De paardenstapel in Nederland
Gelijkheid voor allen: reden der
textieldistributie
Dré III en den Eeker hebben het
razend druk
DROEVE PLECHTIGHEID
TE VLISSINGEN
Vooral de getroffen gebieden
dienen te worden geholpen
aan stoffeering en kleding
WAARSCHUWING AAN
HANDELAREN
Kerkelijk Leven
H. H. WIJDINGEN
Maar Trui kan er zich moeilijk mee vereenigen
ZONDAG 4 AUGUSTUS 1940
VERANDERINGEN VAN
GEMEENTEGRENZEN
Hoe kon het paard, de veel
grootere taak in de nieuwe
verhouding volbrengen?
De paardenfokkerij
Slachtoffers van de „Luctor et
Emergo" ter aarde besteld
Secretaris-generaal van Binnen-
landschc Zaken beslist
De Naaldwijksche veiling
Juli was een goede maand
Waarom puntenstelsel
Gunstiger dan elders
BRABANTSCHE BRIEVEN
5
E&i van de terreinen, waarop zich in den
laatsten tijd zeer groote veranderingen heb
ben voltrokken, is zeker wel dat van het
transport.
Terwijl nog korten tijd geleden de motor-
tractie hier een alles overheerschende rol
speelde, zijn door de internationale omstandig
heden principieele veranderingen opgetreden.
Een van de gevolgen van de beperking van het
motorbrandstofverbruik, welke aan een ieder
opvalt, is wel de overgang van de motortractie
naar het paard.
Voor een buitenstaander dringt zich hierbij
direct een vraag op. waarvan de beantwoording
voor een niet-deskundige niet zoo gemakkelijk
is. Deze vraag is namelijk, hoe het mogelijk is,
dat, waar de paarden grootendeels uit het ver
keer waren verdwenen, althans een zeer onder
geschikte rol speelden in het groote stadsver
keer, er nu, op het oogenbiik, dat er een be
hoefte aan paardentracties bestaat, plotseling
weer zooveel paarden beschikbaar zijn. De be
antwoording van deze vraag is niet zoo een
voudig en daarom wendde een vertegenwoor
diger van het A.NP. zich tot een deskundige
op dit gebied, teneinde in deze materie een
beter inzicht te verkrijgen.
De heer ir. W. P. Gerhardt, die door zijn
publicaties in „Het Paard" over den paarden
stapel in Nederland de aandacht in deskundige
kringen had, werd bereid gevonden, omtrent
deze kwestie eenige inlichtingen te verschaf
fen.
Hij begon zijn uiteenzetting met te wijzen
op de samenstelling van den Nederlandschen
paardenstapel. Deze is zoodanig, dat de z.g.
groote-stadspaarden, dus de paarden voor het
verkeer, slechts een klein contingent uitmaken
van den geheelen stapel, die voor het over-
groote deel bestaat uit landbouwpaarden.
De gemechaniseerde tractie is in den Neder
landschen landbouw lang niet zoo ver doorge
voerd als het groote publiek over het algemeen
wellicht geneigd is te denken. De oorzaak hier
van moet gezocht worden in de landbouwkun
dige omstandigheden, die zich hier te lande,
althans tot nu toe, in het algemeen niet voor
mechanische tractie op groote schaal eigenen.
Mechanische tractie heeft in de gedaante van
z.g. tractors speciaal ingang gevonden op de
intensieve graanbouw-bedrijven, welke zich
door groote bedrijfsoppervlakten, goedkoopen
grond, doch hooge loonen en in bepaalde sei
zoenen geconcentreerden arbeid kenmerken.
Men denke in dit verband aan den graanbouw
in Noord-Amerika. Op de intensieve Neder-
landsche landbouw-bedrijven met betrekkelijk
geringe bedrijfsoppervlakte en in het algemeen
regelmatig over het geheele jaar verdeelden
arbeid neemt het paard echter nog een over
heerschende plaats in.
Wij zien bijgevolg, aldus de heer Gerhardt,
dat de Nedcrlandsche paardenstapel voorname-
iijk op het landbouwbedrijf ingesteld is en
als zoodanig niet zoo klein was, als men opper
vlakkig zou meenen. In de laatste jaren is het
aantal paarden in Nederland zelfs niet onbe
langrijk toegenomen, wat thans ook nog het
geval is.
Toen nu door de omstandigheden ook
voor de tractie buiten den landbouw in
grooter mate een beroep moest worden ge
daan op het paard, was het mogelijk, zon
der al te veel bezwaren, te putten uit de
landbouwpaarden. Zonder te zeggen, dat
er ruim voldoende paarden beschikbaar zijn,
is de toestand toch wel zoodanig, dat mo
menteel op redelijke wijze aan de bestaande
behoefte kan worden tegemoetgekomen.
Wat nu betreft de paardenfokkerij in Neder
land, het zal na het voorgaande duidelijk zijn,
dat deze vrijwel uitsluitend gebaseerd is op de
productie van paarden voor den landbouw.
Daarnaast worden ook wel andere paarden
als dravers, renpaarden en zelfs Arabieren ge
fokt, doch het aantal van deze categorieën
speelt slechts een zeer ondergeschikte rol in
het totaal-cijfer.
Nu kunnen de hier gefokte landbouw-paar-
den worden onderverdeeld in warmbloeds en
koudbloeds. In het kort gezegd beteekent dit
het volgende: koudbloeds zijn de zware inheem-
sche paarden, de z.g. „Zeeuwen" of „Belgen",
een autochthoon Europeesch ras.
