DE HAVEN ROTTERDAMS TOEKOMST
Gemeenschapsbesef
en neurose
Het Pinksterwonder van 1940
r
1
ZONDAG 2 JUNI 1940
Schoenen kijken ons aan
Giften voor Rotterdamsche
vluchtelingen
Het isolement wijkt
meer en meer
Kerkelijk Leven
,Leüenrle temidden Van hen oorlog kwam
in ons hart den vrede binnen
Rijn blijft voornaamste verkeersweg
van het continent
Betere verkeersverbinding
te Deventer
Alle Persil-producten zijn
in dezelfde niet te evena
ren kwaliteit overal ver
krijgbaar zonder prijsver-
hooging.
Persil, Neerlands oudste, niet te evenaren zelf
werkend waschmiddel
Heneo, wasch- en bleek-soda, voor het inweeken
der wasch en het zachtmaken van het schrale water.
Ata, het radicale schuurpoeder, dat alles reinigt, zonder
krassen.
iMi, het ideale afwasch- en reinigingsmiddel, dat ook werk-
kleeding grondig reinigt.
Sil, het voortreffelijke spoel- en bleekmiddel.
Plunderaars worden
berecht
Stichting „Arnhem Vreemde
lingencentrum"
Zij die vielen
Retraitenhuis „De Thabor"
Bisschoppelijk College St. Jozef
Sittard
De twéé kleine mannen waren nog doende in
Het mag voor velen op het oogenblik wel
licht vreemd klinken, wanneer wij zeggen,
dat de vooruitzichten voor de haven van
Rotterdam heden gunstiger zijn dan ooit.
Dat het roer met vastberadenheid zal moe
ten worden omgegooid, is zeker. Maar even
zeker is, dat men het zonder aarzelen zal
doen. Rotterdam is en blijft de poort tot
de belangrijkste deelen van Europa, gelijk
de Rijn de belangrijkste verkeers- en ver
bindingsweg van het Europeesche Continent
is en blijft. Aan dit feit hebben alle crisis
verschijnselen en alle politieke machinaties
niet kunnen tornen, hieraan zullen de ge
wijzigde toestanden in ons land niets kun
nen veranderen.
In deze moeilijke dagen mag dit dengene, die
ook maar eenigszins vertrouwd is met de grond
slagen van Rotterdams bestaan, tot troost strek
ken, te meer, daar de moderne en in elk opzicht
geperfectionneerde haven-outillage, de kranen
op den wal, de drijvende kranen, bruakranen,
bunkermachines, kolentippen, graanelevators,
bokken en dokken, voor het mecrendeel intact
zijn gebleven.
Nog Is de Nieuwe Waterweg gesloten voor het
zeeverkeer. dat uiteraard eerst weer op gang
moet komen, wil ook de Rijnvaart weer opleven,
die tezamen met het verkeer ter zee, ook in de
toekomst de voornaamste bron van Rotter
dams bestaan zal zijn. Men maakt zich te Rot
terdam dan ook niet blij met verwachtingen,
die eerst in de toekomst zullen worden ver
vuld. Immers de Rotterdammers zijn daad
krachtige menschen, die van aanpakken weten,
als het er op aan komt, maar ze zijn ook voor
zichtig en nuchter en houden zich liever aan
tastbare feiten dan aan schoone dingen, die
achteraf slechts illusies blijken te zijn. Een van
de tastbare feiten is nu het werk, dat hier voor
het grijpen ligt, het werk om het leven in de
stad weer in normale banen te leiden, voor zoo
ver dat nu mogelijk is. Gelukkig is deze arbeid
goed georganiseerd en in staat, de geheele be
volking over de moeilijkste tijden heen te hel-
Het is een menschelijke gewoonte, dat men
de dingen pas ten volle waardeert als men
ze ontbeert. Wat zon men toch eigenlijk
voor niets meer en niets minder een pret in
zijn leven kunnen hebben als men zichzelj
eens aanleerde om vreugde te scheppen in
dat wat men hééft, maar waar men nauwe
lijks naar omkijkt omdat men het nog niet
mist. Voor de schoenen is dat intusschen
te laat. Ze staan achter de vensters der
uitstalkasten en kijken ons aan. Het is of ze
meesmuilen tegen ons, die gisteren nog, de
dames in het bijzonder, zoo kieskeurig wa
ren in hun opzicht. En het is ook of ze iets
hooghartigs hebben gekregen, het glimmen
van hun lak en welgewreven leer schijnt
zelfs een tikje flets-blasé.
