Een groot Nederlander wordt vijf en zeventig jaar 2oA$ t&ani vao\ de toekomst E.R.K. Distributie van boter mm Boeiende waarde van zijn geschriften Oudheidkundige vondst te Middelburg In bewogen tijden een rustig bezit! DONDERDAG 18 JULI 1940 I Dr. Thijsse: bezield opvoeder van velen Resten van oude k^k blootgelegd LEVENSVERZEKERING-MIJ. te Nymegen Genomen maatregelen garandeeren rechtvaardige Verdeeling der beschikbare voorraden OPBOUWDIENST Altijd en overal versche Visch op tafel IPlffPe (Br (Br voor U en de Uwen, door middel van een polis der Belangrijke vinding op gebied van vischconserveering Sé Rinke Tolman. Dr. Jac. P. Thijsse. Een groot Nederlander. Utrecht, Uitgeverij Het Spectrum, 1940. ivEen mag terecht met vreugde vaststellen, dat een groot deel van het Nederlandsche publiek „nature-minded" is. Dit feit stemt tot bijzondere voldoening, omdat een halve eeuw geleden op dit gebied veel vaker wan begrip of onverschilligheid heerschten dan thans. En ook dient dankbaar de naam te worden genoemd van dr. Jac. P. Thijsse, die op ió Juli zijn vijf en zeventigsten ver jaardag viert en daarbij kan terugblikken op een uiterst vruchtbare werkzaamheid, waardoor talloozen de levende natuur beter leerden kennen en beminnen. Dr. Thijsse, of eerder nog: Jac. P. Thijsse die naam beteekende voor ons in onze jeugd jaren een ideaal en een program, ook al had den wü den geestdriftigen natuurvriend nooit ontmoet. Dat was nog eens een man naar het hart van alle jongens, hij, die zoo gezellig en zoo spannend tevens vertellen kon over vogels, bloemen en vlinders, over alle heerlijkheden uer natuur in ons land. Een uurtje doorgebracht in gezelschap van een der boekjes, die hij met zijn vriend Heicnans voor de jeugd had geschreven, of me t een dier onvolprezen Verkade-albums, vormden een oase van diep-doorleefd genot tus- schen jaartallen en sommen door. Waarna je dan ook eens de velden introk en groote ont dekkingen deed van werkelijk bestaande grut to's en tureluurs, van wollegras en handekens- kruid, alles van een sprookjesachtige schoon heid. Daarom ook zweefde in onze verbeelding een lichtglans om de figuur van den man, die deze wonderwereld wist te ontsluiten. Zoo is het duizenden en nog eens duizenden vergaan, die werden aangestoken door de al tijd even zuivere geestdrift uit Thijsse's boeken en artikelen. Hierdoor werd ons nationale leven verrijkt met waarden, die men niet licht te hoog kan aanslaan. Want studie der natuur leidt tot echte beschaving op natuurlijk gebied, en kan ook al spreekt dr. Thijsse hierover Uiterst zelden in zijn werken het hoogere Zieleleven bevorderen, doordat Gods wijsheid en liefde ons des te duidelijker worden. Het is ous niet overdreven als men een zoo actief en Invloedrijk natuurvriend den naam van „een groot Nederlander" toekent. Dit gebeurt dan ook reeds in den titel van het lezenswaardig boekje over dr. Jac. P. Thijsse, dat door den bekenden publicist over natuur-onderwerpen, Rinke Tolman, is geschreven en dezer dagen werd uitge geven. De schrijver begint met te herinne ren aan het eeredoctoraat der Amsterdam- sche universiteit, op 16 October 1922 aan Jac. P. Thijsse verleend, waardoor deze voortaan ten volle het doceerrecht aan het Kennemer Lyceum kon uitoefenen. Een onderscheiding, die wel zeer voor de hand lag, waar Thijsse reeds zoo lang op meester lijke wijze ons geheele volk in natuurliefde had opgevoed! Tolman behandelt verder de vele publicaties, daardoor onze nationale „doctor naturae" dit vooral wist te bereiken. De door hem en Hel- hians ingevoerde