Daartegenover staan de warmbloeds, welke
omschrijving echter in den ruimsten zin moet
worden opgevat. De warmbloeds hebben in meer
of mindere mate Oostersch bloed in zich en
vertoonen daardoor een ander temperament en
een anderen lichaamsbouw.
Bij de Nederlandsche warmbloed-landbouw-
paarden kunnen worden onderscheiden twee
types, n.l. het Groningsche en het Geldersche
type. Het Groningsche type, dat zwaarder is.
dankt zijn ontstaan voor een belangrijk deel
aan den import van Oldenburgers en Oost-
friez'en. Het Geldersche type herinnert meer
aan het vroegere koetspaard en is als zoodanig
wat luxer in voorkomen.
De koudbloedfokkarij heeft o.m. in Nederland
een groote vlucht genomen, waarbij zeer goede
resultaten werden bereikt. In het buitenland
hebben deze Nederlandsche koudbloeds dan ook
een zeer goeden naam, worden daar thans prac-
tisch op één lijn gesteld met de Belgische koud
bloeds.'
Zoowel de onderscheidene stamboeken voor
de warinbloedpaarden als het stamboek voor
de koudbloeds hebben hier te lande aanzienlijk
bijgedragen tot de verbetering van onzen Ne
derlandschen paardenstapel.
Indien men de vraag stelt, welk type, dus of
warmbloed of koudbloed, voor den Nederland
schen landbouw het meest geschikt is, dan kan
hierop ten antwoord gegeven worden, dat dit
zoowel van de grondsoort als van de historie
afhankelijk is. Op een zwaren bodem past
uiteraard een zwaar paard, op een lichtere
grondsoort komt een lichter paard meer tot zijn
recht, terwijl het voorts natuurlijk aanbeveling
verdient, een fokkerij, welke sedert jaren in een
bepaalde streek gedreven werd, aldaar te hand
haven. Voor het overige doet de boer verstan
dig, zich bij zijn keuze in de eerste plaats door
de eischen van zijn bedrijf te laten leiden.
Van den Nederl. paardenstapel maakt het
„volwassen" landbouwpaard de vaste basis uit.
Het aantal hiervan, d.w.z. van de paarden van
drie jaar en ouder, loopt niet zoo sterk uiteen.
Daaromheen komen fluctuaties voor in de fok
kerij.
Interessant is het een vergelijking te maken
tusschen het aantal paarden in Nederland ge
durende eenige tientallen jaren, waarbij men
in ronde cijfers de volgende getallen vindt:
Nadat Zaterdagmorgen om acht uur op het
katholieke gedeelte der algemecne begraafplaats
te Vlissingen met kerkelijk ceremonieel de be
grafenis van mej. Platsschaert uit Oöstburg en
de meisjes Besien uit Aardenburg, M. Buyse uit
Ede, allen slachtoffers van de „Luctor et
Emergo", het schip van den Provincialen
Zeeuwschen Stoombootdienst, dat op 12 Mei in
de Vlissingsche Buitenhaven tot zinken is ge
bracht, was geschied, werd tegen half elf het
vier-jarig zoontje van de familie De Korte
naar zijn laatste rustplaats gebracht.
Te ruim twee uur vond de uitvaart van
zeven man van het personeel van dit schip
plaats. Bij de groeve waren de kisten, gedekt
met de Nederlandsche driekleur, opgesteld.
Onder de talrijke aanwezigen merkten wjj
naast de familieleden o.m. op den commissaris
in de provincie Zeeland, jhr. mr. W. J. Quarles
van UffOrd, kapt. luit. ter zee Bennik, als ver
tegenwoordiger van het departement van De
fensie, den officier van gezondheid der eerste
klasse, dr. Baden, als vertegenwoordiger van
den chef van den Marinestaf, kolonel A. C. van
der Sande Lacöste, directeur van het Nedcr
landsche Loodswezen, den kapitein ter zee der
eerste klasse, havencommandant voor de Duit-
sche weermacht, Gajer, den burgemeester vaar
Vlissingen, overste G. de Jonge, directeur van
jaar
totaal
paarden
paarden
aantal
van 3 jaar
jorager dara
paardeai
en ouder
3 jaar
1900
295.000
222.000
73.000
1910
327.000
239.000
88.000
1921
363.000
258.000
105.000
1930
299.000
254.000
45.000
1939
322.000
240.000
82.000
terwijl het kleinste aantal paarden voorkwam
in 1934, namelijk totaal 269.000, drie jaar en
ouder 221.000, jonger dan drie jaar 48.000.
Het Zaterdag verschenen Verordeningenblad
bevat de derde verordening van den Rijkscom
missaris voor het bezette Nederlandsche ge
bied betreffende bijzondere maatregelen op ad
ministratiefrechtelijk gebied
Hierbij wordt de secretaris-generaal van
het departement van Binnenlandsche Zaken
gemachtigd, ten aanzien van die verande
ringen in de grenzen van gemeenten die
door het algemeen belang worden gevor
derd, te beslissen en de voor de uitvoering
van een en ander noodzakelijke voorschrif
ten uit te vaardigen.
Hij kan daarbij zoo noodig van de op dat
stuk geldende bepalingen van de Gemeente
wet afwijken.
Maatregelen, uit dezen hoofde getroffen,
moeten in de Nederlandsche Staacscourant
openbaar worden gemaakt.
In de afgeloopen maand heeft dc Westland-
sche tuinbouw zich weten te herstellen na vele
maanden van teruggang. Dit blijkt uit de ge
stegen veilingomzetcijfers.
