De paardenstapel in Nederland Gelijkheid voor allen: reden der textieldistributie Dré III en den Eeker hebben het razend druk DROEVE PLECHTIGHEID TE VLISSINGEN Vooral de getroffen gebieden dienen te worden geholpen aan stoffeering en kleding WAARSCHUWING AAN HANDELAREN Kerkelijk Leven H. H. WIJDINGEN Maar Trui kan er zich moeilijk mee vereenigen ZONDAG 4 AUGUSTUS 1940 VERANDERINGEN VAN GEMEENTEGRENZEN Hoe kon het paard, de veel grootere taak in de nieuwe verhouding volbrengen? De paardenfokkerij Slachtoffers van de „Luctor et Emergo" ter aarde besteld Secretaris-generaal van Binnen- landschc Zaken beslist De Naaldwijksche veiling Juli was een goede maand Waarom puntenstelsel Gunstiger dan elders BRABANTSCHE BRIEVEN 5 E&i van de terreinen, waarop zich in den laatsten tijd zeer groote veranderingen heb ben voltrokken, is zeker wel dat van het transport. Terwijl nog korten tijd geleden de motor- tractie hier een alles overheerschende rol speelde, zijn door de internationale omstandig heden principieele veranderingen opgetreden. Een van de gevolgen van de beperking van het motorbrandstofverbruik, welke aan een ieder opvalt, is wel de overgang van de motortractie naar het paard. Voor een buitenstaander dringt zich hierbij direct een vraag op. waarvan de beantwoording voor een niet-deskundige niet zoo gemakkelijk is. Deze vraag is namelijk, hoe het mogelijk is, dat, waar de paarden grootendeels uit het ver keer waren verdwenen, althans een zeer onder geschikte rol speelden in het groote stadsver keer, er nu, op het oogenbiik, dat er een be hoefte aan paardentracties bestaat, plotseling weer zooveel paarden beschikbaar zijn. De be antwoording van deze vraag is niet zoo een voudig en daarom wendde een vertegenwoor diger van het A.NP. zich tot een deskundige op dit gebied, teneinde in deze materie een beter inzicht te verkrijgen. De heer ir. W. P. Gerhardt, die door zijn publicaties in „Het Paard" over den paarden stapel in Nederland de aandacht in deskundige kringen had, werd bereid gevonden, omtrent deze kwestie eenige inlichtingen te verschaf fen. Hij begon zijn uiteenzetting met te wijzen op de samenstelling van den Nederlandschen paardenstapel. Deze is zoodanig, dat de z.g. groote-stadspaarden, dus de paarden voor het verkeer, slechts een klein contingent uitmaken van den geheelen stapel, die voor het over- groote deel bestaat uit landbouwpaarden. De gemechaniseerde tractie is in den Neder landschen landbouw lang niet zoo ver doorge voerd als het groote publiek over het algemeen wellicht geneigd is te denken. De oorzaak hier van moet gezocht worden in de landbouwkun dige omstandigheden, die zich hier te lande, althans tot nu toe, in het algemeen niet voor mechanische tractie op groote schaal eigenen. Mechanische tractie heeft in de gedaante van z.g. tractors speciaal ingang gevonden op de intensieve graanbouw-bedrijven, welke zich door groote bedrijfsoppervlakten, goedkoopen grond, doch hooge loonen en in bepaalde sei zoenen geconcentreerden arbeid kenmerken. Men denke in dit verband aan den graanbouw in Noord-Amerika. Op de intensieve Neder- landsche landbouw-bedrijven met betrekkelijk geringe bedrijfsoppervlakte en in het algemeen regelmatig over het geheele jaar verdeelden arbeid neemt het paard echter nog een over heerschende plaats in. Wij zien bijgevolg, aldus de heer Gerhardt, dat de Nedcrlandsche paardenstapel voorname- iijk op het landbouwbedrijf ingesteld is en als zoodanig niet zoo klein was, als men opper vlakkig zou meenen. In de laatste jaren is het aantal paarden in Nederland zelfs niet onbe langrijk toegenomen, wat thans ook nog het geval is. Toen nu door de omstandigheden ook voor de tractie buiten den landbouw in grooter mate een beroep moest worden ge daan op het paard, was het mogelijk, zon der al te veel bezwaren, te putten uit de landbouwpaarden. Zonder te zeggen, dat er ruim voldoende paarden beschikbaar zijn, is de toestand toch wel zoodanig, dat mo menteel op redelijke wijze aan de bestaande behoefte kan worden tegemoetgekomen. Wat nu betreft de paardenfokkerij in Neder land, het zal na het voorgaande duidelijk zijn, dat deze vrijwel uitsluitend gebaseerd is op de productie van paarden voor den landbouw. Daarnaast worden ook wel andere paarden als dravers, renpaarden en zelfs Arabieren ge fokt, doch het aantal van deze categorieën speelt slechts een zeer ondergeschikte rol in het totaal-cijfer. Nu kunnen de hier gefokte landbouw-paar- den worden onderverdeeld in warmbloeds en