Nieuwe „groene plaag" op en
langs het IJselmeer?
Ademhalings
oefeningen
DE GOEDE HOOP
Bevolkingsonderzoek
Zuiderzeepolders
Neerslachtigheid in
Frankrijk
BROODRANTSOENEERING
UIT VOORZORG
Kerkdijk Leven
Jaarverslag der stichting
over 1939
50 GRAM„EEN HALF
RANTSOEN BROOD"
CHIRONOMUS-MUGGEN
ZWERMEN WEER UIT
Gevolg van strengen winter?
ZONDAG 16 JUNI 1940
'ten
k,
te;
Voorraden normaliter voldoende
tot oogst 1941
Distributiebonnen voor
militairen met verlof
Pastoor F. Vereijken
Distributie tarwebloem en
zelfrijzend bakmeel
Speciale bonnen voor hotels,
restaurants en broodjeswinkels
Oneenigheid in regeeringskringen
Hakenkruis op Eiffeltoren
Hacha feliciteert Hitier
In de zesde eeuw vóór Christus beschreef de
Grieksche dichter Theognis van Megara de ge
moedsgesteltenissen van den mensch, die, dooi
en somberen aanblik van de uitwendige we
reld verbijsterd, in moedeloosheid zou verzin
ken, indien hij niet houvast vond bij de onzien-
'Üke zekerheden van het geestelijk leven. Zijn
Sedicht is moeilijk en duister. Het schijnt op
enkele plaatsen even verward als de gevoelens,
öie het oproept, plotseling echter verheldert
öch de zwaarmoedige klaagtoon tot een hooger,
kinderlijk, bijna juichend geluid. Het is merk
waardig, dat de heidensche dichter in dit ge
deelte van zijn lied zinspeelt op drie begrippen,
"ie sterk overeenkomen met hetgeen wij uit
0en catechismus leerden kennen als de godde
lijke of theologale deugden: geloof, hoop en
toefde.
In dezen vorm en in deze volgorde kende
tol) die begrippen natuurlijk niet. Vooral de
charites, die hij noemt, de drie Bevalligheden,
'•ie aan de Muzen der dichters verwant
°e harmonie van de verhoudingen in het ge
meenschapsleven regelen, kan men slechts zien
als een zeer zwakke afschaduwing van de god-
toalijke charitas en wij zijn ons zeer wel bewust,
een vrije vertaling te leveren, wanneer wij hun
toaam overbrengen als „godinnen der liefde".
Eigenlijk zouden zij slechts de goddelijke rege-
'aarsters van de onderlinge genegenheid mogen
toeeten. De christelijke charitas was in de
^rieksche maatschappij, spijts haar sterk be-
tef van het ethisch-behoorlijke, niet bekend.
Voorts spreekt Theognis over „pistis" en
"eIPis", de woorden, die bij de kerkelijke schrij-
Vers inderdaad „geloof" en „hoop" beteekenen.
k°ch de „pistis" kent hij alleen als het practi-
ache onderlinge „geloof", d.w.z. de volstrekte
"atrouwbaarheid van het gegeven woord, de
Waarachtigheidvan den afgelegden eed en
V°°ral de mannentrouw in de gemeenzame sa
menwerking of in den strijd. Onze weergave
to°or „geloof" moet dus zóó worden verstaan.
Wat Theognis bedoelt, wordt bij fragmenta
rische aanhaling het meest duidelijk, wanneer
''"il de regels eenigszins omzetten. De twee be
ginverzen van het volgende citaat komen in
toet volledige gedicht achteraan, doch het be-
kïips-geheel blijft ongeschonden, ja, wordt méér
Achtbaar, wanneer wij aldus vertalen:
Verloren ging het geloof, het machtige. Weg
zijn de deugden.
^Ifs de godinnen der liefde verlieten haar
plaats in 't heelal.
Sterflijke menschen, ons bleef slechts de hoop
als een troostende godheid.
to"aar den Olympus keerden al de andere goden
weêrom.
Het sentiment, dat wereld en ziel nooit ge
nteel van God verlaten worden, behoort naaf
*Üh wezen tot de natuurlijke religie van den
teensch. Men vindt het bij de godsdienstige
Uitspraken van alle volkeren en in alle talen,
hoezeer het oorspronkelijke Godsbegrip ook
"Ptaardt tot afgodendienst, het blijft aan de
^dachte getrouw, dat de wereld nooit een
®°ddelooze chaos kan worden, maar dat altijd
Dog
een vonkje van het goddelijke ongeschon-
'teh overblijft in de ontredderde schepping.
kan verwoest en geschonden worden, maar
tost merkteeken van haar Maker draagt zij on-
atecheidelijk mee. Bij het puin van een verwoes-
stad schiet de jasmijn in bloei. Boven het
Matste water van den zondvloed spiegelt de
k°h een regenboog. Moedeloosheid in ellende
kan zóó menschelijk en zóó natuurlijk niet zijn,
ergens in de ontmoedigde ziel leeft nog het
tesef van een mogelijkheid in de toekomst. „Ons
'eef de hoop als een troostende godheid; naar
"eh Olympus keerden al de andere goden
^êrom."
Zoo zag de Griek in zijn veelgodendom de
(-redderde wereld, zes eeuwen vóór Christus.
