BIJBEL SLAPELOOSHEID Wat zal deze tijd ons brengen? f Arbeidsgemeenschap der Nederl. Unie EEN DEEL ZONDAG 1 SEPTEMBER 1940 DE NEDERLANDSCHE STANDAARDVERTALING VAN DEN MED. KRONIEK 'Nen betere samenleving, waarin plek is Veur recht, godsvrucht en geluk Kerkelijk Levën Samenwerking: grondslag en doel stelling tegelijkertijd Postverkeer met Amerika Mogelijk via Siberië en via Lissabon UITSPITTEN VAN BOTER VERBODEN COMMISSIE VAN BEROEP ONTBONDEN De agrarische jaarbeurs Belangrijke inzending inlandsch hout Varkenspest in Den Haag Een Zomerzegel van 7y2 cent P. T. T.-kantoor op de Jaarbeurs Aan verwondingen overleden BOEKHANDEL H. COEBERGH HAARLEM GIRO 86843 LIJK OPGEHAALD Mnsergadering R.K. Bakkers- patroons DistricÉsvergaderingen L. T. B. .,De Unie", het orgaan van de Nederlandsche Unie, bevat een artikel over de arbeidsgemeen schap der Nederlandsche Unie. Daarin wordt gezegd, welke de grondslagen zijn en welke doelstelling de Nederlandsche Unie ziet voor den gemeenschappelijken arbeid van ons volk. In een organisatie „De Arbeidsgemeenschap der Nederlandsche Unie" geheeten, wil zij alle arbeidende Nederlanders bijeenbrengen, die hun werkzaam aandeel wenschen bij te dragen om deze doelstelling te bereiken. Deze qrganisatie zal gekenmerkt worden door de practische daad. Zij zal van den grond af opgebouwd worden en beginnen op de boer derij, in den winkel, op het kantoor en in de onderneming, waar degenen, die bij hun dage- lyksch werk tezamen arbeiden en bij dezen ar beid door plichten en rechten, doch bovenal door onderlinge verantwoordelijkheid hecht verbonden zijn. elkander iederen dag ontmoe ten. De organisatie begint derhalve bij de een heid, waar de patroon en het personeel tezamen arbeiden, in dienst van elkander en in dienst van ons volk. Ir verantwoordelijkheid voor el kanders bestaan en voor de vervulling van ieders taak kunnen zij gezamenlijk toetreden tot de „Arbeidsgemeenschap der Nederlandschp Unie", die als organisatie hen zal bijstaan om de moeilijkheden, waarvoor zij gesteld worden, gezamenlijk te overwinnen. De organisatie zal van hen drie dingen vra gen: 1. Zich onderling verbonden te weten in de bereidheid om tezamen de moeilijkheden, welke zich zullen voordoen, tegemoet te treden en in onderlinge samenwerking en opoffering dat deel dezer moeilijkheden, welke tezamen over wonnen kunnen worden, gezamenlijk te over winnen. 2. Plaatselijk of gewestelijk bedrijfsgewijze samen te werken, om dat deel der moeilijkhe den, welke hierdoor overwonnen kunnen wor den, gezamenlijk te overwinnen. 3. In iedere plaats of gewest een centrum te stichten, waar ieder die hulp behoeft met raad en daad bijgestaan wordt, onder inschakeling van alle bestaande instanties en vereenigingen, die tot deze samenwerking bereid zijn. Deze Arbeidsgemeenschap, over wier vor ming weldra uitgewerkte organisatorische richt lijnen zullen verschijnen, zal in iedere onder neming en in iedere plaats waar zij optreedt een levende werkgemeenschap vormen, die, thans in tijden van nood onder gezamenlijke offers gevormd, een hechten grondslag zal bie den om een toekomst van grooter welvaart met eerlijke arbeidsverhoudingen en een sterk on derling vertrouwen tegemoet te treden. van den Centralen Raad van Beroep te Utrecht, leden; prof. mr. R. Kranenburg, hoogleeraar aan de rijks-universiteit te Leiden; mr. J. Terpstra, lid van de Tweede Kamer; mr. J. A. de Visser, procureur-generaal bij het Gerechtshof, te Arnhem; jhr. mr. M. van der Goes van Naters, lid van de Tweede Kamer, te Wassenaar; prof. mr. P. W. Kamphuisen, hoogleeraar aan de R.K. universiteit, te Nijmegen. mr. dr. S. Wierda, griffier bij den Raad van Beroep (S.V.), tevens bij het Ambtenarenge recht te 's Gravenhage; Plaatsvervangende leden van bedoelde com missie, eervol ontslag als zoodanig verleend onder dankbetuiging voor de bewezen diensten. Ter bespoediging van het postverkeer met