BIJBEL
SLAPELOOSHEID
Wat zal deze tijd ons brengen?
f
Arbeidsgemeenschap
der Nederl. Unie
EEN DEEL
ZONDAG 1 SEPTEMBER 1940
DE NEDERLANDSCHE
STANDAARDVERTALING
VAN DEN
MED. KRONIEK
'Nen betere samenleving, waarin plek is Veur recht,
godsvrucht en geluk
Kerkelijk Levën
Samenwerking: grondslag en doel
stelling tegelijkertijd
Postverkeer met Amerika
Mogelijk via Siberië en
via Lissabon
UITSPITTEN VAN BOTER
VERBODEN
COMMISSIE VAN BEROEP
ONTBONDEN
De agrarische jaarbeurs
Belangrijke inzending
inlandsch hout
Varkenspest in Den Haag
Een Zomerzegel van 7y2 cent
P. T. T.-kantoor op de Jaarbeurs
Aan verwondingen overleden
BOEKHANDEL H. COEBERGH
HAARLEM GIRO 86843
LIJK OPGEHAALD
Mnsergadering R.K. Bakkers-
patroons
DistricÉsvergaderingen L. T. B.
.,De Unie", het orgaan van de Nederlandsche
Unie, bevat een artikel over de arbeidsgemeen
schap der Nederlandsche Unie.
Daarin wordt gezegd, welke de grondslagen
zijn en welke doelstelling de Nederlandsche
Unie ziet voor den gemeenschappelijken arbeid
van ons volk.
In een organisatie „De Arbeidsgemeenschap
der Nederlandsche Unie" geheeten, wil zij alle
arbeidende Nederlanders bijeenbrengen, die hun
werkzaam aandeel wenschen bij te dragen om
deze doelstelling te bereiken.
Deze qrganisatie zal gekenmerkt worden
door de practische daad. Zij zal van den grond
af opgebouwd worden en beginnen op de boer
derij, in den winkel, op het kantoor en in de
onderneming, waar degenen, die bij hun dage-
lyksch werk tezamen arbeiden en bij dezen ar
beid door plichten en rechten, doch bovenal
door onderlinge verantwoordelijkheid hecht
verbonden zijn. elkander iederen dag ontmoe
ten.
De organisatie begint derhalve bij de een
heid, waar de patroon en het personeel tezamen
arbeiden, in dienst van elkander en in dienst
van ons volk. Ir verantwoordelijkheid voor el
kanders bestaan en voor de vervulling van
ieders taak kunnen zij gezamenlijk toetreden
tot de „Arbeidsgemeenschap der Nederlandschp
Unie", die als organisatie hen zal bijstaan om
de moeilijkheden, waarvoor zij gesteld worden,
gezamenlijk te overwinnen.
De organisatie zal van hen drie dingen vra
gen:
1. Zich onderling verbonden te weten in de
bereidheid om tezamen de moeilijkheden, welke
zich zullen voordoen, tegemoet te treden en in
onderlinge samenwerking en opoffering dat
deel dezer moeilijkheden, welke tezamen over
wonnen kunnen worden, gezamenlijk te over
winnen.
2. Plaatselijk of gewestelijk bedrijfsgewijze
samen te werken, om dat deel der moeilijkhe
den, welke hierdoor overwonnen kunnen wor
den, gezamenlijk te overwinnen.
3. In iedere plaats of gewest een centrum te
stichten, waar ieder die hulp behoeft met raad
en daad bijgestaan wordt, onder inschakeling
van alle bestaande instanties en vereenigingen,
die tot deze samenwerking bereid zijn.
Deze Arbeidsgemeenschap, over wier vor
ming weldra uitgewerkte organisatorische richt
lijnen zullen verschijnen, zal in iedere onder
neming en in iedere plaats waar zij optreedt
een levende werkgemeenschap vormen, die,
thans in tijden van nood onder gezamenlijke
offers gevormd, een hechten grondslag zal bie
den om een toekomst van grooter welvaart met
eerlijke arbeidsverhoudingen en een sterk on
derling vertrouwen tegemoet te treden.
van den Centralen Raad van Beroep te Utrecht,
leden;
prof. mr. R. Kranenburg, hoogleeraar aan
de rijks-universiteit te Leiden;
mr. J. Terpstra, lid van de Tweede Kamer;
mr. J. A. de Visser, procureur-generaal bij het
Gerechtshof, te Arnhem;
jhr. mr. M. van der Goes van Naters, lid van
de Tweede Kamer, te Wassenaar;
prof. mr. P. W. Kamphuisen, hoogleeraar
aan de R.K. universiteit, te Nijmegen.
mr. dr. S. Wierda, griffier bij den Raad van
Beroep (S.V.), tevens bij het Ambtenarenge
recht te 's Gravenhage;
Plaatsvervangende leden van bedoelde com
missie, eervol ontslag als zoodanig verleend
onder dankbetuiging voor de bewezen diensten.
