Nieuwe „groene plaag" op en langs het IJselmeer? Ademhalings oefeningen DE GOEDE HOOP Bevolkingsonderzoek Zuiderzeepolders Neerslachtigheid in Frankrijk BROODRANTSOENEERING UIT VOORZORG Kerkdijk Leven Jaarverslag der stichting over 1939 50 GRAM„EEN HALF RANTSOEN BROOD" CHIRONOMUS-MUGGEN ZWERMEN WEER UIT Gevolg van strengen winter? ZONDAG 16 JUNI 1940 'ten k, te; Voorraden normaliter voldoende tot oogst 1941 Distributiebonnen voor militairen met verlof Pastoor F. Vereijken Distributie tarwebloem en zelfrijzend bakmeel Speciale bonnen voor hotels, restaurants en broodjeswinkels Oneenigheid in regeeringskringen Hakenkruis op Eiffeltoren Hacha feliciteert Hitier In de zesde eeuw vóór Christus beschreef de Grieksche dichter Theognis van Megara de ge moedsgesteltenissen van den mensch, die, dooi en somberen aanblik van de uitwendige we reld verbijsterd, in moedeloosheid zou verzin ken, indien hij niet houvast vond bij de onzien- 'Üke zekerheden van het geestelijk leven. Zijn Sedicht is moeilijk en duister. Het schijnt op enkele plaatsen even verward als de gevoelens, öie het oproept, plotseling echter verheldert öch de zwaarmoedige klaagtoon tot een hooger, kinderlijk, bijna juichend geluid. Het is merk waardig, dat de heidensche dichter in dit ge deelte van zijn lied zinspeelt op drie begrippen, "ie sterk overeenkomen met hetgeen wij uit 0en catechismus leerden kennen als de godde lijke of theologale deugden: geloof, hoop en toefde. In dezen vorm en in deze volgorde kende tol) die begrippen natuurlijk niet. Vooral de charites, die hij noemt, de drie Bevalligheden, '•ie aan de Muzen der dichters verwant °e harmonie van de verhoudingen in het ge meenschapsleven regelen, kan men slechts zien als een zeer zwakke afschaduwing van de god- toalijke charitas en wij zijn ons zeer wel bewust, een vrije vertaling te leveren, wanneer wij hun toaam overbrengen als „godinnen der liefde". Eigenlijk zouden zij slechts de goddelijke rege- 'aarsters van de onderlinge genegenheid mogen toeeten. De christelijke charitas was in de ^rieksche maatschappij, spijts haar sterk be- tef van het ethisch-behoorlijke, niet bekend. Voorts spreekt Theognis over „pistis" en "eIPis", de woorden, die bij de kerkelijke schrij- Vers inderdaad „geloof" en „hoop" beteekenen. k°ch de „pistis" kent hij alleen als het practi- ache onderlinge „geloof", d.w.z. de volstrekte "atrouwbaarheid van het gegeven woord, de Waarachtigheidvan den afgelegden eed en V°°ral de mannentrouw in de gemeenzame sa menwerking of in den strijd. Onze weergave to°or „geloof" moet dus zóó worden verstaan. Wat Theognis bedoelt, wordt bij fragmenta rische aanhaling het meest duidelijk, wanneer ''"il de regels eenigszins omzetten. De twee be ginverzen van het volgende citaat komen in toet volledige gedicht achteraan, doch het be- kïips-geheel blijft ongeschonden, ja, wordt méér Achtbaar, wanneer wij aldus vertalen: Verloren ging het geloof, het machtige. Weg zijn de deugden. ^Ifs de godinnen der liefde verlieten haar plaats in 't heelal. Sterflijke menschen, ons bleef slechts de hoop als een troostende godheid. to"aar den Olympus keerden al de andere goden weêrom. Het sentiment, dat wereld en ziel nooit ge nteel van God verlaten worden, behoort naaf *Üh wezen tot de natuurlijke religie van den teensch. Men vindt het bij de godsdienstige Uitspraken van alle volkeren en in alle talen, hoezeer het oorspronkelijke Godsbegrip ook "Ptaardt tot afgodendienst, het blijft aan de ^dachte getrouw, dat de wereld nooit een ®°ddelooze chaos kan worden, maar dat altijd Dog een vonkje van het goddelijke ongeschon- 'teh overblijft in de ontredderde schepping. kan verwoest en geschonden worden, maar tost merkteeken van haar Maker draagt zij on- atecheidelijk mee. Bij het puin van een verwoes- stad schiet de jasmijn in bloei. Boven het Matste water van den zondvloed spiegelt de k°h een regenboog. Moedeloosheid in ellende kan zóó menschelijk en zóó natuurlijk niet zijn, ergens in de ontmoedigde ziel leeft nog het tesef van een mogelijkheid in de toekomst. „Ons 'eef de hoop als een troostende godheid; naar "eh Olympus keerden al de andere goden ^êrom." Zoo zag de Griek in zijn veelgodendom de (-redderde wereld, zes eeuwen vóór Christus. Wat hij als goddelijk beleed in de schepping, *tot beteekende voor hem: al wat hij waarnam harmonisch, scheen door liet geweld van de Wen verstoord. Voor de goden was geen plaats teeer op zulk een aarde. Zij vonden er geen *feUgde in, te verwijlen tusschen zooveel