DE HAVEN ROTTERDAMS TOEKOMST Gemeenschapsbesef en neurose Het Pinksterwonder van 1940 r 1 ZONDAG 2 JUNI 1940 Schoenen kijken ons aan Giften voor Rotterdamsche vluchtelingen Het isolement wijkt meer en meer Kerkelijk Leven ,Leüenrle temidden Van hen oorlog kwam in ons hart den vrede binnen Rijn blijft voornaamste verkeersweg van het continent Betere verkeersverbinding te Deventer Alle Persil-producten zijn in dezelfde niet te evena ren kwaliteit overal ver krijgbaar zonder prijsver- hooging. Persil, Neerlands oudste, niet te evenaren zelf werkend waschmiddel Heneo, wasch- en bleek-soda, voor het inweeken der wasch en het zachtmaken van het schrale water. Ata, het radicale schuurpoeder, dat alles reinigt, zonder krassen. iMi, het ideale afwasch- en reinigingsmiddel, dat ook werk- kleeding grondig reinigt. Sil, het voortreffelijke spoel- en bleekmiddel. Plunderaars worden berecht Stichting „Arnhem Vreemde lingencentrum" Zij die vielen Retraitenhuis „De Thabor" Bisschoppelijk College St. Jozef Sittard De twéé kleine mannen waren nog doende in Het mag voor velen op het oogenblik wel licht vreemd klinken, wanneer wij zeggen, dat de vooruitzichten voor de haven van Rotterdam heden gunstiger zijn dan ooit. Dat het roer met vastberadenheid zal moe ten worden omgegooid, is zeker. Maar even zeker is, dat men het zonder aarzelen zal doen. Rotterdam is en blijft de poort tot de belangrijkste deelen van Europa, gelijk de Rijn de belangrijkste verkeers- en ver bindingsweg van het Europeesche Continent is en blijft. Aan dit feit hebben alle crisis verschijnselen en alle politieke machinaties niet kunnen tornen, hieraan zullen de ge wijzigde toestanden in ons land niets kun nen veranderen. In deze moeilijke dagen mag dit dengene, die ook maar eenigszins vertrouwd is met de grond slagen van Rotterdams bestaan, tot troost strek ken, te meer, daar de moderne en in elk opzicht geperfectionneerde haven-outillage, de kranen op den wal, de drijvende kranen, bruakranen, bunkermachines, kolentippen, graanelevators, bokken en dokken, voor het mecrendeel intact zijn gebleven. Nog Is de Nieuwe Waterweg gesloten voor het zeeverkeer. dat uiteraard eerst weer op gang moet komen, wil ook de Rijnvaart weer opleven, die tezamen met het verkeer ter zee, ook in de toekomst de voornaamste bron van Rotter dams bestaan zal zijn. Men maakt zich te Rot terdam dan ook niet blij met verwachtingen, die eerst in de toekomst zullen worden ver vuld. Immers de Rotterdammers zijn daad krachtige menschen, die van aanpakken weten, als het er op aan komt, maar ze zijn ook voor zichtig en nuchter en houden zich liever aan tastbare feiten dan aan schoone dingen, die achteraf slechts illusies blijken te zijn. Een van de tastbare feiten is nu het werk, dat hier voor het grijpen ligt, het werk om het leven in de stad weer in normale banen te leiden, voor zoo ver dat nu mogelijk is. Gelukkig is deze arbeid goed georganiseerd en in staat, de geheele be volking over de moeilijkste tijden heen te hel- Het is een menschelijke gewoonte, dat men de dingen pas ten volle waardeert als men ze ontbeert. Wat zon men toch eigenlijk voor niets meer en niets minder een pret in zijn leven kunnen hebben als men zichzelj eens aanleerde om vreugde te scheppen in dat wat men hééft, maar waar men nauwe lijks naar omkijkt omdat men het nog niet mist. Voor de schoenen is dat intusschen te laat. Ze staan achter de vensters der uitstalkasten en kijken ons aan. Het is of ze meesmuilen tegen ons, die gisteren nog, de dames in het bijzonder, zoo kieskeurig wa ren in hun opzicht. En het is ook of ze iets hooghartigs hebben gekregen, het glimmen van hun lak en welgewreven leer schijnt zelfs een tikje flets-blasé. Ook elders kijken schoenen ons aan: de afdankertjes bij den schoenlapper, die nu opeens weer goed genoeg zijn om nog 'ns te worden opgeflikt. Ook zii zouden reden heb ben om ons triomf terend, althans wat mee- icarig aan te zien. Zij doen dit echter niet, want eenmaal gedragen schoenen hebben hun eigen karakter verloren: in hen is een stuk van den mensch. die. ze versleet, gaan wonen. Laat m.ij de schoenen zien, die gij