koudbloeds. In het kort gezegd beteekent dit het volgende: koudbloeds zijn de zware inheem- sche paarden, de z.g. „Zeeuwen" of „Belgen", een autochthoon Europeesch ras. Daartegenover staan de warmbloeds, welke omschrijving echter in den ruimsten zin moet worden opgevat. De warmbloeds hebben in meer of mindere mate Oostersch bloed in zich en vertoonen daardoor een ander temperament en een anderen lichaamsbouw. Bij de Nederlandsche warmbloed-landbouw- paarden kunnen worden onderscheiden twee types, n.l. het Groningsche en het Geldersche type. Het Groningsche type, dat zwaarder is. dankt zijn ontstaan voor een belangrijk deel aan den import van Oldenburgers en Oost- friez'en. Het Geldersche type herinnert meer aan het vroegere koetspaard en is als zoodanig wat luxer in voorkomen. De koudbloedfokkarij heeft o.m. in Nederland een groote vlucht genomen, waarbij zeer goede resultaten werden bereikt. In het buitenland hebben deze Nederlandsche koudbloeds dan ook een zeer goeden naam, worden daar thans prac- tisch op één lijn gesteld met de Belgische koud bloeds.' Zoowel de onderscheidene stamboeken voor de warinbloedpaarden als het stamboek voor de koudbloeds hebben hier te lande aanzienlijk bijgedragen tot de verbetering van onzen Ne derlandschen paardenstapel. Indien men de vraag stelt, welk type, dus of warmbloed of koudbloed, voor den Nederland schen landbouw het meest geschikt is, dan kan hierop ten antwoord gegeven worden, dat dit zoowel van de grondsoort als van de historie afhankelijk is. Op een zwaren bodem past uiteraard een zwaar paard, op een lichtere grondsoort komt een lichter paard meer tot zijn recht, terwijl het voorts natuurlijk aanbeveling verdient, een fokkerij, welke sedert jaren in een bepaalde streek gedreven werd, aldaar te hand haven. Voor het overige doet de boer verstan dig, zich bij zijn keuze in de eerste plaats door de eischen van zijn bedrijf te laten leiden. Van den Nederl. paardenstapel maakt het „volwassen" landbouwpaard de vaste basis uit. Het aantal hiervan, d.w.z. van de paarden van drie jaar en ouder, loopt niet zoo sterk uiteen. Daaromheen komen fluctuaties voor in de fok kerij. Interessant is het een vergelijking te maken tusschen het aantal paarden in Nederland ge durende eenige tientallen jaren, waarbij men in ronde cijfers de volgende getallen vindt: Nadat Zaterdagmorgen om acht uur op het katholieke gedeelte der algemecne begraafplaats te Vlissingen met kerkelijk ceremonieel de be grafenis van mej. Platsschaert uit Oöstburg en de meisjes Besien uit Aardenburg, M. Buyse uit Ede, allen slachtoffers van de „Luctor et Emergo", het schip van den Provincialen Zeeuwschen Stoombootdienst, dat op 12 Mei in de Vlissingsche Buitenhaven tot zinken is ge bracht, was geschied, werd tegen half elf het vier-jarig zoontje van de familie De Korte naar zijn laatste rustplaats gebracht. Te ruim twee uur vond de uitvaart van zeven man van het personeel van dit schip plaats. Bij de groeve waren de kisten, gedekt met de Nederlandsche driekleur, opgesteld. Onder de talrijke aanwezigen merkten wjj naast de familieleden o.m. op den commissaris in de provincie Zeeland, jhr. mr. W. J. Quarles van UffOrd, kapt. luit. ter zee Bennik, als ver tegenwoordiger van het departement van De fensie, den officier van gezondheid der eerste klasse, dr. Baden, als vertegenwoordiger van den chef van den Marinestaf, kolonel A. C. van der Sande Lacöste, directeur van het Nedcr landsche Loodswezen, den kapitein ter zee der eerste klasse, havencommandant voor de Duit- sche weermacht, Gajer, den burgemeester vaar Vlissingen, overste G. de Jonge, directeur van jaar totaal paarden paarden aantal van 3 jaar jorager dara paardeai en ouder 3 jaar 1900 295.000 222.000 73.000 1910 327.000 239.000 88.000 1921 363.000 258.000 105.000 1930 299.000 254.000 45.000 1939 322.000 240.000 82.000 terwijl het kleinste aantal paarden voorkwam in 1934, namelijk totaal 269.000, drie jaar en ouder 221.000, jonger dan drie jaar 48.000. Het Zaterdag verschenen Verordeningenblad bevat de derde verordening van den Rijkscom missaris voor het bezette Nederlandsche ge bied betreffende bijzondere maatregelen op ad ministratiefrechtelijk gebied Hierbij wordt de secretaris-generaal van het departement van Binnenlandsche Zaken gemachtigd, ten aanzien van die verande ringen in de grenzen van gemeenten die door het algemeen belang worden gevor derd, te beslissen en de voor de uitvoering van een en ander noodzakelijke voorschrif ten uit te