Amerika wordt sinds kort gebruik gemaakt van Amerikaansche schepen van Lissabon uit. De schepen varen eenmaal in de week in beide rich tingen. Post uit Nederland, die voor Amerika bestemd is, kan dus of, zooals tot nu toe, over Siberië of thans ook over zee van Lissabon naar Amerika gezonden worden. De ervaring heeft geleerd, dat de weg over Siberië langer, doch zekerder is, de weg over Lissabon daarentegen korter, doch dat hieraan het gevaar verbonden is, dat de post vertraging ondervindt tengevolge van de Engelsche censuur. De afzender van de post kan door een aanteekening op den brief aangeven, langs welken weg de post verzonden moet worden. Zonder aanteekening worden de brieven naar Lissabon voor verdere verzending gestuurd. Voor luchtpostzendingen naar Amerika kan men nog steeds gebruik maken van de Italiaan- sche of Amerikaansche luchtverbindingen over den Zuidelijken, resp. den Noordelijken Atlanti- schen Oceaan. In het verkeer tusschen Nederland en Noord en Zuid-Amerika zijn thans toegelaten: Monsters, gemengde zendingen, zakelijke pa pieren en drukwerken. Zendingen van deze soorten moeten echter per schip over Lissabon verzonden worden, daar de Siberische spoorweg anders overbelast zal geraken. Het Rijksbureau voor de Voedselvoorziening in Oorlogstijd vestigt er de aandacht op, dat het, zooals reeds eerder bekend is gemaakt,' met Ingang van 1 September 1940 aan detaillisten verboden is, boter uit te spitten. Van dien da tum af mogen detaillisten uitsluitend in het klein verpakte en gemerkte boter verkoopen. Men wordt aangeraden, hiermede nauwlettend rekening te houden, aangezien afwijking van dit verbod niet zal worden toegestaan. Bij besluit van den secretaris-generaal van het departement van Binnenlandsche Zaken is, in overeenstemming met paragraaf 4 van de verordening no. 108/1940 van den Rijkscommis saris voor het bezette Nederlandsche gebied, waarin is bepaald, dat voor een ontslag op grond van artikel 97b van het Algemeen Rijks ambtenarenreglement, de daar genoemde com missie niet behoeft te worden gehoord, aan: jhr. mr. R. Feith, oud-president van den HOogen Raad der Nederlanden, t? 's Graven hage, lid tevens voorzitter: mr. dr. J. Dortner, raadsheer in den Hoogeu Raad der Nederlanden te 's Gravenhage, lid. tevens plaatsvervangend voorzitter; jhr. mr. B. C. c^e Savomin Lohman, hoog leeraar aan de rijksuniversiteit te Utrecht; prof. mr. dr. G. van den Bergh, hoogleeraar ean de gemeentelijke universiteit te Amsterdam; mr. A. baron van Wijnbergen, oud-voorzitter Reeds eenige jaren waren de bezoekers van de Agrarische Jaarbeurs in de gelegenheid, de be langrijke inzending te bezichtigen van inlandsch hout, welke door samenwerking van de Com missie Inlandsch Hout, het Staatsboschbeheer, de Nederlandsche Heidemaatschappij, den in- landschen houthandel en de houtverwerkende in dustrieën werd verzorgd. Het doel van deze inzending was steeds, meer belangstelling voor het inlandsche hout te wek ken. Inmiddels zijn de omstandigheden wel zeer veranderd en van een tamelijk achteruitgezet product is het inlandsche hout geworden tot een artikel, waarnaar zóó veel vraag is, dat het on mogelijk is, in de behoefte te voorzien. Toch is het zeer juist gezien, nu in vorige jaren de belangstelling voor het inlandsche hout reeds is gewekt, ook thans met een belangrijke inzending van dit hout op de Jaarbeurs te ko men. Het zal vele bezoekers treffen, voor hoe veel doeleinden het inlandsche hout geschikt is, en wellicht zal deze inzending een aansporing zijn om ook in tijden, dat de buitenlandsche aanvoer van hout onbeperkt is, toch het product van vaderlandschen bodem te verkiezen. Vrijdagavond zijn op last van den Vee- artsenijkundigendienst drie varkens overge bracht van een erf aan den Bezuidenhout- schenweg naar het openbaar slachthuis, daar deze dieren lijdend waren aan varkenspest. De dieren werden op het slachthuis