gedragen hebt, en ik zal U zeggen wie gij zijl. Zelfs zonder den drager ook bij benadering te kennen, kijkt men die schoe nen aan en weetdat in zulke botte bottines slechts een eerste klas botterik kon loopen, dat in die jongenslaarzen, de zolen nau welijks versleten en het leder nuffig-gaaf, een kival van een vent heeft gestaan. En die damesschoentjes, al zijn ze afgelegd, heb ben nog zoo iets verrukkelijk charmants, dat men het lieve 'kind zou willen kennen, dat daar wel elegant en kittig in rondge- trippeld heeft. Schoenen kijken ons aan. Hoe ouder, hoe wijzer; hoe versletenerhoe rijker aan er varing. Eigenlijk zijn het, als je ze zoo be iiet, de raarste kleeding stukken die wij dragen en ivelke al te spoedig de bevallig heid. die zij nog van huis uit meekregen, verloren. Maar zij hebben allemaal hun eigen physionomie: stoer of simpel, stijf, snoezig of verwaand. Kijkende naar die oude schoenen, in rijen naast en achter elkaar, zou men lange bespiegelingen kunnen houden over het stukje menschenlot. dat zij alle deelen. Oude schoenen zijn bijna altijd wat triest en melancholiek; pas als men ze scheidt worden ze ridicuul. Zoolang het paar in tact is kan men er vrede mee hebben, doch enkele stuks zijn zonderlinge ver doolden, die aan hengels van visschers ra ken en meer dwaze dingen doen. Alleen het glazen muiltje van Asschspoester bracht geluk, maar dat is dan ook maar een sprookje. pen Maar aan al de werkzaamheden, verricht voor herstel en opbouw, reorganisatie en her oriënteering, zal een einde komen, en dan zal het gewone leven weer zijn rechten opeischen. De gouden jaren van Rotterdam dateeren uit de periode van het vrije verkeer tusschen het geweldige dicht bevolkte en in hooge mate geïndustrialiseerde achterland en de wereld buiten den Nieuwen Waterweg. Zonder dit verkeer heeft de haven van Rot terdam slechts geringe beteekenis. Dit bleek vooral in de jaren, die achter ons liggen, toen het leven in de haven elk oogenblik stil stond, en het werk, dat nog' kwam, met afbraakprijzen werd betaald. Toch hebben de Rotterdamsche ondernemers juist in die dagen het prachtige apparaat opgebouwd, dat hen straks, wanneer het weer vrede wordt, in staat zal stellen, onmiddellijk het werk te hervatten en het goederenverkeer, van welks omvang men zich thans nog geen denkbeeld kan vormen, te verwerken. Dit vooruitzicht stelt alleszins hoopvol, op het oogenblik put da Rotterdammer daaruit meed en kracht. In het kalme vertrouwen op een betere toekomst werkt hij nu voort. Letterlijk en figuurlijk ruimt hij den puinhoop uit den weg, die naar betere tvjden kan leiden. Niet slechts de materieele stad van beton, staal en glas wordt weer opgebouwd, maar vooral ook het zakenleven, het geestelijk leven. Wat er ook van Rotterdam zal worden, het moet en zal groeien. Op den grondslag van een herlevend havenbedrijf, en omdat men in Rotterdam, wat dat betreft, vol hoop en vertrouwen is, wordt al het andere werk frisch aangepakt, in een geest van voorbeeldelooze kameraadschap zon- dei tegenstellingen. Rotterdam is steeds een werkende stad ge weest. Vrijwel iedereen moest het hebben van zakelijken arbeid. De strijd voor het ma terieele bestaan ging voort. Deze nuchtere mentaliteit heeft Rotterdam groot doen worden en zal het ook nu weer tot groei en bloei brengen. De oogen van de bevol king blijven daarom gevestigd op de Rotter damsche haven, die paraat is voor het werk. De wil tot productief werken is de kracht van Rotterdam. Deze wil is onwrikbaar ge bleven. Bovendien is de periode, die Rot terdam thans heeft doorgemaakt, een heil zame en strenge leerschool voor een nieu wen geest, die geboren is uit de actucele om standigheden en die straks de steun zal zijn voor den echt-Rotterdamschen arbeid, in en om de haven De Regeeringscommissaris voor hulpverleening aan Rotterdam geeft met bijzonderen dank en groote erkentelijkheid kennis van de volgende, sedert 17 Mei ontvangen giften, ten behoeve van de vluchtelingen uit Rotterdam: Stegeman f 24.20, Stuyvenberg f 25.Pers. Duinwaterleiding f 71.Eggink f 25.Dankert f 10.v. d Meulen f 10.Wentges f 10.de Wit f 10.—, Steggewitz f 10.