natuur-historische causerie ^as „een verhandelingetje in journalistiek-lit- i.terairen vorm over een natuur-historisch on- Nderwerp, dat buitengewoon helder was, direct- t, aansprekend en pakkend. Ge moogt dit "Schrijf-genre, dat door zijn losse gemakkelijk- »>heid als „vanzelf" ontstaan lijkt te zijn, niet "te laag aanslaan, want voorwaarde voor deze •>viotte, spelenderwijze allerlei instructieve en "boeiende feiten bijbrengende kunst is: een ab soluut beheerschen van de stof, een zich vol komen inwerken in de materie." Hiermede werden dr. Thijsse's bijzondere verdiensten goed belicht. Men kan daaraan hog toevoegen, dat het inderdaad geheel bijzondere gaven en verdere ontwikkeling veronderstelt, te worden tot een der meest- goiezen Nederlandsche auteurs, wiens werken in een arbeidersgezin even welkom zijn als op de leestafel van een intellectueel. Dit is Eeen overdreven lofspraak; men bedenke Slechts hoe de Verkade-albums, waarvan de tekst grootendeels door Thijsse werd ver- Dr. Thijsse aan den arbeid in den naar hem genoemden Hoj te Bloemendaal, dien vereerders hem tien jaar geleden hebben geschonken zorgd, een genre van volkslectuur in den besten zin des woords bieden, waarvoor bin nen of buiten onze grenzen moeilijk een tweede voorbeeld te vinden is. Het is niet gemakkelijk nauwkeurig aan te geven, waaraan Thijsse's proza zijn bijzondere bekoring dankt. Natuurlijk is daar de belang wekkende stof, waarover bovendien zoo boeiend wordt verhaald met de groote kennis en warme liefde van den auteur. Maar toch vraagt het ook een zeldzaam fijn psychologisch begrip, zoowel als een helder-eenvoudigen, maar tevens zeer verzorgden stijl om zulk een opvallend en blijvend succes onder alle lagen der bevolking te kunnen boeken Men. vindt dan ook in de genoemde albums, in een werk als Het Vogel jaar en in de nog niet verouderde boekjes der vrienden Heimans en Thijsse passages genoeg van een werkelijk waardevollen stijl, waaraan men soms zelfs den naam van „litteratuur" zou willen toekennen als niet alles zoo „gewoon" en vanzelfsprekend in de ooren klonk. Als wille keurig gekozen voorbeeld citeer ik hier uit de inleiding op het bekende Wandelboekje: „Dat er menschen zijn, die in hun heele leven de zon nooit anders hebben zien op gaan dan een enkelen keer bij toeval boven de huizen aan den overkant, is vast en zeker, maar even stellig is 't, dat er in ons land nog veel meer menschen zijn, die nooit de lente hebben zien komen.... Wie de zon wil zien verrijzen boven hei of wei, moet vroeg opstaan en wie de lente wil zien kernen, moet er vroeg op uit." Zeker is ook, dat Thijsses schrijfwijze enkele kwaliteiten bezit, die haab bijzonder aantrek kelijk maken. Deze geboren leeraar treft steeds een plastische woordenkeus, waardoor wij da delijk midden in het onderwerp komen te staan, maar zonder ooit het gevoel te wekken, dat hij aan het onderwijzen is. Een zekere voornaam heid van zegging, een zelden verder uitgewerkt maar toch fijn afgestemd aesthetisch gevoel en een glimlachende humor hielpen mee om jong en oud, arm en rijk in Nederland zoo gaarne te doen luisteren naar den man, die tot nu toe ook in zijn geschriften over een immer frissche jeugd blijkt te beschikken. De zegenrijke invloed van zulk een geboren volksopvoeder, die bovendien met zijn talenten zoo wist te woekeren tot op dezen leeftijd toe, kan dan ook moeilijk te hoog worden aange slagen. Tolman typeeft Thijsse's taak als die van een „gesublimeerd nationalisme": „een nationalisme, dat zich niet bedient van dikke en gezwollen