afgemaakt. Op het erf is nog een belangrijk aantal var kens aanwezig, ten opzichte waarvan de Vee- artsenijkundige dienst de noodige maatregelen voor observatie, enz. heeft getroffen. De wijziging der binnenlandsche posttarieven heeft in de dit jaar uitgegeven serie zomer- zegels een leemte doen ontstaan: voor de frankeering der interlocale brieven t/m 20 gram a VA cent bestaat geen Zomerzegel. Daarom worden thans met spoed Zomerzegels in deze waarde gereed gemaakt. Deze zegels worden verkregen door de bestaande 5 cents zegels met afbeelding van Jan Steen in rood af te drukken met zwarten opdruk der nieuwe waarde. De nieuwe Zomerzegels met opdruk van 7 K cent zullen voor 10 cent worden verkocht. De toeslag van 2 V, cent zal, evenals de toeslagen op de andere Zomerzegels ten goede komen, gedeeltelijk aan sociale doeleinden (tubercu lose- en rheumatiekbestrijding en de zorg voor lichamelijk gebrekkigen, waarbij in de eerste plaats zal worden gedacht aan hen, die als ge volg van den oorlog lichamelijk gebrekkig zijn geworden) en gedeeltelijk aan cultureele doel einden (cultureel werk ter tegemoetkoming in den huidigen nood der cultureele werkers). De verkoop der nieuwe VA cents zegels zal waarschijnlijk in het midden der komende week kunnen beginnen. De verkoop van alle Zomerzegels eindigt op 31 October. Zij blijven tot 31 December 1945 voor frankeering geldig. LANGZAME WERKING. Tante Marie„Weet je niet, dat alcohol een langzaam vergif is 1" Oom Henk: „Ja, dat weet ik, ik drink tenminste nu al meer dan vijftig jaar 1" Zooals gebruikelijk, zal ter gelegenheid van de a.s. Jaarbeurs in het Jaarbeursgebouw te Utrecht weder een tijdelijk bij-P.T.T.-kantoor zijn gevestigd, dat gedurende het tijdvak 2 t/m 13 September op werkdagen van 9.00 tot 17.30 zal zijn opengesteld. In het ziekenhuis te Heerlen is overleden de 19-jarige Cleeren uit Brunssum, die op 24 Augustus in de ondergrondsche werken van de Staatsmijn Emma bekneld raakt tusschen twee wagens. Wie dit bord voor zich ziet moet x t r a voorzichtig zijn, want hij nadert 'n voor- rangsweg (óók het verkeer van links laten vóórgaan!) WfT D€fH GRONDTEKST MET AANTEEKENINGEN IN OPDRACHT VAN DE APOLOGETISCHE VEREENIGING „PETRUS CANISëüS" VERSCHÜNT D E*Z«E-R DAGEN M 3126 BteZ. MMNDm FORWAAT, DVtOet-MKE DRUK pru®, eeeawoBN m böckramlwwk so BESTEELT EEN EXEMR1_AAR PER G+RO ULVENHOUT, 29 Augustus 1940 Amico. D n Herfst is van 't jaar vroeg gekomen. De wegels en de boschdreven liggen daar, in den duister van 't sturmty, bestrooid mee 't geel geblaart, mee 't dooie hout, dat gerukt, gebro ken en gescheurd wierd uit de zwiepende boom- kroonen. De zware wolkenlochten jagen langs den hemel. De sturmen loeien om den huis. Genade loos knetteren de kouwe regenvlagen teugen de ramen, de deuren, de blinden; ze zwieren als rook over den zwartgeregenden steenweg, schui mend soms onder den woeienden Wester, die zich deur 't durp smijt. D n Herfst is vroeg gekomen, ja. Maar zonder den deugddoenden troost van andere jaren, als de zomerhitte, als den zonnebrand ons te bar geworden was. En 't nuuwe ty lijk balsum was, veur ons moeie lijf, rust veur ons geblakerde zielement, dat snakken kost naar den koelen teug uit den donker-glazen roemer, dien de wynmaand ons toeschoof. We kosten stil-ge- lukkig zijn. leklippend proeven van dieën don keren wijnkelk van Najaar, om de kanteling van *t ty. Want, van Zomer overvoldaan, ver langden we, diepin, naar den huiselijken Win ter, naar 't makkeiyke hoekske bij de plattebuis, daar in den gouwen schemer onder de schouw- kap, waar 't zoo veilig toeven was, als buiten den Wintersturm over de kale velden trok, spookte in de galmgaten van den kerketoren, daar hoog in het zwarte Niks van den stikdon- keren nacht. Of als den vorst te kraken stond in de bruine eiken hagen. 