—, Stolk f 10.—, Mej. Scholtens f 25.Mevr. Keus f 25.Lichten- stein f 1.Schmidt Phitzinger f 40.v. d. Laan f 1.Schilperoort f 2.50, Minderhout f 1.van Leeuwen f 1.50, E. J. h. Mayerde Riet f 2.50, B. P. Brouwers f 100.Comm. Steun Oorlogsslachtoffers S.O.S. f 1000.Ned- Padv. district A'dam f 100.G. A. Perie, Den Haag f 5.Vrijz. Hei'v,, Haarlem f 116,48, Mevr. Voorrips f 41.40, Pers. Fa. Maschmeyer f 21.25, S. Mudoo f 2.50, Eschbach f 1.--, Haverkamp f 10.Del Campo f 100.Mevr. Burgers f 7.50, Mevr. de Voogt f 2.50, J. Bakker f 10.M. Pronk, namens Oranjecomité Duindorp f 100. J. Etopugen f 2.50, van Driel f 32.50, Mej. Har- ting f 1.Saldo Jubileumfonds f 11.17, J. A. van Arkel, Den Haag f 10.J. H. Bosscher f 25.—, M. S. A. de Vries f 25—, G. A. de Vries f 2.50, K. M. H. ter Winkel f 2.50, Schoevers geb. Heino f 2.50, Pierson, Nijmegen, f 500.—, Schuyt, Den Haag f 1.—, Slangen, Den Haag f 22.50. Teneinde tevens te voldoen aan de verschil lende verzoeken om publicatie in de dagbladen van het gironummr van het bureau, zij vermeld, dat eventueele gelden kunnen worden gestort op giro-nummer 386000 ten name van „Bureau Hulpverleening aan Rotterdam, Laan Copes van Cattenburch 11", Den Haag. Te Deventer is Zaterdag een noodbrug over den IJssel in gebruik genomen, die in de plaats is gekomen van de vernielde schipbrug aldaar. De noodbrug is bruikbaar voor voetgangers, wiel rijders en voor voertuigen tot een gewicht van 5000 kg. Op »ll« PttriH-producten komen *paar**g©l# Ostermann Co's Handel Mij. N.V. Amsterdam. Fabrieken te Jutphaas bij Utrecht. De Rotterdamsche politie-rechter, mr. J. G. Huyser, heeft andermaal zaken tegen plunde raars behandeld. Vier verdachten werden voor geleid, die zich op 28 Mei zouden hebben schul dig gemaakt aan diefstal van blikken rund- vleesch ten nadeele van hen Staat der Neder landen, en die allen te werk waren gesteld bij het opruimen van de puinhoopen. De eerste „opruimer", in wiens huis blijkens een mededeeling van den politie-rechter ook allerlei gereedschappen waren gevonden, welke hij uit het puin had meegenomen, benevens wat sokken en kommen, die afkomstig waren uit het puin van de Marinekazerne, gaf de feiten toe. Tijdens den schafttijd was een der mede verdachten met het plan gekomen om uit het puin aan de Van Spaanstraat wat blikken vleesch weg te nemen. Deze was toen al in het bezit van zoo'n blik geweest, dat hij onder de kameraden had verdeeld. Met z'n vieren was men naar de puinhoop aan dc Van Spaan- straat gegaan. De korporaal van de militaire politic O. Keersemaker, verklaarde met zijn collega, kor poraal M. J. Bcogert, op surveillance geweest te zijn in de binnenstad en speciaal belast te zijn geweest niet het toezicht op het levens middelenmagazijn van den etappedienst van het Nederlandsche leger aan de Van Spaanstraat, toen hij de vier verdachten op heeterdaad had betrapt. Deze mannen waren op heel andere punten van de binnenstad te werk gesteld ge weest bii het puin ruimen en speciaal naar deze plaats gekomen, om zich van dc blikken vleesch meester te maken. In totaal waren zes tien blikken vleesch uit het puin te voorschijn gehaald. De bedrijfsleider C. J. Boon was op 20 Mei doende geweest de uit het puin te voorschijn gehaalde voorraden te schiften, want een groot gedeelte ervan had niet of weinig geleden en was dus neg heel goed bruikbaar. Reeds toen kwamen allerlei ruimers, die probeerden, zich van de goederen meester te maken. Htm aan tal was zoo groot geweest, dat hun handelin gen niet tegen te gaan waren. Getuige had na dit voorval om regelmatig toezicht verzocht. De vertegenwoordiger van het O. M., mr. F M. Wilbrenninck, zeide in zijn requisitoir, dat deze verdachten wel ernstig misbruik hebben gemaakt van de gelegenheid, die zij als puin ruimers hadden, om in het vernielde stads centrum te komen. Gelukkig had de bedrijfs leider Boon zijn maatregelen genomen en was de militaire politie actief. De uitdrukking schuimers, die getuige B-oon voor deze men schen heeft gebruikt, is wel een heel juiste be titeling. Want er wordt in de dagvaarding nu wel alleen van vleesch gesproken, maar in de woningen van