Ter bespoediging van het postverkeer met
Amerika wordt sinds kort gebruik gemaakt van
Amerikaansche schepen van Lissabon uit. De
schepen varen eenmaal in de week in beide rich
tingen. Post uit Nederland, die voor Amerika
bestemd is, kan dus of, zooals tot nu toe, over
Siberië of thans ook over zee van Lissabon naar
Amerika gezonden worden. De ervaring heeft
geleerd, dat de weg over Siberië langer, doch
zekerder is, de weg over Lissabon daarentegen
korter, doch dat hieraan het gevaar verbonden
is, dat de post vertraging ondervindt tengevolge
van de Engelsche censuur. De afzender van de
post kan door een aanteekening op den brief
aangeven, langs welken weg de post verzonden
moet worden. Zonder aanteekening worden de
brieven naar Lissabon voor verdere verzending
gestuurd.
Voor luchtpostzendingen naar Amerika kan
men nog steeds gebruik maken van de Italiaan-
sche of Amerikaansche luchtverbindingen over
den Zuidelijken, resp. den Noordelijken Atlanti-
schen Oceaan.
In het verkeer tusschen Nederland en Noord
en Zuid-Amerika zijn thans toegelaten:
Monsters, gemengde zendingen, zakelijke pa
pieren en drukwerken.
Zendingen van deze soorten moeten echter
per schip over Lissabon verzonden worden, daar
de Siberische spoorweg anders overbelast zal
geraken.
Het Rijksbureau voor de Voedselvoorziening
in Oorlogstijd vestigt er de aandacht op, dat
het, zooals reeds eerder bekend is gemaakt,' met
Ingang van 1 September 1940 aan detaillisten
verboden is, boter uit te spitten. Van dien da
tum af mogen detaillisten uitsluitend in het
klein verpakte en gemerkte boter verkoopen.
Men wordt aangeraden, hiermede nauwlettend
rekening te houden, aangezien afwijking van dit
verbod niet zal worden toegestaan.
Bij besluit van den secretaris-generaal van
het departement van Binnenlandsche Zaken is,
in overeenstemming met paragraaf 4 van de
verordening no. 108/1940 van den Rijkscommis
saris voor het bezette Nederlandsche gebied,
waarin is bepaald, dat voor een ontslag op
grond van artikel 97b van het Algemeen Rijks
ambtenarenreglement, de daar genoemde com
missie niet behoeft te worden gehoord, aan:
jhr. mr. R. Feith, oud-president van den
HOogen Raad der Nederlanden, t? 's Graven
hage, lid tevens voorzitter:
mr. dr. J. Dortner, raadsheer in den Hoogeu
Raad der Nederlanden te 's Gravenhage, lid.
tevens plaatsvervangend voorzitter;
jhr. mr. B. C. c^e Savomin Lohman, hoog
leeraar aan de rijksuniversiteit te Utrecht;
prof. mr. dr. G. van den Bergh, hoogleeraar
ean de gemeentelijke universiteit te Amsterdam;
mr. A. baron van Wijnbergen, oud-voorzitter
Reeds eenige jaren waren de bezoekers van de
Agrarische Jaarbeurs in de gelegenheid, de be
langrijke inzending te bezichtigen van inlandsch
hout, welke door samenwerking van de Com
missie Inlandsch Hout, het Staatsboschbeheer,
de Nederlandsche Heidemaatschappij, den in-
landschen houthandel en de houtverwerkende in
dustrieën werd verzorgd.
Het doel van deze inzending was steeds, meer
belangstelling voor het inlandsche hout te wek
ken.
Inmiddels zijn de omstandigheden wel zeer
veranderd en van een tamelijk achteruitgezet
product is het inlandsche hout geworden tot een
artikel, waarnaar zóó veel vraag is, dat het on
mogelijk is, in de behoefte te voorzien.
Toch is het zeer juist gezien, nu in vorige
jaren de belangstelling voor het inlandsche hout
reeds is gewekt, ook thans met een belangrijke
inzending van dit hout op de Jaarbeurs te ko
men. Het zal vele bezoekers treffen, voor hoe
veel doeleinden het inlandsche hout geschikt is,
en wellicht zal deze inzending een aansporing
zijn om ook in tijden, dat de buitenlandsche
aanvoer van hout onbeperkt is, toch het product
van vaderlandschen bodem te verkiezen.
Vrijdagavond zijn op last van den Vee-
artsenijkundigendienst drie varkens overge
bracht van een erf aan den Bezuidenhout-
schenweg naar het openbaar slachthuis, daar
deze dieren lijdend waren aan varkenspest. De
dieren werden op het slachthuis afgemaakt.
Op het erf is nog een belangrijk aantal var
kens aanwezig, ten opzichte waarvan de Vee-
artsenijkundige dienst de noodige maatregelen
voor observatie, enz. heeft getroffen.