Ook elders kijken schoenen ons aan: de
afdankertjes bij den schoenlapper, die nu
opeens weer goed genoeg zijn om nog 'ns te
worden opgeflikt. Ook zii zouden reden heb
ben om ons triomf terend, althans wat mee-
icarig aan te zien. Zij doen dit echter niet,
want eenmaal gedragen schoenen hebben
hun eigen karakter verloren: in hen is
een stuk van den mensch. die. ze versleet,
gaan wonen. Laat m.ij de schoenen zien, die
gij gedragen hebt, en ik zal U zeggen wie
gij zijl. Zelfs zonder den drager ook bij
benadering te kennen, kijkt men die schoe
nen aan en weetdat in zulke botte bottines
slechts een eerste klas botterik kon loopen,
dat in die jongenslaarzen, de zolen nau
welijks versleten en het leder nuffig-gaaf,
een kival van een vent heeft gestaan. En die
damesschoentjes, al zijn ze afgelegd, heb
ben nog zoo iets verrukkelijk charmants,
dat men het lieve 'kind zou willen kennen,
dat daar wel elegant en kittig in rondge-
trippeld heeft.
Schoenen kijken ons aan. Hoe ouder, hoe
wijzer; hoe versletenerhoe rijker aan er
varing. Eigenlijk zijn het, als je ze zoo be
iiet, de raarste kleeding stukken die wij
dragen en ivelke al te spoedig de bevallig
heid. die zij nog van huis uit meekregen,
verloren. Maar zij hebben allemaal hun
eigen physionomie: stoer of simpel, stijf,
snoezig of verwaand. Kijkende naar die oude
schoenen, in rijen naast en achter elkaar,
zou men lange bespiegelingen kunnen
houden over het stukje menschenlot. dat zij
alle deelen.
Oude schoenen zijn bijna altijd wat triest
en melancholiek; pas als men ze scheidt
worden ze ridicuul. Zoolang het paar in
tact is kan men er vrede mee hebben,
doch enkele stuks zijn zonderlinge ver
doolden, die aan hengels van visschers ra
ken en meer dwaze dingen doen. Alleen
het glazen muiltje van Asschspoester bracht
geluk, maar dat is dan ook maar een
sprookje.
pen Maar aan al de werkzaamheden, verricht
voor herstel en opbouw, reorganisatie en her
oriënteering, zal een einde komen, en dan zal
het gewone leven weer zijn rechten opeischen.
De gouden jaren van Rotterdam dateeren
uit de periode van het vrije verkeer tusschen
het geweldige dicht bevolkte en in hooge
mate geïndustrialiseerde achterland en de
wereld buiten den Nieuwen Waterweg.
Zonder dit verkeer heeft de haven van Rot
terdam slechts geringe beteekenis. Dit bleek
vooral in de jaren, die achter ons liggen,
toen het leven in de haven elk oogenblik
stil stond, en het werk, dat nog' kwam, met
afbraakprijzen werd betaald. Toch hebben
de Rotterdamsche ondernemers juist in die
dagen het prachtige apparaat opgebouwd,
dat hen straks, wanneer het weer vrede
wordt, in staat zal stellen, onmiddellijk het
werk te hervatten en het goederenverkeer,
van welks omvang men zich thans nog geen
denkbeeld kan vormen, te verwerken.
Dit vooruitzicht stelt alleszins hoopvol, op het
oogenblik put da Rotterdammer daaruit meed
en kracht. In het kalme vertrouwen op een
betere toekomst werkt hij nu voort. Letterlijk
en figuurlijk ruimt hij den puinhoop uit den
weg, die naar betere tvjden kan leiden. Niet
slechts de materieele stad van beton, staal en
glas wordt weer opgebouwd, maar vooral ook
het zakenleven, het geestelijk leven. Wat er ook
van Rotterdam zal worden, het moet en zal
groeien. Op den grondslag van een herlevend
havenbedrijf, en omdat men in Rotterdam, wat
dat betreft, vol hoop en vertrouwen is, wordt
al het andere werk frisch aangepakt, in een
geest van voorbeeldelooze kameraadschap zon-
dei tegenstellingen.
Rotterdam is steeds een werkende stad ge
weest. Vrijwel iedereen moest het hebben
van zakelijken arbeid. De strijd voor het ma
terieele bestaan ging voort. Deze nuchtere
mentaliteit heeft Rotterdam groot doen
worden en zal het ook nu weer tot groei
en bloei brengen. De oogen van de bevol
king blijven daarom gevestigd op de Rotter
damsche haven, die paraat is voor het werk.
De wil tot productief werken is de kracht
van Rotterdam. Deze wil is onwrikbaar ge
bleven. Bovendien is de periode, die Rot
terdam thans heeft doorgemaakt, een heil
zame en strenge leerschool voor een nieu
wen geest, die geboren is uit de actucele om
standigheden en die straks de steun zal
zijn voor den echt-Rotterdamschen arbeid,
in en om de haven
De Regeeringscommissaris voor hulpverleening
aan Rotterdam geeft met bijzonderen dank en
groote erkentelijkheid kennis van de volgende,
sedert 17 Mei ontvangen giften, ten behoeve
van de vluchtelingen uit Rotterdam:
Stegeman f 24.20, Stuyvenberg f 25.Pers.
Duinwaterleiding f 71.Eggink f 25.Dankert
f 10.v. d Meulen f 10.Wentges f 10.de
Wit f 10.—, Steggewitz f 10.—, Stolk f 10.—, Mej.
Scholtens f 25.Mevr. Keus f 25.Lichten-
stein f 1.Schmidt Phitzinger f 40.v. d.
