Een groot Nederlander wordt
vijf en zeventig jaar
2oA$ t&ani vao\ de toekomst
E.R.K.
Distributie van boter
mm
Boeiende waarde van
zijn geschriften
Oudheidkundige vondst
te Middelburg
In bewogen tijden een rustig bezit!
DONDERDAG 18 JULI 1940
I
Dr. Thijsse: bezield opvoeder
van velen
Resten van oude k^k
blootgelegd
LEVENSVERZEKERING-MIJ.
te Nymegen
Genomen maatregelen garandeeren rechtvaardige
Verdeeling der beschikbare voorraden
OPBOUWDIENST
Altijd en overal versche
Visch op tafel
IPlffPe
(Br
(Br
voor U en de Uwen,
door middel van een
polis der
Belangrijke vinding op gebied van
vischconserveering
Sé
Rinke Tolman. Dr. Jac. P. Thijsse.
Een groot Nederlander. Utrecht,
Uitgeverij Het Spectrum, 1940.
ivEen mag terecht met vreugde vaststellen,
dat een groot deel van het Nederlandsche
publiek „nature-minded" is. Dit feit stemt
tot bijzondere voldoening, omdat een halve
eeuw geleden op dit gebied veel vaker wan
begrip of onverschilligheid heerschten dan
thans. En ook dient dankbaar de naam te
worden genoemd van dr. Jac. P. Thijsse,
die op ió Juli zijn vijf en zeventigsten ver
jaardag viert en daarbij kan terugblikken
op een uiterst vruchtbare werkzaamheid,
waardoor talloozen de levende natuur beter
leerden kennen en beminnen.
Dr. Thijsse, of eerder nog: Jac. P. Thijsse
die naam beteekende voor ons in onze jeugd
jaren een ideaal en een program, ook al had
den wü den geestdriftigen natuurvriend nooit
ontmoet. Dat was nog eens een man naar het
hart van alle jongens, hij, die zoo gezellig en
zoo spannend tevens vertellen kon over vogels,
bloemen en vlinders, over alle heerlijkheden uer
natuur in ons land. Een uurtje doorgebracht in
gezelschap van een der boekjes, die hij met zijn
vriend Heicnans voor de jeugd had geschreven,
of me t een dier onvolprezen Verkade-albums,
vormden een oase van diep-doorleefd genot tus-
schen jaartallen en sommen door. Waarna je
dan ook eens de velden introk en groote ont
dekkingen deed van werkelijk bestaande grut
to's en tureluurs, van wollegras en handekens-
kruid, alles van een sprookjesachtige schoon
heid. Daarom ook zweefde in onze verbeelding
een lichtglans om de figuur van den man, die
deze wonderwereld wist te ontsluiten.
Zoo is het duizenden en nog eens duizenden
vergaan, die werden aangestoken door de al
tijd even zuivere geestdrift uit Thijsse's boeken
en artikelen. Hierdoor werd ons nationale leven
verrijkt met waarden, die men niet licht te
hoog kan aanslaan. Want studie der natuur
leidt tot echte beschaving op natuurlijk gebied,
en kan ook al spreekt dr. Thijsse hierover
Uiterst zelden in zijn werken het hoogere
Zieleleven bevorderen, doordat Gods wijsheid
en liefde ons des te duidelijker worden. Het is
ous niet overdreven als men een zoo actief en
Invloedrijk natuurvriend den naam van „een
groot Nederlander" toekent.
Dit gebeurt dan ook reeds in den titel
van het lezenswaardig boekje over dr. Jac.
P. Thijsse, dat door den bekenden publicist
over natuur-onderwerpen, Rinke Tolman,
is geschreven en dezer dagen werd uitge
geven. De schrijver begint met te herinne
ren aan het eeredoctoraat der Amsterdam-
sche universiteit, op 16 October 1922 aan
Jac. P. Thijsse verleend, waardoor deze
voortaan ten volle het doceerrecht aan het
Kennemer Lyceum kon uitoefenen. Een
onderscheiding, die wel zeer voor de hand
lag, waar Thijsse reeds zoo lang op meester
lijke wijze ons geheele volk in natuurliefde
had opgevoed!