De wijziging der binnenlandsche posttarieven
heeft in de dit jaar uitgegeven serie zomer-
zegels een leemte doen ontstaan: voor de
frankeering der interlocale brieven t/m 20
gram a VA cent bestaat geen Zomerzegel.
Daarom worden thans met spoed Zomerzegels
in deze waarde gereed gemaakt. Deze zegels
worden verkregen door de bestaande 5 cents
zegels met afbeelding van Jan Steen in rood
af te drukken met zwarten opdruk der nieuwe
waarde.
De nieuwe Zomerzegels met opdruk van 7 K
cent zullen voor 10 cent worden verkocht. De
toeslag van 2 V, cent zal, evenals de toeslagen
op de andere Zomerzegels ten goede komen,
gedeeltelijk aan sociale doeleinden (tubercu
lose- en rheumatiekbestrijding en de zorg voor
lichamelijk gebrekkigen, waarbij in de eerste
plaats zal worden gedacht aan hen, die als ge
volg van den oorlog lichamelijk gebrekkig zijn
geworden) en gedeeltelijk aan cultureele doel
einden (cultureel werk ter tegemoetkoming in
den huidigen nood der cultureele werkers).
De verkoop der nieuwe VA cents zegels zal
waarschijnlijk in het midden der komende
week kunnen beginnen. De verkoop van alle
Zomerzegels eindigt op 31 October. Zij blijven
tot 31 December 1945 voor frankeering geldig.
LANGZAME WERKING.
Tante Marie„Weet je niet, dat alcohol
een langzaam vergif is 1"
Oom Henk: „Ja, dat weet ik, ik drink
tenminste nu al meer dan vijftig jaar 1"
Zooals gebruikelijk, zal ter gelegenheid van
de a.s. Jaarbeurs in het Jaarbeursgebouw te
Utrecht weder een tijdelijk bij-P.T.T.-kantoor
zijn gevestigd, dat gedurende het tijdvak 2 t/m
13 September op werkdagen van 9.00 tot 17.30
zal zijn opengesteld.
In het ziekenhuis te Heerlen is overleden de
19-jarige Cleeren uit Brunssum, die op 24
Augustus in de ondergrondsche werken van de
Staatsmijn Emma bekneld raakt tusschen twee
wagens.
Wie dit bord
voor zich ziet
moet x t r a
voorzichtig
zijn, want hij
nadert 'n voor-
rangsweg (óók
het verkeer
van links laten
vóórgaan!)
WfT D€fH GRONDTEKST
MET AANTEEKENINGEN
IN OPDRACHT VAN DE APOLOGETISCHE
VEREENIGING „PETRUS CANISëüS"
VERSCHÜNT D E*Z«E-R DAGEN M
3126 BteZ. MMNDm FORWAAT, DVtOet-MKE DRUK
pru®, eeeawoBN m böckramlwwk so
BESTEELT EEN EXEMR1_AAR PER G+RO
ULVENHOUT, 29 Augustus 1940
Amico.
D n Herfst is van 't jaar vroeg gekomen. De
wegels en de boschdreven liggen daar, in den
duister van 't sturmty, bestrooid mee 't geel
geblaart, mee 't dooie hout, dat gerukt, gebro
ken en gescheurd wierd uit de zwiepende boom-
kroonen.
De zware wolkenlochten jagen langs den
hemel. De sturmen loeien om den huis. Genade
loos knetteren de kouwe regenvlagen teugen de
ramen, de deuren, de blinden; ze zwieren als
rook over den zwartgeregenden steenweg, schui
mend soms onder den woeienden Wester, die
zich deur 't durp smijt.
D n Herfst is vroeg gekomen, ja. Maar zonder
den deugddoenden troost van andere jaren, als
de zomerhitte, als den zonnebrand ons te bar
geworden was. En 't nuuwe ty lijk balsum was,
veur ons moeie lijf, rust veur ons geblakerde
zielement, dat snakken kost naar den koelen
teug uit den donker-glazen roemer, dien de
wynmaand ons toeschoof. We kosten stil-ge-
lukkig zijn. leklippend proeven van dieën don
keren wijnkelk van Najaar, om de kanteling van
*t ty. Want, van Zomer overvoldaan, ver
langden we, diepin, naar den huiselijken Win
ter, naar 't makkeiyke hoekske bij de plattebuis,
daar in den gouwen schemer onder de schouw-
kap, waar 't zoo veilig toeven was, als buiten
den Wintersturm over de kale velden trok,
spookte in de galmgaten van den kerketoren,
daar hoog in het zwarte Niks van den stikdon-
keren nacht. Of als den vorst te kraken stond
in de bruine eiken hagen.