Laan f 1.Schilperoort f 2.50, Minderhout
f 1.van Leeuwen f 1.50, E. J. h. Mayerde
Riet f 2.50, B. P. Brouwers f 100.Comm.
Steun Oorlogsslachtoffers S.O.S. f 1000.Ned-
Padv. district A'dam f 100.G. A. Perie, Den
Haag f 5.Vrijz. Hei'v,, Haarlem f 116,48, Mevr.
Voorrips f 41.40, Pers. Fa. Maschmeyer f 21.25,
S. Mudoo f 2.50, Eschbach f 1.--, Haverkamp
f 10.Del Campo f 100.Mevr. Burgers f 7.50,
Mevr. de Voogt f 2.50, J. Bakker f 10.M.
Pronk, namens Oranjecomité Duindorp f 100.
J. Etopugen f 2.50, van Driel f 32.50, Mej. Har-
ting f 1.Saldo Jubileumfonds f 11.17, J. A.
van Arkel, Den Haag f 10.J. H. Bosscher
f 25.—, M. S. A. de Vries f 25—, G. A. de Vries
f 2.50, K. M. H. ter Winkel f 2.50, Schoevers
geb. Heino f 2.50, Pierson, Nijmegen, f 500.—,
Schuyt, Den Haag f 1.—, Slangen, Den Haag
f 22.50.
Teneinde tevens te voldoen aan de verschil
lende verzoeken om publicatie in de dagbladen
van het gironummr van het bureau, zij vermeld,
dat eventueele gelden kunnen worden gestort op
giro-nummer 386000 ten name van „Bureau
Hulpverleening aan Rotterdam, Laan Copes van
Cattenburch 11", Den Haag.
Te Deventer is Zaterdag een noodbrug over
den IJssel in gebruik genomen, die in de plaats
is gekomen van de vernielde schipbrug aldaar.
De noodbrug is bruikbaar voor voetgangers, wiel
rijders en voor voertuigen tot een gewicht van
5000 kg.
Op »ll« PttriH-producten komen *paar**g©l#
Ostermann Co's Handel Mij. N.V. Amsterdam.
Fabrieken te Jutphaas bij Utrecht.
De Rotterdamsche politie-rechter, mr. J. G.
Huyser, heeft andermaal zaken tegen plunde
raars behandeld. Vier verdachten werden voor
geleid, die zich op 28 Mei zouden hebben schul
dig gemaakt aan diefstal van blikken rund-
vleesch ten nadeele van hen Staat der Neder
landen, en die allen te werk waren gesteld bij
het opruimen van de puinhoopen.
De eerste „opruimer", in wiens huis blijkens
een mededeeling van den politie-rechter ook
allerlei gereedschappen waren gevonden, welke
hij uit het puin had meegenomen, benevens wat
sokken en kommen, die afkomstig waren uit
het puin van de Marinekazerne, gaf de feiten
toe. Tijdens den schafttijd was een der mede
verdachten met het plan gekomen om uit het
puin aan de Van Spaanstraat wat blikken
vleesch weg te nemen. Deze was toen al in het
bezit van zoo'n blik geweest, dat hij onder de
kameraden had verdeeld. Met z'n vieren was
men naar de puinhoop aan dc Van Spaan-
straat gegaan.
De korporaal van de militaire politic O.
Keersemaker, verklaarde met zijn collega, kor
poraal M. J. Bcogert, op surveillance geweest
te zijn in de binnenstad en speciaal belast te
zijn geweest niet het toezicht op het levens
middelenmagazijn van den etappedienst van het
Nederlandsche leger aan de Van Spaanstraat,
toen hij de vier verdachten op heeterdaad had
betrapt. Deze mannen waren op heel andere
punten van de binnenstad te werk gesteld ge
weest bii het puin ruimen en speciaal naar
deze plaats gekomen, om zich van dc blikken
vleesch meester te maken. In totaal waren zes
tien blikken vleesch uit het puin te voorschijn
gehaald.
De bedrijfsleider C. J. Boon was op 20 Mei
doende geweest de uit het puin te voorschijn
gehaalde voorraden te schiften, want een groot
gedeelte ervan had niet of weinig geleden en
was dus neg heel goed bruikbaar. Reeds toen
kwamen allerlei ruimers, die probeerden, zich
van de goederen meester te maken. Htm aan
tal was zoo groot geweest, dat hun handelin
gen niet tegen te gaan waren. Getuige had na
dit voorval om regelmatig toezicht verzocht.
De vertegenwoordiger van het O. M., mr. F
M. Wilbrenninck, zeide in zijn requisitoir, dat
deze verdachten wel ernstig misbruik hebben
gemaakt van de gelegenheid, die zij als puin
ruimers hadden, om in het vernielde stads
centrum te komen. Gelukkig had de bedrijfs
leider Boon zijn maatregelen genomen en was
de militaire politie actief. De uitdrukking
schuimers, die getuige B-oon voor deze men
schen heeft gebruikt, is wel een heel juiste be
titeling. Want er wordt in de dagvaarding nu
wel alleen van vleesch gesproken, maar in de
woningen van deze verdachten zijn nog heel
andere artikelen aangetroffen. Spreker eischte
tegen ieder der verdachten, wegens diefstal in
vereeniging in' tijd vanoorlogsnood, zes maan
den gevangenisstraf met last tot onmiddellijke
Gevangenneming.