't Kost ook anders zyn. Als in den vroegen avond 'n bloedrooie zon te branden hong tus schen 't werlig struweel van't kale hout, waar boven den hemel glansde in groenen peerlmoer; 'nen pèèrsen doom gewemeld kwam over de wije velden, dan gloorde aan, lijk 'nen wilden wingerd, stil geluk in onze borst, waarin we voelden stroomen den koelen, rinschen asem vaa den rossen herfstavond, die soms vlamde uit de ouwe kerkramen, daar t' ende den ver laten akker mee z'n stil gekraak in den winter - kool. Stil geluk't is me soms, deus tijen, als daar gunderwijd 'n veugelen-V naar 't Zuien trekt; 'nen zwaargelajen èèrpelwagen op z'n ijze ren banden wegdokkert over den eenzamen steenweg; de poppelieren op de stilte te kleppe ren staan in de ruimten van 't akkerlanddaar aan den Noordenkim de stad steeds wij er weg drijft achter den donkeren dag, of 'k hoor dreunen om m'nen peinzenden kop den twee klank van 'n bronzen uitvaartklok: „Voorbyi" Staai ik peinzend te steunen op den steel van m'n spaai, turend naar de witte rimpels op de donkere Mark, naar 'n schoof riet, in den mid den van blinkende watercircels; 'n paar wilde eenden, die den speurenden kop In den riet- schoof steken, deinend wegpagaaien dan, over den rusteloozen stroom, dieper den avond in, dan zoemt weer dieën dreun rond m'nen een zamen kop: „voorbij!" Komt dan 't avondwindeke gezweefd over den buiten, tippend aan de witte waterrimpels, slis send deur de rietschoof; rijst daar boven den zwarten boschkam, in brekende lochten de blee- ke maneschijf, lijk 'nen glazen bol drijvend op woest water, dan denk ik greet aan m'n hui- zeke, daar wijerop, langs den stillen steenweg, maar.... den bronzen dreun zoeft weer zynen triesten echo: „Voorbij!" De lochten zijn dik. Den glazen manebol is overspoeld; alleen 'n deurschijnende plek in deonveilige wolkenvacht, wijst waar den bol nog drijven mot. De lochten zijn dik, 't land verlaten, de eenden al lang om den bocht. En 't zoeft, 't dreunt. En 't bromt. Wijdweg. Achter de dichte lochten, 't Circelt daarboven; 't is, of 'n bromvlieg om m'nen kop zoemt. Ik pak m'n spaai, m'n juten zakske mee d'eerpels, m'n ben- nekes groenten; 'k laai den kruiwagel, al tij luis terend, scherp luisterend naar de zoemcircels daar boven me. Stil geluk om nieuw tij?? „Voorbij!" „Voor bij!" zoo zoemt nou den stalen doodsveugel daar boven 't dikke wolkendek, gewuifd over den vroegen Herfstavond, die dichter wemelde op de velden, de bosschen, over de huizekes van Ulvenhout. En ik spoei me deur den zwaren akkergrond, die den kruiwagel nie deurlaten wil. En toch, 't mót. Want nog altij is daar boven den doodsveugel....! 't Kruiwagel wiel piept, jankt deur de donkere stilte, krijscht naar den prooizoekenden doodgier, die daar ievers hangt aan z'n metalen vleugels. Hah! Daar komt m'n baaske aangerend, Dré III. Woeiend is ie. „Allee, opa, daar zit weer zo'nen salaman der hierboven." Dan ziet ie 't weggezakte wiel, gegrepen deur den èèrpelgrond. En mee éenen forschen pak in de spaken van 't wiel, tilt ie den wagel; smijt 'm op 't harde akkerpaaike. „Ik rij 'm, opa!" „Goed, dan neem ik den zak eerpel over den schouwer." „Schei uit, opa; ge mokt me kwaad!" Zoo'n baaske! „Ge mokt me kwaad"'k vergeet efkes den zóemenden doodsdreun, lach stillekes om mijn pittig baaske, die den wagel, locht als 'n pluis, over den vlonder den steen weg opdouwt. „Wat bleefde toch lang in den akker, Opa....?" ,,'k Ben daar gèren, Dréke. Ennedieën gentleman daarboven had gin belet gevraagd, ee?" „Trui staat te beven op 'r beenen!" ver weet ie me zachtjes. Ik zweeg. Wist: Trui zou vannacht weer gin oog toe doen. Tobben, den ganschen nacht, over de kinders in Amsterdam en de kleine bloeien. Over de kinders in den Gils (Gilze Rijen), over ons Pauwke, 't nonneke, daar gunder in 't Brus- selsch klooster. De geschiedschrijver van het godsdienstig ge voel in Frankrijk, de priester Henri Brémond, schreef eens terloops over moorddadige r.eigin- gen bij gewone fatsoenlijke