De omzet van de Coöp. Fruit- cn Groentevei
ling „Naaldwijk" bedroeg over Juli 1940 f 405.336
en over Juli 1939 f 242.316.
den Provincialen Stoombootdienst op de Wes-
terschelde,
Bij het massagraf stond een vuurpeloton van
de Duitsche Kriegsmarine aangetreden. Nadat
de kisten van olieman v. d. Stichel, den ma
troos Dooms, den hofmeestersbediende E. A.
v. d. Maden, den hofmeester S. v. d. Peil, ma
troos A. de Putter en den machinist A. T.
Volk, in de groeven waren neergelaten, sprak
allereerst de commissaris der provincie namens
het provinciaal bestuur.
„Met groote deernis en ontsteltenis vervuld,
heeft het provinciaal bestuur destijds keniais
genomen van de groote ramp, die den stoom
bootdienst op de Westei'schelde had getroffen.
Het waren allen goede, eerlijke vlijtige ambte
naren, die, met groot vertrouwen en plichtsbe
sef, hun diensten hebben verricht. De provin
cie is hun grooten dank verschuldigd voor de
wijze, waarop zij zich van hun taak hebben
gekweten.
Diep medelijden vervult ons met de familie
en nabestaanden van deze gevallenen.
Moge de waardeering voor hun plichts
betrachting u tot troost strekken, doch
moge u bovenal tropst ontvangen van God
in den Hemel, die u de ware ti-oost kan
schenken. Namens het provinciaal bestuur
verzeker ik, dat de nagedachtenis van onze
mannen in groote eere zal worden ge
houden."
Met het leggen van een krans en den wensch,
dat zij rusten in vrede, nam spreker afscheid.
De burgemeester van Vlissingen sprak woor
den van hulde en deelneming voor de slacht
offers van de „Luctor" en hun nabestaanden
uit.
„Thans zijn zij in dit massagraf ter ruste
gelegd, naast het graf van de mannen van de
„Bulgia". Ook hen zullen wij in hooge eere
houden". Namens het college van bui'gemees-
ter en wethouders legde de spreker een krans
bij de graven neer.
(Van onzen Haagschen redacteur)
De distributie van textielproducten is
een zoodanig novum voor ons Nederlan
ders, dat eenige toelichting op dc tech
nische regeling, welke wij Zaterdagavond
publiceerden, niet overbodig moet worden
geacht. Deze toelichting gaf ons de heer
H. G. Hey, directeur van het Rijksbureau
voor de distributie van Textielproducten.
Allereerst, zoo betoogde de heer Hey, is deze
rantsoeneering noodig geworden, wijl sedert
10 Mei de aanvoer van katoen en wol geheel
stil staat. Wij moeten dus trachten zoo lang
mogelijk met den beschikbaren voorraad rond
te komen.
Om een juist inzicht te krijgen voor de ver
dere vcrdeeling moeten wij daarom het ingrij
pende voorschrift maken voor een totale inven
tarisatie van de beschikbare textielgoederen in
ons land.
Wij weten, dat zoowel voor den handel, de
industrie als voor de bevolking aan deze dis-
tributiemaatregclen groote moeilijkheden zijn
verbonden, doch wij zullen al het mogelijke
doen om deze lasten tot een minimum te be
perken, waai-van men het bewijs vindt in de
groote lijst van vrijgestelde artikelen.
Wanneer wij niet waren overgegaan tot
het nemen van deze distributiemaatregelen
zouden wij de slechte figuur krijgen, dat
Dr. v. d. Bijl, kringcommissaris van het
Roode Kruis, sprak namens deze organisatie
en verklaarde, dat dit verlies hem te meer
trof, daar hij velen van de slachtoffers per
soonlijk had gekend. Het Roode Kruis deelt
hartelijk met oprechte deelneming in dit groote
verlies. Vervolgens legde hij kransen namens
de Roode Kruis-afdeeling en de transport-
oolonne daarvan.
Als vertegenwoordiger van het departement
van Defensie memoreerde kapt. luit. ter zee
Bennik, hoe al deze slachtoffers deel uitmaak
ten van de Koninklijke Marine-reserve en als
zoodanig dus van de marine.
De luitenant ter zee eei-ste klasse van de
Duitsche weermacht, Gajer, eerde namens de
Duitsche Kriegsmarine deze dappere gevalle
nen door het brengen van het saTüut en eer.
bloemengi-oet.
Namens den chef van den Marinestaf bracht
dr. Baden gevoelens van deelneming over.
Ds. J. S. Hartjes herdacht de mannen, die
voor het vaderland zijn gestorven, midden in
de vervulling van hun menschlievende plicht
Spr. besloot met het „Onze Vader".
Nadat het vuurpeleton drie salvo's had af
gevuurd, en diverse corporaties nog kransen
hadden neergelegd, sprak ds. Hartjes woorden
van dank tot alle autoriteiten, in het bijzonder
tot den kapitein ter zee Gajer, voor diens
piëteitvolle medewerking en de verleende mi
litaire eer, de doctoren Jens en van der Bijl
voor hun verantwoordelijk werk, bij de ver
zorging der identificatie van de slachtoffers,
alsmede allen die van hun belangstelling en
medeleven hadden doen blijken. Hiermede was
deze plechtigheid ten einde.
In tegenwoordigheid van vrijwel alle auto
riteiten en belangstellenden werd vervolgens
hofmeester De ROnde in het eigen familiegraf
ter ruste gelegd. Bij deze groeve werd niet ge
sproken.
Ten slotte vond de teraardebestelling plaats
van den scheepspensionhouder Eekman, die
eveneens op de „Luctor" was omgekomen.