De politie-rechter veroordeelde alle verdach
ten conform den eisch.
Ook hebben terecht gestaan een 35-jarige
vertegenwoordiger en een 44-jarige koopman,
die zich zouden hebben schuldig gemaakt aan
diefstal van schoenen, ten nadeele van een
schoenhandelaar, die drie winkels te Rotterdam
exploiteerde, welke alle drie tijdens de recente
gebeurtenissen verloren zijn gegaan. Aangeno
men kan worden, dat de winkels aan de Hoog
straat en den Schiedamschedijk dadelijk to
taal verwoest zijn geweest. Anders stond het
echter met de zaak aan den Binnenweg, die
later in brand is geraakt, doch te voren ge
heel was leeggeplunderd.
De verdachten waren ieder met een carrier
er op uitgetrokken om het lijfgoed van een
zuster, wier woning in het ongereede was ge
raakt, te halen. Men was toen langs den Bin
nenweg gekomen en had bemerkt, dat van den
schoenwinkel de ruiten waren stukgesprongen.
Het pand liep ernstig gevaar door brand te
worden verwoest en verdachten hebben toen
een aantal doezen schoenen uit het pand te
voorschijn gehaald. Die doozen, ongeveer ze
ventig in getal, waren op de carriers geladen.
Had u permissie daarvoor, vroeg de politie
rechter.
Er was niemand om permissie te geven. Er
waren honderden menschen, die hetzelfde
deden.
De vertegenwoordiger van het O. M„ die er
zich van vergewiste, dat een der verdachten
nog de schoenen droeg, welke hij uit het ma
gazijn had weggenomen, merkte op, dat de
verdachten bij een winkelier in de Zaagmolen
straat het gestolene hebben verkocht voor 3.50
per paar. In dien winkel zijn nog allerhande
voorwerpen aangetroffen, die daar niet op eer
lijke wijze zijn gekomen. Zoo bevond zich daal
een kasregister, een electrische koffiemolen,
overjassen, dekens, overhemden, manufacturen
enz., teveel om op te noemen. Deze winkelier
zal zich ook te verantwoorden hebben.
Uit alles is gebleken, dat men hier met een
paar ernstige plunderaars te doen heeft. Daar
om kwam het spr. wenschelijk voor, dat de
zaak naar de instructie zou worden verwezen,
ten einde te zijner tijd door de meervoudige
kamer te worden afgedaan. Spr. vroeg echter
het bevel tot gevangenneming der verdachten,
overeenkomstig welk verzoek de politie-rechter
besliste.
Men deelt ons mede, dat het feestpark, dat,
van 15 Juni tot 30 Juni a.s. door de stichting
„Arnhem Vreemdelingencentrum" te Arnhem
zou worden georganiseerd, niet zal worden ge
houden.
Onder neurosen verstaat men ziekelijke af
wijkingen zonder dat er een orgaan ziek is.
Wanneer iemand een droevige tijding ontvangt,
verdwijnt somtijds zijn eetlust, zijn mond is
droog en zijn maag verteert slecht. De speeksel
klieren en de maagklieren werken niet en pro-
duceeren geen speeksel en geen maagsap. Wan
neer deze toestand lang duurt, kan men van 'n
neurose aan de verteringsorganen spreken. Maar
meestal spreekt men slechts dan van 'n neurose,
indien de oorzaak van de ziekte tegens nog on
bekend is; dus wanneer iemand zelf niet weet,
waarover hij bedroefd is. Er is dan, zooals men
dit noemt, een conflict in het onbewuste leven.
Nu is dit onbewuste leven evenzeer sociaal
van aard, als het bewuste leven. Dit blijkt reeds
b.v. uit de natuur van het medelijdon; het is
volkomen natuurlijk, dat iemand die lijden ziet.
medelijdt, d.w.z. dat zijn lichaam alle uitingen
van lijden vertoont. Het medeleven met de
vreugde bestaat op dezelfde manier. Wij hech
ten aan dit onbewuste meeleven de grootste
waarde. Iemand, die spontaan meevoelt, is ons
uitermate sympathiek, terwijl iemand, die alles
doet, wat van hem verlangd wordt, maar niet
spontaan meevoelt, nooit onze volkomen sym
pathie heeft. In het maatschappelijke leven is
dit zoo, maar nog meer in de vriendschap en
vooral in het huwelijk.