Wat hij als goddelijk beleed in de schepping,
*tot beteekende voor hem: al wat hij waarnam
harmonisch, scheen door liet geweld van de
Wen verstoord. Voor de goden was geen plaats
teeer op zulk een aarde. Zij vonden er geen
*feUgde in, te verwijlen tusschen zooveel moedwil
ai1 ellende. Achter de mistige wolken trokken
ky zich terug op de hoogte van hun Olympus,
^aar zij uit het rookend labyrint der onder
gaande wereld, den verwoestingswalm prikke-
ehd in de neusgaten voelden als een offergeur,
^'e de tijd van den mensch aan hun eeuwigheid
racht. Maar bij hun heengaan lieten zij een
'leine godheid achter, wier plaats alleen, tus-
^toen de menschen is. Dit was de godheid van
goede hoop.
Sterke, volwassen deugden, zegt Charles Pé-
in zijn „Mystère des Saints Innocents",
'W het geloof en de liefde. Het geloof heeft
Mankracht genoeg om alles op aarde in ge
bannen eenheid te verbinden. De liefde heeft
btspanningsmacht genoeg om alle vijandelijk-
^en op aarde tot milde eenheid te ontbinden.
to*aar de hoop is Gods kleine dochtertje, dat
tea
eren ochtend opstaat uit haar bed en goe-
hiorgen tot ons zegt."
toht is dezelfde gedachte als van Theognis van
eBara, maar zij werd gekerstend en zij wees
an de onaflaatbare hoop van ons, sterflijke
^dschen, haar stille plaats aan tusschen de
reuzendeugden, waarin wij zoo menigmaal
e kort schoten: het geloof en de liefde.
'C(j
^te hoop is Gods kleine dochtertje, dat ons
eren ochtend „goeden morgen" wenscht.
®ahg is de nacht geweest voor den bedreig-
srnartelijk voor de moeder, die haar zoon
'0or. onduldbaar lang voor de ziel, die hon-
de,
ver],
en dorst naar rechtvaardigheid, maar de
°°D is Gods kleine dochtertje, dat wakker
°rdt uit haar sluimering, zich kinderlijk den
fi^ak wrijft uit de heldere, nuchtere oogjes,
toij het bed van den lijdende komt om „goe-
h morgen" te zeggen.
hoi
2waar
ligt de wereld als in barenswee en wij
0l'en enkel de kreten van haar moederpijn,
'Jha geen menschelijk geluid, in het geheel
I5] n geordende taal meer, doch de hoop is Gods
e 6'ne dochtertje, dat uit haar bed wipt en met
stem als glas ons „goeden morgen" wenscht.
de k°rizonten branden en de holocausten van
oorlog zakken hoorloos, onherkenbaar in
g, ro°dbedropen aarde, maar de hoop is Gods
be dochtertje, dat uit haar rust tot rust
6ht
^'aakt en „goeden morgen" zegt.
11 Soddelijke deugd is deze kleine, goede hoop,
een virtus theologale, kracht van de kracht
der Godheid zelf, ons meegegeven als het merk
van Gods kindschap, het bewijs van Gods va
derschap. Zij onderscheidt zich van het we-
reldsch optimisme door haar onwankelbaarheid.
Uit God is zij en zij kan niet beschaamd wor
den.
Menschelijke berekening is tijdelijk en faal-
baar; vooruitzichten, die menschen maken,
hebben niet meer waarde dan stroo en riet, die
zich onbewust heenbuigen naar de felle zuiging
van den vuurhaard, waarin zij straks worden
verteerd. Maar de hoop is een vuur tegen vuur.
een ademtocht van den Heiligen Geest tegen de
holle zuiging van den tijd. Geloof en liefde zijn
altijd werkdadig. Zij gaan uit en keeren weer
als trouwe schippers. Maar de hoop kent rust.
De hoop blijft aan den wal en heeft de zeker
heid, dat goed gedaan wordt wat gedaan wordt
door het geloof en de liefde. De hoop wacht af.
maar weet, dat alle tijdelijke dingen slechts
de waarde hebben, die zij krijgen van het ge
loof en de liefde. De hoop overschat de gebeur
tenissen niet, maar zij weet, dat het gewicht
der dingen enkel in de liefde is. De hoopt zegt
niet: „Wee dengene, die niet in staat is, de ge
weldige problemen van dezen tijd te doorgron
den". De hoop zegt: „Wee dengene, die de lief
de niet begrijpt."
De hoop zegt niet: „Dit is een groote tijd,
want er wordt geschiedenis gemaakt". De hoop
zegt: „Dit is .tijd". Dit is alleen maar tijd.
De hoop zegt niet: „De beproevingen gaan
voorbij". De hoop zegt: „De beproevingen zijn
vruchtbaar."
De hoop zegt niet: „Er- komt een andere we
reld". De hoop zegt: „Er bestaat een andere
wereld".
Niet op wat er gebeurt of op wat er
kan gebeuren of op wat er zou moeten gebeu
ren speculeert de hoop-. De hoop speculeert niet.
De hoop is het kleine dochtertje van God en
wenscht ons eiken ochtend „goeden morgen".
De hoop vertrouwt niet, dat er iets goeds zal
worden geboren, maar de hoop weet, dat er
iets goeds is. De hoop zegt niet: „Het oude is
goed". Zij zegt niet: Het nieuwe is goed". Zij
zegt: „Het zuivere is goed".