vaardigen. Hij kan daarbij zoo noodig van de op dat stuk geldende bepalingen van de Gemeente wet afwijken. Maatregelen, uit dezen hoofde getroffen, moeten in de Nederlandsche Staacscourant openbaar worden gemaakt. In de afgeloopen maand heeft dc Westland- sche tuinbouw zich weten te herstellen na vele maanden van teruggang. Dit blijkt uit de ge stegen veilingomzetcijfers. De omzet van de Coöp. Fruit- cn Groentevei ling „Naaldwijk" bedroeg over Juli 1940 f 405.336 en over Juli 1939 f 242.316. den Provincialen Stoombootdienst op de Wes- terschelde, Bij het massagraf stond een vuurpeloton van de Duitsche Kriegsmarine aangetreden. Nadat de kisten van olieman v. d. Stichel, den ma troos Dooms, den hofmeestersbediende E. A. v. d. Maden, den hofmeester S. v. d. Peil, ma troos A. de Putter en den machinist A. T. Volk, in de groeven waren neergelaten, sprak allereerst de commissaris der provincie namens het provinciaal bestuur. „Met groote deernis en ontsteltenis vervuld, heeft het provinciaal bestuur destijds keniais genomen van de groote ramp, die den stoom bootdienst op de Westei'schelde had getroffen. Het waren allen goede, eerlijke vlijtige ambte naren, die, met groot vertrouwen en plichtsbe sef, hun diensten hebben verricht. De provin cie is hun grooten dank verschuldigd voor de wijze, waarop zij zich van hun taak hebben gekweten. Diep medelijden vervult ons met de familie en nabestaanden van deze gevallenen. Moge de waardeering voor hun plichts betrachting u tot troost strekken, doch moge u bovenal tropst ontvangen van God in den Hemel, die u de ware ti-oost kan schenken. Namens het provinciaal bestuur verzeker ik, dat de nagedachtenis van onze mannen in groote eere zal worden ge houden." Met het leggen van een krans en den wensch, dat zij rusten in vrede, nam spreker afscheid. De burgemeester van Vlissingen sprak woor den van hulde en deelneming voor de slacht offers van de „Luctor" en hun nabestaanden uit. „Thans zijn zij in dit massagraf ter ruste gelegd, naast het graf van de mannen van de „Bulgia". Ook hen zullen wij in hooge eere houden". Namens het college van bui'gemees- ter en wethouders legde de spreker een krans bij de graven neer. (Van onzen Haagschen redacteur) De distributie van textielproducten is een zoodanig novum voor ons Nederlan ders, dat eenige toelichting op dc tech nische regeling, welke wij Zaterdagavond publiceerden, niet overbodig moet worden geacht. Deze toelichting gaf ons de heer H. G. Hey, directeur van het Rijksbureau voor de distributie van Textielproducten. Allereerst, zoo betoogde de heer Hey, is deze rantsoeneering noodig geworden, wijl sedert 10 Mei de aanvoer van katoen en wol geheel stil staat. Wij moeten dus trachten zoo lang mogelijk met den beschikbaren voorraad rond te komen. Om een juist inzicht te krijgen voor de ver dere vcrdeeling moeten wij daarom het ingrij pende voorschrift maken voor een totale inven tarisatie van de beschikbare textielgoederen in ons land. Wij weten, dat zoowel voor den handel, de industrie als voor de bevolking aan deze dis- tributiemaatregclen groote moeilijkheden zijn verbonden, doch wij zullen al het mogelijke doen om deze lasten tot een minimum te be perken, waai-van men het bewijs vindt in de groote lijst van vrijgestelde artikelen. Wanneer wij niet waren overgegaan tot het nemen van deze distributiemaatregelen zouden wij de slechte figuur krijgen, dat Dr. v. d. Bijl, kringcommissaris van het Roode Kruis, sprak namens deze organisatie en verklaarde, dat dit verlies hem te meer trof, daar hij velen van de slachtoffers per soonlijk had gekend. Het Roode Kruis deelt hartelijk met oprechte deelneming in dit groote verlies. Vervolgens legde hij kransen namens de Roode Kruis-afdeeling en de transport- oolonne daarvan. Als vertegenwoordiger van het departement van Defensie memoreerde kapt. luit. ter zee Bennik, hoe al deze slachtoffers deel uitmaak ten van de Koninklijke Marine-reserve en als zoodanig dus van de marine. De luitenant ter zee eei-ste klasse van de Duitsche weermacht, Gajer, eerde namens de Duitsche Kriegsmarine deze dappere gevalle nen door het brengen van het saTüut en eer. bloemengi-oet. Namens den chef van den Marinestaf bracht dr. Baden gevoelens van deelneming over. Ds. J. S. Hartjes herdacht de mannen, die voor het vaderland zijn gestorven, midden in de vervulling van hun menschlievende plicht Spr. besloot met het „Onze Vader". Nadat het vuurpeleton drie salvo's had af gevuurd, en diverse corporaties nog kransen hadden