menschen. De dich ter Paul Valéry vond dat onzin. Ach, antvoord- de Brémond, dat is nu de naïveteit van het genie; hij kan niet gelooven, dat het in het brein van een fatsoenlijk mensch wel eens kan opkomen, een beetje vergift in de koff;e van zijn vriend te mengen. Misschien is dit nu wel, voor de aardigheid, wat sterk uitgedrukt, maar my heeft het altijd verbaasd, dat men schen, bij wien men groote ervaring verwach ten mag, zoo spreken, alsof wij, gewone fat soenlijke menschen, altijd slechts fatsoenlijke gedachten hebben en ook alleen maar fetsoen- lijk kwaad zouden begeeren. Mij dunkt, dat de ervaring dikwijls anders leert. Maar men be- grijpe mij wel: ik bedoel niet, dat mijr. vrien den en kennissen werkelijk een moord zouden willen plegen, maar ik bedoel, dat zulke fanta sieën wel eens in hun hoofd opkomen. Het zijn soms slechts schimmen van gedachten, zooals: indien deze persoon stierf, zóu het een mooie opruiming zijn, of: ik zou er niet om treuren, of, iets sterker, eigenlijk verdient hij dit en dat, of: dat zou zijn verdiende loon zijn. De menschen zijn lastig voor elkaar; zy zyn elkaar tot last, te dikwijls. Dat ligt aan een dei- beide partijen of aan beide te zamen. Wan neer die onderlinge lastigheid nu voorkomt tusschen twee menschen, die eigenlijk geen in- tiemen onderlingen band hebben, is het niet zoo erg, maar wanneer zij door huwelijk of bloedverwantschap met elkaar vereenigd zijn, kan het gevoel van «last drukkend worden, Een kind eischt bewust en onbewust en natuurnood- zakelyk liefde en genegenheid van zijn vader en moeder; wanneer een van dezen zich nu niet in staat voelt, om die liefde te geven, dan is daardoor alleen al het kind lastig, terwijl het toch in het oog van een buitenstaander- een gemakkelijk kind is. Maar ^anneer de ander nu een fatsoeniyk mensch is,Van wil hij zich zelf natuurlijk niet toegeven, cm hij het kind geen liefde wil schenken. De ander redeneert dan b.v. als volgt: wat mijn kind\noodig heeft is niet liefde of sentimentaliteit, maar opvoe ding, beschaving, hoogere cultuur. Iiyüea mijn kind slechts zich wilde voegen naar nayfc hoo gere opvattingen, dan zou het mij gemakkelijk zyn, liefde te schenken en dan eerst ®u dit gerechtvaardigd zijn. De ouder heeft dsi\ zijn eigen gedrag goedgepraat, maar vaak niet pon der wroeging, die slapeloosheid verwekt. Waar om slapeloosheid? Omdat zulke menschen overdag, warneer zS, welbewust en wilskrachtig zijn, hmvjjgstandige neigingen weten te bedwingen, maar dunneer zy gaan rusten, vreezen zij, dat die neigingen" op hen de overhand zullen krijgen en dat zij daarvoor gestraft zullen worden Nu is het voorbeeld, dat ik gegeven heb, zeer goed. Kinderen eischen wel veel vöi hur ouders, maar echtgenooten eischen van elkaai veel meer. Of liever: de plicht tegenover kin deren wordt vaak gemakkelijker volvoerd en is lichter, natuurlijker; ook is een tekortkoming in dien plicht vaak het gevolg van niets meei dan slordigheid, maar in de verhouding tus schen echtgenooten is het anders. De ethtge- noot, die niet naar behooren bemind woWt, is, ook al vermoedt hij zulks niet, toch reecs, al leen al door zyn bestaan, een levend en wan delend verwijt. Heeft iemand zyn kinc een dag of een paar dagen eenigszins verwaarloosd, dan kan dat weer heel gauw goedgemaakt wor den, maar wanneer iemand zoo tegenover le (n) huwelijksgezel of gezellin zou handelen, dan zou daarmee tevens schuld bekend worden Zoo blijft er 'n spanning en 'n wroeging. De te wei nig geliefde levensgezel of gezellin wordt z*o tot last en des te meer, naarmate hij of zij neer beminnenswaardig is. De wroeging van nUt te beminnen juist waar de liefde toch zoo ver diend is, is de ergste. Zulke menschen vragen soms eerder waar- deering dan liefde; en ook zelf zijn zij gevend waardeering te geven en weinig liefde. Waar- deering nu het woord zegt het reeds is op voorwaarde, dat er iets te waardeeren