Zij raadt ons niet aan: Gij moet handig zijn;
gij moet uw voordeel doen met de dingen". Zij
raadt ons aan: „Gij moet kalm zijn". De hoop
jaagt zelfs onze geestelijke belangen niet na.
Zij laat dit over aan haar sterke broeders, het
geloof en de liefde. De hoop blijft rustig in de
zekerheid. Zij kent de rust van het volstrekte
vertrouwen, die als een verkwikkende slaap is.
Maar eiken ochtend wordt zij wakker en dan
zégt zij „goeden morgen." Zij zegt niet: „Wat
gij gisteren gedaan hebt, was verkeerd". Zij
zegt niet „zorg, dat gij goed oppast vandaag".
Zij zegt alleen maar goeden morgen tot de
ziel. En dan weerspiegelt zulk een ziel den glim
lach van Gods eeuwigheid. Tegen dien glim
lach is het leed der wereld niet bestand.
Iedereen zal wel hebben verwacht, dat
het onder de gewijzigde omstandigheden tot
een distributie van brood moest komen. De
samenstelling van het brood is reeds ver
anderd en zal nog meet veranderen door
dat ook van andere grondstoffen dan tar
we, te weten rogge en een weinig aardap
pelmeel, gebruik zal worden gemaakt. De
oorlogsmelange, uit vroegere proeven welbe
kend, zal langzamerhand worden ingevoerd.
Het rantsoen 2 K.G. per week (voor zwaar
werk verrichtende arbeiders 50 of 100 pet.
hooger) is zeker niet overvloedig, maar als
we ons herinneren, dat in den vorigen groo-
ten oorlog tijdelijk tot 200 gram per dag
van brood van slechter samenstelling moest
worden overgegaan, is het toch ook weer
niet zoo heel erg.
Het was mogelijk geweest, gezien de aanwe
zige voorraden een grooter rantsoen te geven,
of zelfs de geheele brooddistributie nog eenigen
tijd achterwege te laten, maar bij dit aller
belangrijkste volksvoedsel is voorzichtigheid een
allereerste vereischte. Voor het nu vastgestelde
rantsoen hebben we, als geen onvoorziene om
standigheden zich voordoen, voldoende tot de
oogst van het jaar 1941 aan de markt komt en
dan zal het van den oogst van dat jaar af
hangen of we, als dan de distributie van brood
nog noodig zal blijken, er ongewijzigd mee kun
nen doorgaan.
Men behoeft dus geen angst te hebben,
dat dit rantsoen een eerste stap is om tot
een snelle vermindering van het broodrant
soen te komen. Het tegendeel is waar, we
zijn zoo begonnen, dat we het ook kunnen
volhouden.
In verband met de distributie van brood is de
volgende regeling getroffen voor de verstrekking
van broodbonnen aan Nederlandsche militairen
met periodiek en buitengewoon verlof.
De commandanten der legeronderdeelen zul
len bij de plaatselijke distributiediensten losse
brood- en suikerbonnen kunnen verkrijgen ter
uitreiking aan militairen, die niet in eigen voe
ding voorzien indien hun periodiek of buiten
gewoon verlof wordt verleend.
Per persoon zullen per maand 16 broodbonnen
en een >4 suikerbon worden verstrekt, welke
recht geven op een rantsoen brood en suiker be-
noodigd voor ongeveer een week, berekend naar
het rantsoen voor de burgerbevolking.
Pastoor F. Vereijken, die gedurende een pe
riode van 30 jaren het herderschap der paro
chie Niftrik vervulde, gaat rusten. Hij zal zijn
verdere levensjaren doorbrengen in het zuster
klooster te Herpen.
In 1863 te Aarle-Rixtel geboren, werd de
heengaande pastoor in 1891 priester gewijd.
Achtereenvolgens was hij kapelaan te Maar-
heeze, rector van het Carolus Pdrromeus-zie-
kenhuis te 's-Hertogenbosch en pastoor van
Niftrik,
Verschenen is het jaarverslag van de Stichting
voor het Bevolkingsonderzoek in de Droogge
legde Zuiderzeepolders, benevens het jaarver
slag van het Genootschap „Flevo".
Aan het eerstgenoemde verslag ontleenen wij
het volgende:
De ontwikkeling van de Stichting voor hei
Bevolkingsonderzoek in de Drooggelegde Zui
derzeepolders moet in dit derde jaarverslag be
zien worden in haar afhankelijkheid van het
wereldgebeuren. Op deze wijze beschouwd geeft
zij opnieuw reden tot tevredenheid, al moet on
middellijk worden toegevoegd, dat een terugslag
werd ondervonden van tweeërlei aard: ver
scheidene jonge medewerkers werden onder de
wapenen geroepen, waardoor de uitwerking, in
het bijzonder die der sociographische onder
zoekingen, vertraagd werd en voorts ontstond
er een sterke bemoeilijking bij het financieren
van het veldwerk.
In de samenstelling van het Curatorium, noch
in die der Financieele Commissie, kwam veran
dering. Het Bestuur werd uitgebreid met een
Tweeden Voorzitter, als hoedanig Prof. dr. C. C
de Lange in de Algemeene Vergadering van 22
December werd gekozen. Het leden-aantal
breidde zich uit met de volgende nieuw be
noemde leden: Dr. A. de Froe, te Amsterdam,
Dr. R. N. M. Eykel, te 's-Gravenhage, Dr. J. C.