deze verdachten zijn nog heel andere artikelen aangetroffen. Spreker eischte tegen ieder der verdachten, wegens diefstal in vereeniging in' tijd vanoorlogsnood, zes maan den gevangenisstraf met last tot onmiddellijke Gevangenneming. De politie-rechter veroordeelde alle verdach ten conform den eisch. Ook hebben terecht gestaan een 35-jarige vertegenwoordiger en een 44-jarige koopman, die zich zouden hebben schuldig gemaakt aan diefstal van schoenen, ten nadeele van een schoenhandelaar, die drie winkels te Rotterdam exploiteerde, welke alle drie tijdens de recente gebeurtenissen verloren zijn gegaan. Aangeno men kan worden, dat de winkels aan de Hoog straat en den Schiedamschedijk dadelijk to taal verwoest zijn geweest. Anders stond het echter met de zaak aan den Binnenweg, die later in brand is geraakt, doch te voren ge heel was leeggeplunderd. De verdachten waren ieder met een carrier er op uitgetrokken om het lijfgoed van een zuster, wier woning in het ongereede was ge raakt, te halen. Men was toen langs den Bin nenweg gekomen en had bemerkt, dat van den schoenwinkel de ruiten waren stukgesprongen. Het pand liep ernstig gevaar door brand te worden verwoest en verdachten hebben toen een aantal doezen schoenen uit het pand te voorschijn gehaald. Die doozen, ongeveer ze ventig in getal, waren op de carriers geladen. Had u permissie daarvoor, vroeg de politie rechter. Er was niemand om permissie te geven. Er waren honderden menschen, die hetzelfde deden. De vertegenwoordiger van het O. M„ die er zich van vergewiste, dat een der verdachten nog de schoenen droeg, welke hij uit het ma gazijn had weggenomen, merkte op, dat de verdachten bij een winkelier in de Zaagmolen straat het gestolene hebben verkocht voor 3.50 per paar. In dien winkel zijn nog allerhande voorwerpen aangetroffen, die daar niet op eer lijke wijze zijn gekomen. Zoo bevond zich daal een kasregister, een electrische koffiemolen, overjassen, dekens, overhemden, manufacturen enz., teveel om op te noemen. Deze winkelier zal zich ook te verantwoorden hebben. Uit alles is gebleken, dat men hier met een paar ernstige plunderaars te doen heeft. Daar om kwam het spr. wenschelijk voor, dat de zaak naar de instructie zou worden verwezen, ten einde te zijner tijd door de meervoudige kamer te worden afgedaan. Spr. vroeg echter het bevel tot gevangenneming der verdachten, overeenkomstig welk verzoek de politie-rechter besliste. Men deelt ons mede, dat het feestpark, dat, van 15 Juni tot 30 Juni a.s. door de stichting „Arnhem Vreemdelingencentrum" te Arnhem zou worden georganiseerd, niet zal worden ge houden. Onder neurosen verstaat men ziekelijke af wijkingen zonder dat er een orgaan ziek is. Wanneer iemand een droevige tijding ontvangt, verdwijnt somtijds zijn eetlust, zijn mond is droog en zijn maag verteert slecht. De speeksel klieren en de maagklieren werken niet en pro- duceeren geen speeksel en geen maagsap. Wan neer deze toestand lang duurt, kan men van 'n neurose aan de verteringsorganen spreken. Maar meestal spreekt men slechts dan van 'n neurose, indien de oorzaak van de ziekte tegens nog on bekend is; dus wanneer iemand zelf niet weet, waarover hij bedroefd is. Er is dan, zooals men dit noemt, een conflict in het onbewuste leven. Nu is dit onbewuste leven evenzeer sociaal van aard, als het bewuste leven. Dit blijkt reeds b.v. uit de natuur van het medelijdon; het is volkomen natuurlijk, dat iemand die lijden ziet. medelijdt, d.w.z. dat zijn lichaam alle uitingen van lijden vertoont. Het medeleven met de vreugde bestaat op dezelfde manier. Wij hech ten aan dit onbewuste meeleven de grootste waarde. Iemand, die spontaan meevoelt, is ons uitermate sympathiek, terwijl iemand, die alles doet, wat van hem verlangd wordt, maar niet spontaan meevoelt, nooit onze volkomen sym pathie heeft. In het maatschappelijke leven is dit zoo, maar nog meer in de vriendschap en vooral in het huwelijk. Het sociaal karakter van het onbewuste leven uit zich ook in zulke eigenaardige dingen, dat geeuwen van den een vaak geeuwen bij den an der opwekt; met braken geschiedt dat eveneens somtijds. Het geheele