte verheugd over de lange avonden,
waarop het licht laat toefde, zoodat de men-
schen in de gelegenheid waren na volbrenging
van hun dagtaak naar buiten te gaan en
daar, in den vollen zomer zelfs tot tegen
bedtijd, te kunnen vertoeven
Thans hebben wij sinds Donderdag den
Duitschen oftewel,, zooals de officieels term
onder de tijdrekenkundigen heet, den Middel-
Europeeschen zomertijd, die van den onzen
verschilt niet één uur, maar één uur en veer
tig minuten. Bijna twee uur genieten de men-
schen langer van het zonlicht, dat hun ge
durende de afgeloopen dagen zoo bij uitstek
beminnelijk verschenen is, maar de boeren
wachten des morgens twee uur langer op het
dagen van den nieuwen dag, hetgeen ook zou
kunnen gaan beteekenen, dat de kbeien wat
langer zullen moeten wachten tot zij de boe
ren zien verschijnen om haar te melken.
Men moet de dingen evenwel nemen, zooals
zij vallen. De Middel-Europeesche zomertijd is
ingsvberd en hij heeft voor allen dit voordeel,
dat het, aangezien wij allen leven moeten in
een verduisterd land, des avonds bijna twee
uren langer duurt voor wij de vensters moeten
afschermen en schoone zomeravonden in pot
dichte huizen dienen dbor te brengen.
Het invoeren van al deze wisselingen in
de tijdaanduiding doet de vraag rijzen, hoe
het eigenlijk met de berekening van den
tijd in zijn werk gaat. Wanneer wij in dit
verband spreken ov-er tijd dan spreken wij
over den wereldtijd, dus over de maat,
waarnaar men in de geheele wereld de
tijdberekening richt. In een zeer goeden,
maar lang vervlogen ouden tijd de tijd
van Onze''grootouders veroorloofden alle
plaatsen zich de luxe van een eigen parti
culieren, plaatselijken tijd. Men reisde im
mers niet veel en als men ai reisde, dan
reisde men toch langzaam, zoodat men
alle gelegenheid had om de tijdsverschil
len rustig uit te rekenen op een stukje
papier. Maar van groot belang was ook
dit niet, aangezien niemand zooveel haast
had, dat het er op een uurtje aankwam.
Sinds de wereld geleerd heeft sneller te
reizen deed zich echter de behoefte ge
voelen aan het doorvoeren van een uni
forme tijdregeling. Teneinde daartoe te
geraken wer<j er in het jaar 1884 te
Washington een conferentie gehouden,
waarbij de geheele aardbol werd verdeeld
in 24 strooken, d.w.z. tweehoeken, be
grensd dobr meridianen. Om nu die stroo
ken te kunnen aanduiden op het aard
oppervlak, ha<i men een vast punt van
uitgang noodig. Men koos daarvoor het
plaatsje Greenwich in Engeland, aange
zien precies over dit plaatsje een meri
diaan loopt. Van Greenwich uit gaande,
maakte men de eerste strook, die aan
weerszijden begrensd wordt door de meri
dianen van 7% graad Ooster- en Wester
lengte.
Al wat binnen deze strook ligt heet Green-
wich-tijd oftewel West-Europeesche tijd, zoo
dat het dus binnen deze strook overal even
laat is als in Greenwich. Zoo ging het nu
voort.. De volgeqde strook naar het Oosten tbe
strekt zich uit van 7Va graad tot 22% graad en
heet Midden-Europeesche tijd, die één uur
voor is bij Greenwich. Daarop volgt een strook
met Oost-Europeeschen tijd, twee uur vbor bij
Greenwich. Zoo gaat het door, de geheele
aardbol om. Tot men weer op Westerlengte
verzeild raakt en per saldo bij Greenwich te
rugkeert. Zoo hebben de Vereenigde Staten
van Noord-Amerika vier tijdzones, die men
Eastern, Central, Mountain en Pacific-tijd
noemt en resp. vijf, zes, zeven en acht uur
bij Greenwich achter zijn.