't Kost ook anders zyn. Als in den vroegen
avond 'n bloedrooie zon te branden hong tus
schen 't werlig struweel van't kale hout, waar
boven den hemel glansde in groenen peerlmoer;
'nen pèèrsen doom gewemeld kwam over de
wije velden, dan gloorde aan, lijk 'nen wilden
wingerd, stil geluk in onze borst, waarin we
voelden stroomen den koelen, rinschen asem
vaa den rossen herfstavond, die soms vlamde
uit de ouwe kerkramen, daar t' ende den ver
laten akker mee z'n stil gekraak in den winter -
kool.
Stil geluk't is me soms, deus tijen, als
daar gunderwijd 'n veugelen-V naar 't Zuien
trekt; 'nen zwaargelajen èèrpelwagen op z'n ijze
ren banden wegdokkert over den eenzamen
steenweg; de poppelieren op de stilte te kleppe
ren staan in de ruimten van 't akkerlanddaar
aan den Noordenkim de stad steeds wij er weg
drijft achter den donkeren dag, of 'k hoor
dreunen om m'nen peinzenden kop den twee
klank van 'n bronzen uitvaartklok: „Voorbyi"
Staai ik peinzend te steunen op den steel van
m'n spaai, turend naar de witte rimpels op de
donkere Mark, naar 'n schoof riet, in den mid
den van blinkende watercircels; 'n paar wilde
eenden, die den speurenden kop In den riet-
schoof steken, deinend wegpagaaien dan, over
den rusteloozen stroom, dieper den avond in,
dan zoemt weer dieën dreun rond m'nen een
zamen kop: „voorbij!"
Komt dan 't avondwindeke gezweefd over den
buiten, tippend aan de witte waterrimpels, slis
send deur de rietschoof; rijst daar boven den
zwarten boschkam, in brekende lochten de blee-
ke maneschijf, lijk 'nen glazen bol drijvend op
woest water, dan denk ik greet aan m'n hui-
zeke, daar wijerop, langs den stillen steenweg,
maar.... den bronzen dreun zoeft weer zynen
triesten echo: „Voorbij!"
De lochten zijn dik. Den glazen manebol is
overspoeld; alleen 'n deurschijnende plek in
deonveilige wolkenvacht, wijst waar den
bol nog drijven mot. De lochten zijn dik, 't land
verlaten, de eenden al lang om den bocht. En 't
zoeft, 't dreunt. En 't bromt. Wijdweg. Achter
de dichte lochten, 't Circelt daarboven; 't is, of
'n bromvlieg om m'nen kop zoemt. Ik pak m'n
spaai, m'n juten zakske mee d'eerpels, m'n ben-
nekes groenten; 'k laai den kruiwagel, al tij luis
terend, scherp luisterend naar de zoemcircels
daar boven me.
Stil geluk om nieuw tij?? „Voorbij!" „Voor
bij!" zoo zoemt nou den stalen doodsveugel
daar boven 't dikke wolkendek, gewuifd over
den vroegen Herfstavond, die dichter wemelde
op de velden, de bosschen, over de huizekes van
Ulvenhout. En ik spoei me deur den zwaren
akkergrond, die den kruiwagel nie deurlaten
wil. En toch, 't mót. Want nog altij is daar
boven den doodsveugel....! 't Kruiwagel wiel
piept, jankt deur de donkere stilte, krijscht naar
den prooizoekenden doodgier, die daar ievers
hangt aan z'n metalen vleugels. Hah! Daar
komt m'n baaske aangerend, Dré III. Woeiend
is ie. „Allee, opa, daar zit weer zo'nen salaman
der hierboven." Dan ziet ie 't weggezakte wiel,
gegrepen deur den èèrpelgrond. En mee éenen
forschen pak in de spaken van 't wiel, tilt ie
den wagel; smijt 'm op 't harde akkerpaaike.
„Ik rij 'm, opa!"
„Goed, dan neem ik den zak eerpel over den
schouwer."
„Schei uit, opa; ge mokt me kwaad!"
Zoo'n baaske! „Ge mokt me kwaad"'k
vergeet efkes den zóemenden doodsdreun, lach
stillekes om mijn pittig baaske, die den wagel,
locht als 'n pluis, over den vlonder den steen
weg opdouwt.
„Wat bleefde toch lang in den akker,
Opa....?"
,,'k Ben daar gèren, Dréke. Ennedieën
gentleman daarboven had gin belet gevraagd,
ee?"
„Trui staat te beven op 'r beenen!" ver
weet ie me zachtjes.
Ik zweeg. Wist: Trui zou vannacht weer gin
oog toe doen. Tobben, den ganschen nacht, over
de kinders in Amsterdam en de kleine bloeien.
Over de kinders in den Gils (Gilze Rijen), over
ons Pauwke, 't nonneke, daar gunder in 't Brus-
selsch klooster.