neergelegd, sprak ds. Hartjes woorden van dank tot alle autoriteiten, in het bijzonder tot den kapitein ter zee Gajer, voor diens piëteitvolle medewerking en de verleende mi litaire eer, de doctoren Jens en van der Bijl voor hun verantwoordelijk werk, bij de ver zorging der identificatie van de slachtoffers, alsmede allen die van hun belangstelling en medeleven hadden doen blijken. Hiermede was deze plechtigheid ten einde. In tegenwoordigheid van vrijwel alle auto riteiten en belangstellenden werd vervolgens hofmeester De ROnde in het eigen familiegraf ter ruste gelegd. Bij deze groeve werd niet ge sproken. Ten slotte vond de teraardebestelling plaats van den scheepspensionhouder Eekman, die eveneens op de „Luctor" was omgekomen. - alleen de beter gesitueerden voldoende klee ding konden krijgen en ook nog zouden kunnen doorgaaia met het aanleggen van een extra reservevooi-raad, terwijl in den loop van den winter voor de volksgenooten met een klein inkomen de noodzakelijke goederen niet meer verkrijgbaar zouden zijn In dat geval zouden wij ook het risico loopen van het optreden van een groote kunstmatige schaarschte van vele producten en bij vrijen handel zou de voorraad worden vastgehouden Of met woekerwinst worden aangeboden, ter wijl de kettinghandel vrij spel had. Dit alles is een zoo groot nadeel voor de ge heele Nederlandsche volksgemeenschap, dat wij om dit te voorkomen, alles doen wat mogelijk is. Deze distributiemaatregelen zijn technisch zeer moeilijk en daarom is een beroep op alle belanghebbenden noodzakelijk. Vooral de orga nisaties van de bedrijfsgenooten dienen alles in het werk te stellen wat een juiste naleving van de voorgeschreven regeling kan bevorderen. Hét Rijksbureau heeft zijn gedachten laten gaan over de verschillende systemen, waannee zou kunnen worden gewerkt en het is geble ken, dat het pamten-systeem verreweg het beste is, wijl dan de keuze voor iederen verbruiker vrij blijft die producten te koopen, welke hem of haar het beste lijken en omdat hierdoor voorkomen wordt het invoeren van een meer of minder geperfectionneerd systeem van eeia- heidskleeding. De groote attractie van het puntensysteem is, dat ieder zich kan kleeden zooals hij of zij gewend is tc doen, zonder dat men aangewezen is op bepaalde modellen, kleuren of kwaliteiten. In Duitschland had men reeds veel ervaring met dit systeem opgedaan en deze kennis is ons geheel beschikbaar gesteld door de samenwer king met enkele Duitsche autoriteiten. De regeling zelf is echter geheel door Neder landers ontworpen, nadat zij advies ingewonnen hadden van de beschikbare deskundigen in den handel, eveneens is de regeling geheel aange past bij de eigen toestanden en de eigen volks gebruiken. Is het nu gekozen systeem perfect? Het is zeker goed, aldus de heer Hey, doch zioowel de lijst van vrijgestelde artikelen als de punten- waardeering zal na eenige weken ervaring moeten worden aangevuld of misschien wel wijzigingen ondergaan. Bij gebleken fouten zal het advies van de organisaties uit den handel worden ingewonnen. Het aantal punten dat beschikbaar is voor de bevolking is tamelijk groot, n.l. 100 punten voor een half jaar, terwijl op de textielkaart nog 20 extra bons voorkomen. De artikelen van duurdere of betere kwaliteit kunnen langer mee in het gebruik dan de goed- koopere producten en het is daarom noodzake lijk gebleken, dat voor personen of gezinnen met een klein inkomen extra punten wordeft beschik baar gesteld, de z.g. toeslagkaarten. Voor deze gezinnen worden extra kaarten verkrijgbaar ge steld voor alle pei-sonen van 15 jaar en ouder en hierdoor is het dus mogelijk dat een gezin met 6 kinderen b.v. 200 punten extra ontvangt. Een andere zeer belangrijke zaak is de aan schaffing van huishoudgoederen. Deze is moge lijk op alle kaarten van het gezin en wanneer de huisvrouw dus beriöelakens, sloopen of hand en theedoeken en dergelijke artikelen noodig heeft, kan zij daarvoor de punten gebruiken, die zij het beste missen kan. De aflevering van goederen voor woninginrich ting, alsmede de verkoop van beddegoed en uit zetten e.d. is alleen mogelijk op een speciale ver gunning. Deze maatregel is genomen met het doel om er voor te zorgen, dat eerst die volks genooten of gezinnen worden voorzien, welke door de oorlogsramp zijn getroffen. Als wij denken aan de inwoners van Rot terdam, Middelburg, Wageningen, Rhenen, den Helder en andere plaatsen in ons va derland, die nog geen gelegenheid hebben gehad om den inboedel of