- alleen de beter gesitueerden voldoende klee
ding konden krijgen en ook nog zouden
kunnen doorgaaia met het aanleggen van
een extra reservevooi-raad, terwijl in den
loop van den winter voor de volksgenooten
met een klein inkomen de noodzakelijke
goederen niet meer verkrijgbaar zouden zijn
In dat geval zouden wij ook het risico loopen
van het optreden van een groote kunstmatige
schaarschte van vele producten en bij vrijen
handel zou de voorraad worden vastgehouden
Of met woekerwinst worden aangeboden, ter
wijl de kettinghandel vrij spel had.
Dit alles is een zoo groot nadeel voor de ge
heele Nederlandsche volksgemeenschap, dat wij
om dit te voorkomen, alles doen wat mogelijk
is.
Deze distributiemaatregelen zijn technisch
zeer moeilijk en daarom is een beroep op alle
belanghebbenden noodzakelijk. Vooral de orga
nisaties van de bedrijfsgenooten dienen alles in
het werk te stellen wat een juiste naleving
van de voorgeschreven regeling kan bevorderen.
Hét Rijksbureau heeft zijn gedachten laten
gaan over de verschillende systemen, waannee
zou kunnen worden gewerkt en het is geble
ken, dat het pamten-systeem verreweg het beste
is, wijl dan de keuze voor iederen verbruiker
vrij blijft die producten te koopen, welke hem
of haar het beste lijken en omdat hierdoor
voorkomen wordt het invoeren van een meer
of minder geperfectionneerd systeem van eeia-
heidskleeding. De groote attractie van het
puntensysteem is, dat ieder zich kan kleeden
zooals hij of zij gewend is tc doen, zonder dat
men aangewezen is op bepaalde modellen,
kleuren of kwaliteiten.
In Duitschland had men reeds veel ervaring
met dit systeem opgedaan en deze kennis is ons
geheel beschikbaar gesteld door de samenwer
king met enkele Duitsche autoriteiten.
De regeling zelf is echter geheel door Neder
landers ontworpen, nadat zij advies ingewonnen
hadden van de beschikbare deskundigen in den
handel, eveneens is de regeling geheel aange
past bij de eigen toestanden en de eigen volks
gebruiken.
Is het nu gekozen systeem perfect? Het is
zeker goed, aldus de heer Hey, doch zioowel de
lijst van vrijgestelde artikelen als de punten-
waardeering zal na eenige weken ervaring
moeten worden aangevuld of misschien wel
wijzigingen ondergaan. Bij gebleken fouten zal
het advies van de organisaties uit den handel
worden ingewonnen.
Het aantal punten dat beschikbaar is voor de
bevolking is tamelijk groot, n.l. 100 punten voor
een half jaar, terwijl op de textielkaart nog 20
extra bons voorkomen.
De artikelen van duurdere of betere kwaliteit
kunnen langer mee in het gebruik dan de goed-
koopere producten en het is daarom noodzake
lijk gebleken, dat voor personen of gezinnen met
een klein inkomen extra punten wordeft beschik
baar gesteld, de z.g. toeslagkaarten. Voor deze
gezinnen worden extra kaarten verkrijgbaar ge
steld voor alle pei-sonen van 15 jaar en ouder en
hierdoor is het dus mogelijk dat een gezin met
6 kinderen b.v. 200 punten extra ontvangt.
Een andere zeer belangrijke zaak is de aan
schaffing van huishoudgoederen. Deze is moge
lijk op alle kaarten van het gezin en wanneer
de huisvrouw dus beriöelakens, sloopen of hand
en theedoeken en dergelijke artikelen noodig
heeft, kan zij daarvoor de punten gebruiken, die
zij het beste missen kan.
De aflevering van goederen voor woninginrich
ting, alsmede de verkoop van beddegoed en uit
zetten e.d. is alleen mogelijk op een speciale ver
gunning. Deze maatregel is genomen met het
doel om er voor te zorgen, dat eerst die volks
genooten of gezinnen worden voorzien, welke
door de oorlogsramp zijn getroffen.
Als wij denken aan de inwoners van Rot
terdam, Middelburg, Wageningen, Rhenen,
den Helder en andere plaatsen in ons va
derland, die nog geen gelegenheid hebben
gehad om den inboedel of garderobe die zij
verloren hebben opnieuw aan te schaffen,
dan zal ieder gevoelen, dat het noodzakelijk
is, deze eerst te voorzien.
Mocht blijken, dat daarna nog voldoende
voorraad in de magazijiaen aanwezig is voor
andere verbruikers, dan kunnen wij met het
verstrekken van speciale vergunningen nog iets
verder gaan.
Bij het aanschouwen van deze regeling
kunnen wij constateeren, dat de beperkingen,
welke zijn opgelegd, niet zoo ingrijpend zijn
als de beperkingen welke in het Duitsche
Rijk aan de bevolking bij den aankoop van
kleeding zijn gesteld. Als wij nagaan, hoe
veel nog gekocht kan worden voor het aan
tal punten, dat beschikbaar is en wat nog
vei-krijgbaar kan worden gesteld op de
extra bonnen, kunnen wij constateeren. dat
deze regeling voldoende is en de noodzake
lijke behoefte zeker zal bevredigen.