Tolman behandelt verder de vele publicaties,
daardoor onze nationale „doctor naturae" dit
vooral wist te bereiken. De door hem en Hel-
hians ingevoerde natuur-historische causerie
^as „een verhandelingetje in journalistiek-lit-
i.terairen vorm over een natuur-historisch on-
Nderwerp, dat buitengewoon helder was, direct-
t, aansprekend en pakkend. Ge moogt dit
"Schrijf-genre, dat door zijn losse gemakkelijk-
»>heid als „vanzelf" ontstaan lijkt te zijn, niet
"te laag aanslaan, want voorwaarde voor deze
•>viotte, spelenderwijze allerlei instructieve en
"boeiende feiten bijbrengende kunst is: een ab
soluut beheerschen van de stof, een zich vol
komen inwerken in de materie."
Hiermede werden dr. Thijsse's bijzondere
verdiensten goed belicht. Men kan daaraan
hog toevoegen, dat het inderdaad geheel
bijzondere gaven en verdere ontwikkeling
veronderstelt, te worden tot een der meest-
goiezen Nederlandsche auteurs, wiens werken
in een arbeidersgezin even welkom zijn als
op de leestafel van een intellectueel. Dit is
Eeen overdreven lofspraak; men bedenke
Slechts hoe de Verkade-albums, waarvan de
tekst grootendeels door Thijsse werd ver-
Dr. Thijsse aan den arbeid in den naar
hem genoemden Hoj te Bloemendaal,
dien vereerders hem tien jaar geleden
hebben geschonken
zorgd, een genre van volkslectuur in den
besten zin des woords bieden, waarvoor bin
nen of buiten onze grenzen moeilijk een
tweede voorbeeld te vinden is.
Het is niet gemakkelijk nauwkeurig aan te
geven, waaraan Thijsse's proza zijn bijzondere
bekoring dankt. Natuurlijk is daar de belang
wekkende stof, waarover bovendien zoo boeiend
wordt verhaald met de groote kennis en warme
liefde van den auteur. Maar toch vraagt het
ook een zeldzaam fijn psychologisch begrip,
zoowel als een helder-eenvoudigen, maar tevens
zeer verzorgden stijl om zulk een opvallend en
blijvend succes onder alle lagen der bevolking
te kunnen boeken Men. vindt dan ook in de
genoemde albums, in een werk als Het Vogel
jaar en in de nog niet verouderde boekjes der
vrienden Heimans en Thijsse passages genoeg
van een werkelijk waardevollen stijl, waaraan
men soms zelfs den naam van „litteratuur" zou
willen toekennen als niet alles zoo „gewoon" en
vanzelfsprekend in de ooren klonk. Als wille
keurig gekozen voorbeeld citeer ik hier uit de
inleiding op het bekende Wandelboekje:
„Dat er menschen zijn, die in hun heele
leven de zon nooit anders hebben zien op
gaan dan een enkelen keer bij toeval boven
de huizen aan den overkant, is vast en
zeker, maar even stellig is 't, dat er in ons
land nog veel meer menschen zijn, die
nooit de lente hebben zien komen....
Wie de zon wil zien verrijzen boven hei
of wei, moet vroeg opstaan en wie de lente
wil zien kernen, moet er vroeg op uit."
Zeker is ook, dat Thijsses schrijfwijze enkele
kwaliteiten bezit, die haab bijzonder aantrek
kelijk maken. Deze geboren leeraar treft steeds
een plastische woordenkeus, waardoor wij da
delijk midden in het onderwerp komen te staan,
maar zonder ooit het gevoel te wekken, dat hij
aan het onderwijzen is. Een zekere voornaam
heid van zegging, een zelden verder uitgewerkt
maar toch fijn afgestemd aesthetisch gevoel en
een glimlachende humor hielpen mee om jong
en oud, arm en rijk in Nederland zoo gaarne
te doen luisteren naar den man, die tot nu toe
ook in zijn geschriften over een immer frissche
jeugd blijkt te beschikken.
