ALS DE MODE VERDWAAST Hoe ziet Hawaii er werkelijk uit? ÓBOUVY keukenzout;g&ufrtd door het Tri-Procédé, 13cf,fr./ufopaAf DE GEBROEDERS „GOOCHEM" 1 t Kunnen de gevolgen verrassend zijn door hun simpelheid De smokkelkonmg rouw BmJH DINSDAG 21 MEI 1940 Eierenvoorraden in Duitschland Een paradijs met superoxyd f. j I De brief I aan Laun Wat de liefde vermag EEN BUITENISSIGE Fr. v. RIJN De zomermode houdt van het schortje; een modehuis demonstreerde dit mannequin van buiten"-costuvm een overzeesch De schortjesmode viert hoogtij, wat ons eigen lijk niet behoeft te verwonderen, nu de mode een zeer vrouwelijke tendens tracht in te voeren. Invncrs heeft bij het klassieke vrouwelijke costuum, zooals de verschillende landen dat als nationaal beschouwen, altijd een coquet voor- sch' 3 roord, hetwelk met sierlijke banden om het middel wordt gebonden en dat veel meer dient om het geheel aantrekkelijk te maken dan om zijn oorspronkelijke functie het bescher men van den rok te vervullen. Het schortje suggereeit iets heel vrouwelijks, want het is het symbool van huiselijke bezig- h -. en re. ..jd kan 't zco uiterst coquet zijn door kleurig borduurwerk, door fijnheid van afwerking of door soepele valling. Wie herin nert zich nog z'n grootmoeder, die des ochtends met voorzichtige handen zat te breien, het kanten mutsje op 't grijze haar en een zwart luster schortje voor! Het schortjes-effect, dat de mode dit seizoen tracht te suggereeren, uit zich niet alleen in de aangerimpelde losse banen aan de voorzijde van den rok en de schcotjes en valletjes, die dikwijls in een naar voren laag loopende punt worden aangezet, maar zooals dë foto toont, durft de tot excessen bereide Amerikaansche vrouw het aan, dezen zomer in een formeele schort, nog wel van gestreept katoen, te verschijnen en wat méér durf vereischt zich daarbij hoogst mo dem en goed gekleed te voelen Wc laten alle commentaar gaarne aan u over, echter verheugen we ons met u, dat deze mode verdwazing want wat is het anders ons zoo precies van pas komt in een tijd. dat de meesten onzer de handen uit de mouwen moeten steken en wel vele uren van het etmaal met een schort voor moeten loopen. Nimmer hebben we er als „sloofuit willen zien en angstvallig hebben we er veer gewaakt, uiterlijk de slavin te worden van onze huiselijke bezigheden. Thans willen we dat minder dan ooit. want ons welverzorgd uiterlijk zal als het ware de stempel zijn van onze behcerschtheid, van de innerlijk verworven rust en van het in P a "t parool „doe ge woon", waarmee we moeilijke feiten aanvaarden, ook al vragen ze nog zooveel van onze kracht, van onze energie en ons overleg. Om op de schort terug te komen. Wat deze mannequin ons toont, is het gewone verpleeg stersmodel, aan weerskanten naar achteren door loopend en met den band strak aansluitend om het middel. Het blauw van de katoenen jurk, die er onder wordt gedragen, is angstvallig in de kleur van de blauwe streep gekozen. Het ver rassende bij dit tenue, wairvan het keuken^ich- tige toch waarlijk moeilijk te ontkennen valt, te vens de eenige completeering. die dit costuum acceptabel maakt om er bijvoorbeeld buiten gasten in te ontvangen, is de naïeve luifelhoed, die gemaakt is van hetzelfde materiaal als de schort. Navolging in breeden kring zal dit Ameri kaansche voorbeeld niet vinden. Liever houden wij ons, eerlijk gezegd, aan een meer flatteuze bescherming van onze japon. Maar makkelijk is het, dat de mode voorschrijft schorten te dra gen! De practische en flatteuze toepassing werke ieder voor zichzelf uit. A. BERLIJN. 