Schippers, te Amsterdam, Hr. A. Blaauboer, te
Wieringerwerf, Dr. D. de Vries, te Den Helder
en Dr. W. Sleumer, te Amsterdam. Hierdoor
kwam het aantal leden op 60.
Met groote dankbaarheid ontving de Stich
ting uit het archief van wijlen Mr. G. Visse
ring alle door hem verzamelde stukken betrek
king hebbende op de drooglegging der Zuider
zee, in mappen vereenigd en gerangschikt. Ook
door andere schenkingen breidde de bibliotheek
zich uit. Bovendien werd een tijdschriftenkast
ingericht, waarin een uitgebreide collectie tijd
schriften op economisch, anthropologisch, so-
ciographisch, psychologisch en statistisch ge
bied ter lezing ligt.
Het bezoek aan het Archief zoowel van leden
en medewerkers als van belangstellenden breid
de zich in het afgeloopen jaar voortdurend uit,
Van 1 Januari 1939 tot 31 December 1939 be
zochten 1019 personen het Archief. Van 1 Ja
nuari 1940 tot 29 Februari 1940 reeds 336 per
sonen.
In de eerste maanden van 1939 voltooide de
heer H. Tj. Piebenga het anthropologisch en
psychologisch onderzoek op Urk in dienst der
Stichting. Daarna vestigde hij zich weer te
Middenmeer, waar hij het op Urk verzamelde
materiaal uitwerkte en gedurende de maanden
JuniAugustus bovendien een aandeel had bij
het anthropologisch en psychologisch onder
zoek, dat medische studenten in een werkkamp
onder leiding van Dr. A. de Froe verrichtten.
De uitwerking van het Urker materiaal vor
derde meer tijd dan oorspronkelijk was begroot.
In September zag het Dagelijksch Bestuur
zich genoodzaakt den Voorzitters der Secties te
berichten, dat de gelden noodzakelijk voor het
onderzoek in de verschillende Secties in hel
vervolg niet meer door het Dagelijksch Bestuur
konden worden bijeengebracht, doch dat elke
Sectie zelve de daartoe noodige bedragen moest
verzamelen.
In Maart verscheen de derde publicatie van
de hand van Mr.- dr. J. H. van Zanten: De
Wieringermeerbevolking op 1 Januari 1938.
Verder kwamen in 1939 gereed twee publicaties
uit de gewone reeks, n.l. Een Beschrijving van
dc Psychologie der Schoolkinderen in de Wie-
ringermeer door Prof. Wiersma en een Phono-
typologische Beschrijving van de Bevolking dei
Wieringermeer door L. Kaiser.
De Jaarvergadering had plaats op 26 Mei. De
aftredende Bestuursleden: de heer C. L. de
Bruyn, prof. mr. dr. H. Frijda, prof. dr. J. van
Ginneken en dr. L. Kaiser, werden bij acclama
tie herkozen.
In de Sectie voor Anthropologic en Somatische
Erfelijkheidsleer trad prof. dr. J. P. Kleiweg de
Zwaan als sectie-voorzitter af en werd opge
volgd door dr. G. P. Frets.
De Sectie voor Landhuishoudkunde en Eco
nomie heeft, op voorstel van Prof. Frijda, be
sloten een onderzoek in te stellen naar de be
drijfswinst en werkgelegenheid van de land
bouwbedrijven in de Wieringermeer, in verband
met de afmetingen der bedrijven. Het verzame
len van de hiervoor benoodigde gegevens is aan
gevangen.
De Sectie voor Sociographie heeft in dit jaar
de gegevens verwerkt, in 1938 en 1939 verza
meld over „De Wieringermeer als arbeids
markt". Het manuscript van het verslag is in
handen gesteld van de Directie der Wieringer
meer.
Prof. dr. C, C. de Lange, die zich van den
aanvang slechts tijdelijk voor het Voorzitter
schap der Sectie voor Sociale Hygiëne beschik
baar had gesteld, werd opgevolgd door dr. R.
N M. Eykel.
Het jaarverslag van het Genootschap „Flevo"
meldt, dat het Genootschap zich mag verheu
gen in een steeds groeiend aantal leden. In
Maart 1940 bedroeg het aantal 240. Door dé
tijdsomstandigheden bedankten 8 leden, 35
nieuwe leden traden toe.
«f-
De secretaris-generaal, waarnemend hoofd
van het Departement van Landbouw en Vis-
schery maakt het volgende bekend:
Tgelijk met de invoering van de
brooddistributie, dus op Maandag
a.s., zal een aanvang worden ge
maakt met de distributie van tarwe
bloem en zelfrijzend bakmeel.
Gedurende het tijdvak van 1 7
Juni tot en met 12 Juli a.s. geeft de
met 75 genummerde bon van het
algemeen distributiebonboekje recht
op het koopen van 2'yi ons tarwe
bloem of 2% ons zelfrijzend bak
meel.
In het algemeen zullen de voorraden tarwe
bloem en zelfrijzend bakmeel bij de winkeliers
voldoende zijn om aan de vraag van het pu
bliek in de eerste distributieperiode te kunnen
voldoen, zoodat geen voorschottoewijzingen
zullen worden verstrekt. Mocht bij uitzonde
ring de voorraad ontoereikend zijn, dan kun
nen de winkeliers via de plaatselijke distribu
tiediensten een verzoek tot het centraal distri
butiekantoor richten voor een voorschottoewij
zing.