In de week van 5 tot 11 Augustus is sluiting
van de winkels niet noodzakelijk, wanneer ook
andere artikelen dan textielproducten worden
verkocht. De aflevering van goederen op speciale
vergunningen kan doorgaan, terwijl ook de af
levering kan doorgaan aan détaillisten van de
navolgende producten: sanitaire textielproduc
ten (b.v. watten, verbandgaas, bandages, sluit-
lakens, elastieken knie- en enkelkousen, enz.)
pitten en petroleumbranders, poetsdoeken, pop-
penkleeding en speelgoed, kluwens en klossen
touw. De verkoop en aflevering aan dén ver
bruiker van alle overige textielproducten is ge-
c.urende de week van 4 tot en met 11 Augustus
1940 verboden. Dit verbod geldt zoowel voor de
industrie, den groothandel als voor den kleinhan
del.
De verkoop van artikelen welke gedragen moe
ten worden door kinderen beneden 3 jaar is na
12 Augustus weer vrij, doch het is noodzakelijk,
dat de koopster bij zich heeft de distributiestam
kaart van het kind waarvoor deze producten zijn
bestemd, omdat sommige artikelen, wij denken
in dit geval b.v. aan luiers, ook voor andere
doeleinden te gebruiken zijn.
Opgave van voorraad moet doen iedere han
delaar, die textiel-producten in voor-raad
heeft en deze wil verkoopen. Want slechts
hij die vergunning heeft kan worden inge
schakeld in het distributie-systeem. Wan
neer wij er hier op wijzen, dat 21.000 ver
gunningen zijn uitgereikt, doch dat er nog
ongeveer 10.000 handelaren zijn, die zich
nog niet hebben gewend tot het Rijksbureau
om een vergunning, dan beteekent dat een
ernstige waarschuwing. Na 12 Augustus is
het te laat; deze handelaren krijgen dan de
grootste moeilijkheden.
Voor de leden der Duitsche weermacht zijn
speciale kaarten uitgereikt.
Op 12 Augustus zal de heer Heij vermoedelijk
over deze materie voor de radio spreken.
In de kapel van de Paters Capuciinen te Hel
mond dient Z. H. Exc. Mïjr. A. F. Diepen van
daag, behalve aan Donderdagavond reeds ver
melde Capucijnen, het H. Priesterschap toe aan
de Eerw. Fraters: Prudentius van Rijn, Jacobus
van Zeeland en Gerbrand Brouwer, van de
Orde der Witheeren van de Abdij van Berne
te Heeswijk.
Het H. Diakonaat aan de Eerw. Fraters:
Adrianus van Beers, Bernardus van Son, Sta
nislaus de Groot, Donrinicus van Zijl, Lamber-
tus van Veldhoven, Wilhelmus den Duik,
Augustinus Heestermans, van de Orde der
Cisterciensers te Nieuwkuyk.
Het H. Subdiakonaat aan de Eerw. Fraters:
Serenus van Hazerswoude-Rijndijk, Severinus
van Velp, Hubertinus van Vlissingen, Euthymius
van Oisterwijk, Generosus van Twello, Maximus
van Tongelre, Benedictus van Amsterdam,
Irenaeus van Veghel, Pius van Amsterdam,
Fructuosus van Amsterdam, Flavius van Gilze,
Rembertus van Amsterdam.
Het Exorcistaat en Acolythaat aan den Eerw.
Heer J. E. A. Terruwe van het bisdom Meaux,
Frankrijk.
De vier mindere orden aan de Eerw. Fra
ters: Hildebertus van 's-Gravenhage, Symphro-
nius van Velsen, Septimius van Heino, Isaias
van Gemert, Justors van 's-Hertogenbosch,
Micheas van Helmond, Evodius van Haastrecht,
Hyacinthus van Den Hout, Revocatus van Haa
ien, Achilleus van Rotterdam, Theofridus van
Nuenen, Saturninus van Zaltbommel, Gentilis
van Assen, van de Orde der Capucijnen.
In het Albertinum te Nijmegen heeft 28 Juli
j.l. Z. H. Exc. Mgr. A. F. Diepen behalve aan
de reeds vermelden het H. Priesterschap toe
gediend aan den Eerw. Frater H. de Wilt O.S.
Cr.
t
UL VENHOUT, 1 Augustus 1940
Amico,
„Zegges, Dré," zoo vroeg Trui kleintjes, 't ge
zicht zurgelijk betrokken, de oogen wat wijd
open: „zegges, wie is hier den baas in huis?
Gü of....?"
„Gij, toeteloeris," was ik haar veur!
„Ikke vroeg ze mee veul te veul ver
wondering en mee veul te weinig overtuiging:
„ikke1"
„Hoewie, zou den Fielp zeggen. Gij!"
Toen kneep ze d'oogen 'n bietje toe, drukte
mee de lippen 'nen lach weg. „Nooit iets van
gemorken," zee ze dan. „Maar alle gekkigheid
op 'n stokske, veur ge dat huurcontract tee
kent: zoude gij daar nog wel aan beginnen op
oewen ouwen dag, aan 'nen winkel? Da's toch
niks veur ons, boerenmenschen!"
'k Bleef 'r zoo 'ns efkes aankijken, denkende:
ge verandert toch nooit. Als de zaak in kannen
en in kruiken is, komt de die, mee 'n „leuk"
smoeske, wèèrgaren stichten. Omdat ik dus
zweeg zee ze toen nog: „ik ben toch mee 'nen
vranken boer getrouwd en nie mee 'n komenijs-
baaske? Dréé?"
Slangevel, docht ik, wat hebt ge nog 'n stre
ken onder den stèèrt. Trui docht toen, dat ze
't al gewonnen had, want ze had al rap ge
merkt, dat m'nen lever krulde.