leuzen, maar een fijne vorm is van een zeer bewuste en innige liefde voor het schoone en vertrouwde heem voor het landschap met zijn dieren en plan ten, zijn wolken, zon en wind, zijn atmos feer en wisselend weer, zjjn menschen, die, één van taal en historisch samengegroeid, een levende, nauw verbonden gemeenschap vormen." Het werd zoo goed gezegd. Wij wenschen dit boekje over een groot Nederlander in veler han den, opdat door diens voorbeeld nog meer landgenooten het inheemsche natuurschoon des te beter mogen kennen, met des te groater liefde mogen verdedigen. M. B. In de Prov. Zeeuwsche Courant schrijft de gemeente-archivaris van Middelburg het vol gende: Zes weken van controle op de puinhoopen van de voormalige bouwkundige glorie onzer stad hebben eenfge verrassende ontdekkingen opgeleverd, waarvan ik hier thans gaarne voorloopig verslag doe. Zij betreffen de oud ste kerk van Middelburg, de vroegmiddel- eeuwsche huizen aan de zuidzijde van de Markt, en den achtergevel der voormalige vleeschhal. Toen de muurresten der huizen van Wal- en Kapoenstraat waren verwijderd, werd mijn aandacht plotseling opgewekt door een zwaar brok muurwerk, dat aan deze bewerking was ontsnapt. Nadere beschouwing ervan bracht een nog merkwaardiger vondst aan het licht: in het brok bevonden zich verschillende stuk ken tufsteen! Daar dit het oudste bouwmate riaal is, in deze streken in gebruik, was aan het belang dezer ontdekking niet te twijfelen. De vraag was slechts, van welk ouder gebouw deze tufresten afkomstig waren, en vanwelk later gebouw het muurbrok het overblijfsel was. Wat de eerste betreft, werd een oogenblik ge dacht aan de mogelijkheid, dat zij afkomstig waren van den grafelijken burcht, die volgens dr. Leyden öf hier óf op den Burg gestaan zou hebben. Doch daar voor deze plek weinig grond schijnt te zijn en het twijfelachtig mag worden genoemd, of dit materiaal reeds zoo vroeg de burcht dateert uit de 9e eeuw werd gebe zigd, moest de veronderstelling, dat wij hier restanten van Middelburgs oudste gebouw en oorsprong der stad voor ons zagen, worden los gelaten. Wanneer men bedenkt, dat ook elders in het abdijcomplex tufsteenresten zijn aange troffen, die afkomstig moeten zijn geweest van de oude kapel, die ter plaatse der latere Kloos terkerk heeft gestaaan, dan ligt de conclusie voor de hand, dat zij van dit of ander bouw werk, tot de Abdij behoorend, afkomstig zijn. Omtrent de tweede vraag bestaat meer zeker heid. Een overlevering sprak van „de oude kerk aan den Wal", zonder omtrent de preciese ligging uitsluitsel te geven. Lantsheer en Nagt- glas (Zelandia Illustrata-1 p. 269) maken mel ding van het feit, dat de z.g.n. Nieuwe Kerk „vroeger veel grooter geweest moet zijn en uit gebouwd aan de zijde van den Wal". Hun be roep op de oudste afbeeldingen, o.a. de beken de kaart van Jaoob van Deventer van c. 1550, vond bij den overigens uiterst betrouwbaren ds. Dommisse slechts weinig aandacht. Had hij het hier besproken muurbrok achter de huizen van den Wal ook maar vermoed, dan had zijn oordeel ongetwijfeld anders geluid. Er is wel geen twijfel mogelijk aan de conclusie, dat wij hier een fragment voor ons hebben der oude kerk, die volgens Dommisse in 1590 is afge broken. Daar de plattegrond heel anders loopt en de afstand vermoedelijk ook te groot is, zal hier echter niet aan een uitbouw der Nieuwe Kerk, doch aan een oudere en zelfstandige parochie kerk moeten worden gedacht. Mogelijk heeft hierbij ook behoord een kolom met kapiteel, die zich vóór de ramp achter de woning van den koster