ALS DE MODE VERDWAAST
Hoe ziet Hawaii er werkelijk uit?
ÓBOUVY keukenzout;g&ufrtd door het Tri-Procédé, 13cf,fr./ufopaAf
DE GEBROEDERS „GOOCHEM"
1
t
Kunnen de gevolgen verrassend zijn door
hun simpelheid
De smokkelkonmg
rouw
BmJH
DINSDAG 21 MEI 1940
Eierenvoorraden in
Duitschland
Een paradijs met superoxyd
f.
j
I De brief
I aan Laun
Wat de liefde vermag
EEN BUITENISSIGE
Fr. v. RIJN
De zomermode houdt van het schortje; een
modehuis demonstreerde dit
mannequin van
buiten"-costuvm
een overzeesch
De schortjesmode viert hoogtij, wat ons eigen
lijk niet behoeft te verwonderen, nu de mode
een zeer vrouwelijke tendens tracht in te voeren.
Invncrs heeft bij het klassieke vrouwelijke
costuum, zooals de verschillende landen dat als
nationaal beschouwen, altijd een coquet voor-
sch' 3 roord, hetwelk met sierlijke banden
om het middel wordt gebonden en dat veel meer
dient om het geheel aantrekkelijk te maken dan
om zijn oorspronkelijke functie het bescher
men van den rok te vervullen.
Het schortje suggereeit iets heel vrouwelijks,
want het is het symbool van huiselijke bezig-
h -. en re. ..jd kan 't zco uiterst coquet
zijn door kleurig borduurwerk, door fijnheid van
afwerking of door soepele valling. Wie herin
nert zich nog z'n grootmoeder, die des ochtends
met voorzichtige handen zat te breien, het
kanten mutsje op 't grijze haar en een zwart
luster schortje voor!
Het schortjes-effect, dat de mode dit seizoen
tracht te suggereeren, uit zich niet alleen in de
aangerimpelde losse banen aan de voorzijde van
den rok en de schcotjes en valletjes, die dikwijls
in een naar voren laag loopende punt worden
aangezet, maar zooals dë foto toont, durft de tot
excessen bereide Amerikaansche vrouw het aan,
dezen zomer in een formeele schort, nog wel
van gestreept katoen, te verschijnen en wat
méér durf vereischt zich daarbij hoogst mo
dem en goed gekleed te voelen
Wc laten alle commentaar gaarne aan u over,
echter verheugen we ons met u, dat deze mode
verdwazing want wat is het anders ons zoo
precies van pas komt in een tijd. dat de meesten
onzer de handen uit de mouwen moeten steken
en wel vele uren van het etmaal met een schort
voor moeten loopen.
Nimmer hebben we er als „sloofuit willen
zien en angstvallig hebben we er veer gewaakt,
uiterlijk de slavin te worden van onze huiselijke
bezigheden. Thans willen we dat minder dan
ooit. want ons welverzorgd uiterlijk zal als het
ware de stempel zijn van onze behcerschtheid,
van de innerlijk verworven rust en van het in
P a "t parool „doe ge
woon", waarmee we moeilijke feiten aanvaarden,
ook al vragen ze nog zooveel van onze kracht,
van onze energie en ons overleg.
Om op de schort terug te komen. Wat deze
mannequin ons toont, is het gewone verpleeg
stersmodel, aan weerskanten naar achteren door
loopend en met den band strak aansluitend om
het middel. Het blauw van de katoenen jurk, die
er onder wordt gedragen, is angstvallig in de
kleur van de blauwe streep gekozen. Het ver
rassende bij dit tenue, wairvan het keuken^ich-
tige toch waarlijk moeilijk te ontkennen valt, te
vens de eenige completeering. die dit costuum
acceptabel maakt om er bijvoorbeeld buiten
gasten in te ontvangen, is de naïeve luifelhoed,
die gemaakt is van hetzelfde materiaal als de
schort.
Navolging in breeden kring zal dit Ameri
kaansche voorbeeld niet vinden. Liever houden
wij ons, eerlijk gezegd, aan een meer flatteuze
bescherming van onze japon. Maar makkelijk is
het, dat de mode voorschrijft schorten te dra
gen! De practische en flatteuze toepassing werke
ieder voor zichzelf uit.
A.