20 Mei i.D.N.B.) De eierenpro- ductie in Duitschianó ontwikkelt zich ondanks de oorlogsmoeilijkheden zeer gunstig. Ten ge volge van deze gunstige ontwikkeling kunnen naar verhouding veel eieren onder het volk wor den gedistribueerd, terwijl bovendien groote voorraden in koelpakhuizen kunnen worden op geslagen, zooals elk voorjaar gebeurt. Zoodoende zullen in den nazomer grootere voorraden aan wezig zijn dan in de laatste jaren. Een gere gelde voorziening van het Duitsche volk met eieren gedurende de wintermaanden is reeds thans verzekerd. Het is de schuld van die zoetige, weeë He - waianliedjes, waar nog altijd zoo mee wordt gedweept, dat de menschen zich de Hawaii- eilanden voorstellen als het schoonste paradijs op aarde. En het is waar: de Hawaii-eilanden zijn over het algemeen prachtig. Zij zouden een paradijs op aarde kunnen ziin. Maar toch is het een ontgoocheling', wanneer men ze in werkelijkheid te zien krijgt. Ziehier een kort reisverhaal. Het schip nadert Honolceloe, de hoofdstad van den archipel. Een 'opaalkleurige zee en alleen maar in de Stille Zuidzee kan 'men zulke luchten en zoo'n prachtigen hemel aanschouwen. Een escadrille Amerikaansche vliegtuigen snort door de lucht en vliegt over een afstand van 14 kilometer telkens heen en weer. In de baai varen een paar zeilbooten rond, vol met afschuwelijk beschilderde en sigaretten rookende Amerikaansche vrouwen, die in alle toonaarden den lof van dit paradijs bezingen. Koffergramofoons, bloote beenen, fladderende blonde haren, waar waterstofsu- peroxyde niet vreemd aan is en meer van die soort dingen, die men excentriciteiten pleegt te noemen. Twee a drie uren moeten wij in de baai blijven liggen. De toegangswegen tot het pa radijs zijn versperd. Douane-ambtenaren, ha venartsen en alle mogelijke uniformdragende personen komen aan boord. Alles wordt over stemd door geronk van motoren. Alles draagt kennelijk den stempel van U.S.A., want Hawaii is niet gewoon een Amerikaansche kolonie, maar Amerikaansch gebied in den vrtemde en de inheemsche bevolking deed Amerika het genoegen, op 9 pCt. na uit te sterven. Eindelijk wordt de toegang vrij gegeven. Na een kwartier ligt het schip aan de pier ge meerd. Een paar hooge, beroete schoorsteenen teekenen zich nuchter aan den hemel af. Overal witgekalkte kantoren. Rechts en links voorgevels van huurkazernes. Het ziet er niet bepaald uit als een paradijs, uitgeteekend op reclame-affiches van reisbureaux. Misschien dat dit achter deze muren ver scholen ligt. Die illusie tracht het orkestje, dat bij bijzondere gelegenheden in het gebouw op de pier speelt, ons tenminste te geven. Ook drie dikke zangers in tropencostuum en een paar even mollige zangeressen zingen smach tend paradijsachtige hymnen; onder aan de loopplank staan een paar inheemsche Hula- hula-meisjes in hun witte rokjes, blousen en kleedjes van gras. Iedereen die over de loop plank aan wal gaat wordt door de meisjes met een bloemenkrans getooid. De een of andere vereeniging voor vreemdelingenverkeer zal die kransjes wel betalen. De kransen, die nu onze halzen 'sieren, moeten er ons aan helpen her inneren, dat wij nu in het paradijs zijn! Honoloeloe heeft ongeveer 100.000 inwoners. Maar er. heerscht daar een bedrijvigheid als of er wel tien keer zooveel waren. Open trams in allerlei kleuren, eindelooze files van auto's. In Honoloeloe rijden wel 20.000 auto's rond. En wat voor auto's! Het is precies een moderne Amerikaansche stad! Veel lawaai en veel whis key. Stoere agenten