bevond; de merkwaardige dwarse stand van de beide laatste steunbeeren der Nieuwe Kerk zou uit het verloop van den plattegrond dezer oude kerk gereedelijk kunnen worden ver klaard. Ten slotte vermeld ik nog, dat in de tal rijke keldergewelven onder deze kerk een kapi teel is gevonden, dat op het eerste gezicht veel overeenkomst vertoont met de bekende gewelf dragers onder de Statenzaal. Bij de vermelding der verloren gegane monu menten is er de opmerkzaamheid op gevestigd, dat het fragment van een gothisch huls, waarin tot voor kort de firma Albert Heijn was gevestigd, de laatste rest was van een middeleeuwseh versterkt woonhuis met spietorens enz. Ook Hoogelande en de Gouden Burgt, eveneens voor maals in de Lange Delft, waren van dien aard. Aan de zuidzijde van de Markt vond men vroeger dergelijke huizen het schilderij op de gang van het stadhuis tegenover de burgemeesters kamer bood daarvan een duidelijk beeld met name het huis Domburch (ter plaatse van den tapijtwinkel der firma Boasson) en de Zoutkeet op den hoek van de Mosterdgang, warén de ver sterkte woonsteden van adellijke middeleeuwsche families. Terwijl over het laatste weinig bekend is, zijn wü omtrent Domburch vrü volledig inge- Toen In 1934 de invoer van boter in Duitschland aan banden werd gelegd, moest Nederland voor zün boter een ander afzetgebied gaan zoeken, dat het ten koste van veel moeilykheden en ten koste van een loonende productie kon vinden in En geland. Het bedrag, dat dit land voor de Nederlandsche boter betaalde, bleef ver en ver beneden den productieprys, zoodat on- Ze regeering zich gedwongen zag tal van maatregelen te nemen, waardoor aan de boeren een behoorlü'ke prijs voor hun pro duct kon worden uitbetaald. In het kort komen deze maatregelen hierop neer, dat de regeering aan de exporteurs een toeslag verleende, waardoor het dezen mogelijk was by de afbraakprijzen, die golden op de Engelsche markt, toch aan de boeren een zoo- danigen prijs te betalen, dat hun de productie kosten werden vergoed. Het geld, dat noodig was voor het uitbetalen van deze toeslagen, verkreeg de regeering door een heffing toe te passen op margarine of voor de grondstoffen, welke voor de bereiding van margarine werden gebruikt. Het gevolg hiervan was, dat dit zeer voorname volksvoedsel sterk in prijs steeg en zelfs voor de minst draagkrachtigen ontoereik- baar was geworden, zoodat de regeering zich gedwongen zag aan deze minstdraagkrachtigen zgn. goedkoope margarine te verstrekken, d.w.z. margarine tegen den kostenden prijs, zonder dat hierin de bedragen van de heffingen wa ren verrekend. Men kreeg in Nederland dus het zeer eigenaardige verschijnsel, dat de eer ste levensbehoeften van een groot gedeelte van het volk zwaar werden belast om den Engel- schen gelegenheid te geven te goedkoope boter te eten. Het Nederlandsche volk was gedwon gen met groote kosten zijn boerenstand in het leven te houden ten bate van den Engelschen boterverbruiker. Herhaalde malen is er van alle zijden op aangedrongen, dat. wanneer het Ne derlandsche volk gedwongen was met groote of fers zün boerenstand in het leven te houden, het ook het beste zou zün, als de baten hier van eveneens aan het Nederlandsche volk ten goede zouden komen, als dus althans een ge deelte van deze boter aan het Nederlandsche volk zou worden verstrekt, met name aan het leger, doch iedereen, die deze wenschen aan de regeering kenbaar maakte, klopte aan doove- mans oor. Het was niet mogelük eenigen maat regel in dezen geest doorgevoerd te krügen. En dat, terwül iedereen, en