De geschiedschrijver van het godsdienstig ge
voel in Frankrijk, de priester Henri Brémond,
schreef eens terloops over moorddadige r.eigin-
gen bij gewone fatsoenlijke menschen. De dich
ter Paul Valéry vond dat onzin. Ach, antvoord-
de Brémond, dat is nu de naïveteit van het
genie; hij kan niet gelooven, dat het in het
brein van een fatsoenlijk mensch wel eens kan
opkomen, een beetje vergift in de koff;e van
zijn vriend te mengen. Misschien is dit nu
wel, voor de aardigheid, wat sterk uitgedrukt,
maar my heeft het altijd verbaasd, dat men
schen, bij wien men groote ervaring verwach
ten mag, zoo spreken, alsof wij, gewone fat
soenlijke menschen, altijd slechts fatsoenlijke
gedachten hebben en ook alleen maar fetsoen-
lijk kwaad zouden begeeren. Mij dunkt, dat de
ervaring dikwijls anders leert. Maar men be-
grijpe mij wel: ik bedoel niet, dat mijr. vrien
den en kennissen werkelijk een moord zouden
willen plegen, maar ik bedoel, dat zulke fanta
sieën wel eens in hun hoofd opkomen. Het zijn
soms slechts schimmen van gedachten, zooals:
indien deze persoon stierf, zóu het een mooie
opruiming zijn, of: ik zou er niet om treuren,
of, iets sterker, eigenlijk verdient hij dit en dat,
of: dat zou zijn verdiende loon zijn.
De menschen zijn lastig voor elkaar; zy zyn
elkaar tot last, te dikwijls. Dat ligt aan een dei-
beide partijen of aan beide te zamen. Wan
neer die onderlinge lastigheid nu voorkomt
tusschen twee menschen, die eigenlijk geen in-
tiemen onderlingen band hebben, is het niet
zoo erg, maar wanneer zij door huwelijk of
bloedverwantschap met elkaar vereenigd zijn,
kan het gevoel van «last drukkend worden, Een
kind eischt bewust en onbewust en natuurnood-
zakelyk liefde en genegenheid van zijn vader
en moeder; wanneer een van dezen zich nu niet
in staat voelt, om die liefde te geven, dan is
daardoor alleen al het kind lastig, terwijl het
toch in het oog van een buitenstaander- een
gemakkelijk kind is. Maar ^anneer de ander
nu een fatsoeniyk mensch is,Van wil hij zich
zelf natuurlijk niet toegeven, cm hij het kind
geen liefde wil schenken. De ander redeneert
dan b.v. als volgt: wat mijn kind\noodig heeft
is niet liefde of sentimentaliteit, maar opvoe
ding, beschaving, hoogere cultuur. Iiyüea mijn
kind slechts zich wilde voegen naar nayfc hoo
gere opvattingen, dan zou het mij gemakkelijk
zyn, liefde te schenken en dan eerst ®u dit
gerechtvaardigd zijn. De ouder heeft dsi\ zijn
eigen gedrag goedgepraat, maar vaak niet pon
der wroeging, die slapeloosheid verwekt. Waar
om slapeloosheid?
Omdat zulke menschen overdag, warneer zS,
welbewust en wilskrachtig zijn, hmvjjgstandige
neigingen weten te bedwingen, maar dunneer
zy gaan rusten, vreezen zij, dat die neigingen"
op hen de overhand zullen krijgen en dat zij
daarvoor gestraft zullen worden
Nu is het voorbeeld, dat ik gegeven heb,
zeer goed. Kinderen eischen wel veel vöi hur
ouders, maar echtgenooten eischen van elkaai
veel meer. Of liever: de plicht tegenover kin
deren wordt vaak gemakkelijker volvoerd en is
lichter, natuurlijker; ook is een tekortkoming
in dien plicht vaak het gevolg van niets meei
dan slordigheid, maar in de verhouding tus
schen echtgenooten is het anders. De ethtge-
noot, die niet naar behooren bemind woWt, is,
ook al vermoedt hij zulks niet, toch reecs, al
leen al door zyn bestaan, een levend en wan
delend verwijt. Heeft iemand zyn kinc een
dag of een paar dagen eenigszins verwaarloosd,
dan kan dat weer heel gauw goedgemaakt wor
den, maar wanneer iemand zoo tegenover le (n)
huwelijksgezel of gezellin zou handelen, dan
zou daarmee tevens schuld bekend worden Zoo
blijft er 'n spanning en 'n wroeging. De te wei
nig geliefde levensgezel of gezellin wordt z*o tot
last en des te meer, naarmate hij of zij neer
beminnenswaardig is. De wroeging van nUt te
beminnen juist waar de liefde toch zoo ver
diend is, is de ergste.
Zulke menschen vragen soms eerder waar-
deering dan liefde; en ook zelf zijn zij gevend
waardeering te geven en weinig liefde. Waar-
deering nu het woord zegt het reeds is
op voorwaarde, dat er iets te waardeeren valt;
liefde is onvoorwaardelijk en is juist dan schit
terend, wanneer er niets te waardeeren valt.