moedwil ai1 ellende. Achter de mistige wolken trokken ky zich terug op de hoogte van hun Olympus, ^aar zij uit het rookend labyrint der onder gaande wereld, den verwoestingswalm prikke- ehd in de neusgaten voelden als een offergeur, ^'e de tijd van den mensch aan hun eeuwigheid racht. Maar bij hun heengaan lieten zij een 'leine godheid achter, wier plaats alleen, tus- ^toen de menschen is. Dit was de godheid van goede hoop. Sterke, volwassen deugden, zegt Charles Pé- in zijn „Mystère des Saints Innocents", 'W het geloof en de liefde. Het geloof heeft Mankracht genoeg om alles op aarde in ge bannen eenheid te verbinden. De liefde heeft btspanningsmacht genoeg om alle vijandelijk- ^en op aarde tot milde eenheid te ontbinden. to*aar de hoop is Gods kleine dochtertje, dat tea eren ochtend opstaat uit haar bed en goe- hiorgen tot ons zegt." toht is dezelfde gedachte als van Theognis van eBara, maar zij werd gekerstend en zij wees an de onaflaatbare hoop van ons, sterflijke ^dschen, haar stille plaats aan tusschen de reuzendeugden, waarin wij zoo menigmaal e kort schoten: het geloof en de liefde. 'C(j ^te hoop is Gods kleine dochtertje, dat ons eren ochtend „goeden morgen" wenscht. ®ahg is de nacht geweest voor den bedreig- srnartelijk voor de moeder, die haar zoon '0or. onduldbaar lang voor de ziel, die hon- de, ver], en dorst naar rechtvaardigheid, maar de °°D is Gods kleine dochtertje, dat wakker °rdt uit haar sluimering, zich kinderlijk den fi^ak wrijft uit de heldere, nuchtere oogjes, toij het bed van den lijdende komt om „goe- h morgen" te zeggen. hoi 2waar ligt de wereld als in barenswee en wij 0l'en enkel de kreten van haar moederpijn, 'Jha geen menschelijk geluid, in het geheel I5] n geordende taal meer, doch de hoop is Gods e 6'ne dochtertje, dat uit haar bed wipt en met stem als glas ons „goeden morgen" wenscht. de k°rizonten branden en de holocausten van oorlog zakken hoorloos, onherkenbaar in g, ro°dbedropen aarde, maar de hoop is Gods be dochtertje, dat uit haar rust tot rust 6ht ^'aakt en „goeden morgen" zegt. 11 Soddelijke deugd is deze kleine, goede hoop, een virtus theologale, kracht van de kracht der Godheid zelf, ons meegegeven als het merk van Gods kindschap, het bewijs van Gods va derschap. Zij onderscheidt zich van het we- reldsch optimisme door haar onwankelbaarheid. Uit God is zij en zij kan niet beschaamd wor den. Menschelijke berekening is tijdelijk en faal- baar; vooruitzichten, die menschen maken, hebben niet meer waarde dan stroo en riet, die zich onbewust heenbuigen naar de felle zuiging van den vuurhaard, waarin zij straks worden verteerd. Maar de hoop is een vuur tegen vuur. een ademtocht van den Heiligen Geest tegen de holle zuiging van den tijd. Geloof en liefde zijn altijd werkdadig. Zij gaan uit en keeren weer als trouwe schippers. Maar de hoop kent rust. De hoop blijft aan den wal en heeft de zeker heid, dat goed gedaan wordt wat gedaan wordt door het geloof en de liefde. De hoop wacht af. maar weet, dat alle tijdelijke dingen slechts de waarde hebben, die zij krijgen van het ge loof en de liefde. De hoop overschat de gebeur tenissen niet, maar zij weet, dat het gewicht der dingen enkel in de liefde is. De hoopt zegt niet: „Wee dengene, die niet in staat is, de ge weldige problemen van dezen tijd te doorgron den". De hoop zegt: „Wee dengene, die de lief de niet begrijpt." De hoop zegt niet: „Dit is een groote tijd, want er wordt geschiedenis gemaakt". De hoop zegt: „Dit is .tijd". Dit is alleen maar tijd. De hoop zegt niet: „De beproevingen gaan voorbij". De hoop zegt: „De beproevingen zijn vruchtbaar." De hoop zegt niet: „Er- komt een andere we reld". De hoop zegt: „Er bestaat een andere wereld". Niet op wat er gebeurt of op wat er kan gebeuren of op wat er zou moeten gebeu ren speculeert de hoop-. De hoop speculeert niet. De hoop is het kleine dochtertje van God en wenscht ons eiken ochtend „goeden morgen". De hoop vertrouwt niet, dat er iets goeds zal worden geboren, maar de hoop weet, dat er iets goeds is. De hoop zegt niet: „Het oude is goed". Zij zegt niet: Het nieuwe is goed". Zij zegt: „Het zuivere is goed". Zij raadt ons niet aan: Gij moet handig zijn; gij moet uw voordeel doen met de dingen". Zij raadt ons aan: „Gij moet kalm zijn". De hoop jaagt zelfs onze geestelijke belangen niet na. Zij laat dit over aan haar sterke broeders, het geloof en de liefde. De hoop blijft rustig in de zekerheid. Zij kent de rust van het volstrekte vertrouwen, die als een verkwikkende