en schreeuwerige reclames. Claxons en lichtsignalen. Alleen nog geen wol kenkrabbers. Er is immers nog plaats genoeg! Maar nu de keerzijde van de Amerikaansche beschaving: ontzettend veel werkloozen; die vindt men in het „paradijs" Zoo ziet men, dat ook dit aardsche paradijs niet van de economische crisis verschoond is gebleven. Waar moeten ze met al die ananas blijven? In Europa kan men er geen afzetge bied meer voor vinden en Amerika is helaas ook al „uitgeananast". Bij dozijnen hargen de werkloozen op de hoeken der straten rond. Mannen van alle mo gelijke rassen: Japanners, Polynesiërs, ver mengingen daarvan, Amerikanen, inboorlingen van Hawaii. Waar begint nu eigenlijk het pa radijs? Ik zoek en zoek maar steeds verder Misschien bij de kapperszaak, waar een ver- amerikaanschte Japarsche de klanten scheert? Ook de meest elegante dametjes, die in haar sportieve cabriolets achter het stuur zitten en naar het straifd van Waikiki rijden, geven ons heelemaal niet het idee van in een paradijs te zijn; nog minder het costuum waarin deze vrouwen gekleed zijn; witte shorts, zijden plas trons, strandschoenen. Waar blijven nu de gi taren, de echte Hawaii-dansen? Waar het oude Hawaii, waar in al de films zoo mee wordt ge dweept, wanneer zij Hawaii tot onderwerp hebben gekozen? Dat kan men in de buurt van Honoioeloe vin den! Een kwartiertje rijden met de tram. ,,U moet naar het dorp Hawaii gaan", werd mij gezegd- Maaren nu komt het groote be zwaar: ook daar is niets natuurlijks meer, alles wordt er geëxploiteerd. Achter hooge bamboe wanden worden wel oude dansen opgevoerd, echte Hawaii-dansen met echte Hawaii-muziek begeleid en kan men nog de origineele hutten vinden, maar om die te zien en te hooren mee' men een Amerikaanschen dollar entree beta len. En de meisjes, dit dat alles ten tooneele roe- ren, zijn maar tijdelijk echte hula-hula-meisjes; ze dansen, zingen en tokkelen op de gitaar, a'leen maar ter .wille van het Amerikaansche geld. Daarna verkleeden zij zich (kleurig en keurig naar de laatste Amerikaansche mode), een beetje poeder, een beetje rouge, de mond wordt even bijgeverfd tot een helrood hartje en dan stuiven ze in hun kleinen wagen weg, om op tijd te komen voor hun dagelijksche five o'clock tea. Tenslotte heeft een belangrijk strategisch punt als de Hawaii-eilanden, die het eenige t\s- schenstation vormen tusschen Oost-Azië en Noord-Amerika, zeker niet het voorkomen van een paradijs. Pantserwagens, een luchtvloot, een escader kruisers, droogdokken en alles, wat verder nog bij een Amerikaansche verdedigings stelling behoort, geven wel duidelijk te kennen, dat Oahu (dat op Honoloeloe ligt) een uit gesproken vesting is. Het is alles zoo vreeselijk nuchter, afgezien nog van de Amerikaansche matrozen in hun witte costuums, die het wat plezierig vinden om nu eens burgers van een „natten" staat te zijn. Aan den anderen kant moeten wij toegeven, dat er op deze eilanden in die onafzienbare Stille Zuidzee toch ook nog heel wat moois te zien is. Bijvoorbeeld het strand van Waikiki: de branding is zco onwezenlijk mooi! En dan de diep paars-blauwe kleur 'van het water! Urenlang ligt men aan het strand aandachtig te luisteren naar het bruisende water, dat aan champagne doet denken en men kijkt naar de scurf-riders, die zich in de branding op hun planken over de golven heen laten voort sleuren. Aan het strand staat het Royal Hawaian Hotel", in de schaduw der hooge palmen die het omringen en omspoeld door de zee. Dit Zuidzeeslot heeft niet minder dan 4.000.000 dol lars