Zoo was de, theorie, maar de practijk was
niet zoo eenvoudig.
Nadat men op die internationale conferentie
de tijd zoo netjes had vastgesteld, moesten de
staten ook nog beloven, dat zij zich eraan zou
den storen. De meeste staten deden dit. De
Greenwich-tijd werd bijvoorbeeld aanvaard door
Engeland, Ierland, België, Frankrijk, Portugal
tegelijk met de maan komt, dan is deze golf
reeds een dag vroeger door de maan veroor
zaakt.
Waar de sterkte van de vloedgolf nog weer
verandert al naar gelang zon en maan verder
noordelijk of zuidelijk staan en ook de ver
schillende achter elkaar loopende golven elkaar
wéér beïnvloeden en doorkruisen, daar is het
duidelijk hoe moeilijk het is het werkelijk ver
loop der verschijnselen uit de ervaring vast te
stellen. Eerst wanneer dat is gebeurd, kan men
trachten, dit verloop met den kustvorm en de
diepte der zeeën in verband te brengen. Zoo
simpel en natuurlijk de verklaring van eb en
vloed uit de aantrekking van zon en maan in
het algemeen is, zoo ingewikkeld is het, de ver
schillende bijzonderheden van dit verschijnsel
uit de vormen van het aardoppervlak te ver
klaren.
en Spanje. Nederland echter was eigenwijs.
Het hield zijn eigen tijd en rekende dien uit
naar Amsterdam. Nederland had tientallen jaren
lang den Amsterdamschen tijd, uitgerekend
naar den middelbaren zonnetijd van den Wes
tertoren. Deze Amsterdamsche tijd was 19 mi
nuten en 32 seconden voor bij Greenwich.
In 1938 is dit veranderd. Toen werd het ver
schil gebracht op 20 minuten, zoodat de tijd be
rekend wordt naar een meridiaan, die 8 K.M.
oostelijker ligt.
Naar de hier uiteengezette schaal wordt dus
de tijd geregeld en daarvan afgeleid is dan
weer de regeling van den zomertijd. Bij den
z'omertijd regelt men den tijd naar een meri
diaan. die zooveel graden oostelijker ligt als
men verkiest. Bij den Nederlandschen zomertijd
was de tijd geregeld naar een meridiaan, die 15
graden oostelijker ligt.
Vanwaar komt nu het verschil van één
uur cn veertig minuten tusschen enzen nor
malen tijd en den Middel-Europeeschen
(Duitschen) zomertijd? De Middel-Europee
sche tijd is één uur voor bij Greenwieht.
Zet Duitschland dus de klok één uur voor
uit, dan scheelt Duitschland twee uur met
Greenwich. Hadden wij ook de tijdregeling
volgens Greenwich, dan hadden wij even
eens een verschil tusschen enzen normalen
winter en den Duitschen zomertijd van twee
uur. Onze normale wintertijd is evenwel al
tijd twintig minuten voor bij Greenwich,
vandaar dus, dat de dag bij ons niet plot
seling twee uur, maar twee uur min twintig
minuten oftewel één uur en veertig minuten
verlengd is. Om het nog eens in cijfers uit
te drukken: stel, dat het in Greenwich 12
uur is, dan is het in Duitschland volgens
wintertijd reeds één uur en bij ons 12 uur
20 minuten. Voert Duiischland op dit tijd
stip den zomertijd in, dan is het in Duitsch
land dus twee uur. Wordt deze Duitsche
zomertijd ook bij ons ingevoerd, dan hebben
wij plotseling een verschil te overbruggen
van 12 uur 30 tot 2 uur.