slaap is. Maar eiken ochtend wordt zij wakker en dan zégt zij „goeden morgen." Zij zegt niet: „Wat gij gisteren gedaan hebt, was verkeerd". Zij zegt niet „zorg, dat gij goed oppast vandaag". Zij zegt alleen maar goeden morgen tot de ziel. En dan weerspiegelt zulk een ziel den glim lach van Gods eeuwigheid. Tegen dien glim lach is het leed der wereld niet bestand. Iedereen zal wel hebben verwacht, dat het onder de gewijzigde omstandigheden tot een distributie van brood moest komen. De samenstelling van het brood is reeds ver anderd en zal nog meet veranderen door dat ook van andere grondstoffen dan tar we, te weten rogge en een weinig aardap pelmeel, gebruik zal worden gemaakt. De oorlogsmelange, uit vroegere proeven welbe kend, zal langzamerhand worden ingevoerd. Het rantsoen 2 K.G. per week (voor zwaar werk verrichtende arbeiders 50 of 100 pet. hooger) is zeker niet overvloedig, maar als we ons herinneren, dat in den vorigen groo- ten oorlog tijdelijk tot 200 gram per dag van brood van slechter samenstelling moest worden overgegaan, is het toch ook weer niet zoo heel erg. Het was mogelijk geweest, gezien de aanwe zige voorraden een grooter rantsoen te geven, of zelfs de geheele brooddistributie nog eenigen tijd achterwege te laten, maar bij dit aller belangrijkste volksvoedsel is voorzichtigheid een allereerste vereischte. Voor het nu vastgestelde rantsoen hebben we, als geen onvoorziene om standigheden zich voordoen, voldoende tot de oogst van het jaar 1941 aan de markt komt en dan zal het van den oogst van dat jaar af hangen of we, als dan de distributie van brood nog noodig zal blijken, er ongewijzigd mee kun nen doorgaan. Men behoeft dus geen angst te hebben, dat dit rantsoen een eerste stap is om tot een snelle vermindering van het broodrant soen te komen. Het tegendeel is waar, we zijn zoo begonnen, dat we het ook kunnen volhouden. In verband met de distributie van brood is de volgende regeling getroffen voor de verstrekking van broodbonnen aan Nederlandsche militairen met periodiek en buitengewoon verlof. De commandanten der legeronderdeelen zul len bij de plaatselijke distributiediensten losse brood- en suikerbonnen kunnen verkrijgen ter uitreiking aan militairen, die niet in eigen voe ding voorzien indien hun periodiek of buiten gewoon verlof wordt verleend. Per persoon zullen per maand 16 broodbonnen en een >4 suikerbon worden verstrekt, welke recht geven op een rantsoen brood en suiker be- noodigd voor ongeveer een week, berekend naar het rantsoen voor de burgerbevolking. Pastoor F. Vereijken, die gedurende een pe riode van 30 jaren het herderschap der paro chie Niftrik vervulde, gaat rusten. Hij zal zijn verdere levensjaren doorbrengen in het zuster klooster te Herpen. In 1863 te Aarle-Rixtel geboren, werd de heengaande pastoor in 1891 priester gewijd. Achtereenvolgens was hij kapelaan te Maar- heeze, rector van het Carolus Pdrromeus-zie- kenhuis te 's-Hertogenbosch en pastoor van Niftrik, Verschenen is het jaarverslag van de Stichting voor het Bevolkingsonderzoek in de Droogge legde Zuiderzeepolders, benevens het jaarver slag van het Genootschap „Flevo". Aan het eerstgenoemde verslag ontleenen wij het volgende: De ontwikkeling van de Stichting voor hei Bevolkingsonderzoek in de Drooggelegde Zui derzeepolders moet in dit derde jaarverslag be zien worden in haar afhankelijkheid van het wereldgebeuren. Op deze wijze beschouwd geeft zij opnieuw reden tot tevredenheid, al moet on middellijk worden toegevoegd, dat een terugslag werd ondervonden van tweeërlei aard: ver scheidene jonge medewerkers werden onder de wapenen geroepen, waardoor de uitwerking, in het bijzonder die der sociographische onder zoekingen, vertraagd werd en voorts ontstond er een sterke bemoeilijking bij het financieren van het veldwerk. In de samenstelling van het Curatorium, noch in die der Financieele Commissie, kwam veran dering. Het Bestuur werd uitgebreid met een Tweeden Voorzitter, als hoedanig Prof. dr. C. C de Lange in de Algemeene Vergadering van 22 December werd gekozen. Het leden-aantal breidde zich uit met de volgende nieuw be noemde leden: Dr. A. de Froe, te Amsterdam, Dr. R. N. M. Eykel, te 's-Gravenhage, Dr. J. C. Schippers, te Amsterdam, Hr. A. Blaauboer, te Wieringerwerf, Dr. D. de Vries, te Den Helder en Dr. W. Sleumer, te Amsterdam. Hierdoor kwam het aantal leden op 60. Met groote dankbaarheid ontving de Stich ting uit het archief van wijlen Mr. G. Visse ring alle door hem verzamelde stukken betrek