BERLIJN. 20 Mei i.D.N.B.) De eierenpro-
ductie in Duitschianó ontwikkelt zich ondanks
de oorlogsmoeilijkheden zeer gunstig. Ten ge
volge van deze gunstige ontwikkeling kunnen
naar verhouding veel eieren onder het volk wor
den gedistribueerd, terwijl bovendien groote
voorraden in koelpakhuizen kunnen worden op
geslagen, zooals elk voorjaar gebeurt. Zoodoende
zullen in den nazomer grootere voorraden aan
wezig zijn dan in de laatste jaren. Een gere
gelde voorziening van het Duitsche volk met
eieren gedurende de wintermaanden is reeds
thans verzekerd.
Het is de schuld van die zoetige, weeë He -
waianliedjes, waar nog altijd zoo mee wordt
gedweept, dat de menschen zich de Hawaii-
eilanden voorstellen als het schoonste paradijs
op aarde.
En het is waar: de Hawaii-eilanden zijn
over het algemeen prachtig. Zij zouden een
paradijs op aarde kunnen ziin. Maar toch is
het een ontgoocheling', wanneer men ze in
werkelijkheid te zien krijgt. Ziehier een kort
reisverhaal.
Het schip nadert Honolceloe, de hoofdstad
van den archipel. Een 'opaalkleurige zee en
alleen maar in de Stille Zuidzee kan 'men
zulke luchten en zoo'n prachtigen hemel
aanschouwen. Een escadrille Amerikaansche
vliegtuigen snort door de lucht en vliegt over
een afstand van 14 kilometer telkens heen
en weer. In de baai varen een paar zeilbooten
rond, vol met afschuwelijk beschilderde en
sigaretten rookende Amerikaansche vrouwen,
die in alle toonaarden den lof van dit paradijs
bezingen. Koffergramofoons, bloote beenen,
fladderende blonde haren, waar waterstofsu-
peroxyde niet vreemd aan is en meer van
die soort dingen, die men excentriciteiten pleegt
te noemen.
Twee a drie uren moeten wij in de baai
blijven liggen. De toegangswegen tot het pa
radijs zijn versperd. Douane-ambtenaren, ha
venartsen en alle mogelijke uniformdragende
personen komen aan boord. Alles wordt over
stemd door geronk van motoren. Alles draagt
kennelijk den stempel van U.S.A., want Hawaii
is niet gewoon een Amerikaansche kolonie,
maar Amerikaansch gebied in den vrtemde
en de inheemsche bevolking deed Amerika het
genoegen, op 9 pCt. na uit te sterven.
Eindelijk wordt de toegang vrij gegeven. Na
een kwartier ligt het schip aan de pier ge
meerd. Een paar hooge, beroete schoorsteenen
teekenen zich nuchter aan den hemel af.
Overal witgekalkte kantoren. Rechts en links
voorgevels van huurkazernes. Het ziet er niet
bepaald uit als een paradijs, uitgeteekend op
reclame-affiches van reisbureaux.
Misschien dat dit achter deze muren ver
scholen ligt. Die illusie tracht het orkestje, dat
bij bijzondere gelegenheden in het gebouw op
de pier speelt, ons tenminste te geven. Ook
drie dikke zangers in tropencostuum en een
paar even mollige zangeressen zingen smach
tend paradijsachtige hymnen; onder aan de
loopplank staan een paar inheemsche Hula-
hula-meisjes in hun witte rokjes, blousen en
kleedjes van gras. Iedereen die over de loop
plank aan wal gaat wordt door de meisjes met
een bloemenkrans getooid. De een of andere
vereeniging voor vreemdelingenverkeer zal die
kransjes wel betalen. De kransen, die nu onze
halzen 'sieren, moeten er ons aan helpen her
inneren, dat wij nu in het paradijs zijn!
Honoloeloe heeft ongeveer 100.000 inwoners.
Maar er. heerscht daar een bedrijvigheid als
of er wel tien keer zooveel waren. Open trams
in allerlei kleuren, eindelooze files van auto's.
In Honoloeloe rijden wel 20.000 auto's rond. En
wat voor auto's! Het is precies een moderne
Amerikaansche stad! Veel lawaai en veel whis
key. Stoere agenten en schreeuwerige reclames.
Claxons en lichtsignalen. Alleen nog geen wol
kenkrabbers. Er is immers nog plaats genoeg!