valt; liefde is onvoorwaardelijk en is juist dan schit terend, wanneer er niets te waardeeren valt. Indien iemand gewaardeerd wil worden, wfl hij dat vanwege de kwaliteiten, die hij bij zich zelf waardeerlyk vindt, b.v. omdat hij beschaafd en schoon van uiterlijk meent te zijn. Maar zijn vrouw vindt hem misschien niet beschaafd, j en zeilt, met de gebreken. Welnu, zulk een man voelt zich miskend, hij verlangt waardeering (hij is ijdel), en niet liefde. Ja, wanneer hy maar eens diep in zorg of ziekte komt, zullen zijn oogen opengaan, maar zoover is het nog niet. Nu is de situatie zoo, dat de man zich miskent gevoelt, omdat hy niet gewaardeerd wordt wegens de voortreffelijkheden, die hij in zich zelf vindt; daaruit ontstaan neigingen van wrok en vyandschap; en anderszyds voelt hy goed, dat zijn vrouw hem ware liefde toedraagt, en dat zijn wrok dus ongerechtigd is. Het goede heeft in hem toch eigenlijk de overhand, maar hij is zich zelf niet volkomen meester; daar voor zou hij zijn ijdelheid moeten afleggen; nu echter vreest hij voor zijn eigen ondeugden, dat die het zullen winnen. Overdag, in wakenden toestand, weet hij zich behoorlijk te bedwingen, maar wannéér hy gaat slapen en zich dus laat gaan, verzwakt de zelfbeheersching en vreest hij, dat zijn wrok in hem zal sty gen en tegelyk vreest hij straf en wraak voor zijn vijandige neigingen. Daarom vindt hij den slaap zoo ge vaarlijk. Een andermaal is het jaloerschheid: niet kun nen verdragen, dat iemand ook een ander per soon liefheeft. Soms is het regelrechte, hoewel bedekte, wraakzucht; maar dat komt vrijwel alles op hetzelfde neer. De genezing is eenvoudig, maar moeilijk. Zy bestaat in de nederigheid. De hoogmoed zegt: ik ben niet volmaakt, en dat is afschuwelijk. De nederigheid zegt: ik ben niet beter dan ik ben, en voor mijn zonden wil ik gaarne ver giffenis hebben en ik wil zoo mogelijk myn fouten verbeteren. Maar het voornaamste is: vergiffenis aanvaarden en dus zich zelf niet te hoog achten voor vergiffenis. Hoe doen de normale menschen? Geven en nemen. Hun vrouw vervelen en het dan weer goed maken. Hun vrouw een genoegen doen en dan weer vervelend zijn. Gaarne iets geven, waar niets verdiend is, en gaarne iets ontvan gen, waar niets verdiend is. Het nemen alleen is egoïstisch,, maar het slechts willen geven en niet willen ontvangen is hoogmoedig. Er zyn ook nog andere vormen van slapeloos heid: door vergiften, door zorg, door pijn, bij ziekten als typhus en longontsteking, by ze nuwziekten; maar de hier behandelde is de meest kwellende en de meest langdurige. Dr. TH. H. SCHLICHTING Zaterdag heeft personeel van de „politie 5" in het Boerengat te Rotterdam het lyk gevon den van een onbekenden man. Het signalement luidt: leeftijd ongeveer 70 a 75 jaar, groote grijze snor, slecht gebit, uitstekende borst beenderen. De man was gekleed in donker jasje en dito pantalon, lage zwarte schoenen en katoenen onderkleeding. :#Zij die over de identiteit inlichtingen kun nen verschaffen worden verzocht zich te wen den tot het bureau van de Rivierpolitie Park haven te Rotterdam. De Nederlandrjfhr Tli TI Tl 1111 I Hlllln n ind-ëromiC zijn 'jaarvergadering op 18 Septem ber te Utrecht. De R. K. Diocesane Land- en Tuinbouwbond (L.T.B.) heeft wederom districtsvergaderingen belegd, teneinde met de afdeelingen, kringen en belangstellende leden van gedachten te wis selen over den toestand in de bedrijven. Alle districtsvergaderingen beginnen om tien uur en worden om twee uur voortgezet (uitge zonderd de districtsvergadering te Amsterdam, welke om vier uur 's namiddags wordt voort gezet). Deze districtsvergaderingen zijn als volgt uitgeschreven Te Delft Donderdag 19 September in café Koot, Beestenmarkt. Te Leiden Dinsdag 24 September in „Schut tershof", Stationsweg 55. Te Alkmaar Vrijdag 27 September in „Het Gulden Vlies", Choorstraat 24. Te Amsterdam Donderdag 3 October in het Corn. Broerehuis, Korte Leidschedwarsstr. 