king hebbende op de drooglegging der Zuider zee, in mappen vereenigd en gerangschikt. Ook door andere schenkingen breidde de bibliotheek zich uit. Bovendien werd een tijdschriftenkast ingericht, waarin een uitgebreide collectie tijd schriften op economisch, anthropologisch, so- ciographisch, psychologisch en statistisch ge bied ter lezing ligt. Het bezoek aan het Archief zoowel van leden en medewerkers als van belangstellenden breid de zich in het afgeloopen jaar voortdurend uit, Van 1 Januari 1939 tot 31 December 1939 be zochten 1019 personen het Archief. Van 1 Ja nuari 1940 tot 29 Februari 1940 reeds 336 per sonen. In de eerste maanden van 1939 voltooide de heer H. Tj. Piebenga het anthropologisch en psychologisch onderzoek op Urk in dienst der Stichting. Daarna vestigde hij zich weer te Middenmeer, waar hij het op Urk verzamelde materiaal uitwerkte en gedurende de maanden JuniAugustus bovendien een aandeel had bij het anthropologisch en psychologisch onder zoek, dat medische studenten in een werkkamp onder leiding van Dr. A. de Froe verrichtten. De uitwerking van het Urker materiaal vor derde meer tijd dan oorspronkelijk was begroot. In September zag het Dagelijksch Bestuur zich genoodzaakt den Voorzitters der Secties te berichten, dat de gelden noodzakelijk voor het onderzoek in de verschillende Secties in hel vervolg niet meer door het Dagelijksch Bestuur konden worden bijeengebracht, doch dat elke Sectie zelve de daartoe noodige bedragen moest verzamelen. In Maart verscheen de derde publicatie van de hand van Mr.- dr. J. H. van Zanten: De Wieringermeerbevolking op 1 Januari 1938. Verder kwamen in 1939 gereed twee publicaties uit de gewone reeks, n.l. Een Beschrijving van dc Psychologie der Schoolkinderen in de Wie- ringermeer door Prof. Wiersma en een Phono- typologische Beschrijving van de Bevolking dei Wieringermeer door L. Kaiser. De Jaarvergadering had plaats op 26 Mei. De aftredende Bestuursleden: de heer C. L. de Bruyn, prof. mr. dr. H. Frijda, prof. dr. J. van Ginneken en dr. L. Kaiser, werden bij acclama tie herkozen. In de Sectie voor Anthropologic en Somatische Erfelijkheidsleer trad prof. dr. J. P. Kleiweg de Zwaan als sectie-voorzitter af en werd opge volgd door dr. G. P. Frets. De Sectie voor Landhuishoudkunde en Eco nomie heeft, op voorstel van Prof. Frijda, be sloten een onderzoek in te stellen naar de be drijfswinst en werkgelegenheid van de land bouwbedrijven in de Wieringermeer, in verband met de afmetingen der bedrijven. Het verzame len van de hiervoor benoodigde gegevens is aan gevangen. De Sectie voor Sociographie heeft in dit jaar de gegevens verwerkt, in 1938 en 1939 verza meld over „De Wieringermeer als arbeids markt". Het manuscript van het verslag is in handen gesteld van de Directie der Wieringer meer. Prof. dr. C, C. de Lange, die zich van den aanvang slechts tijdelijk voor het Voorzitter schap der Sectie voor Sociale Hygiëne beschik baar had gesteld, werd opgevolgd door dr. R. N M. Eykel. Het jaarverslag van het Genootschap „Flevo" meldt, dat het Genootschap zich mag verheu gen in een steeds groeiend aantal leden. In Maart 1940 bedroeg het aantal 240. Door dé tijdsomstandigheden bedankten 8 leden, 35 nieuwe leden traden toe. «f- De secretaris-generaal, waarnemend hoofd van het Departement van Landbouw en Vis- schery maakt het volgende bekend: Tgelijk met de invoering van de brooddistributie, dus op Maandag a.s., zal een aanvang worden ge maakt met de distributie van tarwe bloem en zelfrijzend bakmeel. Gedurende het tijdvak van 1 7 Juni tot en met 12 Juli a.s. geeft de met 75 genummerde bon van het algemeen distributiebonboekje recht op het koopen van 2'yi ons tarwe bloem of 2% ons zelfrijzend bak meel. In het algemeen zullen de voorraden tarwe bloem en zelfrijzend bakmeel bij de winkeliers voldoende zijn om aan de vraag van het pu bliek in de eerste distributieperiode te kunnen voldoen, zoodat geen voorschottoewijzingen zullen worden verstrekt. Mocht bij uitzonde ring de voorraad ontoereikend zijn, dan kun nen de winkeliers via de plaatselijke distribu tiediensten een verzoek tot het centraal distri butiekantoor richten voor een voorschottoewij zing. In ieder geval zal aan de winkeliers vóór het begin van de tweede distributieperiode een toewijzing worden uitgereikt, waarop zij bij hun leveranciers tarwebloem en zelfrijzend bak meel kunnen bestellen, en welke toewijzing hen in staat zal stellen aan alle aanvragen van het publiek in de tweede distributieperiode te