gekost en voor logies moet men 25 per nacht betalen. Hieruit zal men dus gemakke- liik kunnen afleiden, hoe de overige prijzen zijn. Het ggld was ten minste slechts toereikend vcor een glas whisky! Wanneer men Honoloeloe heelemaal den rug toekeert en ver het binnenland intrekt, dan ontrollen zich voor het oog prachtige verge zichten. Uitgestrekte ananasvelden, suikerriet- plantagjps, palmbosschen. Sommige panorama's zijn ongelooflijk schoon. Maar niettemin was Hawaii een groote ont goocheling voor mij. Men kan bij ons evengoed prachtige landschappen aanschouwen. Zoo gaat het tenslotte met vele reizen! Waar wij de meeste verwachtingen koesteren, daar wacht ook de ontgoocheling. En plaatsen, waar men niets verwacht, verrassen ons vaak met de meest interessante en schoonste dingen! .?;.t Tot hun groote blijdschap kwam uit een van zijn zakken de sleutel van hun handboeien te voorschijn en het eerste Wat ze deden, was zich daarvan te bevrijden. „Nu zullen we eerst eens dat heerschap onschadelijk maken," zei Pit en ze bonden den roover met de ketting van hun handboeien zoo goed vast, dat de man werkelijk onschadelijk was. Juist waren ze met dit karweitje klaar, toen Éénoog ver scheen in gezelschap van de achtervolgers, waar hij zich bij aangesloten had. Hij was al die jaren ook een gevangene ge weest en nu was voor hem het oogenblik, der bevrijding aan gebroken. „Waar is de kapitein?" vroeg hy aan de jongens. <fid wtfaaal van den dag iiiiiiifiiiin iimmmimtMimi Hij zat in een hotelkamer achter een wan kel schrijfbureau, waarop het licht zóó slecht viel. dat men er haast niet kon lezen of schrijven. Toen hij z'n btenen wat gemakke lijker aaide strekken, stiet hij z'n rechter- scheenbeen tegen den scherpen kant van 't wankele bureau. Van pijn en woede stiet hij een minder net woord uit. Foeterend zocht hij een nieuwe pen, likte er aan en doopte zt in den inktkoker. Enfin, eindelijk was hij schrijfklaar. „Mijn lieveling", begon hij. Neen, dat ging niet. Onlangs had ze sma lend gezegd, dat er tegenwoordig geen film kon uitkomen, of er kwam geregeld j het woord: lieve- ling, in voor. Ze i was juist iemand, die bij 't lezen daaraan zou denken en dan minachtend haar neus zou optrekken. Hij nam een schoon velletje papier en schreef „Mijn liefste Laura." Dat was goed. 't Was wel waar, zij begon altijd haar brieven met het enkel woordje: „Kees". Ja, ze was een handig, klein vrouwtje, dus: „Liefste, kleine Laura „Neen, dat was heelemaal niet geschikt. Hoe kon hij zoo dom zijn? „Beste Laura", schreef hij, weer op een nieuw vel papier. „Al weer een eenzame, lange dag voorbij. Ik mis je ontzettend Dat was de waarheid, inderdaad. Maar ze zou het niet gelooven. Hij hoorde haar al spottend zeggen: „Och, och, wat een gemis!" Of: „wèl, wèl!" Als hij nu eens wachtte tot na negenen en dan verder gmg schrijven? Hij schudde ontevreden z'n hoofd-. Neen, dan raakte hij misschien nog verder uit den koers. Dus: „Beste Laura", begon hij opnieuw. „Alweer een dag voorbij. Ik mis je erg."'t Had geen zin om „ontzettend" te schrijven. „Ik zal blij wezen, als mijn reis ten einde is en we weer bij elkaar zijn...." Blij? Ja, dolblij. Nooit zou hij meer duizen den kilometers ver van haar weggaan. Hij schreef verder; „Ik heb je foto voor me staan, terwijl...." Hier stond hij op, haalde de foto. na veel ge zoek, uit z'n koffer en plaatste die op z'n bureau. Hij keek er aandachtig naar. Geen foto kon haar precies weergeven: de zilver- kleur van heur haren, de groengrijze kleur van haar oogen en den