Maar nu de keerzijde van de Amerikaansche
beschaving: ontzettend veel werkloozen; die
vindt men in het „paradijs"
Zoo ziet men, dat ook dit aardsche paradijs
niet van de economische crisis verschoond is
gebleven. Waar moeten ze met al die ananas
blijven? In Europa kan men er geen afzetge
bied meer voor vinden en Amerika is helaas
ook al „uitgeananast".
Bij dozijnen hargen de werkloozen op de
hoeken der straten rond. Mannen van alle mo
gelijke rassen: Japanners, Polynesiërs, ver
mengingen daarvan, Amerikanen, inboorlingen
van Hawaii. Waar begint nu eigenlijk het pa
radijs? Ik zoek en zoek maar steeds verder
Misschien bij de kapperszaak, waar een ver-
amerikaanschte Japarsche de klanten scheert?
Ook de meest elegante dametjes, die in haar
sportieve cabriolets achter het stuur zitten en
naar het straifd van Waikiki rijden, geven
ons heelemaal niet het idee van in een paradijs
te zijn; nog minder het costuum waarin deze
vrouwen gekleed zijn; witte shorts, zijden plas
trons, strandschoenen. Waar blijven nu de gi
taren, de echte Hawaii-dansen? Waar het oude
Hawaii, waar in al de films zoo mee wordt ge
dweept, wanneer zij Hawaii tot onderwerp
hebben gekozen?
Dat kan men in de buurt van Honoioeloe vin
den! Een kwartiertje rijden met de tram. ,,U
moet naar het dorp Hawaii gaan", werd mij
gezegd- Maaren nu komt het groote be
zwaar: ook daar is niets natuurlijks meer, alles
wordt er geëxploiteerd. Achter hooge bamboe
wanden worden wel oude dansen opgevoerd,
echte Hawaii-dansen met echte Hawaii-muziek
begeleid en kan men nog de origineele hutten
vinden, maar om die te zien en te hooren mee'
men een Amerikaanschen dollar entree beta
len.
En de meisjes, dit dat alles ten tooneele roe-
ren, zijn maar tijdelijk echte hula-hula-meisjes;
ze dansen, zingen en tokkelen op de gitaar,
a'leen maar ter .wille van het Amerikaansche
geld. Daarna verkleeden zij zich (kleurig en
keurig naar de laatste Amerikaansche mode),
een beetje poeder, een beetje rouge, de mond
wordt even bijgeverfd tot een helrood hartje
en dan stuiven ze in hun kleinen wagen weg,
om op tijd te komen voor hun dagelijksche
five o'clock tea.
Tenslotte heeft een belangrijk strategisch
punt als de Hawaii-eilanden, die het eenige t\s-
schenstation vormen tusschen Oost-Azië en
Noord-Amerika, zeker niet het voorkomen van
een paradijs. Pantserwagens, een luchtvloot,
een escader kruisers, droogdokken en alles, wat
verder nog bij een Amerikaansche verdedigings
stelling behoort, geven wel duidelijk te kennen,
dat Oahu (dat op Honoloeloe ligt) een uit
gesproken vesting is. Het is alles zoo vreeselijk
nuchter, afgezien nog van de Amerikaansche
matrozen in hun witte costuums, die het wat
plezierig vinden om nu eens burgers van een
„natten" staat te zijn.
Aan den anderen kant moeten wij toegeven,
dat er op deze eilanden in die onafzienbare
Stille Zuidzee toch ook nog heel wat moois te
zien is. Bijvoorbeeld het strand van Waikiki:
de branding is zco onwezenlijk mooi! En dan
de diep paars-blauwe kleur 'van het water!
Urenlang ligt men aan het strand aandachtig
te luisteren naar het bruisende water, dat
aan champagne doet denken en men kijkt naar
de scurf-riders, die zich in de branding op
hun planken over de golven heen laten voort
sleuren.
Aan het strand staat het Royal Hawaian
Hotel", in de schaduw der hooge palmen die
het omringen en omspoeld door de zee. Dit
Zuidzeeslot heeft niet minder dan 4.000.000 dol
lars gekost en voor logies moet men 25 per
nacht betalen. Hieruit zal men dus gemakke-
liik kunnen afleiden, hoe de overige prijzen zijn.
Het ggld was ten minste slechts toereikend
vcor een glas whisky!