Het sociaal karakter van het onbewuste leven
uit zich ook in zulke eigenaardige dingen, dat
geeuwen van den een vaak geeuwen bij den an
der opwekt; met braken geschiedt dat eveneens
somtijds. Het geheele onbewuste leven is inge
steld op den omgang en het medevoelen met de
medemenschen; ook natuurlijk op afweer en
reactie. Maar het is in 't geheel niet zóó, dat
elke mensch diep in zijn binnenste een eenling,
een individualist is, terwijl hij met zijn bewust
verstand begrijpt, dat hij zich aan zijn mede
menschen moet aanpassen. Zoo is het niet. De
menschelijke natuur is ook in haar diepste la
gen op de omgeving, en speciaal op de mede
menschen ingesteld, hetzij in sympathie, hetzij
in antipathie. De dichter Willem Kloos zeide:
Ik ben een god in 't diepst van mijn ge
dachten".
Maar hij had zich beter uitgedrukt, door te
zeggen: „in 't hoogst van mijn gedachten". Ik
veronderstel dat hij dit niet zeide uit be
schroomdheid; immers, ais hij zegt, een god te
zijn, in 't diepst van zijn gedachten, dan lijkt
het, alsof hij daaraan niets veranderen kan,
alsof het onbewust is, en dan neemt de lezer
het hem minder kwalijk. Het bewuste ik vormt
integendeel den grondslag van de individueele
persoonlijkheid.
Dit blijkt duidelijk uit het gedrag van men
schen met een gevoel van eigen minderwaardig
heid. Het gebeurt hun somtijds, dat zij in een
gezellige omgeving of in een vertrouwde bezig
heid zich zelf vergeten; ze spreken en doen dan
gewoon en opgewekt. Plotseling komt dan bij
hen weer dat eigenaardige en pijnlijke gevoel
van onzekerheid, van anders-zijn, van proble
matiek omhoog, en ze voelen zich weer onge
lukkig. Het lichaam reageert mede door blo
zen, hartkloppingen, beven, enz.
Dit gedrag en deze ervaringen zijn een duide
lijke wenk, om de genezing te zoeken in het
koesteren van de minderwaardigheid, of althans
in het aanvaarden dier minderwaardigheid. De
huisvrouw, die zich somtijds onpleizierig ge
voelt te midden van haar babbelende buurvrou
wen: zou zij niet beter doen, maar mee te
babbelen en zich in niets van baar te onder
scheiden? Zonder twijfel is hier een weg tot ge
nezing.
Maar wanneer men overweegt, hoe iemand
zich in niets moet onderscheiden van zijn mede
menschen, omdat hij immers daardoor veilig
heid en zekerheid vindt, wordt het tevens dui
delijk, dat een volkomen gemis aan onderscheid
onmogelijk is. De eene mensch is verschillend
van den ander, zoowel door aanleg als door
maatschappelijke positie. De vrouw die met A
getrouwd is, heeft andere plichten en andere
zorgen, dan die met B getrouwd is. Dus, zal
men zeggen, moet iemand toch zijn individua
liteit koesteren, den nadruk leggen op dat
gene. waarin hij van andere menschen ver
schilt, en dan volgt daaruit, dat hij verkeerd
doet, zich bij zijn medemenschen aan te pas
sen en, wanneer men het sterk wil uitdrukken,
in de massa op te gaan. En bovendien, zal men
zeggen, het hoogste en beste ligt toch in het
individueel geweten, en niet in het massale.
Hoe moet deze tegenspraak opgelost worden?
Moet men de vrouw, over wie ik zooeven sprak,
aanraden bij haar individueele geweten te rade
te gaan en zich dan ook min of meer op te slui
ten, waardoor zij misschien nog zieker wordt,
of moet men haar aanraden, in de massa op
te gaan en daardoor de gezondheid, maar te
vens een zekere vulgariteit en oppervlakkigheid
te winnen?
Iedereen voelt wei, dat de oplossing van deze
tegenspraak ligt in maat en midden (Maass und
Mitte volgens Guardini). Maar niet alleen maat:
want als men zegt, dat iemand maat moet
houden, niet te individueel zijn, en ook niet te
massaal, dan komt toch de vraag naar voren,
hoe men de maat bepalen zal. Sommige men
schen zijn b.v. conventioneel, correct, beleefd
en plichtsgetrouw en meenen daarmede maat
schappelijk genoeg te zijn. Maar zij zijn niet
Niet alleen het slagveld heeft vele
offers geëischt, ook in het zaken- en
bedrijfsleven zijn „gesneuvelden"en
waar kort geleden nog ieder plaatsje
bezet was, ziet men thans leemten.
Zij, die vol medeleven in dc angstige
dagen, welke nog zoo versch in het
geheugen liggen, hun werk verricht
ten, staan werkeloos door vele onvoor
ziene omstandigheden.
God geeft kracht naar kruis e7i Hij
beproeft hen het zwaarst, die Hij het
meest bemint. Laten wij dit goed voor
oogen houden; het zal ons kracht
geven.
En wanneer de nood het hoogst is,
is de redding nabij. God verlaat de
zijnen niet. Daarom meer nog dan
in het verleden ons vertrouwen ge
steld in Hem, bij Wien nog nooit
iemand tevergeefs heeft aangeklopt.
sympathiek; hun hart spreekt niet mee; hun
hart is eenzaam.
Andere menschen zijn zeer sympathiek en
hartelijk en vriendelijk, maar slordig, vergeet
achtig, wispelturig en onbetrouwbaar. Waar
ligt nu de maat, en wat is de maatstaf?