De zegenrijke invloed van zulk een geboren
volksopvoeder, die bovendien met zijn talenten
zoo wist te woekeren tot op dezen leeftijd toe,
kan dan ook moeilijk te hoog worden aange
slagen. Tolman typeeft Thijsse's taak als die
van een „gesublimeerd nationalisme":
„een nationalisme, dat zich niet bedient
van dikke en gezwollen leuzen, maar een
fijne vorm is van een zeer bewuste en innige
liefde voor het schoone en vertrouwde heem
voor het landschap met zijn dieren en plan
ten, zijn wolken, zon en wind, zijn atmos
feer en wisselend weer, zjjn menschen, die,
één van taal en historisch samengegroeid,
een levende, nauw verbonden gemeenschap
vormen."
Het werd zoo goed gezegd. Wij wenschen dit
boekje over een groot Nederlander in veler han
den, opdat door diens voorbeeld nog meer
landgenooten het inheemsche natuurschoon des
te beter mogen kennen, met des te groater
liefde mogen verdedigen.
M. B.
In de Prov. Zeeuwsche Courant schrijft de
gemeente-archivaris van Middelburg het vol
gende:
Zes weken van controle op de puinhoopen
van de voormalige bouwkundige glorie onzer
stad hebben eenfge verrassende ontdekkingen
opgeleverd, waarvan ik hier thans gaarne
voorloopig verslag doe. Zij betreffen de oud
ste kerk van Middelburg, de vroegmiddel-
eeuwsche huizen aan de zuidzijde van de
Markt, en den achtergevel der voormalige
vleeschhal.
Toen de muurresten der huizen van Wal- en
Kapoenstraat waren verwijderd, werd mijn
aandacht plotseling opgewekt door een zwaar
brok muurwerk, dat aan deze bewerking was
ontsnapt. Nadere beschouwing ervan bracht
een nog merkwaardiger vondst aan het licht:
in het brok bevonden zich verschillende stuk
ken tufsteen! Daar dit het oudste bouwmate
riaal is, in deze streken in gebruik, was aan
het belang dezer ontdekking niet te twijfelen.
De vraag was slechts, van welk ouder gebouw
deze tufresten afkomstig waren, en vanwelk
later gebouw het muurbrok het overblijfsel was.
Wat de eerste betreft, werd een oogenblik ge
dacht aan de mogelijkheid, dat zij afkomstig
waren van den grafelijken burcht, die volgens
dr. Leyden öf hier óf op den Burg gestaan zou
hebben. Doch daar voor deze plek weinig grond
schijnt te zijn en het twijfelachtig mag worden
genoemd, of dit materiaal reeds zoo vroeg
de burcht dateert uit de 9e eeuw werd gebe
zigd, moest de veronderstelling, dat wij hier
restanten van Middelburgs oudste gebouw en
oorsprong der stad voor ons zagen, worden los
gelaten. Wanneer men bedenkt, dat ook elders
in het abdijcomplex tufsteenresten zijn aange
troffen, die afkomstig moeten zijn geweest van
de oude kapel, die ter plaatse der latere Kloos
terkerk heeft gestaaan, dan ligt de conclusie
voor de hand, dat zij van dit of ander bouw
werk, tot de Abdij behoorend, afkomstig zijn.
Omtrent de tweede vraag bestaat meer zeker
heid. Een overlevering sprak van „de oude
kerk aan den Wal", zonder omtrent de preciese
ligging uitsluitsel te geven. Lantsheer en Nagt-
glas (Zelandia Illustrata-1 p. 269) maken mel
ding van het feit, dat de z.g.n. Nieuwe Kerk
„vroeger veel grooter geweest moet zijn en uit
gebouwd aan de zijde van den Wal". Hun be
roep op de oudste afbeeldingen, o.a. de beken
de kaart van Jaoob van Deventer van c. 1550,
vond bij den overigens uiterst betrouwbaren
ds. Dommisse slechts weinig aandacht. Had hij
het hier besproken muurbrok achter de huizen
van den Wal ook maar vermoed, dan had zijn
oordeel ongetwijfeld anders geluid. Er is wel
geen twijfel mogelijk aan de conclusie, dat wij
hier een fragment voor ons hebben der oude
kerk, die volgens Dommisse in 1590 is afge
broken.