ook de regeering, wist, dat de Engelsche markt op den duur toch niet al die boter zou kunnen blüven opnemen. Een van de maatregelen, die men in dit ver band zou hebben verwacht, was die, welke ten doel zou hebben de productie van boter in Nederland te beperken, omdat het produceeren van overmatige hoeveelheden boter en het uit voeren daarvan naar Engeland aan Nederland een enorme hoeveelheid geld kostte, die het land op den duur niet zou kunnen blüven op brengen. Er zün maatregelen geweest in dezen zin, doch zü hebben absoluut niet aan hun doel beantwoord. Om den melkstroom te beperken zün lntertüd duizenden drachtige koeien afge slacht en ingeblikt. Het gevolg hiervan is ech ter juist het tegendeel geweest van datgene, wat de regeering er zich van had voorgesteld, Toen de prüs van de melk daalde trachtten de boeren een zoo groot mogelük kwantum te produceeren om door den grooten omzet ten minste nog iets goed te maken. Zy lieten hun jonge drachtige koeien afslachten, doch hiel den de oude beesten aan, die veel meer melk gaven, al kostte hun dat dan vooral in de stal- periode veel meer aan krachtvoer. Het gevolg van deze handelwyze is geweest, dat de melk en boterproductie in Nederland voortdurend toenamen, dat Nederland steeds grooter hoe veelheden naar Engeland moest uitvoeren, het geen steeds meer geld kostte. De export naar Engeland was gestegen van 11,8 millioen K.G. in 1934 tot 42,3 millioen K.G. in 1939. Toen kwam de oorlog, die voor den uitvoer van Nederlandsche boter een zware slag be teekende door de volkomen willekeurige wüze. waarop Engeland de prüs van onze boter vast stelde. De Nederlandsche exporteurs hebben nog wel getracht ander afzetgebied te vinden, doch dit was niet mogelük. Het zag er voor onze boter zeer slecht .uit, en de toestand werd werkelük wanhopig, toen door de gebeurtenis sen, welke op 10 Mei een aanvang hebben ge nomen, de Engelsche markt geheel voor ons gesloten bleef. In de eerste weken heeft Duitsch land toen toegezegd, dat het de overtollige pro ductie van Nederland zou opnemen, doch het lag voor de hand, dat dit niet kon blüven du ren. Niet alleen Nederland immers produceert boter, maar ook Denemarken en de Oostzee- staten, die reeds van den invoer op de Engel sche markt waren afgesloten. In normale tü- den voert Duitschland 90 millioen K.G. boter in, terwijl het thans door de productie van Denemarken en Nederland alleen al de be- sbhikking heeft over 160 millioen K.G. Het ge volg is dan ook geweest, dat in Duitschland dg boterrantsoenen zyn verhoogd en dat men er daar toe overgegaan is de consumptie van margarine voorloopig stop te zetten tot den tüd, waarop de boterproductie weer vermin derd, tot den winter dus. Ook in Nederland gaat men thans maatre gelen nemen om het boterverbruik in eigen land te verhoogen. Wü zitten met een groote hoe veelheid boter, die vroeger werd uitgevoerd, doch die thans nergens meer heen kan en die we dus zelf zullen moeten eten. terwül vooi hen, die beneden deze grens liggen, boter tegen verminderden prüs beschikbaar stelt. Geheel in tegenstelling tot vroeger dus, toen de verbruikers van margarine, die over het algemeen de laagste inkomens hadden, extra zwaar werden belast ten bate van de Engelsche consumenten. In de huidige regeling, waarbü daarenboven de grens van het inkomen nog oploopt met kinderaantal, komt de sociale rechtvaardigheid beter tot uiting, dan in de regeling, die tot nu toe gegolden heeft. Dit is ook daarom van zoo veel belang, omdat wü ten aanzien van de grondstoffen voor de margarinebereiding