In ieder geval zal aan de winkeliers vóór
het begin van de tweede distributieperiode een
toewijzing worden uitgereikt, waarop zij bij
hun leveranciers tarwebloem en zelfrijzend bak
meel kunnen bestellen, en welke toewijzing
hen in staat zal stellen aan alle aanvragen
van het publiek in de tweede distributieperiode
te voldoen.
In aansluiting aan hetgeen reeds bekend
is gemaakt, betreffende de invoering van de
brooddistributie op Maandag 17 Juni, brengt
de secretaris-generaal, waarnemend hoofd
van het Departement van Landbouw en Vis-
scherij onder de aandacht van belangheb
benden.
Zooals bekend geven de broodbonnen elk
recht op het koopen van 100 gram brood. Dit
zou tot gevolg hebben, dat iemand, die slechts
een broodje van ongeveer 50 gram wenscht
te gebruiken in een hotel, café, restaurant
of broodjeswinkel, een broodbon van 100
gram zou moeten inleveren. Aangezien dit
tot moeilijkheden aanleiding kan geven, wor
den ten behoeve van de hotels, café's, restau
rants, broodjeswinkels e.d. speciale bonnen
in omloop gebracht, welke elk recht geven
op het koopen van 50 gram brood en waar
op in roode letters het opschrift: „een half
rantsoen brood" is aangebracht.
Deze bonnen van 50 gram dragen het ka
rakter van „wisselgeld" en mogen door de
bakkers noch van het publiek, noch van de
hotels e.d. in ontvangst worden genomen. Het
publiek kan op deze bonnen uitsluitend brood
betrekken in hotels enz.
Iemand, die 50 gram brood in een café wenscht
te gebruiken, levert dus zijn broodbon, rechtge-
vende op 100 gram, in en krijgt een bon van 50
gram terug.
De exploitanten van hotels, restaurants, brood
jeswinkels e.d. kunnen bij den aanvang der
distributie een beperkte hoeveelheid bonnen van
50 gram bij de plaatselijke distributiediensten
verkrijgen. Tijdens het verdere verloop der
distributie kunnen zij zoo noodig de in hun be
zit zijnde bonnen van 50 gram bij den plaatse
lijken distributiedienst tegen bonnen van 100
gram inwisselen, en omgekeerd.
Tijdens een excursie aan boord van het
opleidingsschip „Prins Hendrik" maakten
wij er kennis mee. Hoe Noordelijker wij
voeren, boven Enkhuizen, in hoe dichter
zwermen zich de bekende IJselmeermug
vertoonde, de kleine, groenkleurige insec
ten, die weliswaar niet steken, maar door
hun groot aantal uitermate hinderhjk en
vies zijn. De „groene plaag", zooals zij ge
noemd worden, verbreidt zich langs de
kusten Onzer vroegere binnenzee, waar zij
de bevolking van steden en dorpen, die er
voor goed van verlost dacht te zijn, op
nieuw tot overlast wordt.
Deze groene mug, die in 1935 (dus na de
afsluiting van de Zuiderzee), 1936 en 1937
's zomers met haar millioenen- en milliar-
denzwermen meteen berucht en gevreesd werd
is de chironomus.
Wat zijn deze muggen, die tot de familie dei
Tendipedidae behooren (officieel heet deze
mug dan ook Tendipus plumatus, doch offi
cieus spreekt men altijd van de „IJselmeer
mug"), dan eigenlijk voor dieren, dat ieder
een ze met zulk een angst en afkeer bekijkt?
Een beschrijving behoeven wij er eigenlijk niet
van te geven, want bijna ledereen kent zoo
langzamerhand wel die groene beestjes, die
zich nu eens met millioenen tegelijk in de
lucht verheffen, om vervolgens weer rustig
op het gras neer te strijken. Men kan ze on
middellijk herkennen aan de wijze, waarop zij
met hun voorpooten vooruitgestoken zitten, op
welke zij niet rusten. De eenige goede eigen
schap (en deze is dan neg een passieve), die
zij bezitten is, dat zij niet kunnen steken. Hui'
monddeelen zijn n.l. zeer slecht ontwikkeld,
zoodat het ook wel zeker is, dat zij in vol
wassen staat geen voedsel tot zich kunnen
nemen. Gewoonlijk leven zij dan ook niet lan
ger dan 24 uur. En daar zij niet steken, bren
gen zij ook geen besmettelijke ziekte over
hoewel het hiertoe niet noodzakelijk is, dat
de Overbrengers steken of bijten.
Zooals men zich misschien nog wel zal her
inneren, werd er in 1936 een zoogenaamde
„muggen-commissie" ingesteld, die de op
dracht kreeg, deze muggen te bestudeeren, en
middelen te vinden ze te bestrijden. Natuurlijk
möest men toen beginnen, de eigenlijke oor
zaak van de plaag vast te stellen.
Door de gedeeltelijke drooglegging en voor
al door het afsluiten van de Zuiderzee is het
evenwicht in de natuur gebroken. Duizenden
visschen, die vroeger in de Zuiderzee van de
larven van deze muggen leefden, zijn door
het zoet worden van het water verdreven,
Deze konden zich rustig ontwikkelen, waaruit
vervolgens de geweldige zwemen voortkwamen.