Indien iemand gewaardeerd wil worden, wfl hij
dat vanwege de kwaliteiten, die hij bij zich zelf
waardeerlyk vindt, b.v. omdat hij beschaafd en
schoon van uiterlijk meent te zijn. Maar zijn
vrouw vindt hem misschien niet beschaafd, j
en zeilt, met de gebreken. Welnu, zulk een man
voelt zich miskend, hij verlangt waardeering
(hij is ijdel), en niet liefde. Ja, wanneer hy
maar eens diep in zorg of ziekte komt, zullen
zijn oogen opengaan, maar zoover is het nog
niet. Nu is de situatie zoo, dat de man zich
miskent gevoelt, omdat hy niet gewaardeerd
wordt wegens de voortreffelijkheden, die hij in
zich zelf vindt; daaruit ontstaan neigingen van
wrok en vyandschap; en anderszyds voelt hy
goed, dat zijn vrouw hem ware liefde toedraagt,
en dat zijn wrok dus ongerechtigd is. Het goede
heeft in hem toch eigenlijk de overhand, maar
hij is zich zelf niet volkomen meester; daar
voor zou hij zijn ijdelheid moeten afleggen; nu
echter vreest hij voor zijn eigen ondeugden, dat
die het zullen winnen. Overdag, in wakenden
toestand, weet hij zich behoorlijk te bedwingen,
maar wannéér hy gaat slapen en zich dus laat
gaan, verzwakt de zelfbeheersching en vreest
hij, dat zijn wrok in hem zal sty gen en tegelyk
vreest hij straf en wraak voor zijn vijandige
neigingen. Daarom vindt hij den slaap zoo ge
vaarlijk.
Een andermaal is het jaloerschheid: niet kun
nen verdragen, dat iemand ook een ander per
soon liefheeft. Soms is het regelrechte, hoewel
bedekte, wraakzucht; maar dat komt vrijwel
alles op hetzelfde neer.
De genezing is eenvoudig, maar moeilijk. Zy
bestaat in de nederigheid. De hoogmoed zegt:
ik ben niet volmaakt, en dat is afschuwelijk.
De nederigheid zegt: ik ben niet beter dan ik
ben, en voor mijn zonden wil ik gaarne ver
giffenis hebben en ik wil zoo mogelijk myn
fouten verbeteren. Maar het voornaamste is:
vergiffenis aanvaarden en dus zich zelf niet te
hoog achten voor vergiffenis.
Hoe doen de normale menschen? Geven en
nemen. Hun vrouw vervelen en het dan weer
goed maken. Hun vrouw een genoegen doen en
dan weer vervelend zijn. Gaarne iets geven,
waar niets verdiend is, en gaarne iets ontvan
gen, waar niets verdiend is. Het nemen alleen
is egoïstisch,, maar het slechts willen geven en
niet willen ontvangen is hoogmoedig.
Er zyn ook nog andere vormen van slapeloos
heid: door vergiften, door zorg, door pijn, bij
ziekten als typhus en longontsteking, by ze
nuwziekten; maar de hier behandelde is de
meest kwellende en de meest langdurige.
Dr. TH. H. SCHLICHTING
Zaterdag heeft personeel van de „politie 5"
in het Boerengat te Rotterdam het lyk gevon
den van een onbekenden man. Het signalement
luidt: leeftijd ongeveer 70 a 75 jaar, groote
grijze snor, slecht gebit, uitstekende borst
beenderen. De man was gekleed in donker
jasje en dito pantalon, lage zwarte schoenen
en katoenen onderkleeding.
:#Zij die over de identiteit inlichtingen kun
nen verschaffen worden verzocht zich te wen
den tot het bureau van de Rivierpolitie Park
haven te Rotterdam.
De Nederlandrjfhr Tli TI Tl 1111 I Hlllln n
ind-ëromiC zijn 'jaarvergadering op 18 Septem
ber te Utrecht.
De R. K. Diocesane Land- en Tuinbouwbond
(L.T.B.) heeft wederom districtsvergaderingen
belegd, teneinde met de afdeelingen, kringen
en belangstellende leden van gedachten te wis
selen over den toestand in de bedrijven.
Alle districtsvergaderingen beginnen om tien
uur en worden om twee uur voortgezet (uitge
zonderd de districtsvergadering te Amsterdam,
welke om vier uur 's namiddags wordt voort
gezet).
Deze districtsvergaderingen zijn als volgt
uitgeschreven
Te Delft Donderdag 19 September in café
Koot, Beestenmarkt.
Te Leiden Dinsdag 24 September in „Schut
tershof", Stationsweg 55.
Te Alkmaar Vrijdag 27 September in „Het
Gulden Vlies", Choorstraat 24.
Te Amsterdam Donderdag 3 October in het
Corn. Broerehuis, Korte Leidschedwarsstr. 18.