op invoer zün aangewezen, welke invoer thans zoo goed als geheel stop staat. Er zal dus vast en zeker een tekort aan marga rine komen en de menschen met de laagste inkomens zouden dus in den komenden tijd van een groot gedeelte van hun vetgebruik zün beroofd, als alles volgens de oude rege ling was blüven bestaan. Thans echter kunnen zü dit tekort aanvullen met boter, die voor hen beschikbaar wordt gesteld. Het rantsoen van boter is beperkt, doch als men de gemiddelde consumptiecüfers van Ne derland neemt, dan blükt, dat het rantsoen 85 pet. van de normale consumptie bedraagt. Ging men alle boter, die thans beschikbaar is, verdeelen, dan zou het rantsoen zeker meer kunnen bedragen, doch dan zou men in den komenden winter met groote tekorten te kam pen hebben. De productie van boter wisselt immers in ons land zeer sterk met de seizoe nen. In den tüd, waarin het vee in de weide staat, is er overvloed, in de stalperiode is er tekort. Men moet dus de totale boterproductie over een geheel jaar bezien en de rantsoenen daarnaar bepalen. In den zomer moet de boter worden opgeslagen in koelhuizen om in den winter beschikbaar te zün. Dit klemt thans nog te meer, omdat vroeger in de stalperiode de melkproductie kon worden opgevoerd door het toedienen van krachtvoer, terwül er thans slechts zeer weinig krachtvoer in ons land aan wezig is, en de productie van melk en boter in den komenden winter beneden het gemid delde zal liggen. Deze omstandigheden dwinger, ons land ertoe zich ten aanzien van de boter- consumptie te versoberen, doch door de geno men maatregelen is in ieder geval een recht vaardiger verdeeling van de beschikbare hoe veelheid gegarandeerd. Nu prijkt de witte driehoek Alreeds op veler mouw, Trotsch mag de drager wezen, Daar 't zeggen wü: „Ik bouw! Ik bouw aan nieuwe orde, Ik doe nu vruchtbaar werk, Ik maak op and're wijze Ons Neerlandsch volk nu sterk. Ik bouw een nieuwe toekomst, Die wij reeds lichten zien, Ik bouw aan aller welzijn, Ik bouw en dus: ik die n!" Ik dien! Dat zij een streven, Dat ons aan 't harte ligt; Voor eiken vaderlander Is 't meer dan ooit een plicht. Elk op zijn plaats en wijze Verrichte nu zijn taak, En bouwe aan de toekomst, Het arbeidsveld ligt braak! Slechts in 't elkander dienen Zoek' ieder nu zijn eer, Door werken en door offers Wordt Neerland Neerland weer. Slechts daardoor blijven wij aan Onz' idealen trouw; Laat ieder kunnen zeggen: Ik dien en dus: ik bou w! HERMAN KRAMER licht. De bouwtüd is onbekend doch kan, gezien het gebezigde materiaal, dat nog rijkelijk aan wezig bleek te zijn, nJ. groote en zelfs reuzen moppen (waarbü knapen van 35 cm lengte), op de 13e eeuw worden gesteld. Daar in een stuk van 1295 de markt het hart en middelpunt der gansche stad wordt genoemd, ontmoet deze da teering wel geen bezwaar. Het geslacht van Domburch, dat daarin zün zetel had, speelde in de Middeleeuwen in onze stad een groote rol; een der laatste leden, heer Jacob, die in het be gin der 16e eeuw burgemeester was, heeft door wanbeheer echter een zeer slechten naam nage laten. Later kwam het huis in handen van het geslacht Van der Hooge, doch daarna ging het achteruit: in 1591 wordt vermeld dat er herberg in werd gehouden en de kelders afzonderiyk werden verhuurd! In 1833 is het afgebroken. Ook de Zoutkeet, een paar huizen verder, ver toonde, zooals men op de bekende kaart van Goliath bij Smallegange heel goed kan zien, het type van een adelshuis met torentjes. Ook hier bleven .na de afbraak de oude muren in stand. In den Oostelijken wand is nu, bü de