Wanneer men Honoloeloe heelemaal den rug
toekeert en ver het binnenland intrekt, dan
ontrollen zich voor het oog prachtige verge
zichten. Uitgestrekte ananasvelden, suikerriet-
plantagjps, palmbosschen. Sommige panorama's
zijn ongelooflijk schoon.
Maar niettemin was Hawaii een groote ont
goocheling voor mij. Men kan bij ons evengoed
prachtige landschappen aanschouwen. Zoo
gaat het tenslotte met vele reizen! Waar wij
de meeste verwachtingen koesteren, daar wacht
ook de ontgoocheling. En plaatsen, waar men
niets verwacht, verrassen ons vaak met de
meest interessante en schoonste dingen!
.?;.t
Tot hun groote blijdschap kwam uit een van zijn zakken de
sleutel van hun handboeien te voorschijn en het eerste Wat ze
deden, was zich daarvan te bevrijden. „Nu zullen we eerst eens
dat heerschap onschadelijk maken," zei Pit en ze bonden den
roover met de ketting van hun handboeien zoo goed vast, dat
de man werkelijk onschadelijk was.
Juist waren ze met dit karweitje klaar, toen Éénoog ver
scheen in gezelschap van de achtervolgers, waar hij zich bij
aangesloten had. Hij was al die jaren ook een gevangene ge
weest en nu was voor hem het oogenblik, der bevrijding aan
gebroken. „Waar is de kapitein?" vroeg hy aan de jongens.
<fid wtfaaal van den dag
iiiiiiifiiiin
iimmmimtMimi
Hij zat in een hotelkamer achter een wan
kel schrijfbureau, waarop het licht zóó slecht
viel. dat men er haast niet kon lezen of
schrijven. Toen hij z'n btenen wat gemakke
lijker aaide strekken, stiet hij z'n rechter-
scheenbeen tegen den scherpen kant van 't
wankele bureau. Van pijn en woede stiet hij
een minder net woord uit. Foeterend zocht
hij een nieuwe pen, likte er aan en doopte zt
in den inktkoker. Enfin, eindelijk was hij
schrijfklaar.
„Mijn lieveling", begon hij.
Neen, dat ging niet. Onlangs had ze sma
lend gezegd, dat
er tegenwoordig
geen film kon
uitkomen, of er
kwam geregeld j
het woord: lieve-
ling, in voor. Ze i
was juist iemand,
die bij 't lezen daaraan zou denken en dan
minachtend haar neus zou optrekken.
Hij nam een schoon velletje papier en
schreef
„Mijn liefste Laura."
Dat was goed. 't Was wel waar, zij begon
altijd haar brieven met het enkel woordje:
„Kees". Ja, ze was een handig, klein vrouwtje,
dus:
„Liefste, kleine Laura
„Neen, dat was heelemaal niet geschikt. Hoe
kon hij zoo dom zijn?
„Beste Laura", schreef hij, weer op een
nieuw vel papier. „Al weer een eenzame, lange
dag voorbij. Ik mis je ontzettend
Dat was de waarheid, inderdaad. Maar
ze zou het niet gelooven. Hij hoorde haar al
spottend zeggen: „Och, och, wat een gemis!"
Of: „wèl, wèl!"
Als hij nu eens wachtte tot na negenen en
dan verder gmg schrijven?
Hij schudde ontevreden z'n hoofd-. Neen,
dan raakte hij misschien nog verder uit den
koers. Dus:
„Beste Laura", begon hij opnieuw. „Alweer
een dag voorbij. Ik mis je erg."'t Had geen
zin om „ontzettend" te schrijven. „Ik zal blij
wezen, als mijn reis ten einde is en we weer
bij elkaar zijn...."
Blij? Ja, dolblij. Nooit zou hij meer duizen
den kilometers ver van haar weggaan. Hij
schreef verder;
„Ik heb je foto voor me staan, terwijl...."
Hier stond hij op, haalde de foto. na veel ge
zoek, uit z'n koffer en plaatste die op z'n
bureau. Hij keek er aandachtig naar. Geen
foto kon haar precies weergeven: de zilver-
kleur van heur haren, de groengrijze kleur van
haar oogen en den zilveren klank van haar
stem.
„Ik zit aan je te schrijven,' pende hij ver
der. „Ik denk, dat jij de aardigste vrouw bent,
die ooit bestond of bestaan zal, ofschoon er
hier in Baven-Italië ook aardige vrouwen zijn.