„Hoor 's, Trui, ik werk ons baaskes nie teu
gen. Onzen Dré wit wat ie wil en onzen
Eeker...., dat manneke zijnen schoonen droom
verjagennóóit! En daarom zijde gij dan nog
nie de vrouw van 'n komenijsbaaske, gladdek
ker!"
„Dus?? Dus ge zet ocwcn naam op dat pam-
picr?"
„In de roos, Trui"
„Mag ik bc dan 's Iets zeggen?"
„Dat mag!"
„Dan haalde 'nen hoop slameur op oewen nek
veur niks."
Toen teekende-n-ik 't huurcontract van m'n
baaske z'n eerste filiaal, hij is nog te jonk
veur de wet. d'n winkel was gehuurd.
Zoo is Trui nou! 't Winkelhuis was trouwens
al lank gehuurd, er wierd al dagen in getim
merd en gesjouwd, de handteekening was louter
formule. Ge zult denken: wat heeft ze daar
dan mee veur, mee die bezwaren op de valreep?
Snapte dat nie, amico? Doodgewoon dit: als
d'n winkel nie marcheert, om dan te kunnen
zeggen: „ziede nou wel? Héb ik oe nie gewaar-
schouwd? Maar naar mij wordt nooit geluis
terd!" Zij is dus van alle risico af. Zoo zijn die
vrouwen. Lukken de affaires, dan zijn ze fier
op den baas; loopen ze faliekant, dan zie-
boven! Maar den dieperen zin is: als de vrouw
veul op heeft mee heuren Kloris, dan kan zij
nie goed dulden, dat ie z'n eigen inspant veur
anderen. Als zoo een moeder is, dan heeft ze
alleen oog veur eigen bloeien; anderenZe
wit amper dat 'r nog airdere kiiaders bestaan.
Zoo zij» ze, die vrouwen. Ik bedoel: de goeie!
't Andere soort denkt alleen om 'r eigen. Waar
in ze 't zoowijd brochten, dat 'n weareld-in-
dustrie floreerde van kunstzij, corsetten, kou
sen; pelsen, poeiers, pruiken, ja, tot middel-
cijnen toe. Tien advertenties in de krant
acht veur dat soort vrouwen! Geef mij maar
zoo'nen bemoeial, zoo 'nen lastpot als die Trui,
die 'smergens in vijf minuten tijds frisch en
gekleed is, om veur haar „bloeien" te gaan
zurgen. En die nie 'nen kustelijken halven dag
zit te verknoeien veur de toiletspiegels van 'n
soortement apotheekwinkeltje, waar de „wor
dende Schoonheid" zit te razen, omdat b.v. ha
ren linker oogwimper zoek is, diena 'n uur
van angsten, zoeken en tieren, vastgekleefd
blijkt te zitten mee 'n veeg reukzalf aan 'nen
stoelpoot.
Sodepin, als ge zoo'nen wimper of 'n krulle-
ke-langs-oew-oor of 'n wenkbraauw kwijt zijt,
dan kunde toch nie prakizeeren over „iets" als
man en kinders en zooOf denkte soms,
dat 't zoo lollig is, als ge 'n half uur hebt zitten
zwoegen mee zoo'n stift, om dan tot de ont
dekking te komen, dat oewen mond scheef
staat??
Maar genogt.
'k Wou eigenlijk gezeed hebben g'had, dat
Trui, na dagen gepieker, dan wel 'ns weten wou
of Dré III hier baas is. En da'k haar nog nie
heb willen zeggen, dat ze aan 't gedacht mot
gaan wennen, dat ons baaske lankzamerhand
't roer van ons bedrijf steuviger in z'n pootige
knuisten gaat klemmen. Och, ze vóelt dat wel,
m'n goeie wijf. Zé is al tij zoo geren baas gewist,
al kost ze 't nie worden. En al wil ik nou zekers
nie beweren, dat Trui ons baaske wil teugen-
houwen, toch zou ze geren de klok wat lank-
zamer laten loopen, nou aan onzen werkdag de
avondzon gaat smeulen
Daar is nóg iets. Dré III, modernen jongkearel,
vat 't bedrijf anders vast, dan Trui en ik altij
dejen. Van den hondewagel naar den glanzen-
den auto, da's 'nen stap van generaties. Zijn
zaken mee de fabrieken, zijnen handel in bus-
en weckgroenten, fruit en conserven, 't is alle
maal veul anders dan 't verkoopen van 'nen bos
peeën en 'nen knolselderie, dien ge eigens teel
de. 't Winkelsysteem dat in zijnen kop zit, is
veur ons, menschen van de boerdei'ij, ook al
weer iets, dat wijd buiten onze doening ligt.
Allee, Dré III wordt 'nen boer mee 'n groot
kantoor, zoo zie ik 't worden, al geloof ik nie,
dat ie de blaren op z'n gewitwel zal krijgen van
't zitten.
Och, als ik 't sjecuur beschouw, 't zat er altij
in, dat m'n baaske anders gong doen, dan z'n
grootvader, danz'n overgrootvader boerden.
't Is alweer drie jaren gelejen omtrent, 'twas
rond zijnen eersten Alderheiligen op den hof,
da'k hum als volgt veur oe uitteekende: „afijn,
Zaterdagmiddag, goed drie uur, als ik thuis-
gerejen kwam mee m'nen groentenwagel, stond
ie gereed naar Amsterdam te gaan. Blinkend
geschoren en geknipt, blozend van gezondheid,
z'n beste spullen aan enveur 't eerst z'n
groene gleufhoeike op, 'n bietje schuin op den
bruinen kop. Mee z'nen nuuwen, langen demi
aan, de kèèrsrechte houding en 't valieske in
de hand, zoudt ge 'm eerder achttien, dan veer
tien jai-en gegeven hebben.