volledige ontmanteling, een aardig gothisch nisje, waarin spoor van muurschilderingen, te voorschün ge komen. Zooals men weet, werd in 1513 en volgende jaren aan het in 1452 gebouwde en in 1512 ver nieuwde stadhuis de vleeschhal aangebouwd, waarbü Rombout Keldermans het steenhouw- werk verzorgde. De benedenruimte werd voor vleeschhal, de bovenruimte tot lakenhal bestemd. Later kwam hier de artilleriekamer, en om streeks 1640 werd er een deel van afgescheiden voor weeskamer (laatstelük secretarie) en „land recht", d. w. z. bestuur der stadsambachten (laatstelijk secretariskamer); toen werd de hoogte tevens veranderd door het aanbrengen van een balkenplafond. Ook de eindmuur on derging toen, zooals nu is gebleken, verande ring, die nog werd verergerd toen in 1780 de aanbouw aan de Noordstraat tot stand kwam en de voormalige conciërgewoning werd gebouwd. Nu deze door de ramp van den 17en Mei ten deele is verdwenen, en ook aan den binnenkant een en ander is blootgekomen, is het gebleken, dat zoowel in de vleeschhal als op de verdie ping vensters zijn geweest, waarvan de natuur- steenen omlijsting nog goeddeels is bewaard. By de a.s. restauratie van ons gothisch stadhuis zullen deze vensters, vrü gemaakt van de la tere betimmeringen, in hun oorspronxelüken toestand in den dan weder eindgevel geworden muur glorieus kunnen herleven. Een medewerker schrüft ons: Gedurende de Middeleeuwen leefde ons volk voor een groot deel van visscherü. Vooral de haringvangst bloeide. Het groote probleem was echter, hoe de visch te vervoeren van produ cent naar consument, zonder dat ze aan bederf onderhevig was. De uitvinding van het haring kaken in de veertiende eeuw bracht hier een oplossing. Willem Beukelszoan heeft de vis- scherij voor altijd aan zich verplicht. Zyn vin ding, eeuwen oud, vindt nog steeds toepassing. Ons nationale product, het Hollandsche zee banket, wordt verbruikt in gezouten of gerook- ten toestand. De versche visch echter, zooals de visschers die kennen, heeft men tot nog toe niet onder de massa kunnen brengen. Aan onze voormalige Zuiderzeekust is thans een vinding gedaan, welke hierin verandering kan brengen. De tweede Willem Beukelszoon, op wiens naam zij staat, zag al jong in, dat het kostelük zeebanket door alle preparaten zün oorspronkelüke frischheid en smakelykheid ver loor. Tonnen met haring, die al geruimen tijd opgeslagen waren geweest, konden alleen nog maar aftrek vinden in Rusland, waar ae men schen nu eenmaal niet zoo kieskeurig zün als ons verwende Nederlandsch publiek. Waarom zou het nu niet mogelijk zün, het publiek het geheele jaar door versche visch te verstrekken, die zün origineelen smaak en volle aroma behoudt. Dit probleem hield tal van vischexperts reeds jaren bezig, tot nu toe zon der resultaat. Tot opeens deze Nederlander, een eenvoudig man, zün speuren bekroond zag, na acht jaren noesten arbeid, door een procédé te vinden, dat niets te maken heeft met kaken, sterilisatie of conserveering, waardoor een pro duct kan worden gebracht, dat zonder eenigen twüfel het volksvoedsel by uitnemendheid zal worden. De bewerking is zóó, dat zonder byvoeging van olie, azün of andere ingrediënten de ha ring in blikken bussen van onbepaald formaat kan worden verpakt. Deze bussen mogen een tot twee weken open blijven staan, zonder ge vaar van bederf, zoodat dus uit blikken van ongeveer 50 K.G. in de vischwinkels verkocht kan worden. Bü de tegenwoordige bereiding gaat de eigen- lüke smaak van de visch verloren en blüft dg houdbaarheid beperkt. De nieuwe methode heeft dit