Men zou het zoo kunnen zeggen, dat de men
schelijke samenleving aan een elk voorschrijft,
maatschappelijk en gemeenschappelijk te zijn,
maar tegelijk apart te zijn, een persoonlijkheid
te zijn. Een geestige prater heeft den plicht, in
een gezelschap van eentonige lieden zijn mede
menschen te amuseeren; maar in een gezel
schap van wijze en verstandige lieden mag hij
zwijgen.
Een professor moet geleerd zijn en geleerd
schijnen, maar hij behoeft niet als profeet op
te treden. Het milieu, dus de gemeenschap
waarin iemand leeft, schrijft aan ieder voor,
waarin hij zich heeft te onderscheiden. Of het
zou moeten zijn, dat iemand een goddelijke
stem verneemt. Maar wij weten, dat de praktijk
van de Kerk is, de waarachtigheid van god
delijke inspraken te toetsen: daarvoor zijn de
biechtvader, geestelijke leidslieden en kerkelijke
autoriteiten. M.a.w. zij beslissen of het voor de
gemeenschap der Kerk nuttig en noodig is, dat
iemand zich onderscheidt door bijzonderheden
als kloosterlijk leven of buitengewone taken.
De levenspractijk wijst dan ook uit, dat niet
altijd iemand gelukkig, wijs en praetisch doet
door zich te onderscheiden, ja, men kan zelfs
menschen aanwijzen, die voortreffelijk geleefd
hebben, omdat zij aan den drang, zich te on
derscheiden en iets bijzonders te doen, weer
stand hebben weten te bieden. De lijders aan
nerveuze verschijnselen hebben bij hun zucht
om zich te onderscheiden, steeds de vraag voor
oogen te houden: is het noodig, is het nuttig.
Maar helaas laten ze zich vaak leiden door de
eenigszins domme spreuk: er moet iets gedaan
worden.
Er is ook een zeer verbreid vooroordeel, alsof
de nuchterheid want daarom gaat het toch
eigenlijk een dorre en prozaïsche eigenschap
zou zijn. Dit is misschien wel eens het gevoelen,
maar even zeker is er ook een schoone en
serene nuchterheid, zooals die welke de H. Hil-
degardis bedoelt, wanneer zij spreekt over de
„schoone klare en nuchtere oogen" van sommige
deugdzame menschen. Deze nuchterheid bestaat
voor een groot deel daarin, dat men weet te
onderscheiden, in hoeverre eigen strevingen
naar persoonlijkheid, eigen individueele dingen
nuttig zijn voor het geheel der menschelijke
gemeenschap, zoodat men leert de discretie, dc
zelfbeheersching, om de eigen onmatige stre
vingen te houden binnen het kader van he1"
algemeenc welzijn. Daarin liggen de genezing c-
het geluk der persoonlijkheid.
Dr. TH. H. SCHLICHTIN'
Van 24 Juni af zullen de retraiten in ,.De Tha
bor" weer regelmatig gehouden worden
2427 Juni meisjes, P. Peters O.E.S.A.; 14
Juli meisjes boven 30 jaar, P. Bressems S.M.M.;
8—11 juii gehuwden; 15—18 Juli gehuwden, P.
v. Schalen O.F.M.; 21—24 Juli meisjes, P. Smee-
huysen S.C.J.; 2831 Juli meisjes, P. dr. Se-
delaar Aug.; 36 Aug. meisjes, P. Tesser S-M.M.;
69 Aug. jonge dames en onderwijzeressen. P.
Jezuïet; 1114 Aug. voor haar, die meer god
vruchtig willen leven, P. Jezuïet; 2023 Aug.
verloofde meisjes en voor haar die kennis heb
ben; 2427 Aug. meisjes; 2730 Aug. bespro
ken.
Dinsdag 4 Juni worden aan het Bisschoppc
lijk College te Sittard de lessen aan alle af-
deelingen hervat.
Ulvenhout, 30 Mei 1940
Amico.
We staan op den durpel naar de zomermaand,
"n Malsch westerke waait deur de zon, dwars
over de bloeiende velden, 't durp in. En duuzen-
den lichtpiekskcs vlammen op uit den water
spiegel van de Mark. Kolossale wolken stapelen
in witte zonneglanzings torenhoog teugen den
ultramarijnen hemel en d'r machtige schaduws
glijen over d'èêrde in statigen gank.
Uit d'hooge poppels van de wegeltjes langs
d'akkers Kleppert t vlagcnd windeke. 't Is of 't
lacht; onder z'n gestoei deur 't weüg loof zaeh-
tekes schatert van zurgeioos plazier in den jon
gen zomerdag, die hel te glanzen staat in den
bloeienden boogerd, over den jonk malschen ak
ker, op de Mekkerende Mark. over de wije
velden.
Ja den buiten gaat zijnen rustigen gank!