Daar stond 'nen jong kearcl om fier op te
zijn! En dat was ik ook 'n bietje, 'k Had wer-
endig spijt, da 'k nie om 'n hoekske kost kijken,
als ie straks, over enkele uren, veur onzen ver
rasten Dré en ons blije Wieske zou staan.
'Nen boer?
Hah! Hij leek veul meer op 'nen jongen groot
grondbezitter cn ik zou den Amsterdamschen
„meneer" beklagen, die perbeerde mee hum de
kachel aan te maken.
„Hebt ge onzen brief bij oe, Dré?"
Hij klopte op zijnen binnenzak. Ik heurde 't
pampier kraken teugen z'n sterke borst. „In
orde, opa!"
„Hebt ge nog 't een en ander ingepakt, Trui?"
„Veur den bakker, opa!" En hij tilde z'n zwa
re valieske op, gelajen mee 'nen ham van den
lesten slacht.
„Lot me nou oew beurs 's zien, Dré?"
„Waarom?"
„Zoomaar."
'n Bietje onwillig eerst tastte-n-ie naar z'nen
bilzak, gaf me toen royaal z'n portemonnaie.
„Daar zit eigenlijk nie veul méér in, dan de
reis-op-en-neer, ee?"
„Mneu. Nogal onkosten g'had, opa. 'k Heb
veur allemaal iets gekocht, ziede. En.... eh....
deuzen das en zoo."
Ik dee 'nen rijksdaalder in z'n klep. Z'n oogen
straalden lijk sterren onder 't groene randje
van z'n hoeike. „Só-de-petat
„Zie Trui nou ook maar 's vrindelijk aan!"
Die goeie ouwe stond al lang mee 'nen war
men riks in d'r handen, gereed te geven.
Toen smeet ie z'n kofferke op de tafel, kuste
trui op allebei d'r wangen, gaf mij 'nen stomp
en zee, 'n bietje heesch: ,,'k vind 't eigenlijk
smerig van m'n eigen, da 'k zoo graag 'ns naar
huis ga, maar ik kom rap verom! Allerheiligen
's avonds!"
Zoo gong ie van den hof. 'n Stuk van z'n
hartje op Ulvenhout latend. Blek kreeg nog ,,'n
hand" en dan stapte Dré III den erf af: fier,
blij, jonk, krachtig, in éen woord: zóó in 't vol
ledig bezit van 't geluk, da'kda'k m'n
eigen efkes oud voelde, als ik 'm daar zag gaan,
dieën fermen veroverèèr!
En als ik deus herinnering zoo neerschrijf,
dan ruuk ik nog den geur van den sierlijken,
blaauwen rooksliert van z'n cigaretje, die daar
spiraalde deur den donkeren dag om den kalen
notenlèèr, wiens leste gele blaren lagen neer-
gesmakt in den natten Allerzielenbojem rond
den stam.
Ja, als ik 't sjecuur beschouwDan
wordt 't veul begrijpelijk dat Trui vol zurgen
zit. 't Is allegaar zoo anders aan 't worden. En
't gaat allemaal zoo rap. 't Stuurt zoo naar 'n
weemoedig end van 'n levenlank zwaren, maar
vertrouwden arbeid, waaraan wij vastgroeiden.
Gedachten, gevoelens, die ze na dagen van ge
pieker vast wou leggen in de snibbige vraag:
„Zegges, wie is hier den baas in huis? Gij
ofdieën snotpiek?" Ze meent dat zoo kwaad
nie. Elk veugeltje zingt lijk 't gebekt is.
Vandaag, 1 Augustus, gaat de huur in. Ge
verstaat, hoe de baaskes zwoegen, om den win
kel zoo rap meugelijk feestelijk te openen: den
Dré, zakenman, die ginnen dag huur verloren
wil zien gaan; den Eeker, die zoo geren den
kroon op z'nen arbeid wil zien, dat is: Moeder
in 'n geriefelijk veilig huiske. En dieën wóon-
wagel aan den kant.
Plazierig, leutig, om twee zoo'n verschillende
tiepekes aan den arbeid te zien. Aan éenen ar
beid, mee zoo'n verschillende gedachten, zoo'n
uiteenloopend droombeeld. In éenen arbeid. In
éenen zurg. 't Werkvolk, dat in 't winkelhuis
aan den gank is, is nie te goed af. Want daar
mot aangepakt worden! Van de week nog, Za-
terdagmergen, 3 Augustus 1940 is de opening!
Dré III heeft veur de zaken 'n sterk geloof in
den Zaterdag! Z'nen handel mee de auto moest
ook op Zaterdag aanvangen. „Da's altü 'nen
dubbelen dag," redeneert ie en geef 'm onge
lijk? Bij elke leverantie bedingt ie 'nen boekee!
De Hoppenbrouwersen komen dus in de blom
men als hun nog nooit overkomen is. Als den
Eeker dat hoorde, dan wierd ie stil. Dan gaf ie
den Dré 'n-schoongemokte-hand. Plechtig!
„Waar is dat veur?" vroeg Dré III.
„Veurveur deveur de blommen,"
hakkelde den Eeker geroerd. „Moeder zal den
kendadadat 'r feest is. 'k Vind 't
schoon, Dré. 'k Zal 't nooit vergeten."
Dat was de langste toespraak, die den Eeker
ooit gehouwen heeft. En nóg viel ze in 't water!