voldoen. In aansluiting aan hetgeen reeds bekend is gemaakt, betreffende de invoering van de brooddistributie op Maandag 17 Juni, brengt de secretaris-generaal, waarnemend hoofd van het Departement van Landbouw en Vis- scherij onder de aandacht van belangheb benden. Zooals bekend geven de broodbonnen elk recht op het koopen van 100 gram brood. Dit zou tot gevolg hebben, dat iemand, die slechts een broodje van ongeveer 50 gram wenscht te gebruiken in een hotel, café, restaurant of broodjeswinkel, een broodbon van 100 gram zou moeten inleveren. Aangezien dit tot moeilijkheden aanleiding kan geven, wor den ten behoeve van de hotels, café's, restau rants, broodjeswinkels e.d. speciale bonnen in omloop gebracht, welke elk recht geven op het koopen van 50 gram brood en waar op in roode letters het opschrift: „een half rantsoen brood" is aangebracht. Deze bonnen van 50 gram dragen het ka rakter van „wisselgeld" en mogen door de bakkers noch van het publiek, noch van de hotels e.d. in ontvangst worden genomen. Het publiek kan op deze bonnen uitsluitend brood betrekken in hotels enz. Iemand, die 50 gram brood in een café wenscht te gebruiken, levert dus zijn broodbon, rechtge- vende op 100 gram, in en krijgt een bon van 50 gram terug. De exploitanten van hotels, restaurants, brood jeswinkels e.d. kunnen bij den aanvang der distributie een beperkte hoeveelheid bonnen van 50 gram bij de plaatselijke distributiediensten verkrijgen. Tijdens het verdere verloop der distributie kunnen zij zoo noodig de in hun be zit zijnde bonnen van 50 gram bij den plaatse lijken distributiedienst tegen bonnen van 100 gram inwisselen, en omgekeerd. Tijdens een excursie aan boord van het opleidingsschip „Prins Hendrik" maakten wij er kennis mee. Hoe Noordelijker wij voeren, boven Enkhuizen, in hoe dichter zwermen zich de bekende IJselmeermug vertoonde, de kleine, groenkleurige insec ten, die weliswaar niet steken, maar door hun groot aantal uitermate hinderhjk en vies zijn. De „groene plaag", zooals zij ge noemd worden, verbreidt zich langs de kusten Onzer vroegere binnenzee, waar zij de bevolking van steden en dorpen, die er voor goed van verlost dacht te zijn, op nieuw tot overlast wordt. Deze groene mug, die in 1935 (dus na de afsluiting van de Zuiderzee), 1936 en 1937 's zomers met haar millioenen- en milliar- denzwermen meteen berucht en gevreesd werd is de chironomus. Wat zijn deze muggen, die tot de familie dei Tendipedidae behooren (officieel heet deze mug dan ook Tendipus plumatus, doch offi cieus spreekt men altijd van de „IJselmeer mug"), dan eigenlijk voor dieren, dat ieder een ze met zulk een angst en afkeer bekijkt? Een beschrijving behoeven wij er eigenlijk niet van te geven, want bijna ledereen kent zoo langzamerhand wel die groene beestjes, die zich nu eens met millioenen tegelijk in de lucht verheffen, om vervolgens weer rustig op het gras neer te strijken. Men kan ze on middellijk herkennen aan de wijze, waarop zij met hun voorpooten vooruitgestoken zitten, op welke zij niet rusten. De eenige goede eigen schap (en deze is dan neg een passieve), die zij bezitten is, dat zij niet kunnen steken. Hui' monddeelen zijn n.l. zeer slecht ontwikkeld, zoodat het ook wel zeker is, dat zij in vol wassen staat geen voedsel tot zich kunnen nemen. Gewoonlijk leven zij dan ook niet lan ger dan 24 uur. En daar zij niet steken, bren gen zij ook geen besmettelijke ziekte over hoewel het hiertoe niet noodzakelijk is, dat de Overbrengers steken of bijten. Zooals men zich misschien nog wel zal her inneren, werd er in 1936 een zoogenaamde „muggen-commissie" ingesteld, die de op dracht kreeg, deze muggen te bestudeeren, en middelen te vinden ze te bestrijden. Natuurlijk möest men toen beginnen, de eigenlijke oor zaak van de plaag vast te stellen. Door de gedeeltelijke drooglegging en voor al door het afsluiten van de Zuiderzee is het evenwicht in de natuur gebroken. Duizenden visschen, die vroeger in de Zuiderzee van de larven van deze muggen leefden, zijn door het zoet worden van het water verdreven, Deze konden zich rustig ontwikkelen, waaruit vervolgens de geweldige zwemen voortkwamen. Hoe dieper echter de biologen de zaak bestudeerden, hoe duisterder de finesses werden. Toch meende men, dat het be strijdingsmiddel op den duur gevonden moest worden in een vermeerdering van op den bodem levende visschen, in het bij zonder de aal, die zich met de larven der muggen voeden. Deze larven van de groene insecten leven namelijk in de modder en