De zon loopt heuren gouwen weg van den seree-
nen mergenglorie tot de Koperen poorten van
den avondhemel De veugelen zingen heur toe:
de blommekes breken naar heur den Knop open
tot tot langs den afgelegden zonneweg de
sterren bloeien gaan in den klèeren manenacht
Daarstraks is den Blaauwe hier gewist. Den
oudsten jongen ge wit, den Graad, Janus zij
nen schoonzeun was thuis gekomen van de
soldaten. Uit Zeeland.
„Gefeliciteerd, Tiest! En? Alles goed?"
Peinzend, mee groote oogen, zag ie me aan.
Beet op z'nen pijpesteel en zee toen: „Dré, ik
wéét 't nie."
„Ge? Ge wit 't nie
„Neeë. Hijehhij zegt niks. Hij doet
zelfs z'n Mieneke ginehvrindschap.
Hij zit maar veuruit te kijken. Recht veuruit.
„Da'sda's gek, TiestHee-t-ie heele-
gaar niks gezeed?"
„Jawel. As ik 'm bij z'n schouwers pakte en
zee: allee, Gradus, vertel ons nou hoe of ge 't
g'had hebt, dan sprongen cr tranen in z'n oogen
en dan zee-t-ieVader, ik kóst nie schieten. Toen
viel m'nen kameraad, die naast me stond. Dood.
Toen ben ik ok gaan schieten en...."
We zwegen. Trui begost zachtjes te simmen,
in d'ren schort.
Daarbuiten gloeide d'avondzon in den witten
kruinagel; ros blonk 't zonnegoud onder in den
notenkroon. 'Nen lijster schalmeide zijnen fluit-
zang deur den stillen avond, die over de weareld
viel als deur 'n gebrand kerkraam. De blomme
kes sloten huiiie kleurige kelkskes, want straks
gongen emmers de sterren openbloeien langs
den afgelegden zonneweg, in den klèèren mane
nacht.
Ja den buiten gaat zijnen rustigen, schoo-
nen gank.
De steertklok tikte hard deur den stillen duis
ter, die zoo zwaar op oew zielement leunde, dat
ge haast ginnen asem durfde halen.
„En da's alles," zee den Blaauwe toen, mee 'n
heesche, lange stem, „da's alles wat-ie nog ge
sproken hee, onzen Graad. Hij ziet, hij bespeurt
z'n Mieneke nie, z'n kinders nie. Hij staart maai
wezenloos veuruit en zwijgt. En soms ziet ie
verdwaasd naar z'n handen, die beven as van
'nen ouwen mensch."
Daarbuiten, over de daauwende velden, gloor
de 'nen groenen avondhemel, waardeur 't purper
van den nacht geveegd stond zoo schoon als op
de leste schilderijen, die 'k gezien heb van den
Vic, Ge wit wel die zonsondergangen, die
hij nie verkochtAan 'n lange, purperen
wolkstreep brandde 'nen contour van gloeiend
goud. Bezijen, laag op den kim, hong 'n volle
maan te blinken in kouwen glans, 'n Avond-
windeke roosch luidruchtig deur den kolossalen
nootenkroon; 't slissend lawijt was binnen te
hooren.
de stallen. De beesten staan weer in de wei.
Ons goeie Brabant deurstaat zware tijen,
't Stedeke Breda, waar ik 'n menschenleven da
gelijks den groentenwagel deur douw, verloor
'n driehonderd burgers: ouwe stakkers, jonge
ouwers, bloeikes van kinders. Eersten Pinkster
dag trokken ze, op bevel van 'nen Franschen
generaal, de huizekes uit, de bosschen in, naar
't Zuien. En honderden vielen onderweuge.
Nóg, nou na twintig dagen, zwerven nog troep-
kes deur de bosschen, langs onbegaanbare, ka
potte wegels, komende uit den Anvers, uit Gent,
uit Brugge, uit.... Sinterklaas, waar 'n school
gebouw, vol mee onze menschen, in éenen klap
van d'èèrde verdween
Soms hebben de zwervers 't geluk van opge
nomen te worden deur Duitsche soldatenauto's,
waarmee dan 'n end komt aan bcproevings, die
ik nie beschrijven kan. Bcproevings van bloei
kes, twee turven hoog, die honderden kilometers
trokken op huiiie korte, kromme pootjes, deur
bosschen waarin den oorlog galmde mee duu-
zend echo's, over 'nen bojem die te schudden
lag van granatengeweld.
Deus brok trieste waarheid meugt, neeë, mót
guilie weten, daar in Holland.
En ge meugt, neeë, ge mót bevroeden 't leed
van moederkes, die huiiie borelingske ter wea
reld brochten op 'nen bussel strooi in den hoek
van 'nen koeienstal.
Want bij juilie werd éen stad getroffen en
ik lees over niks anders dan Rotterdam, 't Bra-
bantsche volk moest huis en hof verlaten. Kwam
dikkcls verom in geplunderde huizen
Maar 'k zou van mijn champiter dwalen.
't Was veui stil in den huis. Den avondwind
aaar in den notenkroon was binnen te hooren.
Den duister wemelde in d'hocken. We zwegen.