onbewuste leven is inge steld op den omgang en het medevoelen met de medemenschen; ook natuurlijk op afweer en reactie. Maar het is in 't geheel niet zóó, dat elke mensch diep in zijn binnenste een eenling, een individualist is, terwijl hij met zijn bewust verstand begrijpt, dat hij zich aan zijn mede menschen moet aanpassen. Zoo is het niet. De menschelijke natuur is ook in haar diepste la gen op de omgeving, en speciaal op de mede menschen ingesteld, hetzij in sympathie, hetzij in antipathie. De dichter Willem Kloos zeide: Ik ben een god in 't diepst van mijn ge dachten". Maar hij had zich beter uitgedrukt, door te zeggen: „in 't hoogst van mijn gedachten". Ik veronderstel dat hij dit niet zeide uit be schroomdheid; immers, ais hij zegt, een god te zijn, in 't diepst van zijn gedachten, dan lijkt het, alsof hij daaraan niets veranderen kan, alsof het onbewust is, en dan neemt de lezer het hem minder kwalijk. Het bewuste ik vormt integendeel den grondslag van de individueele persoonlijkheid. Dit blijkt duidelijk uit het gedrag van men schen met een gevoel van eigen minderwaardig heid. Het gebeurt hun somtijds, dat zij in een gezellige omgeving of in een vertrouwde bezig heid zich zelf vergeten; ze spreken en doen dan gewoon en opgewekt. Plotseling komt dan bij hen weer dat eigenaardige en pijnlijke gevoel van onzekerheid, van anders-zijn, van proble matiek omhoog, en ze voelen zich weer onge lukkig. Het lichaam reageert mede door blo zen, hartkloppingen, beven, enz. Dit gedrag en deze ervaringen zijn een duide lijke wenk, om de genezing te zoeken in het koesteren van de minderwaardigheid, of althans in het aanvaarden dier minderwaardigheid. De huisvrouw, die zich somtijds onpleizierig ge voelt te midden van haar babbelende buurvrou wen: zou zij niet beter doen, maar mee te babbelen en zich in niets van baar te onder scheiden? Zonder twijfel is hier een weg tot ge nezing. Maar wanneer men overweegt, hoe iemand zich in niets moet onderscheiden van zijn mede menschen, omdat hij immers daardoor veilig heid en zekerheid vindt, wordt het tevens dui delijk, dat een volkomen gemis aan onderscheid onmogelijk is. De eene mensch is verschillend van den ander, zoowel door aanleg als door maatschappelijke positie. De vrouw die met A getrouwd is, heeft andere plichten en andere zorgen, dan die met B getrouwd is. Dus, zal men zeggen, moet iemand toch zijn individua liteit koesteren, den nadruk leggen op dat gene. waarin hij van andere menschen ver schilt, en dan volgt daaruit, dat hij verkeerd doet, zich bij zijn medemenschen aan te pas sen en, wanneer men het sterk wil uitdrukken, in de massa op te gaan. En bovendien, zal men zeggen, het hoogste en beste ligt toch in het individueel geweten, en niet in het massale. Hoe moet deze tegenspraak opgelost worden? Moet men de vrouw, over wie ik zooeven sprak, aanraden bij haar individueele geweten te rade te gaan en zich dan ook min of meer op te slui ten, waardoor zij misschien nog zieker wordt, of moet men haar aanraden, in de massa op te gaan en daardoor de gezondheid, maar te vens een zekere vulgariteit en oppervlakkigheid te winnen? Iedereen voelt wei, dat de oplossing van deze tegenspraak ligt in maat en midden (Maass und Mitte volgens Guardini). Maar niet alleen maat: want als men zegt, dat iemand maat moet houden, niet te individueel zijn, en ook niet te massaal, dan komt toch de vraag naar voren, hoe men de maat bepalen zal. Sommige men schen zijn b.v. conventioneel, correct, beleefd en plichtsgetrouw en meenen daarmede maat schappelijk genoeg te zijn. Maar zij zijn niet Niet alleen het slagveld heeft vele offers geëischt, ook in het zaken- en bedrijfsleven zijn „gesneuvelden"en waar kort geleden nog ieder plaatsje bezet was, ziet men thans leemten. Zij, die vol medeleven in dc angstige dagen, welke nog zoo versch in het geheugen liggen, hun werk verricht ten, staan werkeloos door vele onvoor ziene omstandigheden. God geeft kracht naar kruis e7i Hij beproeft hen het zwaarst, die Hij het meest bemint. Laten wij dit goed voor oogen houden; het zal ons kracht geven. En wanneer de nood het hoogst is, is de redding