op den bodem, in tegenstelling tot de lar ven der eigenlijke muggen, die aan de op pervlakte van het water leven. Dit is dan ook de reden, dat de chemische bestrij dingsmiddelen, welke men natuurlijk reeds had aangewend, moesten falen tegen het groene insect. Bovendien had deze che mische bestrijdingswijze vaak den dood tengevolge van de natuurlijke vijanden der muggenlarven. Het bleek dan ook het beste, de natuur rustig haar gang te laten gaan, en wel: door het toelaten van de z.g. „glasaaltjes" in de zoet-geworden binnenzee. Deze aal tjes, die bij duizenden de sluisdeuren naar het IJselmeer doortrekken, houden van zoetwater envan muggenlarven. Inderdaad bleek de natuur haar werk goed te kunnen doen, want de IJselmeermuggen- plaag bleef in 1938 en 1939 achterwege. Wel waren de groene muggen natuurlijk niet ge heel verdwenen, doch zij kwamen slechts spo radisch voor, en de grootte der zwermen was niet hinderlijk. De strenge afgeloopen winter Er zijn vele menschen met gezonde longen en een gezond hart, maar die toch kortademig zijn, in sommige houdingen niet kunnen zit ten, bij de minste inspanning buiten adem ge raken en onmogelijk een liedje achter elkaar kunnen zingen. In den regel ligt de oorzaak hiervan in een gebrekkige buikademhaling. De inademing geschiedt door uitzetting van de borstkas; wordt de borstkas ruimer, dan stroomt de lucht vanzelf binnen. Deze ver ruiming; geschiedt op de eerste plaats door de opheffing der ribben, en in de tweede plaats door de samentrekking van het middenrif. Dit is een koepelvormige spier tusschen buik holte en borstkas; trekt deze zich samen, dan wordt zij platter, zoodat er meer ruimte in de borstkas komt, en tegelijk de buikingewanden naar beneden gedrukt worden. De samentrek king van het middenrif kost arbeid, en de op heffing der ribben eveneens. Ademt men nu uit, dan gaat dit zoo, dat de ribben door eigen zwaarte weer naar beneden zakken, en het middenrif ontspannen wordt en naar boven gaat. Deze ontspanning en beweging naar bo ven van het middenrif wordt nog door twee andere factoren geholpen. Bij de inademing zijn de buikingewanden door het middenrif naar beneden gedrukt: men vraagt zich nu, waarheen zij uitwijken. Zij wijken naar voren uit, doordat de buikwand verslapt en naar vo ren uitpuilt; maar bovendien worden de buik ingewanden eenigszins samengedrukt, en dit is mogelijk, omdat maag en darmen luchthou- dend zijn en aldus gemakkelijk samengedrukt kunnen worden. Bij de uitademing nu zet de lucht in maag en ingewanden zich weer uit en duwt het middenrif, dat immers verslapt is, weer naar boven. Ten tweede herneemt de ge spreide buikwand gemakkelijk zijn gewone spanning en drukt de ingewanden en daarmee ook het middenrif weer naar boven. Zoo behoort men te ademen, maar helaas zijn er talloozen, bij wie het juist verkeerd gaat. Het kan n.l. gebeuren, dat, wanneer de ingewanden bü inademing omlaag en vooruit gedrukt zijn, en de buikwand naar voren is uit gepuild, deze buikwand te slap is om zich weer samen te trekken, en aldus mede te helpen aan de uitademing. Ook kan het zijn, dat de buikwand door overvloedig vet te zwaar is om zich nog be hoorlijk samen te trekken. Het kan ook aan de ingewanden liggen: deze kunnen te zwaar en te vet zijn, zoodat zij, eenmaal naar beneden en naar voren gezakt, moeilijk weer omhoog komen, zooals het toch bij de uitademing be hoort. Vaak is het ook zoo, dat de ingewanden met te veel lucht gevuld zijn: men vindt dit bij menschen, die veel last hebben van oprispingen en flatulentie. Bij hen zijn de ingewanden zoo uitgezet, dat daardoor alleen al de buikwand naar voren gedrongen wordt en het middenrif naar boven. Het middenrif kan dan niet mee doen aan inademing, omdat het niet naar be neden gaan en zóó de borstkas verruimen kan; en het helpt dan natuurlijk ook niet bij de uit ademing: het is, in één woord, onbeweeglijk. Hoe dit alles komt, zal ik hier nu niet op halen; ik wil volstaan met te zeggen, dat het in den regel het gevolg is van slechte gewoon ten: voorover zitten, tegen de tafel leunen bij schrijven of lezen, gekromd zitten, zoodat de buik onbeweeglijk wordt, enz. De behandeling van deze kwalen geschiedt door ademhalings oefeningen, en deze bestaan weer in hoofdzaak uit oefeningen der buikspieren. Degenen, die een hekel hebben aan gymnas tiek, kunnen gaan houtzagen, houtkappen, dis cuswerpen, roeien of zwemmen. Maar men kan ook hetzelfde effect bereiken door kamergym nastiek, goedkoop en snel. De