Hoe dieper echter de biologen de zaak
bestudeerden, hoe duisterder de finesses
werden. Toch meende men, dat het be
strijdingsmiddel op den duur gevonden
moest worden in een vermeerdering van
op den bodem levende visschen, in het bij
zonder de aal, die zich met de larven der
muggen voeden. Deze larven van de groene
insecten leven namelijk in de modder en
op den bodem, in tegenstelling tot de lar
ven der eigenlijke muggen, die aan de op
pervlakte van het water leven. Dit is dan
ook de reden, dat de chemische bestrij
dingsmiddelen, welke men natuurlijk reeds
had aangewend, moesten falen tegen het
groene insect. Bovendien had deze che
mische bestrijdingswijze vaak den dood
tengevolge van de natuurlijke vijanden der
muggenlarven.
Het bleek dan ook het beste, de natuur
rustig haar gang te laten gaan, en wel:
door het toelaten van de z.g. „glasaaltjes"
in de zoet-geworden binnenzee. Deze aal
tjes, die bij duizenden de sluisdeuren naar
het IJselmeer doortrekken, houden van
zoetwater envan muggenlarven.
Inderdaad bleek de natuur haar werk goed
te kunnen doen, want de IJselmeermuggen-
plaag bleef in 1938 en 1939 achterwege. Wel
waren de groene muggen natuurlijk niet ge
heel verdwenen, doch zij kwamen slechts spo
radisch voor, en de grootte der zwermen was
niet hinderlijk. De strenge afgeloopen winter
Er zijn vele menschen met gezonde longen
en een gezond hart, maar die toch kortademig
zijn, in sommige houdingen niet kunnen zit
ten, bij de minste inspanning buiten adem ge
raken en onmogelijk een liedje achter elkaar
kunnen zingen. In den regel ligt de oorzaak
hiervan in een gebrekkige buikademhaling.
De inademing geschiedt door uitzetting van
de borstkas; wordt de borstkas ruimer, dan
stroomt de lucht vanzelf binnen. Deze ver
ruiming; geschiedt op de eerste plaats door de
opheffing der ribben, en in de tweede plaats
door de samentrekking van het middenrif.
Dit is een koepelvormige spier tusschen buik
holte en borstkas; trekt deze zich samen, dan
wordt zij platter, zoodat er meer ruimte in de
borstkas komt, en tegelijk de buikingewanden
naar beneden gedrukt worden. De samentrek
king van het middenrif kost arbeid, en de op
heffing der ribben eveneens. Ademt men nu
uit, dan gaat dit zoo, dat de ribben door eigen
zwaarte weer naar beneden zakken, en het
middenrif ontspannen wordt en naar boven
gaat. Deze ontspanning en beweging naar bo
ven van het middenrif wordt nog door twee
andere factoren geholpen. Bij de inademing
zijn de buikingewanden door het middenrif
naar beneden gedrukt: men vraagt zich nu,
waarheen zij uitwijken. Zij wijken naar voren
uit, doordat de buikwand verslapt en naar vo
ren uitpuilt; maar bovendien worden de buik
ingewanden eenigszins samengedrukt, en dit
is mogelijk, omdat maag en darmen luchthou-
dend zijn en aldus gemakkelijk samengedrukt
kunnen worden. Bij de uitademing nu zet de
lucht in maag en ingewanden zich weer uit en
duwt het middenrif, dat immers verslapt is,
weer naar boven. Ten tweede herneemt de ge
spreide buikwand gemakkelijk zijn gewone
spanning en drukt de ingewanden en daarmee
ook het middenrif weer naar boven.
Zoo behoort men te ademen, maar helaas
zijn er talloozen, bij wie het juist verkeerd
gaat. Het kan n.l. gebeuren, dat, wanneer de
ingewanden bü inademing omlaag en vooruit
gedrukt zijn, en de buikwand naar voren is uit
gepuild, deze buikwand te slap is om zich weer
samen te trekken, en aldus mede te helpen
aan de uitademing.
Ook kan het zijn, dat de buikwand door
overvloedig vet te zwaar is om zich nog be
hoorlijk samen te trekken. Het kan ook aan de
ingewanden liggen: deze kunnen te zwaar en
te vet zijn, zoodat zij, eenmaal naar beneden
en naar voren gezakt, moeilijk weer omhoog
komen, zooals het toch bij de uitademing be
hoort. Vaak is het ook zoo, dat de ingewanden
met te veel lucht gevuld zijn: men vindt dit bij
menschen, die veel last hebben van oprispingen
en flatulentie. Bij hen zijn de ingewanden zoo
uitgezet, dat daardoor alleen al de buikwand
naar voren gedrongen wordt en het middenrif
naar boven. Het middenrif kan dan niet mee
doen aan inademing, omdat het niet naar be
neden gaan en zóó de borstkas verruimen kan;
en het helpt dan natuurlijk ook niet bij de uit
ademing: het is, in één woord, onbeweeglijk.
Hoe dit alles komt, zal ik hier nu niet op
halen; ik wil volstaan met te zeggen, dat het
in den regel het gevolg is van slechte gewoon
ten: voorover zitten, tegen de tafel leunen bij
schrijven of lezen, gekromd zitten, zoodat de
buik onbeweeglijk wordt, enz. De behandeling
van deze kwalen geschiedt door ademhalings
oefeningen, en deze bestaan weer in hoofdzaak
uit oefeningen der buikspieren.