nabij. God verlaat de zijnen niet. Daarom meer nog dan in het verleden ons vertrouwen ge steld in Hem, bij Wien nog nooit iemand tevergeefs heeft aangeklopt. sympathiek; hun hart spreekt niet mee; hun hart is eenzaam. Andere menschen zijn zeer sympathiek en hartelijk en vriendelijk, maar slordig, vergeet achtig, wispelturig en onbetrouwbaar. Waar ligt nu de maat, en wat is de maatstaf? Men zou het zoo kunnen zeggen, dat de men schelijke samenleving aan een elk voorschrijft, maatschappelijk en gemeenschappelijk te zijn, maar tegelijk apart te zijn, een persoonlijkheid te zijn. Een geestige prater heeft den plicht, in een gezelschap van eentonige lieden zijn mede menschen te amuseeren; maar in een gezel schap van wijze en verstandige lieden mag hij zwijgen. Een professor moet geleerd zijn en geleerd schijnen, maar hij behoeft niet als profeet op te treden. Het milieu, dus de gemeenschap waarin iemand leeft, schrijft aan ieder voor, waarin hij zich heeft te onderscheiden. Of het zou moeten zijn, dat iemand een goddelijke stem verneemt. Maar wij weten, dat de praktijk van de Kerk is, de waarachtigheid van god delijke inspraken te toetsen: daarvoor zijn de biechtvader, geestelijke leidslieden en kerkelijke autoriteiten. M.a.w. zij beslissen of het voor de gemeenschap der Kerk nuttig en noodig is, dat iemand zich onderscheidt door bijzonderheden als kloosterlijk leven of buitengewone taken. De levenspractijk wijst dan ook uit, dat niet altijd iemand gelukkig, wijs en praetisch doet door zich te onderscheiden, ja, men kan zelfs menschen aanwijzen, die voortreffelijk geleefd hebben, omdat zij aan den drang, zich te on derscheiden en iets bijzonders te doen, weer stand hebben weten te bieden. De lijders aan nerveuze verschijnselen hebben bij hun zucht om zich te onderscheiden, steeds de vraag voor oogen te houden: is het noodig, is het nuttig. Maar helaas laten ze zich vaak leiden door de eenigszins domme spreuk: er moet iets gedaan worden. Er is ook een zeer verbreid vooroordeel, alsof de nuchterheid want daarom gaat het toch eigenlijk een dorre en prozaïsche eigenschap zou zijn. Dit is misschien wel eens het gevoelen, maar even zeker is er ook een schoone en serene nuchterheid, zooals die welke de H. Hil- degardis bedoelt, wanneer zij spreekt over de „schoone klare en nuchtere oogen" van sommige deugdzame menschen. Deze nuchterheid bestaat voor een groot deel daarin, dat men weet te onderscheiden, in hoeverre eigen strevingen naar persoonlijkheid, eigen individueele dingen nuttig zijn voor het geheel der menschelijke gemeenschap, zoodat men leert de discretie, dc zelfbeheersching, om de eigen onmatige stre vingen te houden binnen het kader van he1" algemeenc welzijn. Daarin liggen de genezing c- het geluk der persoonlijkheid. Dr. TH. H. SCHLICHTIN' Van 24 Juni af zullen de retraiten in ,.De Tha bor" weer regelmatig gehouden worden 2427 Juni meisjes, P. Peters O.E.S.A.; 14 Juli meisjes boven 30 jaar, P. Bressems S.M.M.; 8—11 juii gehuwden; 15—18 Juli gehuwden, P. v. Schalen O.F.M.; 21—24 Juli meisjes, P. Smee- huysen S.C.J.; 2831 Juli meisjes, P. dr. Se- delaar Aug.; 36 Aug. meisjes, P. Tesser S-M.M.; 69 Aug. jonge dames en onderwijzeressen. P. Jezuïet; 1114 Aug. voor haar, die meer god vruchtig willen leven, P. Jezuïet; 2023 Aug. verloofde meisjes en voor haar die kennis heb ben; 2427 Aug. meisjes; 2730 Aug. bespro ken. Dinsdag 4 Juni worden aan het Bisschoppc lijk College te Sittard de lessen aan alle af- deelingen hervat. Ulvenhout, 30 Mei 1940 Amico. We staan op den durpel naar de zomermaand, "n Malsch westerke waait deur de zon, dwars over de bloeiende velden, 't durp in. En duuzen- den lichtpiekskcs vlammen op uit den water spiegel van de Mark. Kolossale wolken stapelen in witte zonneglanzings torenhoog teugen den ultramarijnen hemel en d'r machtige schaduws glijen over d'èêrde in statigen gank. Uit d'hooge poppels van de wegeltjes langs d'akkers Kleppert t vlagcnd windeke. 