Daar de plattegrond heel anders loopt en de
afstand vermoedelijk ook te groot is, zal hier
echter niet aan een uitbouw der Nieuwe Kerk,
doch aan een oudere en zelfstandige parochie
kerk moeten worden gedacht. Mogelijk heeft
hierbij ook behoord een kolom met kapiteel, die
zich vóór de ramp achter de woning van den
koster bevond; de merkwaardige dwarse stand
van de beide laatste steunbeeren der Nieuwe
Kerk zou uit het verloop van den plattegrond
dezer oude kerk gereedelijk kunnen worden ver
klaard. Ten slotte vermeld ik nog, dat in de tal
rijke keldergewelven onder deze kerk een kapi
teel is gevonden, dat op het eerste gezicht veel
overeenkomst vertoont met de bekende gewelf
dragers onder de Statenzaal.
Bij de vermelding der verloren gegane monu
menten is er de opmerkzaamheid op gevestigd,
dat het fragment van een gothisch huls, waarin
tot voor kort de firma Albert Heijn was gevestigd,
de laatste rest was van een middeleeuwseh
versterkt woonhuis met spietorens enz. Ook
Hoogelande en de Gouden Burgt, eveneens voor
maals in de Lange Delft, waren van dien aard.
Aan de zuidzijde van de Markt vond men vroeger
dergelijke huizen het schilderij op de gang
van het stadhuis tegenover de burgemeesters
kamer bood daarvan een duidelijk beeld met
name het huis Domburch (ter plaatse van den
tapijtwinkel der firma Boasson) en de Zoutkeet
op den hoek van de Mosterdgang, warén de ver
sterkte woonsteden van adellijke middeleeuwsche
families. Terwijl over het laatste weinig bekend
is, zijn wü omtrent Domburch vrü volledig inge-
Toen In 1934 de invoer van boter in
Duitschland aan banden werd gelegd,
moest Nederland voor zün boter een ander
afzetgebied gaan zoeken, dat het ten koste
van veel moeilykheden en ten koste van
een loonende productie kon vinden in En
geland. Het bedrag, dat dit land voor de
Nederlandsche boter betaalde, bleef ver en
ver beneden den productieprys, zoodat on-
Ze regeering zich gedwongen zag tal van
maatregelen te nemen, waardoor aan de
boeren een behoorlü'ke prijs voor hun pro
duct kon worden uitbetaald.
In het kort komen deze maatregelen hierop
neer, dat de regeering aan de exporteurs een
toeslag verleende, waardoor het dezen mogelijk
was by de afbraakprijzen, die golden op de
Engelsche markt, toch aan de boeren een zoo-
danigen prijs te betalen, dat hun de productie
kosten werden vergoed. Het geld, dat noodig
was voor het uitbetalen van deze toeslagen,
verkreeg de regeering door een heffing toe te
passen op margarine of voor de grondstoffen,
welke voor de bereiding van margarine werden
gebruikt. Het gevolg hiervan was, dat dit zeer
voorname volksvoedsel sterk in prijs steeg en
zelfs voor de minst draagkrachtigen ontoereik-
baar was geworden, zoodat de regeering zich
gedwongen zag aan deze minstdraagkrachtigen
zgn. goedkoope margarine te verstrekken, d.w.z.
margarine tegen den kostenden prijs, zonder
dat hierin de bedragen van de heffingen wa
ren verrekend. Men kreeg in Nederland dus
het zeer eigenaardige verschijnsel, dat de eer
ste levensbehoeften van een groot gedeelte van
het volk zwaar werden belast om den Engel-
schen gelegenheid te geven te goedkoope boter
te eten. Het Nederlandsche volk was gedwon
gen met groote kosten zijn boerenstand in het
leven te houden ten bate van den Engelschen
boterverbruiker. Herhaalde malen is er van alle
zijden op aangedrongen, dat. wanneer het Ne
derlandsche volk gedwongen was met groote of
fers zün boerenstand in het leven te houden,
het ook het beste zou zün, als de baten hier
van eveneens aan het Nederlandsche volk ten
goede zouden komen, als dus althans een ge
deelte van deze boter aan het Nederlandsche
volk zou worden verstrekt, met name aan het
leger, doch iedereen, die deze wenschen aan de
regeering kenbaar maakte, klopte aan doove-
mans oor. Het was niet mogelük eenigen maat
regel in dezen geest doorgevoerd te krügen. En
dat, terwül iedereen, en ook de regeering, wist,
dat de Engelsche markt op den duur toch niet
al die boter zou kunnen blüven opnemen.