garderobe die zij verloren hebben opnieuw aan te schaffen, dan zal ieder gevoelen, dat het noodzakelijk is, deze eerst te voorzien. Mocht blijken, dat daarna nog voldoende voorraad in de magazijiaen aanwezig is voor andere verbruikers, dan kunnen wij met het verstrekken van speciale vergunningen nog iets verder gaan. Bij het aanschouwen van deze regeling kunnen wij constateeren, dat de beperkingen, welke zijn opgelegd, niet zoo ingrijpend zijn als de beperkingen welke in het Duitsche Rijk aan de bevolking bij den aankoop van kleeding zijn gesteld. Als wij nagaan, hoe veel nog gekocht kan worden voor het aan tal punten, dat beschikbaar is en wat nog vei-krijgbaar kan worden gesteld op de extra bonnen, kunnen wij constateeren. dat deze regeling voldoende is en de noodzake lijke behoefte zeker zal bevredigen. In de week van 5 tot 11 Augustus is sluiting van de winkels niet noodzakelijk, wanneer ook andere artikelen dan textielproducten worden verkocht. De aflevering van goederen op speciale vergunningen kan doorgaan, terwijl ook de af levering kan doorgaan aan détaillisten van de navolgende producten: sanitaire textielproduc ten (b.v. watten, verbandgaas, bandages, sluit- lakens, elastieken knie- en enkelkousen, enz.) pitten en petroleumbranders, poetsdoeken, pop- penkleeding en speelgoed, kluwens en klossen touw. De verkoop en aflevering aan dén ver bruiker van alle overige textielproducten is ge- c.urende de week van 4 tot en met 11 Augustus 1940 verboden. Dit verbod geldt zoowel voor de industrie, den groothandel als voor den kleinhan del. De verkoop van artikelen welke gedragen moe ten worden door kinderen beneden 3 jaar is na 12 Augustus weer vrij, doch het is noodzakelijk, dat de koopster bij zich heeft de distributiestam kaart van het kind waarvoor deze producten zijn bestemd, omdat sommige artikelen, wij denken in dit geval b.v. aan luiers, ook voor andere doeleinden te gebruiken zijn. Opgave van voorraad moet doen iedere han delaar, die textiel-producten in voor-raad heeft en deze wil verkoopen. Want slechts hij die vergunning heeft kan worden inge schakeld in het distributie-systeem. Wan neer wij er hier op wijzen, dat 21.000 ver gunningen zijn uitgereikt, doch dat er nog ongeveer 10.000 handelaren zijn, die zich nog niet hebben gewend tot het Rijksbureau om een vergunning, dan beteekent dat een ernstige waarschuwing. Na 12 Augustus is het te laat; deze handelaren krijgen dan de grootste moeilijkheden. Voor de leden der Duitsche weermacht zijn speciale kaarten uitgereikt. Op 12 Augustus zal de heer Heij vermoedelijk over deze materie voor de radio spreken. In de kapel van de Paters Capuciinen te Hel mond dient Z. H. Exc. Mïjr. A. F. Diepen van daag, behalve aan Donderdagavond reeds ver melde Capucijnen, het H. Priesterschap toe aan de Eerw. Fraters: Prudentius van Rijn, Jacobus van Zeeland en Gerbrand Brouwer, van de Orde der Witheeren van de Abdij van Berne te Heeswijk. Het H. Diakonaat aan de Eerw. Fraters: Adrianus van Beers, Bernardus van Son, Sta nislaus de Groot, Donrinicus van Zijl, Lamber- tus van Veldhoven, Wilhelmus den Duik, Augustinus Heestermans, van de Orde der Cisterciensers te Nieuwkuyk. Het H. Subdiakonaat aan de Eerw. Fraters: Serenus van Hazerswoude-Rijndijk, Severinus van Velp, Hubertinus van Vlissingen, Euthymius van Oisterwijk, Generosus van Twello, Maximus van Tongelre, Benedictus van Amsterdam, Irenaeus van Veghel, Pius van Amsterdam, Fructuosus van Amsterdam, Flavius van Gilze, Rembertus van Amsterdam. Het Exorcistaat en Acolythaat aan den Eerw. Heer J. E. A. Terruwe van het bisdom Meaux, Frankrijk. De vier mindere orden aan de Eerw. Fra ters: Hildebertus van 's-Gravenhage, Symphro- nius van Velsen, Septimius van Heino, Isaias van Gemert, Justors van 's-Hertogenbosch, Micheas van Helmond, Evodius van Haastrecht, Hyacinthus van Den Hout, Revocatus van Haa ien, Achilleus van Rotterdam, Theofridus van Nuenen, Saturninus van Zaltbommel, Gentilis van Assen, van de Orde der Capucijnen. In het Albertinum te Nijmegen heeft 28 Juli j.l. Z. H. Exc. Mgr. A. F. Diepen behalve aan de reeds vermelden het H. Priesterschap toe gediend aan den Eerw. Frater H. de Wilt O.S. Cr. t UL VENHOUT, 1 Augustus 1940 Amico, „Zegges, Dré," zoo vroeg Trui kleintjes, 't ge zicht zurgelijk betrokken, de oogen wat wijd open: „zegges, wie is hier den baas in huis? Gü of....?" „Gij, toeteloeris," was ik haar veur! „Ikke vroeg ze mee veul te veul ver wondering en mee veul te weinig overtuiging: „ikke1" „Hoewie, zou den Fielp zeggen. Gij!" Toen kneep ze d'oogen 'n bietje toe, drukte mee de lippen 'nen lach weg. „Nooit iets van gemorken," zee ze dan. „Maar alle gekkigheid op 'n stokske, veur ge dat huurcontract tee kent: zoude gij daar nog wel aan beginnen op oewen ouwen dag, aan 'nen winkel? Da's toch niks veur ons, boerenmenschen!" 