18. Te Hoorn Vrijdag 4 October in café „Het Witte Paard", Keern 1. maar alleen welgemanierd, en niet schoon, maar Vonmn-l flUAJ 4- fatsoenlijk. Zij heeft hem lief, zooals hij reilt j11 ucuer VerVOOrt U.B.M. J J 1 In het Minderbroedersklooster te Weert is ans bericht ontvangen dat op 2S Maart jJ. de Missie van Brazilië, na voorzien te zijn van de H.H. Sacramenten der Stervenden, is overleden de Eerwaarde Broeder Otho Ver voort O.F.M. in ,den ouderdom van 82 jaar- in het 53e jaar van zijn religieus leven, in het 43e jaar van zijn H. Professie. Stil geluk om 't nuuwe, schoone ty1 „Voorbij„Voorby „Wat mot dat, gatsamme, van den Winter worden!" bromt Dré III als ie den wagel in 't schoep zet, op den erf. Ik zwijg. Ik wéét 't nieEn terwijl m'n baaske den kruiwagel bergt, staar ik den erf over, in de donkere velden, waar de schimmen gaan van onze runders, grazende 't avondmaal. M'n oog wordt getrokken naar 't stalraamke, halve circel, waarlangs 't manelicht groenig schampt. Naar den sloot daar langs den erf, waarin wat maneschilfters blinken. 't Gezoem is in grooter kringen uit den hemel gegolfd, 't Is heelegaar stil nou. Den schaduw van 'nen zwaren notentak veegt langs den manemuur. Den avond plekt aan m'n handen; ik voel 't nuuwe tij in m'nen nek, ik ruuk 't uit den sloot. Ik zie 't in den lesten bloei van Trui's blommenhoveke, waar de gesloten goudsblom men zachtjes wiegen in den witten mane- schemer. Veul herinnert aan 't diep, stil geluk van vroeger tijen. En dof staar ik, mistroostig haast, in 'n leegte, waardeur 't geluk is weg gevallen. Ja, ge wordt gierig daarop, amico, in ouwer jaren....! Versta me goed! Ik wil nie verom naar Augus tus 1939. Veur mij is deuzen oorlog nie begon nen op den eersten Zondag van Herfstmaand 1939. Ja, zelfs nie op den vroegen mergen van den lesten lOen Mei! Veur mij is ie al jaren aan den gank. „Langzamerhand wierd 't Leven veul moeilyk. Den weareldakker wierd bar dor. Kolossaal moeilijk kost van dieën akker nog geoogst wor den. 't Zaad vroor deels kapot onder den kou wen hemel. Deels verstikte 't, in 't gewerl van onkruid, dat sjuust op 'nen barren grond zoo welig tiert. Heldenmoed was noodig om op zoo'nen akker te arbeiden. Stillen, verbeten heldenmoed, die teugen den weerbarstigen grond te keer ging, onder 't kraken der spieren. Verbeten heldenmoed was noodig, om te bly- ven zwoegen onder lochten, die den eenzamen, stuggen mensch, daar in de dorre vlakte van den schralen akker treiterden, tot ziek-wordens toe. Treiterden mee de snerpende vlagen- van wangunst, van haat. Treiterden mee 'n motregen van valschen spot, miskenning en dikkels verwensching! Ja 't leven wierd veul moeilijk veur den eenzamen boer, die stug, teugen alles en allen in, daar zijnen zwaren arbeid verzette, hem van God opgeleed! Hy mocht wel hebben 'nen schedel als 'nen ijzeren pot, 'n hart als 'nen woestijn, 'nen wil van koud staal, om vol te houwen zynen zwa ren arbeid, hem opgeleed van God! Tja 't zou gemakkelijk zijn veur 'm, gitinen ijzerharden kop te hebben; Gods water maar over Gods land te laten loopen. Maar net te doen, of ie gek was ennedus over niks an ders prakizeeren dan over z'n eigenbelangen. Maar sjuust zulke uitgeslapen „gekken" waren er al zooveul in die egoïstische weareld en daarom ploeterde-n-ie deur, op den dotren weareldakker. Zwoegde-n-ie eenzaam en ver beten wijer, want hij wist: 'n huisgezin, waarin alle lejen aan eigenbelangen denken, zoo'n ge zin is 'nen eksternest! Hij wist: 'n zaak, waarin alle „medewerkers" alleen op eigen belangen uit zijn, zoo'n zaak gaat er onder. En daarom verzaakte hij nie de hem van God opgeleede taak. 