Den Blaauwe zat teugen den muur onder de
klok, veurover gebogen, de ellebogen op de
knieën. Ik zat onder de schouwkap, m'n win-
bersch plekske. waar alleen maar 't licht was
van nikkelen glim der plattebuis.
Trui stond op. Schonk den Blaauwe 'nen
borrel in.
Den Blaauwe beet in den borrel lijk 'n kalfkc
in de speen, smakte 'n paar keer mee zóó'n
overtuiging, da'k Trui vroeg om er veur mij ook
eentje vol te doen en toen zat den Tiest weer
rechtop.
„Dré, ik ben gekomen om raad. Wa dunkt jou?
Zou 'k naar den dokter gaan? Naar 'nen soor
tement van zenuwengestelspeesjelist-of-zoo-
iets-van-dieën-aard?"
„Dat kunde doen, Tiest. En ik heb zoo'n vaag
idee, dat den een oewen Graad 'n dag of virtien
lot slapen, mee de kwaje kans dat den Graad
over virtien dagen net zoo wijd is als nou. En
dat den ander 'm 'n straal van de brandweer
op z'nen blooten bast zal zetten, mee de kans
dat den Graad 't op 'n loopen zet in z'n zwem
broek en niemeer verom komt. Als ik jou was,
dan schold ik 'm mergen 'ns steuvig uit, schupte
'm z'nen akker op, gaf 'm de spaai in z'n
knuisten en als 't oe lukt om 'm 'n uur achter
malkaar te laten werken, dan is Gradus gene
zen! Hij is boer! Pel den boer weer uit 't sol
datenpak en 'nen gèèven, herboren kearel komt
veur den dag als 'n fleurige kapel uit de vale
pop."
Den Blaauwe peisde, knikte langzaam den
seerjeuzen kop, zee: „Dré, ik geloof da gij 'm
aan 't goeie end vast hebt. 'k Zal 'm mergen 'ns
smeuig uitkafferen in de hoop da'k 't over
m'n gemoed kan verkrijgen."
Dikker wemelde den donker deur den huis.
'n Groene manestraal glee zachtekens over de
plavuizen langs de tafel, waarop ge de dingen
kost zien als bij dag.
Trui begost 't gerei veur den avondpap gereed
te zetten. Den Blaauwe stond op. 'k Brocht 'm
over den erf, deur onzen inrijop den steenweg.
„Sloppèl, Dré!"
„Welterusten, Tiest!"
Hij beende over den lichten mane-weg naar
z'n gedoeike, gunder van 't durp, veurbij den
meulen. 'Nen klèèren nacht stond over de schep
ping. 'Nen zilveren glorie daauwde over de sla
pende velden. Den sterrenbespikkelden hemel
kocpelde over de weareld lijk 'nen kristallen
droom van vrede.
Ja den buiten gaat zijnen vredigen gank
in 'n puurte van schoonheid, die alleen van
God komen kan.
Twijfel aan alles, zooveul ge wilt. Twijfel aan
de weareld, twijfel aan God eigens, als op den
dag 't leven zoo zwaar, zoo loodzwaar, zoo ellen
dig zwaar op oew schouwers drukt.
Twijfel aan alles! Alles! Da's jnenschelijk
't Leven is vallen en opstaan. Maar neem dan,
na zoo'nen ergen dag, de moeite om veur 't naar
bed gaan den kop op te heffen naar de blom
men van den nacht, naar den kristalijnen he
melpracht en mee twee tranen in d'oogen zuide
danken den Schepper veur deuzen troost van
schoonheid, die lijk balsem vloeit over oew beurs-
gemartelde zielement.
Daar komen andere, daar komen bétere
tijen.
Wij in Brabant, hard geslagen, wij twijfelen
daaraan nie! Onze kerkskes zijn gespaard. Ze
zitten vol. Vol, mee 'n gelouterd volk, dat de
pooten uit de mouwen stak en 't leven weer vast
pakte mee 'nen snik van dankbaarheid.
We hebben malkaar weergevonden, nadat we
bereid waren gewist wij kleinzielige geldwolf-
kes, kleingeloovige egoïstjes gansch bereid,
'n leven van opgespaarden arbeid weg te geven,
straatarm te worden veur 't belang van onzen
naaste. We hebben gezien in ons eigen hart en
in dat van anderen; ènmee 'n traan in 't
oog, mee 'nen bevenden knuist hebben we mal
kaar de hand gegeven, zwijgend, God dankend.
We zijn allemaal ermer geworden. Sommigten
hebben alles verloren. Maar 't wordt nie geteld!
We hebben malkaar, we hebben den zomer, we
hebben ons vertrouwen op God weerom.
Dagen, endelooze dagen, zijn we deur 'n hel
gegaan. En we hebben 't leven, mee 't uitzicht
op 'nen hemel weer lèèren waardeeren!
Levende temidden van 'nen oorlog kwam in
ons hart den vrede binnen!
Da's 't Pinksterwonder gewist van 1940. Goeie
zij diepen dank!
Vol.
Veul groeten van Trui, Dré III, den Eeker
en als altij gin horke minder van oewen
t, v.
DRÉ.