eenvoudigste- ademhalingsoefening gaat als volgt: de gym nast gaat op den rug liggen en gaat nu opzit ten zonder de handen te gebruiken totdat hij voorover zit. Hierbij moet men liefst den rug en het hoofd rechthouden. Wil men het goed doen, dan moet men letten op twee dingen: de ademhaling en de beweging der armen. De ademhaling behoort als volgt te worden gere geld. In liggende houding inademen; tijdens het opkomen uitademen; dan, wanneer men voorover zit, inademen, en tijdens het achter over gaan weer uitademen. En dan opnieuw. De houding der armen behoort als volgt te zijn: tijdens liggende houding achterover bo ven het hoofd gestrekt; tijdens het opzitten langzaam naar voren; in de zittende houding naar voren gebracht;tijdens het achterover gaan moeten de armen dan weer boven het hoofd gestrekt worden. In den beginne gaat dat moeilijk, want het gewicht der armen ver zwaart de opkomende beweging. Dit doet men 10 a 20 malen achtereen, na het opstaan en liefst nog een- of tweemaal daags, maar na tuurlijk niet als men vermoeid is. Een andere oefening, die veel beroemder is, is de volgende: De gymnast staat rechtop en ademt zoo diep mogelijk in; en daar komt het in de eerste plaats op aan trekt daarna den buik in. Dat is alles: maar het moet met vele zorgen omringd zijn. Ten eerste moet de inademing zoo diep mogelijk - zijn, door den neus gaan, en niet al te langzaam geschieden. De uitademing echter, bij ingetrokken buik, is van nog veel meer belang. Zij moet n.l. uiter mate langzaam geschieden; ja, men kan zelfs eerst niet uitademen, terwijl men toch den buik zooveel mogelijk intrekt. Daardoor wordt natuurlijk het middenrif omhooggedrongen en de borstkas verkleurd. Ademt men nu echter niet uit, of uitermate langzaam, dan moeten de ribben weer hooger opgeheven worden, om ruimte voor de lucht in de longen te bieden. Het langzame uitademen geschiedt bijv. zoo, dat een kaarsvlam, vlak voor den mond gehou den, wel gebogen, maar niet uitgedoofd wordt. Nog beter en door eeuwenlang gebruik bij de Japanners beroemd, is de volgende wijze: De uitademing wordt telkens onderbroken, door met de tong te klakken of bepaalde lettergre pen uit te spreken. De Japanners laten zeg gen: té, ké, té, ké, en dit zoo vaak mogelijk. Daardoor wordt aan de geregelde uitademing weerstand geboden, en het middenrif gaat daardoor met heel kleine schokjes omhoog, zoodat het veel intensiever geoefend wordt. Men doet dan bijv. zes van dergelijke in- en uitade mingen achtereen, méérmalen daags. Als een in- en uitademing niet langer 'duurt dan een halve minuut, heeft men het nog niet ver ge bracht. Deze oefeningen zijn goud waard voor men schen met een slappen buik, met een dikken buik,' voor lijders aan flatulentie, voor kortade- migen (als zij tenminste niet een ziekte heb ben) en voor zangers. Bovendien zijn zij goed voor menschen, die toornig zijn. Vooral Hin does, maar ook Boeddhisten, hebben van adem halingsoefeningen tot kalmeering van het ge moed een groot gebruik gemaakt. Wanneer een godsdienstig Javaan een belangrijke zaak gaat ondernemen, regelt hij eerst zijn adem haling. Dus nogmaals: deze oefeningen zijn goud waard. Dr. TH. H. SCHLICHTING, schijnt echter het biologisch evenwicht weer verstoord te hebben. De ijs- en sneeuwlaag, welke het IJselmeer bedekt hebben, isoleer den namelijk de visschen en alen van de voor hen noodzakelijke zuurstof, zoodat deze vijan den der muggenlarven in grooten getale stier ven. Als gevolg daarvan kreeg weer een veel grooter aantal muggenlarven in de letterlijke beteekenis des woords hun „levenskans". Dezen zomer kunnen wij dus wel opnieuw een mug genplaag verwachten rondom het IJselmeer, hetgeen al blijkt uit de reeds gesignaleerde muggenzwermen Vooral voor de schippers en visschers be- teekent dat niet veel goeds. Wanneer de hemel namelijk gedurende de zomermaan den verduisterd is door muggenzwermen, kunnen de schippers en visschers zich moei lijk oriënteeren, en zoodoende moeilijk hun koers vinden. Misschien komt het „vaste- lands-menschen" onwaarschijnlijk voor, maar de schippers vertellen gaarne, dat zij in 1935 en 1936 de sluizen van de haven, waar zij zijn moesten, niet konden vinden, omdat er een mist, van muggen voor hing. De schipper van een Rijnaak vertelde, dat hij voortdurend de ruiter van de stuurhut moest schoonmaken, omdat het binnen to taal donker was, en ieder uitzicht door de muggen absoluut onmogelijk werd gemaakt; de schipper kon ook niet aan dek komen, omdat hij dan kans had uit te glijden