Maar ik loop ze voorbij, zonder ze te zien
„Watblief? Neen, dat moest hij niet schrij
ven. Dat zou ze toch niet gelooven. Toch was
het de waarheid. Gedurende z'n heele zaken
reis had hij zich als een eenzame gevoeld. Wat
gaf het nu al, of hij lachte, als haar lach ei
niet op antwoordde? Wat fceteekende de uit
stekende zaken, die hij hier bij een paar groote
firma's gedaan had, als Laura's ooren er niet
waren, om z'n tevreden geknor op te vangen
over z'n schitterend succes? Lieve hemel, wat
miste hij haar! Maar, laat ik eens kijken,
waar ik gebleven ben. Hoe luidde ook we-er de
laatste zin. O, ja:
„Ik loop ze voorbij zonder ze te zien".
Jammer, echt jammer, dat hij dat niet kon
laten staan. Maar, 't ging niet. Dat was juist
waar Laura steeds over viel Ze zei altijd: „O,
jij bent net als de andere mannen. Een ja
ponnetje, een voetje, een mooi hoofd met
haar, dat is alles wat je ziet." Laura wilde,
dat hij haar ziel, haar innerlijk, lief had. Nu,
vooruit dan maar:
„Ik zie nu alles veej duidelijker, nu ik bij
je weg ben, omdat ik je ziel bemin
Allemachtig! Hoe kan je nu aan een vrouw
vertellen, dat je haar ziel lief hebt! 't Zat
hem in haar oogen, in haar stem, in haar sym
pathie, in haar meevoelen; in één woord, in
haar manier van doen.
Maar, met al dat filosofeeren kwam hij niet.
verder met z'n brief aan Laura. Dus vooruit,
opschieten! 't Zou ook al knapjes iaat zijn!
„Ik merk, dat, ofschoon je niet bij me
lient, je toch niet heelemaal van me weg
bent. In mijn gedachten voel ik je bij me."
't Was al weer, mis. Ze zou het zoo niet aan
voelen en 't dus niet gelooven. Ze zei altijd
lachend: „Uit het oog, uit het hart, Kees."
O, had hij toch maar het talent van een
schrijver! Hij streek de laatste zinnen door,
doopte z'n pen opnieuw in den inkt en ver
volgde:
„De gedachte aan jou gaat door mijn hoofd
als de klanken der muziek. Ze klinken in
mijn brein, als de tonen van een wonderbaar
lied."
Hoe kon hij nu zoo iets neer pennen vroeg
hij zich met ontzetting af. Ze zou denken, dat
hij haar voor den gek hield! Neen, hij kon niet
aan Laura schrijven, hoe hij over haar dacht.
Dat was hem nog nooit gelukt.
Resoluut nam hij de velletjes papier op, die
hij verknoeid had, kneep ze tot een bal en
wierp ze in de prullemand. Daarop nam hij
weer een schoon vel en schreef:
„Beste vrouw. Pas zes dagen geleden, 't Lijkt
veel langer. Ik ben besloten om naar Londen
terug te vliegen. Ik maak hier goede zaken.
Ik hoop, dat je verkoudheid over is. Hier geen
nieuws, 't Nieuws, dat ik heb. bewaar ik tot
ik bij je ben. Veej liefs. Kees."
Daar had hij nu een paar uren en misschien
langer, op zitten piekeren Hij keek op z'n
horloge. Lieve hemel! 't Was al bij twaalven!
Als een man, die de zeventig al gepasseerd is,
behoorde hij eigenlijk beter op zich zelf te
passen! Hij was geen zes en zestig meer, zoo
als zijn Laura. Hij moest nu maar gauw ih
bed kruipen.
Binnen 5 minuten lag Kees er in en snorkte
weldra als een os.
Ook in oorlogstijd trachten smokkelaars in
sommige landen een duitje te verdienen, door
aan de grenzen te „werken", maar nog nooit,
zoo vertelt men nu nog in de Pyreneeën, is er
zoo n „beroemde" bandiet en smokkelaar ge
weest, als Don Sebastian, wiens naam le
gende is geworden.
Tijdens een der Spaansche burgeroorlogen,
waar Don Sebastian 'n rol in speelde, stonden de
Carlisten en de aanhangers van Koningin Isa
bella vijandig tegenover elkaar. Behalve in de
Pyreneeën, daar kregen geen van beide partijen
contact, want in die streken was slechts één
heerscher: Don Sebastian, de geheimzinnige
smokkelaar en bandiet.