'k Bleef 'r zoo 'ns efkes aankijken, denkende: ge verandert toch nooit. Als de zaak in kannen en in kruiken is, komt de die, mee 'n „leuk" smoeske, wèèrgaren stichten. Omdat ik dus zweeg zee ze toen nog: „ik ben toch mee 'nen vranken boer getrouwd en nie mee 'n komenijs- baaske? Dréé?" Slangevel, docht ik, wat hebt ge nog 'n stre ken onder den stèèrt. Trui docht toen, dat ze 't al gewonnen had, want ze had al rap ge merkt, dat m'nen lever krulde. „Hoor 's, Trui, ik werk ons baaskes nie teu gen. Onzen Dré wit wat ie wil en onzen Eeker...., dat manneke zijnen schoonen droom verjagennóóit! En daarom zijde gij dan nog nie de vrouw van 'n komenijsbaaske, gladdek ker!" „Dus?? Dus ge zet ocwcn naam op dat pam- picr?" „In de roos, Trui" „Mag ik bc dan 's Iets zeggen?" „Dat mag!" „Dan haalde 'nen hoop slameur op oewen nek veur niks." Toen teekende-n-ik 't huurcontract van m'n baaske z'n eerste filiaal, hij is nog te jonk veur de wet. d'n winkel was gehuurd. Zoo is Trui nou! 't Winkelhuis was trouwens al lank gehuurd, er wierd al dagen in getim merd en gesjouwd, de handteekening was louter formule. Ge zult denken: wat heeft ze daar dan mee veur, mee die bezwaren op de valreep? Snapte dat nie, amico? Doodgewoon dit: als d'n winkel nie marcheert, om dan te kunnen zeggen: „ziede nou wel? Héb ik oe nie gewaar- schouwd? Maar naar mij wordt nooit geluis terd!" Zij is dus van alle risico af. Zoo zijn die vrouwen. Lukken de affaires, dan zijn ze fier op den baas; loopen ze faliekant, dan zie- boven! Maar den dieperen zin is: als de vrouw veul op heeft mee heuren Kloris, dan kan zij nie goed dulden, dat ie z'n eigen inspant veur anderen. Als zoo een moeder is, dan heeft ze alleen oog veur eigen bloeien; anderenZe wit amper dat 'r nog airdere kiiaders bestaan. Zoo zij» ze, die vrouwen. Ik bedoel: de goeie! 't Andere soort denkt alleen om 'r eigen. Waar in ze 't zoowijd brochten, dat 'n weareld-in- dustrie floreerde van kunstzij, corsetten, kou sen; pelsen, poeiers, pruiken, ja, tot middel- cijnen toe. Tien advertenties in de krant acht veur dat soort vrouwen! Geef mij maar zoo'nen bemoeial, zoo 'nen lastpot als die Trui, die 'smergens in vijf minuten tijds frisch en gekleed is, om veur haar „bloeien" te gaan zurgen. En die nie 'nen kustelijken halven dag zit te verknoeien veur de toiletspiegels van 'n soortement apotheekwinkeltje, waar de „wor dende Schoonheid" zit te razen, omdat b.v. ha ren linker oogwimper zoek is, diena 'n uur van angsten, zoeken en tieren, vastgekleefd blijkt te zitten mee 'n veeg reukzalf aan 'nen stoelpoot. Sodepin, als ge zoo'nen wimper of 'n krulle- ke-langs-oew-oor of 'n wenkbraauw kwijt zijt, dan kunde toch nie prakizeeren over „iets" als man en kinders en zooOf denkte soms, dat 't zoo lollig is, als ge 'n half uur hebt zitten zwoegen mee zoo'n stift, om dan tot de ont dekking te komen, dat oewen mond scheef staat?? Maar genogt. 'k Wou eigenlijk gezeed hebben g'had, dat Trui, na dagen gepieker, dan wel 'ns weten wou of Dré III hier baas is. En da'k haar nog nie heb willen zeggen, dat ze aan 't gedacht mot gaan wennen, dat ons baaske lankzamerhand 't roer van ons bedrijf steuviger in z'n pootige knuisten gaat klemmen. Och, ze vóelt dat wel, m'n goeie wijf. Zé is al tij zoo geren baas gewist, al kost ze 't nie worden. En al wil ik nou zekers nie beweren, dat Trui ons baaske wil teugen- houwen, toch zou ze geren de klok wat lank- zamer laten loopen, nou aan onzen werkdag de avondzon gaat smeulen Daar is nóg iets. Dré III, modernen jongkearel, vat 't bedrijf anders vast, dan Trui en ik altij dejen. Van den hondewagel naar den glanzen- den auto, da's 'nen stap van generaties. Zijn zaken mee de fabrieken, zijnen handel in bus- en weckgroenten, fruit en conserven, 't is alle maal veul anders dan 't verkoopen van 'nen bos peeën en 'nen knolselderie, dien ge eigens teel de. 't Winkelsysteem dat in zijnen kop zit, is veur ons, menschen van de boerdei'ij, ook al weer iets, dat wijd buiten onze doening ligt. Allee, Dré III wordt 'nen boer mee 'n groot kantoor, zoo zie ik 't worden, al geloof ik nie, dat ie de blaren op z'n gewitwel zal krijgen van 't zitten. Och, als ik 't sjecuur beschouw, 't zat er altij in, dat m'n baaske anders gong doen, dan z'n grootvader, danz'n overgrootvader boerden. 