'n Samenleving, waarin ieder alleen aan z'n eigen denkt, zoo'n „samenleving'' is éénen groo- ten eksternest en.... gaat ten onder! Hij is boer! Ként den buiten. Speurt Gods be doelingen dus. Hij wist: in 't bosch daar gun derwijd, daar groeit eiken boom naar den hemel, omdat.... alle boomen malkaars leven meuge- lijk maken. Den boschbojem wordt gemest mee malkaars Herfstblaren, 't Vocht wordt bewaard deur malkaars kruinen, die de hitte en de zon afschermen. In kwaje, felle Vintertyen wotdt de temperatuur bewaarddeur malkaar! Ginnen gemeensten Noordooster is opgewassen teugen de boomen van 't bosth, die 'm samen ontkrachten. Ieder sturmgeweid vindt z'n por tuur teugen de boomen van 'tbosch, die wijzen: tot hier! En zoo groeit 't bosch tut éen natuurlijk paradys, want daar is samenhang, „samen leving" in 't bestaan van al die boomen. Zóó ook groeit 't gras! Zóó rijpt 't korenveld- Zóóis de Schepping ingesteld deur God! Dieën boer wist dat. Hij kende, uit den Boek van God eigens, uit den luiten, de groote Wet der Liefde, der Saamnoorigheid, der Gemeenschap, of hoe ge die Wet betitelen zult." Amico, eerlijk is eerlijk: leus leste had ik oe al 'ns geschreven g'had, larg en breed véur den „offic'iëelen" oorlog! Nou wil ik oe er maar mee beduiën, dat veur mij den jorlog al schandalig lang aan den gang is. Walt 'n „Samenleving", waarin allen eerbied veur den noesten werker totaal ontbrikt, waar aller goeien arbeid ver stikt wordt mee moedwil; Vaar onrecht en cri- tiek, spot en misprijzing veurop staan; in 'n „Samenleving", waarin ne meer te oogsten valt, omdat den weareldakter ligt verdord, ver zuurd, verkild onder lan%epleegden roofbouw deur egoïsten; want 'n -Samenleving" waarin den arbeid nie meer belomd wierd, en wél den lediggang! want zio'n „Samenleving" is nen zekeren Staat van Oorlog, want iederen mensch wordt daarin den vijand van den an deren mensch. En in zoo'nen Staat van „Sa menleving" was 't woord „Vrede" den valschen krijsch van den spotveugel. Zoo zag ik, jaren gelejen, komen dat, wat nou „oorlog" genoemd wordt. Zoo zag ik de leegte delven, waarin alle geluk begraven ging wor den. De leegte, die 'nen afgrond wierd, waarin we nou, mistroostig en angstig, te staren staan. Maardaar zijn oorlogen gevoerd om de zak ken te spekken van misdadigers, die aan oorlog verdienen moesten. Daar zijn oorlogen gevoerd om de heersch- en eerzucht te bevredigen van majesteiten. Daar zyn oorlogen gevoerd om bronoiie, om rubber, koffie en anderen rijkdom. Oorlog is verschrikkelijk. Maar als deuzen oor log 't levensrecht verom brengt veur iederen mensch-die-werken-wil, daarmee de levenskans veur zijn kinders, waarop de bloeien toch 'n hei lig recht bezitten, dan dan is mee 't kustelyk bloed van duuzenden strijders wel 'nen bar hoogen prijs betaald, maar veur 'n goed, dat den prijs wèèrd is! Levensrecht, arbeid en brood veur ieder een! Daarop alleen kan gedyen 'n betere Sa menleving, waarin plek is veur Recht, Gods vrucht, Geluk! Hoog was dan den prijs, maar wèèrdevol 't Goed! Zoo bekeken, kunde toch weer in vol vertrou wen den kop naar den Hemel gaan heffen. Dan hoeft g'oew zielement nie langer te martelen mee de verwijtende vraag: „God! Waarom?" Levensrecht veur iedereen! Da's den gouwen sleutel naar 't Geluk, dat zoolang afgesloten lag veur deuze menschheid, de beklagënswèèrdigste, die in de eeuwen geleefd heeft. Levensr e ch t! Hoe is 't meugelijk dat zooiets gevraagd, geëischt, er op 't end om ge oorloogd mot wordenJa, hoe is 't meuge lijk dat 't woord, „levensrecht", bestaat?! Enneamico, 't woord bestaat wezeniyk. Veul langer dan.... sinds 3 Sept. 1939, horre! Neeë, veur mij is den oorlog al lang aan den gang. Ik begin dus 't end al te zien! M'nen grooten troost, als ik deus jaar afschrijf, gierig afschrijf, m'n stil geluk om den schoonen Herfst, die al in d' ouwe kerkramen te vlammen staat Kom, ik zal er 'ns gaan afscheien. 'k Mot de blinden veur gaan doen. Verduistering Veul groeten van Trui, Dré III, den Eeker en als alty gin horke minder van oewen t. a v. DRÉ

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1940 | | pagina 6