Met zijn bende bestreek hij alle passen. Hij
controleerde alle waren, die uit Frankrijk door
de bergpassen naar Spanje gingen en hij liet
de twee partijen zelfs invoerrechten betalen op
alles wat binnenkwam. Doch men moest met
Don Sebastian in burgerkleeding onderhande
len, daar hij uniformen haatte! Niettemin was
hij een goed militair, want hij handelde met
tact en was zóó „geschikt", dat de regeering
van Koningin Isabella hem geheele vrijheid
voor hem en zijn bende beloofde, indien hij in
het belang van de regeering werkte.
Toen Don Sebastian dit aanbod in handen
kreeg, glimlachte hij en ging den volgenden dag
met een deel van zijn bende naar de dalen, nam
den gouverneur van een stad gevangen en bracht
hem naar zijn kamp in de beiigen. Was hij van
plan dezen ouden militair te dooden? Neen, hij
wilde alleen maar een hoog losgeld hebben en
verlangde niet minder dan 50.000 pesos. De gou
verneur zeide tot Don Sebastian, dat hij dan
een verloren man was, daar de regeering van
Koningin Isabella in dezen tijd een gouverneur
geen 50.000 pesos waard vn-n.
Maar de smokkel-koning wachtte gedul
dig. Hij hoopte nog steeds, dat de vrienden
van den gouverneur het geld bij elkaar zou
den brengen. Doch inplaats van den bode met
het losgeld kwam op een dag een beeld
schoon meisje de bergen in de dochter
van den gouverneur! Zij was kalm en vol
moed en vertelde, dat haar moeder zwaar
ziek was en dat zij alles geprobeerd had
om het losgeld bij elkaar te krijgen. Het, was
haar niet gelukt.
Don Sebastian kon een ruwe kerel zijn, maar
toch bewonderde hij den moed van het jonge
meisje. Tot nu toe had zich nog geen vrouw,
tenminste nog. geen jong meisje, en nog wel
zoo'n mooi meisje, in zijn kamp gewaagd. Hij
keek haar aan en besloot tot de eenige goede
daad, die hij sinds lang gedaan had, schonk den
gouverneur de vrijheid en zond hen onder ge
leide terug naar de plaats, van waar hij hem
meegenomen had.
Don Sebastian kon het meisje met de mooie
oogen, die hem zoo smeekend hadden aange
keken, echter -niet vergeten. Haar blik achter
volgde hem. De smokkelaar droomde en staar
de soms urenlang voor zich; hij kon zich niet
meer tot zijn vroegere daden zetten en werd
opeens de helper van de verdrukten. Eens lag
er een oude boer met een gebroken been op
zijn land. Don Sebastian liet hem voorzichtig
op dekens naar zijn kamp brengen en ging zelf
den naastbijzijnden dokter ontvoeren, dien hij
dwong den boer te behandelen. Hij betaalde den
dokter zelfs het bedvag, dat deze vroeg1
De geneesheer echter, ging, na zijn vrij
lating, onmiddellijk naar de politie, die op
haar beurt een jacht op E»on Sebastian
maakte. Doch alles tevergeefs, want Don
Sebastian scheen plotseling van den aard
bodem verdwenen. Nooit zag men hem meer
in de Pyreneeën, nooit meer heeft men iets
van den beruchten Don Sebastian verno
men
„Uw pols gaat me te langzaam".
„Dat geeft niets, dokter, ik heb den tijdT"
door
D
33
Thistle trok een leelijk gezicht. Hij wilde iets
zeggen, maar Nelson kon hem niet verstaan.
Allemaal schenen ze door elkaar te praten:
Ima, de agent, de vrederechter, de familie Larch
en zijn compagnon Drakeland.
Hij wendde zich tot Doris.
„Ik bezweer je bij mijn liefde voor jou, dat
ik niets verkeerds gedaan heb," zei hij. „Betsy
probeert ons er tusschen te krijgen en op een
of andere manier heeft ze mijn compagnons
opgestookt. Je gelooft me toch, lieveling?"
„Ik kan je heusch niet verstaan, Nelson,"
schreeuwde Doris.