't Is alweer drie jaren gelejen omtrent, 'twas rond zijnen eersten Alderheiligen op den hof, da'k hum als volgt veur oe uitteekende: „afijn, Zaterdagmiddag, goed drie uur, als ik thuis- gerejen kwam mee m'nen groentenwagel, stond ie gereed naar Amsterdam te gaan. Blinkend geschoren en geknipt, blozend van gezondheid, z'n beste spullen aan enveur 't eerst z'n groene gleufhoeike op, 'n bietje schuin op den bruinen kop. Mee z'nen nuuwen, langen demi aan, de kèèrsrechte houding en 't valieske in de hand, zoudt ge 'm eerder achttien, dan veer tien jai-en gegeven hebben. Daar stond 'nen jong kearcl om fier op te zijn! En dat was ik ook 'n bietje, 'k Had wer- endig spijt, da 'k nie om 'n hoekske kost kijken, als ie straks, over enkele uren, veur onzen ver rasten Dré en ons blije Wieske zou staan. 'Nen boer? Hah! Hij leek veul meer op 'nen jongen groot grondbezitter cn ik zou den Amsterdamschen „meneer" beklagen, die perbeerde mee hum de kachel aan te maken. „Hebt ge onzen brief bij oe, Dré?" Hij klopte op zijnen binnenzak. Ik heurde 't pampier kraken teugen z'n sterke borst. „In orde, opa!" „Hebt ge nog 't een en ander ingepakt, Trui?" „Veur den bakker, opa!" En hij tilde z'n zwa re valieske op, gelajen mee 'nen ham van den lesten slacht. „Lot me nou oew beurs 's zien, Dré?" „Waarom?" „Zoomaar." 'n Bietje onwillig eerst tastte-n-ie naar z'nen bilzak, gaf me toen royaal z'n portemonnaie. „Daar zit eigenlijk nie veul méér in, dan de reis-op-en-neer, ee?" „Mneu. Nogal onkosten g'had, opa. 'k Heb veur allemaal iets gekocht, ziede. En.... eh.... deuzen das en zoo." Ik dee 'nen rijksdaalder in z'n klep. Z'n oogen straalden lijk sterren onder 't groene randje van z'n hoeike. „Só-de-petat „Zie Trui nou ook maar 's vrindelijk aan!" Die goeie ouwe stond al lang mee 'nen war men riks in d'r handen, gereed te geven. Toen smeet ie z'n kofferke op de tafel, kuste trui op allebei d'r wangen, gaf mij 'nen stomp en zee, 'n bietje heesch: ,,'k vind 't eigenlijk smerig van m'n eigen, da 'k zoo graag 'ns naar huis ga, maar ik kom rap verom! Allerheiligen 's avonds!" Zoo gong ie van den hof. 'n Stuk van z'n hartje op Ulvenhout latend. Blek kreeg nog ,,'n hand" en dan stapte Dré III den erf af: fier, blij, jonk, krachtig, in éen woord: zóó in 't vol ledig bezit van 't geluk, da'kda'k m'n eigen efkes oud voelde, als ik 'm daar zag gaan, dieën fermen veroverèèr! En als ik deus herinnering zoo neerschrijf, dan ruuk ik nog den geur van den sierlijken, blaauwen rooksliert van z'n cigaretje, die daar spiraalde deur den donkeren dag om den kalen notenlèèr, wiens leste gele blaren lagen neer- gesmakt in den natten Allerzielenbojem rond den stam. Ja, als ik 't sjecuur beschouwDan wordt 't veul begrijpelijk dat Trui vol zurgen zit. 't Is allegaar zoo anders aan 't worden. En 't gaat allemaal zoo rap. 't Stuurt zoo naar 'n weemoedig end van 'n levenlank zwaren, maar vertrouwden arbeid, waaraan wij vastgroeiden. Gedachten, gevoelens, die ze na dagen van ge pieker vast wou leggen in de snibbige vraag: „Zegges, wie is hier den baas in huis? Gij ofdieën snotpiek?" Ze meent dat zoo kwaad nie. Elk veugeltje zingt lijk 't gebekt is. Vandaag, 1 Augustus, gaat de huur in. Ge verstaat, hoe de baaskes zwoegen, om den win kel zoo rap meugelijk feestelijk te openen: den Dré, zakenman, die ginnen dag huur verloren wil zien gaan; den Eeker, die zoo geren den kroon op z'nen arbeid wil zien, dat is: Moeder in 'n geriefelijk veilig huiske. En dieën wóon- wagel aan den kant. Plazierig, leutig, om twee zoo'n verschillende tiepekes aan den arbeid te zien. Aan éenen ar beid, mee zoo'n verschillende gedachten, zoo'n uiteenloopend droombeeld. In éenen arbeid. In éenen zurg. 't Werkvolk, dat in 't winkelhuis aan den gank is, is nie te goed af. Want daar mot aangepakt worden! Van de week nog, Za- terdagmergen, 3 Augustus 1940 is de opening! Dré III heeft veur de zaken 'n sterk geloof in den Zaterdag! Z'nen handel mee de auto moest ook op Zaterdag aanvangen. „Da's altü 'nen dubbelen dag," redeneert ie en geef 'm onge lijk? Bij elke leverantie bedingt ie 'nen boekee! De Hoppenbrouwersen komen dus in de blom men als hun nog nooit overkomen is. Als den Eeker dat hoorde, dan wierd ie stil. Dan gaf ie den Dré 'n-schoongemokte-hand. Plechtig! „Waar is dat veur?" vroeg Dré III. „Veurveur deveur de blommen," hakkelde den Eeker geroerd. „Moeder zal den kendadadat 'r feest is. 