zilveren klank van haar stem. „Ik zit aan je te schrijven,' pende hij ver der. „Ik denk, dat jij de aardigste vrouw bent, die ooit bestond of bestaan zal, ofschoon er hier in Baven-Italië ook aardige vrouwen zijn. Maar ik loop ze voorbij, zonder ze te zien „Watblief? Neen, dat moest hij niet schrij ven. Dat zou ze toch niet gelooven. Toch was het de waarheid. Gedurende z'n heele zaken reis had hij zich als een eenzame gevoeld. Wat gaf het nu al, of hij lachte, als haar lach ei niet op antwoordde? Wat fceteekende de uit stekende zaken, die hij hier bij een paar groote firma's gedaan had, als Laura's ooren er niet waren, om z'n tevreden geknor op te vangen over z'n schitterend succes? Lieve hemel, wat miste hij haar! Maar, laat ik eens kijken, waar ik gebleven ben. Hoe luidde ook we-er de laatste zin. O, ja: „Ik loop ze voorbij zonder ze te zien". Jammer, echt jammer, dat hij dat niet kon laten staan. Maar, 't ging niet. Dat was juist waar Laura steeds over viel Ze zei altijd: „O, jij bent net als de andere mannen. Een ja ponnetje, een voetje, een mooi hoofd met haar, dat is alles wat je ziet." Laura wilde, dat hij haar ziel, haar innerlijk, lief had. Nu, vooruit dan maar: „Ik zie nu alles veej duidelijker, nu ik bij je weg ben, omdat ik je ziel bemin Allemachtig! Hoe kan je nu aan een vrouw vertellen, dat je haar ziel lief hebt! 't Zat hem in haar oogen, in haar stem, in haar sym pathie, in haar meevoelen; in één woord, in haar manier van doen. Maar, met al dat filosofeeren kwam hij niet. verder met z'n brief aan Laura. Dus vooruit, opschieten! 't Zou ook al knapjes iaat zijn! „Ik merk, dat, ofschoon je niet bij me lient, je toch niet heelemaal van me weg bent. In mijn gedachten voel ik je bij me." 't Was al weer, mis. Ze zou het zoo niet aan voelen en 't dus niet gelooven. Ze zei altijd lachend: „Uit het oog, uit het hart, Kees." O, had hij toch maar het talent van een schrijver! Hij streek de laatste zinnen door, doopte z'n pen opnieuw in den inkt en ver volgde: „De gedachte aan jou gaat door mijn hoofd als de klanken der muziek. Ze klinken in mijn brein, als de tonen van een wonderbaar lied." Hoe kon hij nu zoo iets neer pennen vroeg hij zich met ontzetting af. Ze zou denken, dat hij haar voor den gek hield! Neen, hij kon niet aan Laura schrijven, hoe hij over haar dacht. Dat was hem nog nooit gelukt. Resoluut nam hij de velletjes papier op, die hij verknoeid had, kneep ze tot een bal en wierp ze in de prullemand. Daarop nam hij weer een schoon vel en schreef: „Beste vrouw. Pas zes dagen geleden, 't Lijkt veel langer. Ik ben besloten om naar Londen terug te vliegen. Ik maak hier goede zaken. Ik hoop, dat je verkoudheid over is. Hier geen nieuws, 't Nieuws, dat ik heb. bewaar ik tot ik bij je ben. Veej liefs. Kees." Daar had hij nu een paar uren en misschien langer, op zitten piekeren Hij keek op z'n horloge. Lieve hemel! 't Was al bij twaalven! Als een man, die de zeventig al gepasseerd is, behoorde hij eigenlijk beter op zich zelf te passen! Hij was geen zes en zestig meer, zoo als zijn Laura. Hij moest nu maar gauw ih bed kruipen. Binnen 5 minuten lag Kees er in en snorkte weldra als een os. Ook in oorlogstijd trachten smokkelaars in sommige landen een duitje te verdienen, door aan de grenzen te „werken", maar nog nooit, zoo vertelt men nu nog in de Pyreneeën, is er zoo n „beroemde" bandiet en smokkelaar ge weest, als Don Sebastian, wiens naam le gende is geworden. Tijdens een der Spaansche burgeroorlogen, waar Don Sebastian 'n rol in speelde, stonden