Hij kwam bij haar staan. Hij stond op het
punt, wat hij zooeven gezegd had, te herhalen,
toen een andere auto. een zwarte, ouderwetsche
limousine, zoo plotseling de laan opgereden
kwam, dat de vrederechter bijna werd over
reden.
„Zeg eens, wat moet dat beteekenen?" vroeg
de motor-agent verontwaardigd.
„Een rijwedstrijd? Waar moet je heen, cow
boy?"
Voordat de chauffeur kans zag, die vraag te
beantwoorden, werd het portier van de limousine
geopend en stapte een dikke, bejaarde dame uit.
Ze droeg een hoed, zooals men sedert de regee
ring van Mc. Kinley niet méér in Noord-
Amerika gezien had. Haar armen vol gouden
armbanden en aan een gouden ketting droeg ze
een grooten, diamanten hanger op haar
borst.
„Ik laat me hangen," bromde Nelson," als
dat mijn tante, mevrouw Dunley niet is!"
Het was zoo. Een oogenblikje later wist ieder
een het.
„Wat beteekent dit afschuwelijke tooncel
hier?" vroeg ze met een stem als een dragonder.
„Kom jij eens hier!"
„Bedoel je mij?" vroeg de verblufte agent, die
zijn oogen van den schitterenden diamanten
hanger niet kon afwenden.
„Ja, jou! En als je het weer eens tegen een
dame hebt, dan zeg je niet: „Bedoel je mij?"
maar -fatsoenlijk: „Bedoelt u mij, mevrouw?"
Onze politie op Rhode Island lijdt niet aan
overbeschaafdheid, maar bij jou vergeleken zijn
ze echte heeren."
„Het spijt me, dame
„Het is geen „dame!" Het is „mevrouw." Ik
ben mevrouw Dunley Mevrouw Dunley uit
Newport. Ik zoek naar mijn neef Nelson Wel-
dron. Ik heb kort geleden vernomen, dat ik
hem hier zou kunnen vinden, en dat hij bedreigd
werd- door een bende afzetters.
De agent keek eerst haar, dan de Larches en
dan haar weer aan. Nelson begon pret te krij
gen in het geval. Hij was er niet vlug bij, om
zijn aanwezigheid aan mevrouw Dunley kenbaar
te maken en hij was dankbaar, dat het zoo
stikdonker was.
„Ik meende dame...."
„Mevrouw
„Nou, zooals u dan wilt. Ik meende, mevrouw,
dat die Nelson Weldron een misdadiger was,
die van zins was, er vandoor te gaan."
„Hoe durf je zooiets denken! ik zal dadelijk
rapport over je laten uitbrengen bij den gou
verneur van New York."
„Niet zoo haastig gebakerd zijn, mevrouw
Dunley!"
Uit het duister kwam een lange gedaante naar
voren.
„Ik ben Elisabeth Larch. Ik had gisteren
avond het genoegen een telefonisch onderhoud
met u te hebben."
Mevrouw Dunley hief haar hand op.
„Ik ben niet gewoon over mijn zaken met
vrouwen van uw soort te spreken," zei ze uit
de hoogte. „Ga uit den weg, mal schepsel."
„Als u me een cent geeft...." grijns achte
Betsy.
„Bedaard aan, jonge dame, wat meer eer
bied voor den ouderdom," zei de agent.
„Bedoel je daar haar hoed soms mee?"
De vrederechter grinnikte. Mevrouw Dunley
nam hem koeltjes op.
„Wie is die indrukwekkende man daar?" vroeg
ze den agent.
„De plaatselijke vrederechter, mevrouw."
Mevrouw Dunley knikte.
„Net, wat ik dacht," zei ze met diepe tevreden
heid in haar zware stem.
„Toen ik hoorde van mijnheer Higgcnstrom,
dat Nelson onderweg was, om te gaan trouwen
met die kleine avonturierster, wist ik al dade
lijk, dat zoo iemand er wel aan te pas zou
moeten komen."
Ze wees met haar lorgnet op den vrede
rechter.
„Welk recht heeft hij om zoo maar midden
in den nacht uit zijn huis te kruipen, agent?"
„Dat zal ik u wel duidelijk maken, mevrouw!"
schreeuwde de vertoornde vrederechter; maar
op hetzelfde oogenblik niesde er iemand in den
wagen van mevrouw Dunley. Het was een man
nelijk genies en net genoeg, om den agent naar
zijn revolver doen grijpen.