Een van de maatregelen, die men in dit ver
band zou hebben verwacht, was die, welke ten
doel zou hebben de productie van boter in
Nederland te beperken, omdat het produceeren
van overmatige hoeveelheden boter en het uit
voeren daarvan naar Engeland aan Nederland
een enorme hoeveelheid geld kostte, die het
land op den duur niet zou kunnen blüven op
brengen. Er zün maatregelen geweest in dezen
zin, doch zü hebben absoluut niet aan hun doel
beantwoord. Om den melkstroom te beperken
zün lntertüd duizenden drachtige koeien afge
slacht en ingeblikt. Het gevolg hiervan is ech
ter juist het tegendeel geweest van datgene,
wat de regeering er zich van had voorgesteld,
Toen de prüs van de melk daalde trachtten
de boeren een zoo groot mogelük kwantum te
produceeren om door den grooten omzet ten
minste nog iets goed te maken. Zy lieten hun
jonge drachtige koeien afslachten, doch hiel
den de oude beesten aan, die veel meer melk
gaven, al kostte hun dat dan vooral in de stal-
periode veel meer aan krachtvoer. Het gevolg
van deze handelwyze is geweest, dat de melk
en boterproductie in Nederland voortdurend
toenamen, dat Nederland steeds grooter hoe
veelheden naar Engeland moest uitvoeren, het
geen steeds meer geld kostte. De export naar
Engeland was gestegen van 11,8 millioen K.G.
in 1934 tot 42,3 millioen K.G. in 1939.
Toen kwam de oorlog, die voor den uitvoer
van Nederlandsche boter een zware slag be
teekende door de volkomen willekeurige wüze.
waarop Engeland de prüs van onze boter vast
stelde. De Nederlandsche exporteurs hebben
nog wel getracht ander afzetgebied te vinden,
doch dit was niet mogelük. Het zag er voor
onze boter zeer slecht .uit, en de toestand werd
werkelük wanhopig, toen door de gebeurtenis
sen, welke op 10 Mei een aanvang hebben ge
nomen, de Engelsche markt geheel voor ons
gesloten bleef. In de eerste weken heeft Duitsch
land toen toegezegd, dat het de overtollige pro
ductie van Nederland zou opnemen, doch het
lag voor de hand, dat dit niet kon blüven du
ren. Niet alleen Nederland immers produceert
boter, maar ook Denemarken en de Oostzee-
staten, die reeds van den invoer op de Engel
sche markt waren afgesloten. In normale tü-
den voert Duitschland 90 millioen K.G. boter
in, terwijl het thans door de productie van
Denemarken en Nederland alleen al de be-
sbhikking heeft over 160 millioen K.G. Het ge
volg is dan ook geweest, dat in Duitschland
dg boterrantsoenen zyn verhoogd en dat men
er daar toe overgegaan is de consumptie van
margarine voorloopig stop te zetten tot den
tüd, waarop de boterproductie weer vermin
derd, tot den winter dus.
Ook in Nederland gaat men thans maatre
gelen nemen om het boterverbruik in eigen land
te verhoogen. Wü zitten met een groote hoe
veelheid boter, die vroeger werd uitgevoerd,
doch die thans nergens meer heen kan en die
we dus zelf zullen moeten eten. terwül vooi
hen, die beneden deze grens liggen, boter tegen
verminderden prüs beschikbaar stelt.
Geheel in tegenstelling tot vroeger dus,
toen de verbruikers van margarine, die over
het algemeen de laagste inkomens hadden,
extra zwaar werden belast ten bate van
de Engelsche consumenten. In de huidige
regeling, waarbü daarenboven de grens van
het inkomen nog oploopt met kinderaantal,
komt de sociale rechtvaardigheid beter tot
uiting, dan in de regeling, die tot nu toe
gegolden heeft. Dit is ook daarom van zoo
veel belang, omdat wü ten aanzien van de
grondstoffen voor de margarinebereiding
op invoer zün aangewezen, welke invoer
thans zoo goed als geheel stop staat. Er zal
dus vast en zeker een tekort aan marga
rine komen en de menschen met de laagste
inkomens zouden dus in den komenden tijd
van een groot gedeelte van hun vetgebruik
zün beroofd, als alles volgens de oude rege
ling was blüven bestaan. Thans echter
kunnen zü dit tekort aanvullen met boter,
die voor hen beschikbaar wordt gesteld.