de Carlisten en de aanhangers van Koningin Isa bella vijandig tegenover elkaar. Behalve in de Pyreneeën, daar kregen geen van beide partijen contact, want in die streken was slechts één heerscher: Don Sebastian, de geheimzinnige smokkelaar en bandiet. Met zijn bende bestreek hij alle passen. Hij controleerde alle waren, die uit Frankrijk door de bergpassen naar Spanje gingen en hij liet de twee partijen zelfs invoerrechten betalen op alles wat binnenkwam. Doch men moest met Don Sebastian in burgerkleeding onderhande len, daar hij uniformen haatte! Niettemin was hij een goed militair, want hij handelde met tact en was zóó „geschikt", dat de regeering van Koningin Isabella hem geheele vrijheid voor hem en zijn bende beloofde, indien hij in het belang van de regeering werkte. Toen Don Sebastian dit aanbod in handen kreeg, glimlachte hij en ging den volgenden dag met een deel van zijn bende naar de dalen, nam den gouverneur van een stad gevangen en bracht hem naar zijn kamp in de beiigen. Was hij van plan dezen ouden militair te dooden? Neen, hij wilde alleen maar een hoog losgeld hebben en verlangde niet minder dan 50.000 pesos. De gou verneur zeide tot Don Sebastian, dat hij dan een verloren man was, daar de regeering van Koningin Isabella in dezen tijd een gouverneur geen 50.000 pesos waard vn-n. Maar de smokkel-koning wachtte gedul dig. Hij hoopte nog steeds, dat de vrienden van den gouverneur het geld bij elkaar zou den brengen. Doch inplaats van den bode met het losgeld kwam op een dag een beeld schoon meisje de bergen in de dochter van den gouverneur! Zij was kalm en vol moed en vertelde, dat haar moeder zwaar ziek was en dat zij alles geprobeerd had om het losgeld bij elkaar te krijgen. Het, was haar niet gelukt. Don Sebastian kon een ruwe kerel zijn, maar toch bewonderde hij den moed van het jonge meisje. Tot nu toe had zich nog geen vrouw, tenminste nog. geen jong meisje, en nog wel zoo'n mooi meisje, in zijn kamp gewaagd. Hij keek haar aan en besloot tot de eenige goede daad, die hij sinds lang gedaan had, schonk den gouverneur de vrijheid en zond hen onder ge leide terug naar de plaats, van waar hij hem meegenomen had. Don Sebastian kon het meisje met de mooie oogen, die hem zoo smeekend hadden aange keken, echter -niet vergeten. Haar blik achter volgde hem. De smokkelaar droomde en staar de soms urenlang voor zich; hij kon zich niet meer tot zijn vroegere daden zetten en werd opeens de helper van de verdrukten. Eens lag er een oude boer met een gebroken been op zijn land. Don Sebastian liet hem voorzichtig op dekens naar zijn kamp brengen en ging zelf den naastbijzijnden dokter ontvoeren, dien hij dwong den boer te behandelen. Hij betaalde den dokter zelfs het bedvag, dat deze vroeg1 De geneesheer echter, ging, na zijn vrij lating, onmiddellijk naar de politie, die op haar beurt een jacht op E»on Sebastian maakte. Doch alles tevergeefs, want Don Sebastian scheen plotseling van den aard bodem verdwenen. Nooit zag men hem meer in de Pyreneeën, nooit meer heeft men iets van den beruchten Don Sebastian verno men „Uw pols gaat me te langzaam". „Dat geeft niets, dokter, ik heb den tijdT" door D 33 Thistle trok een leelijk gezicht. Hij wilde iets zeggen, maar Nelson kon hem niet verstaan. Allemaal schenen ze door elkaar te praten: Ima, de agent, de vrederechter, de familie Larch en zijn compagnon Drakeland. Hij wendde zich tot Doris. „Ik bezweer je bij mijn liefde voor jou, dat ik niets verkeerds gedaan heb," zei hij. „Betsy probeert ons er tusschen te