Degenen, die een hekel hebben aan gymnas
tiek, kunnen gaan houtzagen, houtkappen, dis
cuswerpen, roeien of zwemmen. Maar men kan
ook hetzelfde effect bereiken door kamergym
nastiek, goedkoop en snel. De eenvoudigste-
ademhalingsoefening gaat als volgt: de gym
nast gaat op den rug liggen en gaat nu opzit
ten zonder de handen te gebruiken totdat hij
voorover zit. Hierbij moet men liefst den rug
en het hoofd rechthouden. Wil men het goed
doen, dan moet men letten op twee dingen:
de ademhaling en de beweging der armen. De
ademhaling behoort als volgt te worden gere
geld. In liggende houding inademen; tijdens
het opkomen uitademen; dan, wanneer men
voorover zit, inademen, en tijdens het achter
over gaan weer uitademen. En dan opnieuw.
De houding der armen behoort als volgt te
zijn: tijdens liggende houding achterover bo
ven het hoofd gestrekt; tijdens het opzitten
langzaam naar voren; in de zittende houding
naar voren gebracht;tijdens het achterover
gaan moeten de armen dan weer boven het
hoofd gestrekt worden. In den beginne gaat
dat moeilijk, want het gewicht der armen ver
zwaart de opkomende beweging. Dit doet men
10 a 20 malen achtereen, na het opstaan en
liefst nog een- of tweemaal daags, maar na
tuurlijk niet als men vermoeid is.
Een andere oefening, die veel beroemder is,
is de volgende: De gymnast staat rechtop en
ademt zoo diep mogelijk in; en daar komt
het in de eerste plaats op aan trekt daarna
den buik in. Dat is alles: maar het moet met
vele zorgen omringd zijn. Ten eerste moet de
inademing zoo diep mogelijk - zijn, door den
neus gaan, en niet al te langzaam geschieden.
De uitademing echter, bij ingetrokken buik, is
van nog veel meer belang. Zij moet n.l. uiter
mate langzaam geschieden; ja, men kan zelfs
eerst niet uitademen, terwijl men toch den
buik zooveel mogelijk intrekt. Daardoor wordt
natuurlijk het middenrif omhooggedrongen en
de borstkas verkleurd. Ademt men nu echter
niet uit, of uitermate langzaam, dan moeten
de ribben weer hooger opgeheven worden, om
ruimte voor de lucht in de longen te bieden.
Het langzame uitademen geschiedt bijv. zoo,
dat een kaarsvlam, vlak voor den mond gehou
den, wel gebogen, maar niet uitgedoofd wordt.
Nog beter en door eeuwenlang gebruik bij de
Japanners beroemd, is de volgende wijze: De
uitademing wordt telkens onderbroken, door
met de tong te klakken of bepaalde lettergre
pen uit te spreken. De Japanners laten zeg
gen: té, ké, té, ké, en dit zoo vaak mogelijk.
Daardoor wordt aan de geregelde uitademing
weerstand geboden, en het middenrif gaat
daardoor met heel kleine schokjes omhoog,
zoodat het veel intensiever geoefend wordt. Men
doet dan bijv. zes van dergelijke in- en uitade
mingen achtereen, méérmalen daags. Als een
in- en uitademing niet langer 'duurt dan een
halve minuut, heeft men het nog niet ver ge
bracht.
Deze oefeningen zijn goud waard voor men
schen met een slappen buik, met een dikken
buik,' voor lijders aan flatulentie, voor kortade-
migen (als zij tenminste niet een ziekte heb
ben) en voor zangers. Bovendien zijn zij goed
voor menschen, die toornig zijn. Vooral Hin
does, maar ook Boeddhisten, hebben van adem
halingsoefeningen tot kalmeering van het ge
moed een groot gebruik gemaakt. Wanneer
een godsdienstig Javaan een belangrijke zaak
gaat ondernemen, regelt hij eerst zijn adem
haling. Dus nogmaals: deze oefeningen zijn
goud waard.
Dr. TH. H. SCHLICHTING,
schijnt echter het biologisch evenwicht weer
verstoord te hebben. De ijs- en sneeuwlaag,
welke het IJselmeer bedekt hebben, isoleer
den namelijk de visschen en alen van de voor
hen noodzakelijke zuurstof, zoodat deze vijan
den der muggenlarven in grooten getale stier
ven. Als gevolg daarvan kreeg weer een veel
grooter aantal muggenlarven in de letterlijke
beteekenis des woords hun „levenskans". Dezen
zomer kunnen wij dus wel opnieuw een mug
genplaag verwachten rondom het IJselmeer,
hetgeen al blijkt uit de reeds gesignaleerde
muggenzwermen
Vooral voor de schippers en visschers be-
teekent dat niet veel goeds. Wanneer de
hemel namelijk gedurende de zomermaan
den verduisterd is door muggenzwermen,
kunnen de schippers en visschers zich moei
lijk oriënteeren, en zoodoende moeilijk hun
koers vinden. Misschien komt het „vaste-
lands-menschen" onwaarschijnlijk voor,
maar de schippers vertellen gaarne, dat zij
in 1935 en 1936 de sluizen van de haven,
waar zij zijn moesten, niet konden vinden,
omdat er een mist, van muggen voor hing.