Het rantsoen van boter is beperkt, doch als
men de gemiddelde consumptiecüfers van Ne
derland neemt, dan blükt, dat het rantsoen
85 pet. van de normale consumptie bedraagt.
Ging men alle boter, die thans beschikbaar
is, verdeelen, dan zou het rantsoen zeker meer
kunnen bedragen, doch dan zou men in den
komenden winter met groote tekorten te kam
pen hebben. De productie van boter wisselt
immers in ons land zeer sterk met de seizoe
nen. In den tüd, waarin het vee in de weide
staat, is er overvloed, in de stalperiode is er
tekort. Men moet dus de totale boterproductie
over een geheel jaar bezien en de rantsoenen
daarnaar bepalen. In den zomer moet de boter
worden opgeslagen in koelhuizen om in den
winter beschikbaar te zün. Dit klemt thans nog
te meer, omdat vroeger in de stalperiode de
melkproductie kon worden opgevoerd door het
toedienen van krachtvoer, terwül er thans
slechts zeer weinig krachtvoer in ons land aan
wezig is, en de productie van melk en boter
in den komenden winter beneden het gemid
delde zal liggen. Deze omstandigheden dwinger,
ons land ertoe zich ten aanzien van de boter-
consumptie te versoberen, doch door de geno
men maatregelen is in ieder geval een recht
vaardiger verdeeling van de beschikbare hoe
veelheid gegarandeerd.
Nu prijkt de witte driehoek
Alreeds op veler mouw,
Trotsch mag de drager wezen,
Daar 't zeggen wü: „Ik bouw!
Ik bouw aan nieuwe orde,
Ik doe nu vruchtbaar werk,
Ik maak op and're wijze
Ons Neerlandsch volk nu sterk.
Ik bouw een nieuwe toekomst,
Die wij reeds lichten zien,
Ik bouw aan aller welzijn,
Ik bouw en dus: ik die n!"
Ik dien! Dat zij een streven,
Dat ons aan 't harte ligt;
Voor eiken vaderlander
Is 't meer dan ooit een plicht.
Elk op zijn plaats en wijze
Verrichte nu zijn taak,
En bouwe aan de toekomst,
Het arbeidsveld ligt braak!
Slechts in 't elkander dienen
Zoek' ieder nu zijn eer,
Door werken en door offers
Wordt Neerland Neerland weer.
Slechts daardoor blijven wij aan
Onz' idealen trouw;
Laat ieder kunnen zeggen:
Ik dien en dus: ik bou w!
HERMAN KRAMER
licht. De bouwtüd is onbekend doch kan, gezien
het gebezigde materiaal, dat nog rijkelijk aan
wezig bleek te zijn, nJ. groote en zelfs reuzen
moppen (waarbü knapen van 35 cm lengte), op
de 13e eeuw worden gesteld. Daar in een stuk
van 1295 de markt het hart en middelpunt der
gansche stad wordt genoemd, ontmoet deze da
teering wel geen bezwaar. Het geslacht van
Domburch, dat daarin zün zetel had, speelde in
de Middeleeuwen in onze stad een groote rol;
een der laatste leden, heer Jacob, die in het be
gin der 16e eeuw burgemeester was, heeft door
wanbeheer echter een zeer slechten naam nage
laten. Later kwam het huis in handen van het
geslacht Van der Hooge, doch daarna ging het
achteruit: in 1591 wordt vermeld dat er herberg
in werd gehouden en de kelders afzonderiyk
werden verhuurd! In 1833 is het afgebroken.
Ook de Zoutkeet, een paar huizen verder, ver
toonde, zooals men op de bekende kaart van
Goliath bij Smallegange heel goed kan zien, het
type van een adelshuis met torentjes. Ook hier
bleven .na de afbraak de oude muren in stand.