krijgen en op een of andere manier heeft ze mijn compagnons opgestookt. Je gelooft me toch, lieveling?" „Ik kan je heusch niet verstaan, Nelson," schreeuwde Doris. Hij kwam bij haar staan. Hij stond op het punt, wat hij zooeven gezegd had, te herhalen, toen een andere auto. een zwarte, ouderwetsche limousine, zoo plotseling de laan opgereden kwam, dat de vrederechter bijna werd over reden. „Zeg eens, wat moet dat beteekenen?" vroeg de motor-agent verontwaardigd. „Een rijwedstrijd? Waar moet je heen, cow boy?" Voordat de chauffeur kans zag, die vraag te beantwoorden, werd het portier van de limousine geopend en stapte een dikke, bejaarde dame uit. Ze droeg een hoed, zooals men sedert de regee ring van Mc. Kinley niet méér in Noord- Amerika gezien had. Haar armen vol gouden armbanden en aan een gouden ketting droeg ze een grooten, diamanten hanger op haar borst. „Ik laat me hangen," bromde Nelson," als dat mijn tante, mevrouw Dunley niet is!" Het was zoo. Een oogenblikje later wist ieder een het. „Wat beteekent dit afschuwelijke tooncel hier?" vroeg ze met een stem als een dragonder. „Kom jij eens hier!" „Bedoel je mij?" vroeg de verblufte agent, die zijn oogen van den schitterenden diamanten hanger niet kon afwenden. „Ja, jou! En als je het weer eens tegen een dame hebt, dan zeg je niet: „Bedoel je mij?" maar -fatsoenlijk: „Bedoelt u mij, mevrouw?" Onze politie op Rhode Island lijdt niet aan overbeschaafdheid, maar bij jou vergeleken zijn ze echte heeren." „Het spijt me, dame „Het is geen „dame!" Het is „mevrouw." Ik ben mevrouw Dunley Mevrouw Dunley uit Newport. Ik zoek naar mijn neef Nelson Wel- dron. Ik heb kort geleden vernomen, dat ik hem hier zou kunnen vinden, en dat hij bedreigd werd- door een bende afzetters. De agent keek eerst haar, dan de Larches en dan haar weer aan. Nelson begon pret te krij gen in het geval. Hij was er niet vlug bij, om zijn aanwezigheid aan mevrouw Dunley kenbaar te maken en hij was dankbaar, dat het zoo stikdonker was. „Ik meende dame...." „Mevrouw „Nou, zooals u dan wilt. Ik meende, mevrouw, dat die Nelson Weldron een misdadiger was, die van zins was, er vandoor te gaan." „Hoe durf je zooiets denken! ik zal dadelijk rapport over je laten uitbrengen bij den gou verneur van New York." „Niet zoo haastig gebakerd zijn, mevrouw Dunley!" Uit het duister kwam een lange gedaante naar voren. „Ik ben Elisabeth Larch. Ik had gisteren avond het genoegen een telefonisch onderhoud met u te hebben." Mevrouw Dunley hief haar hand op. „Ik ben niet gewoon over mijn zaken met vrouwen van uw soort te spreken," zei ze uit de hoogte. „Ga uit den weg, mal schepsel." „Als u me een cent geeft...." grijns achte Betsy. „Bedaard aan, jonge dame, wat meer eer bied voor den ouderdom," zei de agent. „Bedoel je daar haar hoed soms mee?" De vrederechter grinnikte. Mevrouw Dunley nam hem koeltjes op. „Wie is die indrukwekkende man daar?" vroeg ze den agent. „De plaatselijke vrederechter, mevrouw." Mevrouw Dunley knikte. „Net, wat ik dacht," zei ze met diepe tevreden heid in haar zware stem. „Toen ik hoorde van mijnheer Higgcnstrom, dat Nelson onderweg was, om te gaan trouwen met die kleine avonturierster, wist ik al dade lijk, dat zoo iemand er wel aan te pas zou moeten komen." Ze wees met haar lorgnet op den vrede rechter. „Welk recht heeft hij om zoo maar midden in den nacht uit zijn huis te kruipen, agent?" „Dat zal ik u wel duidelijk maken, mevrouw!" schreeuwde de vertoornde vrederechter; maar op hetzelfde oogenblik niesde er iemand in den wagen van