Want den Dré schoot in den lach. Zee: „Vrek
jonk, die blommen zijn veur de reclame! Heel
de buurt mot uitloopen en dan begrijpen, dat 'n
zaak mee zoo'n relaties 'n prima-puike zaak is!"
„Oow," zee den Eeker ontnuchterd. Toen:
„toch vind ik 't schoon."
„Ja," antwoordde den Dré: „maar da's mijn
schuld nie, gade gij nou maar 's rap die prijs-
kortjes maken. En veul! Want elk artikeltje
mot geprijsd worden, dan weten de klanten dat
ze nie genomen worden en jouw Vader en Moe
der kunnen gin vergissingen maken."
„Zeg, Dré," vroeg Trui: „hebt ge al gedocht
om water?"
„Ja, opoe!"
„Gas?"
„Jaja!"
„Licht?"
„Vaneigens!"
„En mooie lampen heb ik gekocht," zee den
Eeker: „in 't salonneke...."
„Schrijven Eeker!" commandeerde zijnen
patroon. „Zaterdagavond kan Trui alles mee
eigen oogen zien!"
Dan kreeg den Eeker 'n kleur, beet op z'n
tong en begost te calligrafeeren.
Trui's mooie kamer staat overènd. De stoelen
staan opgetast, de tafel in 'nen hoek, de lijsten
zijn var den éenen muur. Daarteugenaan, tot
de zolderink toe, staan getast de bussen, fles-
schen, nuuwe bennekes, hagelwit. Duuzend
keeren staat den naam „Brabantsche Groenten-
centrale" te prijk; op gouwen etiketten, geplakt
op de bussen; blaauw geschilderd op de nuuwe
manden; gestempeld op gèève kistjes, blank
van rauuwheid. Alles gepoetst, blinkend, zóó ge
reed om prontjes weggerejen te worden naar
den winkel.
/anneer zal toch in sjissesnaam dieën rom
mel van m'nen vloer gaan?" zuchtte Trui.
Waarop Dré III zee: „rómm..mei?!" Hij
was efkes tot in z'nen pit beleedigd. Dagen, tot
den nacht, had ie er aan gewreven, gepoetst,
geplakt. En elk uur gaat ie efkes kijken, z'n
oogen goed doen aan deuzen prachtig-verzurg-
den inventaris van zijnen eersten winkel.
Hij mot overal tegelijk zijn: bij z'n klanten.
Bij e leveranciers. Op de fabrieken. Bij den
drukker, den schilder, handelsregister, gemeen
tekantoren, overal. Ook den akker mot ie bij
houwen, den oogst staat te wachten zoetekes
aan.
Sodemearel, den Eeker heeft 'ns 'n week ge-
prakizeerd, hoe ie mee z'n spaarboekske zou
doenMaar 't gaat m'n baaske goed af, al
wordt ie mager van 't werken.
Eten doet ie staande en loopende. In veer
tien dagen tijds heb ik 'm gin vijf minuten ach
ter malkaar op 'nen stoel zien zitten. Wat zit
er „werken" in dat jonk! Drie volle taken heeft
ie op z'nen nek: den winkel, zijnen handel, on
zen hof. En hij torst ze, op z'n jonge, breeje
scnouwers, of ie ze nie voelt wegen.
Trui ziet 'm nou en dan zoo 'ns stillekes aan.
Ze is bezurgd over 'm. Maar allee, ze zag 'm
nog nooit, in den vroegen mergen, als 't regen
water van den hemel gutste, daar in de dras
sige wei, te pèèrd, in vollen draf, in stampenden
galop springen over metersbr-eeje sloojen, te
pèèrd deur de schuimende Mark trekken; ze
zag 'm nog nooit vijf meters hoog van de leu
ning van de boogbrug duiken in 't kolkende
water, als 't gejaagd wierd deur den bollen
Wester, zoodat de rietpluimen tot op 't driftige
water bogen. Ze heeft, kortom, nog nooit 'ns
gezien, hoe den Dré 'smergens „den slaap uit
z'n oogen wascht"Hoe ie daarveur noodig
heeft 'n wei zoo groot, dat ze verloren loopt in
de waternevels. En 'n pèèrd, zóó fier, dat 't
„zwééft" over den hoogsten heester, over den
ba-eesten sloot, dat te water gaat als 'nen zee
leeuw.
Neeë, hij heeft „iets" meer ïaoodig, dan 'n
koanmeke verschaald water op 'n wankel
waschtafeltje mee 'n geborduurd handdoekske
„Goedemorgen." Trui heeft dat nog nooit ge
zien, anders kost ze begrijpen, dat deuzen tiep,
Koning van den Mergenregen, pas volorit leeft,
als ie 'nen arbeid in z'n knuisten voelt, genogt
veur vijf kearels!
Jaja, hij zat nie veur niks heele dagen te
pèèrd op z'n.... derde jaar, bij mij in de wei.
Z'n beentjes wierden er even krom van!
Ja, als ik 't sjecuur beschouw, dan begrijp
ik Trui's zurgen em weemoed. Maar ik dank
Onzenlievenheer veur zoo'nen opvolger, wien ik
eenmaal 't stuur van m'n bedrijf vol vei-trouwen
in 'n paar ijzeren knuisten kan drukken!
Kustelijk bezit, die twee baaskes, zoo verschil
lend, zoo trouw in den arbeid en de kameraad
schap. Opbouwers! Van 't soort als de weareld
zoo hard noodig krijgt. Ieder naar z'nen aard.
Maar nou schei 'k cr af. Veul groeten van
Trui, de baaskes en als altij gin horke minder
van oewen
t. a v.
DR2