voikomen veranderd. Het zeebanket behoudt nu zijn volle voedingswaarde en het is alsof men het, versch gevangen, onmiddellijk consumeert. Ook andere mogelijkheden bestaan, nJ. de visch tot pastei te verwerken, die op den duur net zoo wel aftrek kan vinden als de jams en stroopen, die gefabriceerd worden uit de pro ducten van onze boomgaarden en velden. Visch- pastei is duurzaam en goedkoop, kan in alle blikformaat geleverd worden en is daarbü voed zaam en smakelük. Door den thans minimalen aanvoer van Noordzeeharing kunnen groote hoeveelheden zoetwatervisch, benevens IJselmeervisch, wor den aangewend om tot pastei te worden ver werkt. Verschillende partijen van deze pastel hebben trouwens hun weg al gevonden naar den winkelier. Dat deze evoluties op vischbereidingsgebied in de praktük ook werkelyk houdbaar zyn, blykt wel uit het feit, dat de erkende wetenschappe lijke instanties ze onderzocht en er hun goed keuring aan gehecht hebben. Zoo werd de uitvinder uitgenoodigd voor een demonstratie op het Rijksproefstation te Den Helder. De directeur, dr. Liebert, toonde zich zoo voldaan over het resultaat, dat hü zonder aarzelen het departement van Economische Za ken met dit feit in kennis bracht. Dr. Liebert stelde een tüdslimiet vast en daarbinnen zou de houdbaarheid van het product bewezen moe ten worden. Het resultaat bevredigde volkomen, zoodat het Nederlandsch octrooi kon worden aangevraagd en verkregen. De uitvinder zocht ook contact met officieele Duitsche instanties. Daar was men eveneens zeer ingenomen met het product, zoodat ook het Duitsche octrooi werd verleend. Resumeerend komen we tot het volgende De mogelükheden van deze uitvinding zün groot. En vooral voor de visscherij is zü van groote beteekenis. De geheele vangst kan nu worden bestemd voor menschelüke consumptie. Iedereen kan versche visch eten, wat tot nu toe niet denkbaar was. Tot slot iets over den persoon van den uit vinder. Hü is 64 jaar, reeds grijzend, maar met een vitaliteit en sprankelenden geest, die weldadig aandoet. Daarbij is het een echte Hollander, met stoere doorzettingskracht en helder inzicht. Deze man heeft persoonlijk de benoodigde in stallaties gebouwd. Met de hulp van eenvoudige ongeschoolde visschersjongens leidt hü het werk en bereikt verrassende resultaten. De machine rie, die hü tot zün beschikking heeft, is nog van zeer bescheiden formaat. Toch bedraagt de productie per dag al 4 a 5000 blikjes visch. Dit alles is echter nog slechts een begin. De uit vinder was zoo welwillend, ons een steekproef van zijn product te laten nemen. Het smaakt inderdaad voortreffely'k, ofschoon we geen uit gesproken liefhebbers zün van visch. Tot zoover deze medewerker. Voor de insiders in de visscherü-wereld, wanneer zü het al met begrepen hebben, is het wellicht interessant te weten, dat deze vinding op naam staat van den Harderwijker industrieel E. den Herder, destijds bekend om zün onvermoeide actie te gen de drooglegging der Zuiderzee en onge twijfeld met zijn groote practische kennis en ervaring een expert op het gebied der visscherü. 1V:v: Voor de leden van de Duitsche Weermach t, die buiten de menage zijn en dus in eigen onderhoud moeten voorzien, zijn bonnen uitgegeven, waarop zij gedistri bueerde goederen bij den detailhandel kunnen verkrijgen. Deze bonnen gelden evenzeer als gewone distributiebonnen en de levering op vertoon van deze bon nen is verplicht. Ze varieeren van kleur naar gelang het daarop verkrijgbaar ge stelde artikel

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1940 | | pagina 5