Te Hoorn Vrijdag 4 October in café „Het
Witte Paard", Keern 1.
maar alleen welgemanierd, en niet schoon, maar Vonmn-l flUAJ 4-
fatsoenlijk. Zij heeft hem lief, zooals hij reilt j11 ucuer VerVOOrt U.B.M. J
J 1 In het Minderbroedersklooster te Weert is
ans bericht ontvangen dat op 2S Maart jJ.
de Missie van Brazilië, na voorzien te zijn
van de H.H. Sacramenten der Stervenden, is
overleden de Eerwaarde Broeder Otho Ver
voort O.F.M. in ,den ouderdom van 82 jaar-
in het 53e jaar van zijn religieus leven, in het
43e jaar van zijn H. Professie.
Stil geluk om 't nuuwe, schoone ty1
„Voorbij„Voorby
„Wat mot dat, gatsamme, van den Winter
worden!" bromt Dré III als ie den wagel in
't schoep zet, op den erf.
Ik zwijg. Ik wéét 't nieEn terwijl m'n
baaske den kruiwagel bergt, staar ik den erf over,
in de donkere velden, waar de schimmen gaan
van onze runders, grazende 't avondmaal. M'n
oog wordt getrokken naar 't stalraamke, halve
circel, waarlangs 't manelicht groenig schampt.
Naar den sloot daar langs den erf, waarin wat
maneschilfters blinken.
't Gezoem is in grooter kringen uit den hemel
gegolfd, 't Is heelegaar stil nou. Den schaduw
van 'nen zwaren notentak veegt langs den
manemuur. Den avond plekt aan m'n handen;
ik voel 't nuuwe tij in m'nen nek, ik ruuk 't uit
den sloot. Ik zie 't in den lesten bloei van Trui's
blommenhoveke, waar de gesloten goudsblom
men zachtjes wiegen in den witten mane-
schemer. Veul herinnert aan 't diep, stil geluk
van vroeger tijen. En dof staar ik, mistroostig
haast, in 'n leegte, waardeur 't geluk is weg
gevallen. Ja, ge wordt gierig daarop, amico,
in ouwer jaren....!
Versta me goed! Ik wil nie verom naar Augus
tus 1939. Veur mij is deuzen oorlog nie begon
nen op den eersten Zondag van Herfstmaand
1939. Ja, zelfs nie op den vroegen mergen van
den lesten lOen Mei! Veur mij is ie al jaren aan
den gank.
„Langzamerhand wierd 't Leven veul moeilyk.
Den weareldakker wierd bar dor. Kolossaal
moeilijk kost van dieën akker nog geoogst wor
den. 't Zaad vroor deels kapot onder den kou
wen hemel. Deels verstikte 't, in 't gewerl van
onkruid, dat sjuust op 'nen barren grond zoo
welig tiert.
Heldenmoed was noodig om op zoo'nen akker
te arbeiden. Stillen, verbeten heldenmoed, die
teugen den weerbarstigen grond te keer ging,
onder 't kraken der spieren.
Verbeten heldenmoed was noodig, om te bly-
ven zwoegen onder lochten, die den eenzamen,
stuggen mensch, daar in de dorre vlakte van
den schralen akker treiterden, tot ziek-wordens
toe. Treiterden mee de snerpende vlagen- van
wangunst, van haat.
Treiterden mee 'n motregen van valschen spot,
miskenning en dikkels verwensching!
Ja 't leven wierd veul moeilijk veur den
eenzamen boer, die stug, teugen alles en allen
in, daar zijnen zwaren arbeid verzette, hem van
God opgeleed!
Hy mocht wel hebben 'nen schedel als 'nen
ijzeren pot, 'n hart als 'nen woestijn, 'nen wil
van koud staal, om vol te houwen zynen zwa
ren arbeid, hem opgeleed van God!
Tja 't zou gemakkelijk zijn veur 'm, gitinen
ijzerharden kop te hebben; Gods water maar
over Gods land te laten loopen. Maar net te
doen, of ie gek was ennedus over niks an
ders prakizeeren dan over z'n eigenbelangen.
Maar sjuust zulke uitgeslapen „gekken" waren
er al zooveul in die egoïstische weareld en
daarom ploeterde-n-ie deur, op den dotren
weareldakker. Zwoegde-n-ie eenzaam en ver
beten wijer, want hij wist: 'n huisgezin, waarin
alle lejen aan eigenbelangen denken, zoo'n ge
zin is 'nen eksternest!
Hij wist: 'n zaak, waarin alle „medewerkers"
alleen op eigen belangen uit zijn, zoo'n zaak
gaat er onder.
En daarom verzaakte hij nie de hem van
God opgeleede taak.
'n Samenleving, waarin ieder alleen aan z'n
eigen denkt, zoo'n „samenleving'' is éénen groo-
ten eksternest en.... gaat ten onder!