en overboord te slaan. De muggen zaten een hand dik over het geheele schip, en wan neer men er op trapte, gleed men er nog harder over uit, dan over een bananenschil. Aan den wal was het in die jaren al niet veel beter. De muggen zaten tegen de huizen, stierven bij duizenden in de dakgoten, veront reinigden het water in de regenbakken tot een dikke muggenbrei en verspreidden een verpes tenden stank. Op den afsluitdijk zelf maakten de enonnc zwermen vaak het verkeer bijna onmogelijk. Automobilisten konden soms geen hand voor oogen meer zien; wielrijders waagden zich bij na in het geheel niet meer op den dijk; daar een ontmoeting met de zwgrmen een ware kwelling voor hen was omdat zij zich niet zoo als de autobestuurders in een beschutte ruimte in veiligheid konden brengen en dus in min der dan geen tijd van top tot teen overdekt waren met doode muggen Laten wij hopen, dat de muggenplaag dit jaar geen al te groote afmetingen zal aanne men, want al verspreiden de diertjes dan ook geen besmettelijke ziekte, wij zien ze liever niet dan wel. GENEVE, 15 Juni (D.N.B.). Volgens hier aan gekomen berichten worden in het binnenland- sche politieke leven van Frankrijk ingrijpende veranderingen voorbereid, welker omvang nog niet te overzien is. De uit Parijs gevluchte re- geering-Reynaud vormt geenszins een tot wer ken in staat zijnd kabinet en heeft ieder ver trouwen in het land verloren. Ministerraads zittingen kunnen niet worden gehouden. De verblijfplaats van talrijke kabinetsleden is in het geheel niet bekend. Van een centraal be stuur is geen sprake meer. Daarbij komen de ernstige tegenstellingen in de hoogste leiding. Het is opgevallen, dat de president der repu bliek, Lebrun, in deze beslissende dagen dei- hoogste crisis zich met geen enkele proclamatie gericht heeft tot de openbare meening. Dit wordt aangeduid als een gevolg van zijn ernstig conflict met Reynaud en Weygand. Reynaud en Weygand zouden een tijdlang de gedachte hebben gehad den president der republiek te arresteeren en als staatsgevangene te laten op sluiten in een kasteel in Zuid-west Frankrijk. Het verlies van Parijs en het volkomen uitblij ven van krachtdadige hulp heeft dit plan on uitvoerbaar gemaakt. Reynaud heeft met zijn beroep om hulp aan Roosevelt zijn laatste troef uitgespeeld. De bui tengewoon koele ontvangst van dezen oproep in Washington heeft getoond, dat uit Amerika in den allereersten tijd geen hulp te verwach ten is. De hoop klampt zich thans vast aan den ouden maarschalk Pétain. Bij de besprekin gen tusschen Lebrun. Pétain en toonaangevende militaire, politieke en economische deskundigen over de te nemen maatregelen speelt vooral het feit een rol, dat 80 pet. der Fransche wa penindustrie in Duitsche handen is en dat de Vereenigde Staten volgens hun eigen verklaring in de eerstvolgende maanden niet in staat zijn deze lacune aan te vullen. Van de Fransche grens verneemt het D.N.B.: Het bericht over den intocht der Duitsche troe pen in Parijs heeft op de Fransche bevolking aan de Zwitsersche grens en op de aldaar gele gerde troepen een verpletterenden indruk ge maakt. Hoewel men zich onder de Fransche soldaten reeds met het feit vertrouwd had ge maakt, dat de hoofdstad niet meer te redden viel, heeft de Duitsche intocht in Parijs toch als een knotsslag gewerkt. Overal heerscht de grootste neerslachtigheid. Elke Franschman is gedeprimeerd, want Parijs speelt een oneindig grootere rol als politiek, cultureel en econo misch centrum dan de hoofdstad van elk ander land ter wereld. BERLIJN, 15 Juni. (D.N.B.) Over den intocht der Duitsche troepen in Parijs meldt de „Bmz. am Mittag", dat gistermorgen om 6 uur de tri colore van den Eiffeltoren werd neergehaald en eenige minuten later de Hakenkruisvlag gehe- schen werd. Duitsche schildwachten zijn ge plaatst aan het graf van den onbekenden sol daat, alsmede voor den Döme des Invalides, het graf van Napoleon. Een der eerste handelingen van de generaals die het bevel voerden over de binnenrukkende legers was, eer te brengen aan de in den wereldoorlog gevallen Fransche sol daten. De Duitsche troepen staan ook in Ver sailles, waar Duitsche soldaten de wacht heb ben overgenomen voor het kasteel. PRAAG, 15 Juni. (D. N. B.) Staatspresident dr. Hacha heeft den Führer een telegram ge zonden, waarin hij hem namens het Tsjechi sche volk gelukwenscht met den zegevierenden intocht der Duitsche troepen in de Fransche hoofdstad..

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1940 | | pagina 5