De schipper van een Rijnaak vertelde, dat
hij voortdurend de ruiter van de stuurhut
moest schoonmaken, omdat het binnen to
taal donker was, en ieder uitzicht door de
muggen absoluut onmogelijk werd gemaakt;
de schipper kon ook niet aan dek komen,
omdat hij dan kans had uit te glijden en
overboord te slaan. De muggen zaten een
hand dik over het geheele schip, en wan
neer men er op trapte, gleed men er nog
harder over uit, dan over een bananenschil.
Aan den wal was het in die jaren al niet
veel beter. De muggen zaten tegen de huizen,
stierven bij duizenden in de dakgoten, veront
reinigden het water in de regenbakken tot een
dikke muggenbrei en verspreidden een verpes
tenden stank.
Op den afsluitdijk zelf maakten de enonnc
zwermen vaak het verkeer bijna onmogelijk.
Automobilisten konden soms geen hand voor
oogen meer zien; wielrijders waagden zich bij
na in het geheel niet meer op den dijk; daar
een ontmoeting met de zwgrmen een ware
kwelling voor hen was omdat zij zich niet zoo
als de autobestuurders in een beschutte ruimte
in veiligheid konden brengen en dus in min
der dan geen tijd van top tot teen overdekt
waren met doode muggen
Laten wij hopen, dat de muggenplaag dit
jaar geen al te groote afmetingen zal aanne
men, want al verspreiden de diertjes dan ook
geen besmettelijke ziekte, wij zien ze liever
niet dan wel.
GENEVE, 15 Juni (D.N.B.). Volgens hier aan
gekomen berichten worden in het binnenland-
sche politieke leven van Frankrijk ingrijpende
veranderingen voorbereid, welker omvang nog
niet te overzien is. De uit Parijs gevluchte re-
geering-Reynaud vormt geenszins een tot wer
ken in staat zijnd kabinet en heeft ieder ver
trouwen in het land verloren. Ministerraads
zittingen kunnen niet worden gehouden. De
verblijfplaats van talrijke kabinetsleden is in
het geheel niet bekend. Van een centraal be
stuur is geen sprake meer. Daarbij komen de
ernstige tegenstellingen in de hoogste leiding.
Het is opgevallen, dat de president der repu
bliek, Lebrun, in deze beslissende dagen dei-
hoogste crisis zich met geen enkele proclamatie
gericht heeft tot de openbare meening. Dit
wordt aangeduid als een gevolg van zijn ernstig
conflict met Reynaud en Weygand. Reynaud
en Weygand zouden een tijdlang de gedachte
hebben gehad den president der republiek te
arresteeren en als staatsgevangene te laten op
sluiten in een kasteel in Zuid-west Frankrijk.
Het verlies van Parijs en het volkomen uitblij
ven van krachtdadige hulp heeft dit plan on
uitvoerbaar gemaakt.
Reynaud heeft met zijn beroep om hulp aan
Roosevelt zijn laatste troef uitgespeeld. De bui
tengewoon koele ontvangst van dezen oproep
in Washington heeft getoond, dat uit Amerika
in den allereersten tijd geen hulp te verwach
ten is. De hoop klampt zich thans vast aan
den ouden maarschalk Pétain. Bij de besprekin
gen tusschen Lebrun. Pétain en toonaangevende
militaire, politieke en economische deskundigen
over de te nemen maatregelen speelt vooral
het feit een rol, dat 80 pet. der Fransche wa
penindustrie in Duitsche handen is en dat de
Vereenigde Staten volgens hun eigen verklaring
in de eerstvolgende maanden niet in staat zijn
deze lacune aan te vullen.
Van de Fransche grens verneemt het D.N.B.:
Het bericht over den intocht der Duitsche troe
pen in Parijs heeft op de Fransche bevolking
aan de Zwitsersche grens en op de aldaar gele
gerde troepen een verpletterenden indruk ge
maakt. Hoewel men zich onder de Fransche
soldaten reeds met het feit vertrouwd had ge
maakt, dat de hoofdstad niet meer te redden
viel, heeft de Duitsche intocht in Parijs toch
als een knotsslag gewerkt. Overal heerscht de
grootste neerslachtigheid. Elke Franschman is
gedeprimeerd, want Parijs speelt een oneindig
grootere rol als politiek, cultureel en econo
misch centrum dan de hoofdstad van elk ander
land ter wereld.
BERLIJN, 15 Juni. (D.N.B.) Over den intocht
der Duitsche troepen in Parijs meldt de „Bmz.
am Mittag", dat gistermorgen om 6 uur de tri
colore van den Eiffeltoren werd neergehaald en
eenige minuten later de Hakenkruisvlag gehe-
schen werd. Duitsche schildwachten zijn ge
plaatst aan het graf van den onbekenden sol
daat, alsmede voor den Döme des Invalides, het
graf van Napoleon. Een der eerste handelingen
van de generaals die het bevel voerden over de
binnenrukkende legers was, eer te brengen aan
de in den wereldoorlog gevallen Fransche sol
daten. De Duitsche troepen staan ook in Ver
sailles, waar Duitsche soldaten de wacht heb
ben overgenomen voor het kasteel.
PRAAG, 15 Juni. (D. N. B.) Staatspresident
dr. Hacha heeft den Führer een telegram ge
zonden, waarin hij hem namens het Tsjechi
sche volk gelukwenscht met den zegevierenden
intocht der Duitsche troepen in de Fransche
hoofdstad..