't Is of 't lacht; onder z'n gestoei deur 't weüg loof zaeh- tekes schatert van zurgeioos plazier in den jon gen zomerdag, die hel te glanzen staat in den bloeienden boogerd, over den jonk malschen ak ker, op de Mekkerende Mark. over de wije velden. Ja den buiten gaat zijnen rustigen gank! De zon loopt heuren gouwen weg van den seree- nen mergenglorie tot de Koperen poorten van den avondhemel De veugelen zingen heur toe: de blommekes breken naar heur den Knop open tot tot langs den afgelegden zonneweg de sterren bloeien gaan in den klèeren manenacht Daarstraks is den Blaauwe hier gewist. Den oudsten jongen ge wit, den Graad, Janus zij nen schoonzeun was thuis gekomen van de soldaten. Uit Zeeland. „Gefeliciteerd, Tiest! En? Alles goed?" Peinzend, mee groote oogen, zag ie me aan. Beet op z'nen pijpesteel en zee toen: „Dré, ik wéét 't nie." „Ge? Ge wit 't nie „Neeë. Hijehhij zegt niks. Hij doet zelfs z'n Mieneke ginehvrindschap. Hij zit maar veuruit te kijken. Recht veuruit. „Da'sda's gek, TiestHee-t-ie heele- gaar niks gezeed?" „Jawel. As ik 'm bij z'n schouwers pakte en zee: allee, Gradus, vertel ons nou hoe of ge 't g'had hebt, dan sprongen cr tranen in z'n oogen en dan zee-t-ieVader, ik kóst nie schieten. Toen viel m'nen kameraad, die naast me stond. Dood. Toen ben ik ok gaan schieten en...." We zwegen. Trui begost zachtjes te simmen, in d'ren schort. Daarbuiten gloeide d'avondzon in den witten kruinagel; ros blonk 't zonnegoud onder in den notenkroon. 'Nen lijster schalmeide zijnen fluit- zang deur den stillen avond, die over de weareld viel als deur 'n gebrand kerkraam. De blomme kes sloten huiiie kleurige kelkskes, want straks gongen emmers de sterren openbloeien langs den afgelegden zonneweg, in den klèèren mane nacht. Ja den buiten gaat zijnen rustigen, schoo- nen gank. De steertklok tikte hard deur den stillen duis ter, die zoo zwaar op oew zielement leunde, dat ge haast ginnen asem durfde halen. „En da's alles," zee den Blaauwe toen, mee 'n heesche, lange stem, „da's alles wat-ie nog ge sproken hee, onzen Graad. Hij ziet, hij bespeurt z'n Mieneke nie, z'n kinders nie. Hij staart maai wezenloos veuruit en zwijgt. En soms ziet ie verdwaasd naar z'n handen, die beven as van 'nen ouwen mensch." Daarbuiten, over de daauwende velden, gloor de 'nen groenen avondhemel, waardeur 't purper van den nacht geveegd stond zoo schoon als op de leste schilderijen, die 'k gezien heb van den Vic, Ge wit wel die zonsondergangen, die hij nie verkochtAan 'n lange, purperen wolkstreep brandde 'nen contour van gloeiend goud. Bezijen, laag op den kim, hong 'n volle maan te blinken in kouwen glans, 'n Avond- windeke roosch luidruchtig deur den kolossalen nootenkroon; 't slissend lawijt was binnen te hooren. de stallen. De beesten staan weer in de wei. Ons goeie Brabant deurstaat zware tijen, 't Stedeke Breda, waar ik 'n menschenleven da gelijks den groentenwagel deur douw, verloor 'n driehonderd burgers: ouwe stakkers, jonge ouwers, bloeikes van kinders. Eersten Pinkster dag trokken ze, op bevel van 'nen Franschen generaal, de huizekes uit, de bosschen in, naar 't Zuien. En honderden vielen onderweuge. Nóg, nou na twintig dagen, zwerven nog troep- kes deur de bosschen, langs onbegaanbare, ka potte wegels, komende uit den Anvers, uit Gent, uit Brugge, uit.... Sinterklaas, waar 'n school gebouw, vol mee onze menschen, in éenen klap van d'èèrde verdween Soms hebben de zwervers 't geluk van opge nomen te worden deur Duitsche soldatenauto's, waarmee dan 'n end komt aan bcproevings, die ik nie beschrijven kan. Bcproevings van bloei kes, twee turven hoog, die honderden kilometers trokken op huiiie korte, kromme pootjes, deur bosschen waarin den oorlog galmde mee duu- zend echo's, over 'nen bojem die te schudden lag van granatengeweld. Deus brok trieste waarheid meugt, neeë, mót guilie weten, daar in Holland. En ge meugt, neeë, ge mót bevroeden 't leed van moederkes, die huiiie borelingske ter wea reld brochten op 'nen bussel strooi in den hoek van 'nen koeienstal. Want bij juilie werd éen stad getroffen en ik lees over niks anders dan Rotterdam, 't Bra- bantsche volk moest huis en hof verlaten. Kwam dikkcls verom in geplunderde huizen Maar 'k zou van mijn champiter dwalen. 