Ziedaar in het kort uiteengezet de methode,
volgens welke de menschen den tijd maken. De
zon stoort zich natuurlijk niets aan al deze wil
lekeurige berekeningen, die de menschen uit
sluitend voor hun eigen gemak invoeren. Zij
heeft haar eigen tijd. die weliswaar uiterst on
verstoorbaar is, maar toch grilliger dan men
geneigd zou zijn te denken. De zon loopt onre
gelmatig, of de aarde loopt onregelmatig, al
naar men het nemen wil, maar in ieder geval
kunnen de menschen. den waren zonnetijd niet
gebruiken, willen zij niet voortdurend in de war
komen. Vandaar, dat zij een middelbaren zon
netijd aangelegd hebben, waarbij zij maar aan
nemen, dat de zon zich wel regelmatig zou be
wegen. Maar aangezien de zon onveranderlijk is
in haar grilligheid, kunnen de menschen ook
weer berekeningen vaststellen om de verschil
len, die zij zelf aanrichten, te overbruggen en
per saldo toch met de zon gelijk te blijven.
Thans hebben wij, gemeten naar den tijd van
de zon, een zeer waren tijd, zooals met allen
zomertijd. Maar wij hebben de zon, en het
Licht, waarvan de zon het symbool is, heeft
den tijd om groote wonden te heelen.
In Duitschland wordt momenteel hard ge
werkt aan het. tot stand komen van een ge-
zondheidsregister van het geheele Duitsche
volk, waarvoor een massa-onderzoek moet wor
den uitgevoerd. Hierover publiceerde de Tech
nische Gids voor Katholieke Instellingen een
aantal interessante bijzonderheden. Vooral de
ontwikkeling van tijdbesparende methoden juist
in den laatsten tijd heeft het zg. serie-onder
zoek mogelijk gemaakt, waarbij de gezondheid
van het personeel van groote bedrijven, en zelfs
van de bevolking van heele gemeenten en pro
vincies grondig gecontroleerd kan worden.
Een groote rol speelt hierbij de door prof.
Holfelder uit Frankfort a. d. Main uitgevonden
röntgen-fotografie, welke een belangrijk aandeel
heeft in de verwezenlijking der plannen om een
röntgen-fotografie in te richten.
De eerste stap in deze richting was een
grootscheepsche actie tegen de tuberculose. Na
dat reeds in 1939 de bevolking van Mecklen
burg röntgen-fotografisch onderzocht is, ge
schiedt dit thans in Westfalen, Baden en an
dere streken. Men .krijgt daarbij niet alleen
een overzicht van alle ziekteverschijnselen der
tuberculose, maar tevens van den staat van alie
vitale organen in de borstkas.
Weliswaar telt de op die manier ontstane
karthoteek voorloopig slechts de gegevens van
een millioen uitgewerkte röntgenfoto's, maar
ook dit millioen is reeds van liet grootste be
lang voor de statistiek der volksgezondheid*
Het blijkt, dat 1.48 pet. der onderzochten aan
acute tuberculose lijdt en dat bij iederen
vijfduizendste het hart rechts zit.
Een andere interessante bijdrage leverde in
den afgeloopèn zomer een groep Berlijnsche!
studenten in de medicijnen. Dezen hadden een
werkgemeenschap gevormd, die een dorp van
1300 inwoners letterlijk onder de loupe nam.
Met microscoop en röntgenapparaat onder
zocht men niet alleen de menschen, maar ook de
huisdieren, levensmiddelen en zelfs het water
van de dorpspomp. Het resultaat was een ge-
zondheidsstatistiek van zeldzame volledigheid,
die op het oogenblik nog wordt- bestudeerd.
PARIJS, 16 Mei. (D.N.B.). De Belgische
minister van Buitenlandsche Zaken, Spaak,
heeft een verklaring afgelegd, waarin hij den
toestand in België ernstig noemt. Spaak zei-
de verder, dat de toestand der Belgisehe
troepen „uiterst moeilijk" is geworden.
LONDEN, 16 Mei. (Stefani). De ambtenaren
der ministeries hebben de waarschuwing ont
vangen, dat zij zich gereed moeten houden om-
zoo noodig Londen, zelfs in enkele uren, te ont
ruimen. Men heeft reeds voorzieningen getroffen
voor de organisatie van alle regeeringsbureaux
in zones buiten Londen. Tot dusverre heeft men
reeds 30.000 ambtenaren in dienst van den staat
uit Londen geë.vacueerd.