Hij is boer! Ként den buiten. Speurt Gods be
doelingen dus. Hij wist: in 't bosch daar gun
derwijd, daar groeit eiken boom naar den hemel,
omdat.... alle boomen malkaars leven meuge-
lijk maken. Den boschbojem wordt gemest mee
malkaars Herfstblaren, 't Vocht wordt bewaard
deur malkaars kruinen, die de hitte en de zon
afschermen. In kwaje, felle Vintertyen wotdt
de temperatuur bewaarddeur malkaar!
Ginnen gemeensten Noordooster is opgewassen
teugen de boomen van 't bosth, die 'm samen
ontkrachten. Ieder sturmgeweid vindt z'n por
tuur teugen de boomen van 'tbosch, die wijzen:
tot hier!
En zoo groeit 't bosch tut éen natuurlijk
paradys, want daar is samenhang, „samen
leving" in 't bestaan van al die boomen.
Zóó ook groeit 't gras! Zóó rijpt 't korenveld-
Zóóis de Schepping ingesteld deur God!
Dieën boer wist dat. Hij kende, uit den Boek
van God eigens, uit den luiten, de groote
Wet der Liefde, der Saamnoorigheid, der
Gemeenschap, of hoe ge die Wet betitelen
zult."
Amico, eerlijk is eerlijk: leus leste had ik oe
al 'ns geschreven g'had, larg en breed véur den
„offic'iëelen" oorlog! Nou wil ik oe er maar mee
beduiën, dat veur mij den jorlog al schandalig
lang aan den gang is. Walt 'n „Samenleving",
waarin allen eerbied veur den noesten werker
totaal ontbrikt, waar aller goeien arbeid ver
stikt wordt mee moedwil; Vaar onrecht en cri-
tiek, spot en misprijzing veurop staan; in 'n
„Samenleving", waarin ne meer te oogsten
valt, omdat den weareldakter ligt verdord, ver
zuurd, verkild onder lan%epleegden roofbouw
deur egoïsten; want 'n -Samenleving" waarin
den arbeid nie meer belomd wierd, en wél
den lediggang! want zio'n „Samenleving" is
nen zekeren Staat van Oorlog, want iederen
mensch wordt daarin den vijand van den an
deren mensch. En in zoo'nen Staat van „Sa
menleving" was 't woord „Vrede" den valschen
krijsch van den spotveugel.
Zoo zag ik, jaren gelejen, komen dat, wat nou
„oorlog" genoemd wordt. Zoo zag ik de leegte
delven, waarin alle geluk begraven ging wor
den. De leegte, die 'nen afgrond wierd, waarin
we nou, mistroostig en angstig, te staren staan.
Maardaar zijn oorlogen gevoerd om de zak
ken te spekken van misdadigers, die aan oorlog
verdienen moesten.
Daar zijn oorlogen gevoerd om de heersch-
en eerzucht te bevredigen van majesteiten. Daar
zyn oorlogen gevoerd om bronoiie, om rubber,
koffie en anderen rijkdom.
Oorlog is verschrikkelijk. Maar als deuzen oor
log 't levensrecht verom brengt veur iederen
mensch-die-werken-wil, daarmee de levenskans
veur zijn kinders, waarop de bloeien toch 'n hei
lig recht bezitten, dan dan is mee 't kustelyk
bloed van duuzenden strijders wel 'nen bar
hoogen prijs betaald, maar veur 'n goed, dat
den prijs wèèrd is!
Levensrecht, arbeid en brood veur ieder
een! Daarop alleen kan gedyen 'n betere Sa
menleving, waarin plek is veur Recht, Gods
vrucht, Geluk!
Hoog was dan den prijs, maar wèèrdevol 't
Goed!
Zoo bekeken, kunde toch weer in vol vertrou
wen den kop naar den Hemel gaan heffen. Dan
hoeft g'oew zielement nie langer te martelen
mee de verwijtende vraag: „God! Waarom?"
Levensrecht veur iedereen! Da's den gouwen
sleutel naar 't Geluk, dat zoolang afgesloten lag
veur deuze menschheid, de beklagënswèèrdigste,
die in de eeuwen geleefd heeft.
Levensr e ch t! Hoe is 't meugelijk dat
zooiets gevraagd, geëischt, er op 't end om ge
oorloogd mot wordenJa, hoe is 't meuge
lijk dat 't woord, „levensrecht", bestaat?!
Enneamico, 't woord bestaat wezeniyk.
Veul langer dan.... sinds 3 Sept. 1939, horre!
Neeë, veur mij is den oorlog al lang aan den
gang. Ik begin dus 't end al te zien! M'nen
grooten troost, als ik deus jaar afschrijf, gierig
afschrijf, m'n stil geluk om den schoonen
Herfst, die al in d' ouwe kerkramen te vlammen
staat
Kom, ik zal er 'ns gaan afscheien. 'k Mot de
blinden veur gaan doen. Verduistering
Veul groeten van Trui, Dré III, den Eeker en
als alty gin horke minder van oewen
t. a v.
DRÉ