't Was veui stil in den huis. Den avondwind aaar in den notenkroon was binnen te hooren. Den duister wemelde in d'hocken. We zwegen. Den Blaauwe zat teugen den muur onder de klok, veurover gebogen, de ellebogen op de knieën. Ik zat onder de schouwkap, m'n win- bersch plekske. waar alleen maar 't licht was van nikkelen glim der plattebuis. Trui stond op. Schonk den Blaauwe 'nen borrel in. Den Blaauwe beet in den borrel lijk 'n kalfkc in de speen, smakte 'n paar keer mee zóó'n overtuiging, da'k Trui vroeg om er veur mij ook eentje vol te doen en toen zat den Tiest weer rechtop. „Dré, ik ben gekomen om raad. Wa dunkt jou? Zou 'k naar den dokter gaan? Naar 'nen soor tement van zenuwengestelspeesjelist-of-zoo- iets-van-dieën-aard?" „Dat kunde doen, Tiest. En ik heb zoo'n vaag idee, dat den een oewen Graad 'n dag of virtien lot slapen, mee de kwaje kans dat den Graad over virtien dagen net zoo wijd is als nou. En dat den ander 'm 'n straal van de brandweer op z'nen blooten bast zal zetten, mee de kans dat den Graad 't op 'n loopen zet in z'n zwem broek en niemeer verom komt. Als ik jou was, dan schold ik 'm mergen 'ns steuvig uit, schupte 'm z'nen akker op, gaf 'm de spaai in z'n knuisten en als 't oe lukt om 'm 'n uur achter malkaar te laten werken, dan is Gradus gene zen! Hij is boer! Pel den boer weer uit 't sol datenpak en 'nen gèèven, herboren kearel komt veur den dag als 'n fleurige kapel uit de vale pop." Den Blaauwe peisde, knikte langzaam den seerjeuzen kop, zee: „Dré, ik geloof da gij 'm aan 't goeie end vast hebt. 'k Zal 'm mergen 'ns smeuig uitkafferen in de hoop da'k 't over m'n gemoed kan verkrijgen." Dikker wemelde den donker deur den huis. 'n Groene manestraal glee zachtekens over de plavuizen langs de tafel, waarop ge de dingen kost zien als bij dag. Trui begost 't gerei veur den avondpap gereed te zetten. Den Blaauwe stond op. 'k Brocht 'm over den erf, deur onzen inrijop den steenweg. „Sloppèl, Dré!" „Welterusten, Tiest!" Hij beende over den lichten mane-weg naar z'n gedoeike, gunder van 't durp, veurbij den meulen. 'Nen klèèren nacht stond over de schep ping. 'Nen zilveren glorie daauwde over de sla pende velden. Den sterrenbespikkelden hemel kocpelde over de weareld lijk 'nen kristallen droom van vrede. Ja den buiten gaat zijnen vredigen gank in 'n puurte van schoonheid, die alleen van God komen kan. Twijfel aan alles, zooveul ge wilt. Twijfel aan de weareld, twijfel aan God eigens, als op den dag 't leven zoo zwaar, zoo loodzwaar, zoo ellen dig zwaar op oew schouwers drukt. Twijfel aan alles! Alles! Da's jnenschelijk 't Leven is vallen en opstaan. Maar neem dan, na zoo'nen ergen dag, de moeite om veur 't naar bed gaan den kop op te heffen naar de blom men van den nacht, naar den kristalijnen he melpracht en mee twee tranen in d'oogen zuide danken den Schepper veur deuzen troost van schoonheid, die lijk balsem vloeit over oew beurs- gemartelde zielement. Daar komen andere, daar komen bétere tijen. Wij in Brabant, hard geslagen, wij twijfelen daaraan nie! Onze kerkskes zijn gespaard. Ze zitten vol. Vol, mee 'n gelouterd volk, dat de pooten uit de mouwen stak en 't leven weer vast pakte mee 'nen snik van dankbaarheid. We hebben malkaar weergevonden, nadat we bereid waren gewist wij kleinzielige geldwolf- kes, kleingeloovige egoïstjes gansch bereid, 'n leven van opgespaarden arbeid weg te geven, straatarm te worden veur 't belang van onzen naaste. We hebben gezien in ons eigen hart en in dat van anderen; ènmee 'n traan in 't oog, mee 'nen bevenden knuist hebben we mal kaar de hand gegeven, zwijgend, God dankend. We zijn allemaal ermer geworden. Sommigten hebben alles verloren. Maar 't wordt nie geteld! We hebben malkaar, we hebben den zomer, we hebben ons vertrouwen op God weerom. Dagen, endelooze dagen, zijn we deur 'n hel gegaan. En we hebben 't leven, mee 't uitzicht op 'nen hemel weer lèèren waardeeren! Levende temidden van 'nen oorlog kwam in ons hart den vrede binnen! Da's 't Pinksterwonder gewist van 1940. Goeie zij diepen dank! Vol. Veul groeten van Trui, Dré III, den Eeker en als altij gin horke minder van oewen t, v. DRÉ.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1940 | | pagina 6