'k Vind 't schoon, Dré. 'k Zal 't nooit vergeten." Dat was de langste toespraak, die den Eeker ooit gehouwen heeft. En nóg viel ze in 't water! Want den Dré schoot in den lach. Zee: „Vrek jonk, die blommen zijn veur de reclame! Heel de buurt mot uitloopen en dan begrijpen, dat 'n zaak mee zoo'n relaties 'n prima-puike zaak is!" „Oow," zee den Eeker ontnuchterd. Toen: „toch vind ik 't schoon." „Ja," antwoordde den Dré: „maar da's mijn schuld nie, gade gij nou maar 's rap die prijs- kortjes maken. En veul! Want elk artikeltje mot geprijsd worden, dan weten de klanten dat ze nie genomen worden en jouw Vader en Moe der kunnen gin vergissingen maken." „Zeg, Dré," vroeg Trui: „hebt ge al gedocht om water?" „Ja, opoe!" „Gas?" „Jaja!" „Licht?" „Vaneigens!" „En mooie lampen heb ik gekocht," zee den Eeker: „in 't salonneke...." „Schrijven Eeker!" commandeerde zijnen patroon. „Zaterdagavond kan Trui alles mee eigen oogen zien!" Dan kreeg den Eeker 'n kleur, beet op z'n tong en begost te calligrafeeren. Trui's mooie kamer staat overènd. De stoelen staan opgetast, de tafel in 'nen hoek, de lijsten zijn var den éenen muur. Daarteugenaan, tot de zolderink toe, staan getast de bussen, fles- schen, nuuwe bennekes, hagelwit. Duuzend keeren staat den naam „Brabantsche Groenten- centrale" te prijk; op gouwen etiketten, geplakt op de bussen; blaauw geschilderd op de nuuwe manden; gestempeld op gèève kistjes, blank van rauuwheid. Alles gepoetst, blinkend, zóó ge reed om prontjes weggerejen te worden naar den winkel. /anneer zal toch in sjissesnaam dieën rom mel van m'nen vloer gaan?" zuchtte Trui. Waarop Dré III zee: „rómm..mei?!" Hij was efkes tot in z'nen pit beleedigd. Dagen, tot den nacht, had ie er aan gewreven, gepoetst, geplakt. En elk uur gaat ie efkes kijken, z'n oogen goed doen aan deuzen prachtig-verzurg- den inventaris van zijnen eersten winkel. Hij mot overal tegelijk zijn: bij z'n klanten. Bij e leveranciers. Op de fabrieken. Bij den drukker, den schilder, handelsregister, gemeen tekantoren, overal. Ook den akker mot ie bij houwen, den oogst staat te wachten zoetekes aan. Sodemearel, den Eeker heeft 'ns 'n week ge- prakizeerd, hoe ie mee z'n spaarboekske zou doenMaar 't gaat m'n baaske goed af, al wordt ie mager van 't werken. Eten doet ie staande en loopende. In veer tien dagen tijds heb ik 'm gin vijf minuten ach ter malkaar op 'nen stoel zien zitten. Wat zit er „werken" in dat jonk! Drie volle taken heeft ie op z'nen nek: den winkel, zijnen handel, on zen hof. En hij torst ze, op z'n jonge, breeje scnouwers, of ie ze nie voelt wegen. Trui ziet 'm nou en dan zoo 'ns stillekes aan. Ze is bezurgd over 'm. Maar allee, ze zag 'm nog nooit, in den vroegen mergen, als 't regen water van den hemel gutste, daar in de dras sige wei, te pèèrd, in vollen draf, in stampenden galop springen over metersbr-eeje sloojen, te pèèrd deur de schuimende Mark trekken; ze zag 'm nog nooit vijf meters hoog van de leu ning van de boogbrug duiken in 't kolkende water, als 't gejaagd wierd deur den bollen Wester, zoodat de rietpluimen tot op 't driftige water bogen. Ze heeft, kortom, nog nooit 'ns gezien, hoe den Dré 'smergens „den slaap uit z'n oogen wascht"Hoe ie daarveur noodig heeft 'n wei zoo groot, dat ze verloren loopt in de waternevels. En 'n pèèrd, zóó fier, dat 't „zwééft" over den hoogsten heester, over den ba-eesten sloot, dat te water gaat als 'nen zee leeuw. Neeë, hij heeft „iets" meer ïaoodig, dan 'n koanmeke verschaald water op 'n wankel waschtafeltje mee 'n geborduurd handdoekske „Goedemorgen." Trui heeft dat nog nooit ge zien, anders kost ze begrijpen, dat deuzen tiep, Koning van den Mergenregen, pas volorit leeft, als ie 'nen arbeid in z'n knuisten voelt, genogt veur vijf kearels! Jaja, hij zat nie veur niks heele dagen te pèèrd op z'n.... derde jaar, bij mij in de wei. Z'n beentjes wierden er even krom van! Ja, als ik 't sjecuur beschouw, dan begrijp ik Trui's zurgen em weemoed. Maar ik dank Onzenlievenheer veur zoo'nen opvolger, wien ik eenmaal 't stuur van m'n bedrijf vol vei-trouwen in 'n paar ijzeren knuisten kan drukken! Kustelijk bezit, die twee baaskes, zoo verschil lend, zoo trouw in den arbeid en de kameraad schap. Opbouwers! Van 't soort als de weareld zoo hard noodig krijgt. Ieder naar z'nen aard. Maar nou schei 'k cr af. Veul groeten van Trui, de baaskes en als altij gin horke minder van oewen t. a v. DR2

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1940 | | pagina 6