In den Oostelijken wand is nu, bü de volledige
ontmanteling, een aardig gothisch nisje, waarin
spoor van muurschilderingen, te voorschün ge
komen.
Zooals men weet, werd in 1513 en volgende
jaren aan het in 1452 gebouwde en in 1512 ver
nieuwde stadhuis de vleeschhal aangebouwd,
waarbü Rombout Keldermans het steenhouw-
werk verzorgde. De benedenruimte werd voor
vleeschhal, de bovenruimte tot lakenhal bestemd.
Later kwam hier de artilleriekamer, en om
streeks 1640 werd er een deel van afgescheiden
voor weeskamer (laatstelük secretarie) en „land
recht", d. w. z. bestuur der stadsambachten
(laatstelijk secretariskamer); toen werd de
hoogte tevens veranderd door het aanbrengen
van een balkenplafond. Ook de eindmuur on
derging toen, zooals nu is gebleken, verande
ring, die nog werd verergerd toen in 1780 de
aanbouw aan de Noordstraat tot stand kwam en
de voormalige conciërgewoning werd gebouwd.
Nu deze door de ramp van den 17en Mei ten
deele is verdwenen, en ook aan den binnenkant
een en ander is blootgekomen, is het gebleken,
dat zoowel in de vleeschhal als op de verdie
ping vensters zijn geweest, waarvan de natuur-
steenen omlijsting nog goeddeels is bewaard. By
de a.s. restauratie van ons gothisch stadhuis
zullen deze vensters, vrü gemaakt van de la
tere betimmeringen, in hun oorspronxelüken
toestand in den dan weder eindgevel geworden
muur glorieus kunnen herleven.
Een medewerker schrüft ons:
Gedurende de Middeleeuwen leefde ons volk
voor een groot deel van visscherü. Vooral de
haringvangst bloeide. Het groote probleem was
echter, hoe de visch te vervoeren van produ
cent naar consument, zonder dat ze aan bederf
onderhevig was. De uitvinding van het haring
kaken in de veertiende eeuw bracht hier een
oplossing. Willem Beukelszoan heeft de vis-
scherij voor altijd aan zich verplicht. Zyn vin
ding, eeuwen oud, vindt nog steeds toepassing.
Ons nationale product, het Hollandsche zee
banket, wordt verbruikt in gezouten of gerook-
ten toestand. De versche visch echter, zooals de
visschers die kennen, heeft men tot nog toe
niet onder de massa kunnen brengen.
Aan onze voormalige Zuiderzeekust is thans
een vinding gedaan, welke hierin verandering
kan brengen. De tweede Willem Beukelszoon,
op wiens naam zij staat, zag al jong in, dat
het kostelük zeebanket door alle preparaten zün
oorspronkelüke frischheid en smakelykheid ver
loor. Tonnen met haring, die al geruimen tijd
opgeslagen waren geweest, konden alleen nog
maar aftrek vinden in Rusland, waar ae men
schen nu eenmaal niet zoo kieskeurig zün als
ons verwende Nederlandsch publiek.
Waarom zou het nu niet mogelijk zün, het
publiek het geheele jaar door versche visch te
verstrekken, die zün origineelen smaak en volle
aroma behoudt. Dit probleem hield tal van
vischexperts reeds jaren bezig, tot nu toe zon
der resultaat. Tot opeens deze Nederlander, een
eenvoudig man, zün speuren bekroond zag, na
acht jaren noesten arbeid, door een procédé te
vinden, dat niets te maken heeft met kaken,
sterilisatie of conserveering, waardoor een pro
duct kan worden gebracht, dat zonder eenigen
twüfel het volksvoedsel by uitnemendheid zal
worden.
De bewerking is zóó, dat zonder byvoeging
van olie, azün of andere ingrediënten de ha
ring in blikken bussen van onbepaald formaat
kan worden verpakt. Deze bussen mogen een
tot twee weken open blijven staan, zonder ge
vaar van bederf, zoodat dus uit blikken van
ongeveer 50 K.G. in de vischwinkels verkocht
kan worden.