mevrouw Dunley. Het was een man nelijk genies en net genoeg, om den agent naar zijn revolver doen grijpen. „Dat is mijnheer Higgenstrom maar," ver klaarde mevrouw Dunley. „Ik vond hem buiten westen in het appartement van die gemeene af zetters in New York." „Zóóó!" gilde Betsy. „Bent u er op die manier achtergekomen, waarheen wij gegaan waren! Daar moet je zoo'n oude heks voor zijn als Mijnheer Higgenstrom niesde opnieuw. „Kom er uit, Wilbur!" beval Betsy. „Kom er dadelijk uit, Wilbur!" beval Betsy. „Kom er dadelijk uit, anders haal ik je er uit!" Wilbur stapte uit. Hij stond nog zoo wan kel op zijn beenen. dat de agent hem moest ondersteunen. „Inspecteur," zei mevrouw Dunley, „ik ver lang een bevel tot aanhouding van dit meisje en haar ouders, die als haar medeplichtigen zijn opgetreden. Ik beschuldig haar van.... Betsy sprong vooruit; en op hetzelfde oogen blik ontdekte mevrouw Dunley „de" mevrouw Dunley van Newport, dat ze midden in een schaterende menigte zonder hoed en met ver warde haren stond. Betsy deed met dien hoed, wat ze veel liever met mevrouw Dunley zelf zou gedaan hebben. Toen de motor-agent hem ein delijk onder haar voeten uit redden kon, zag hij eruit, als had hij een bombardement van Chineesche vliegtuigen doorstaan. Iedereen, zelfs de zuurkijkende Drakeland en Thistle, schaarde zich aan de zijde van mevrouw Dunley. „Schande! Schande!" riep de vrederechter. „Ze is oud genoeg om je grootmoeder te zijn!" Het was een onhandig complimentje, dat mevrouw Dunley dus negeerde. Tot groote ver bazing van Nelson, die niet anders had ver wacht, of ze was van schrik doodgebleven, trok ze zich er niets van aan. „Ik wilde juist zeggen, inspecteur," vervolgde ze, de overblijfselen van haar hoed van zich afduwend. „Ik wensch dit meisje te beschuldi gen van een poging tot intimidatie van mijn neef. Ik wil haar verder beschuldigen van een gevaarlijken aanslag tegenover mijn persoon." „Op uw hoed, grootmama!" verbeterde Betsy. De inspecteur krabde zich eens achter het oor. „Van die eerste beschuldiging kan ik niet veel zeggen, mevrouw, maar dat ze u aange- vallei heeft, dat is wel zeker. Vindt u ook niet, mijnheer de vrederechter?" De vrederechter, blijkbaar vereerd, dat zijn meening gevraagd werd, knikte. „Dat heeft ze ongetwijfeld gedaan," zei hij. „Ik heb het met eigen oogen gezien. Maar- daartegenover had mevrouw Dunley toch ook zekere uitdrukkingen gebezigd die „Ik had haar moeten vermoorden!" gilde Betsy. „Dat had ik moeten doen!" „Kom nou, Betsy," zei mijnheer Larch. „Op slot van zaken „Niks op slot van zaken! Dacht u heusch, dat ik me door zoo'n oude heks zou laten uitschelden? En wat betreft intimidatie van dien mooien neef van haar.waar zit die lafbek eigenlijk? Waarom komt hij niet achter de rokken van zijn liefje vandaan, die stumper?" Nelson stapte naar voren. „Tot je dienst, Betsy," zei hij en maakte een buiging voor zijn tante. „Goeden morgen, tante Agatha. Ik veronderstel, dat u het uitste kend maakt. Het spijt me, dat ik u zooveel zorg en last veroorzaakt heb, maar uw komst uit Newport naar hier was volmaakt overbodig." Mevrouw Dunley nam hem scherp op en zuchtte. „Je praat al net als je vader, Nelson. Even dwaas! Ga eens opzij en laat mij dit zaakje hier maar afhandelen. Inspecteur, ik vorder de inhechtenisname van dit schepsel. Sluit haar dadelijk in!" „Hoe denkt u daarover, mijnheer de rechtgr?" vroeg de agent. „Ja, hoe moet dat nu?" vroeg Betsy spot tend. (Wordt vervolgd)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1940 | | pagina 6