„Dat is mijnheer Higgenstrom maar," ver
klaarde mevrouw Dunley. „Ik vond hem buiten
westen in het appartement van die gemeene af
zetters in New York."
„Zóóó!" gilde Betsy. „Bent u er op die manier
achtergekomen, waarheen wij gegaan waren!
Daar moet je zoo'n oude heks voor zijn als
Mijnheer Higgenstrom niesde opnieuw.
„Kom er uit, Wilbur!" beval Betsy. „Kom
er dadelijk uit, Wilbur!" beval Betsy. „Kom er
dadelijk uit, anders haal ik je er uit!"
Wilbur stapte uit. Hij stond nog zoo wan
kel op zijn beenen. dat de agent hem moest
ondersteunen.
„Inspecteur," zei mevrouw Dunley, „ik ver
lang een bevel tot aanhouding van dit meisje
en haar ouders, die als haar medeplichtigen
zijn opgetreden. Ik beschuldig haar van....
Betsy sprong vooruit; en op hetzelfde oogen
blik ontdekte mevrouw Dunley „de" mevrouw
Dunley van Newport, dat ze midden in een
schaterende menigte zonder hoed en met ver
warde haren stond. Betsy deed met dien hoed,
wat ze veel liever met mevrouw Dunley zelf zou
gedaan hebben. Toen de motor-agent hem ein
delijk onder haar voeten uit redden kon, zag
hij eruit, als had hij een bombardement van
Chineesche vliegtuigen doorstaan. Iedereen,
zelfs de zuurkijkende Drakeland en Thistle,
schaarde zich aan de zijde van mevrouw
Dunley.
„Schande! Schande!" riep de vrederechter.
„Ze is oud genoeg om je grootmoeder te zijn!"
Het was een onhandig complimentje, dat
mevrouw Dunley dus negeerde. Tot groote ver
bazing van Nelson, die niet anders had ver
wacht, of ze was van schrik doodgebleven, trok
ze zich er niets van aan.
„Ik wilde juist zeggen, inspecteur," vervolgde
ze, de overblijfselen van haar hoed van zich
afduwend. „Ik wensch dit meisje te beschuldi
gen van een poging tot intimidatie van mijn
neef. Ik wil haar verder beschuldigen van een
gevaarlijken aanslag tegenover mijn persoon."
„Op uw hoed, grootmama!" verbeterde Betsy.
De inspecteur krabde zich eens achter het
oor.
„Van die eerste beschuldiging kan ik niet
veel zeggen, mevrouw, maar dat ze u aange-
vallei heeft, dat is wel zeker. Vindt u ook
niet, mijnheer de vrederechter?"
De vrederechter, blijkbaar vereerd, dat zijn
meening gevraagd werd, knikte.
„Dat heeft ze ongetwijfeld gedaan," zei hij.
„Ik heb het met eigen oogen gezien. Maar-
daartegenover had mevrouw Dunley toch ook
zekere uitdrukkingen gebezigd die
„Ik had haar moeten vermoorden!" gilde
Betsy. „Dat had ik moeten doen!"
„Kom nou, Betsy," zei mijnheer Larch. „Op
slot van zaken
„Niks op slot van zaken! Dacht u heusch,
dat ik me door zoo'n oude heks zou laten
uitschelden? En wat betreft intimidatie van dien
mooien neef van haar.waar zit die lafbek
eigenlijk? Waarom komt hij niet achter de
rokken van zijn liefje vandaan, die stumper?"
Nelson stapte naar voren.
„Tot je dienst, Betsy," zei hij en maakte
een buiging voor zijn tante. „Goeden morgen,
tante Agatha. Ik veronderstel, dat u het uitste
kend maakt. Het spijt me, dat ik u zooveel zorg
en last veroorzaakt heb, maar uw komst uit
Newport naar hier was volmaakt overbodig."
Mevrouw Dunley nam hem scherp op en
zuchtte.
„Je praat al net als je vader, Nelson. Even
dwaas! Ga eens opzij en laat mij dit zaakje
hier maar afhandelen. Inspecteur, ik vorder de
inhechtenisname van dit schepsel. Sluit haar
dadelijk in!"
„Hoe denkt u daarover, mijnheer de rechtgr?"
vroeg de agent.
„Ja, hoe moet dat nu?" vroeg Betsy spot
tend.
(Wordt vervolgd)