Bü de tegenwoordige bereiding gaat de eigen-
lüke smaak van de visch verloren en blüft dg
houdbaarheid beperkt. De nieuwe methode
heeft dit voikomen veranderd. Het zeebanket
behoudt nu zijn volle voedingswaarde en het is
alsof men het, versch gevangen, onmiddellijk
consumeert.
Ook andere mogelijkheden bestaan, nJ. de
visch tot pastei te verwerken, die op den duur
net zoo wel aftrek kan vinden als de jams en
stroopen, die gefabriceerd worden uit de pro
ducten van onze boomgaarden en velden. Visch-
pastei is duurzaam en goedkoop, kan in alle
blikformaat geleverd worden en is daarbü voed
zaam en smakelük.
Door den thans minimalen aanvoer van
Noordzeeharing kunnen groote hoeveelheden
zoetwatervisch, benevens IJselmeervisch, wor
den aangewend om tot pastei te worden ver
werkt. Verschillende partijen van deze pastel
hebben trouwens hun weg al gevonden naar
den winkelier.
Dat deze evoluties op vischbereidingsgebied in
de praktük ook werkelyk houdbaar zyn, blykt
wel uit het feit, dat de erkende wetenschappe
lijke instanties ze onderzocht en er hun goed
keuring aan gehecht hebben.
Zoo werd de uitvinder uitgenoodigd voor een
demonstratie op het Rijksproefstation te Den
Helder. De directeur, dr. Liebert, toonde zich
zoo voldaan over het resultaat, dat hü zonder
aarzelen het departement van Economische Za
ken met dit feit in kennis bracht. Dr. Liebert
stelde een tüdslimiet vast en daarbinnen zou
de houdbaarheid van het product bewezen moe
ten worden. Het resultaat bevredigde volkomen,
zoodat het Nederlandsch octrooi kon worden
aangevraagd en verkregen. De uitvinder zocht
ook contact met officieele Duitsche instanties.
Daar was men eveneens zeer ingenomen met
het product, zoodat ook het Duitsche octrooi
werd verleend. Resumeerend komen we tot het
volgende
De mogelükheden van deze uitvinding zün
groot. En vooral voor de visscherij is zü van
groote beteekenis. De geheele vangst kan nu
worden bestemd voor menschelüke consumptie.
Iedereen kan versche visch eten, wat tot
nu toe niet denkbaar was.
Tot slot iets over den persoon van den uit
vinder.
Hü is 64 jaar, reeds grijzend, maar met een
vitaliteit en sprankelenden geest, die weldadig
aandoet. Daarbij is het een echte Hollander,
met stoere doorzettingskracht en helder inzicht.
Deze man heeft persoonlijk de benoodigde in
stallaties gebouwd. Met de hulp van eenvoudige
ongeschoolde visschersjongens leidt hü het werk
en bereikt verrassende resultaten. De machine
rie, die hü tot zün beschikking heeft, is nog
van zeer bescheiden formaat. Toch bedraagt de
productie per dag al 4 a 5000 blikjes visch. Dit
alles is echter nog slechts een begin. De uit
vinder was zoo welwillend, ons een steekproef
van zijn product te laten nemen. Het smaakt
inderdaad voortreffely'k, ofschoon we geen uit
gesproken liefhebbers zün van visch.
Tot zoover deze medewerker. Voor de insiders
in de visscherü-wereld, wanneer zü het al met
begrepen hebben, is het wellicht interessant te
weten, dat deze vinding op naam staat van
den Harderwijker industrieel E. den Herder,
destijds bekend om zün onvermoeide actie te
gen de drooglegging der Zuiderzee en onge
twijfeld met zijn groote practische kennis en
ervaring een expert op het gebied der visscherü.
1V:v:
Voor de leden van de Duitsche Weermach t, die buiten de menage zijn en dus in
eigen onderhoud moeten voorzien, zijn bonnen uitgegeven, waarop zij gedistri
bueerde goederen bij den detailhandel kunnen verkrijgen. Deze bonnen gelden
evenzeer als gewone distributiebonnen en de levering op vertoon van deze bon
nen is verplicht. Ze varieeren van kleur naar gelang het daarop verkrijgbaar ge
stelde artikel