De Open Brief van „De Vuurslag" Antwoord van De Nederlandsche Unie9 Profiteer voor het te laat is VONDEL'i D ANTE BON Sociale verzekering WINTERSCH LICHT VALT OP EERDE Kerkelijk leven van deze ongekende prijsverlagingen! SLECHTS f 3.50 |omedie Maar over den winter henen ziet men naar t Nuuwe Tij ZONDAG 22 SEPTEMBER 1940 a De meening van de N.LJ. Mgr. W. van Dinter Telegram van Z. H. den Paus met den Pauselijken Zegen Geen audiëntie IN ZEVEN PRACHTBANDEN VOORHEEN f 92.75, NU f 25. VOLLEDIGE WERKEN De phosphor-celluloid- brandplaatjes A. Kuiler overleden GODDELIKE KOMEDIE VOORHEEN f 33.-, NU f 7.50 GODDELIKE KOMEDIE GODDELIKI KOAAEDIE |0DDELIKE Iftl DRIE ZWARE DEELEN, elk a f 2.50 Dieven slaan in Drente hun slag Verruiming in bepalingen van Ziektewet, Invaliditeitswet en Ongevallenwet Orkestleden Leerling in een onderneming DE ZOMERPOSTZEGELS t. v. Naar men zich zal herinneren, heeft de „Nationale Unie" welke zich o.m. reeds ja ren bezig houdt met de bestudeering van de corporatieve gedachte, onlangs haar volle sympathie betuigd met het streven van „De Nederlandsche Unie". Tegelijk heeft toen de „Nationale Unie" haar naam in „De Vuurslag" veranderd om in de toekomst misverstanden te voorkomen. De vorige week heeft „De Vuurslag" een open brief gericht tot de „Nederlandsche Unie", waarin deze werd opgewekt, thans onverwijld de grondslagen te leggen voor een corporatieve ordening. Het driemanschap heeft in antwoord daarop thans den navolgenden open brief tot „De Vuurslag" gericht: „In uw open brief aan de Nederlandsche Unie, opgenomen in de bladen van 14 dezer, hebt gij ons herinnerd aan onze verklaring, dat onder de huidige omstandigheden staatkundige hervormingen niet aan de orde zijn. Aan de hand van deze verklaringen houdt gij ons den plicht voor, het nieuwe corporatief en autori tair bestel, punt voor punt, staatsrechtelijk, economisch en sociaal uit te werken, opdat ons volk een duidelijker kijk krijge op de nipuwe haven, welke aan het einde der huidige beproe vingen ligt. Gij betoogt, dat deze ideëele noodzaak ook een praktischen kant heeft. De praktische kant is dan gelegen in de mogelijkheid op deze wijze op „boven-politiek plan" de oude antithese èn op godsdienstig èn op sociaal gebied in het teeken der synthese te overwinnen, nu voor mannen van anti-revolutionnairen, christelijk- historischen, katholieken en socialisten het denkbeeld van den corporatieven staat reeds lang voorstonden, hetwelk echter door de par lementaire sfeer is verlamd, evenals zulks het geval is geweest met het noodwendig correlaat van deze gedachte: de zelfstandigheid van het overheidsgezag. Gij spoort ons aan, ons beginsel te bekronen met een kort „beleids-programma", ingesteld op het nieuwe land, aangepast aan de onmid dellijke behoeften van dezen tijd. Hierdoor zou de Nederlandsche Unie meeloo- loopers verliezen, maar zeker ook medestrijders winnen. In verband hiermede deed gij een stap bij Nationaal Pront en bij Nationaal Herstel. „Inderdaad heeft het Verbond voor Nationaal Herstel zich hierover tot de Nederlandsche Unie gewend, met de mededeeling, dat het zich ge heel vereenigt met den inhoud van uw „Open Brief" en dat het hoopt, dat wij de daarin ver vatte denkbeelden zullen aanvaarden. Als sug gestie voor een nationaal beleidsprogramma noemt Nationaal Herstel de vier punten, des tijds in zyn proclamatie genoemd. Deze punten luiden lo. Derijkseenheid d.w.z. een zelfstan dig Nederland, verbonden met zijn overzeesche gebieden. 2o. De nationale staat, in tegenstelling met den partijenstaat; (organisatie van den staat op Nederlandschen volksgrondslag in or- ganisch-corporatief verband, ter verwezenlijking der samenwerking van werkgever en werkne mer, met uitsluiting van den klassenstrijd). 3o. Opheffing van alle par tijen en groepen, d.w.z. het laten vallen van elk partij- of (en) groepsstandpunt. 4o. Een Europeesch gerichte politiek, d.w.z. nauwe samenwerking op cul tureel, wetenschappelijk en economisch gebied met alle krachten, die streven naar het schep pen van een Europeesch economisch blok. Met het Nationaal Pront hadden wij enkele besprekingen, welke deden zien, dat op verschil lende punten van nationaal beleid meenings- overeenkomst bestaat, doch op andere meenings- verschil. Wij stellen er prijs op, u thans onze meening over uw voorstel te doen kennen. Het politieke verleden heeft aangetoond, dat de parlementaire democratie vooral op sociaal- economisch gebied was vastgeloopen. Zij miste de mogelijkheid, op dit technische terrein de vooral ook hier zoo noodzakelijke besluitvaar digheid tot gelding te doen komen. Daardoor en door de snelle opkomst van het maatschap pelijk organisatieleven lag in de practijk reeds veel werk van ingrijpende beteekenis in de han den der deskundigen in de verschillende be drijfstakken, terwijl voortdurend èn uit het openbare leven èn uit het bedrijfsleven zelf het verlangen sprak, deze ontwikkeling nog zeer sterk te doen toenemen. Tegelijkertijd voltrok zich in het bedrijfsleven onmiskenbaar het pro ces van groeiende onderlinge toenadering tus- schen arbeider en patroon. Dit complex van verschijnselen gaf ons de overtuiging, dat het sociaal-economisch beleid, tot een onverbrekelijk geheel aaneen- geklonken met den arbeid als beslissende waarde, in de toekomst behoort te berusten in de handen van bedrijfscorporaties, waar over wij ons dan ook duidelijk hebben uit gesproken. Daarnaast staat het voor ons vast, dat in de toekomst ons overheidsgezag veel ster ker zal moeten zijn dan het in het jongste verleden was en dat het in staat zal moe ten worden gesteld, meer dan voorheen zelfstandig te beslissen en af te doen. Echter zal ook buiten de bedrijfscorporaties de volksinvloed zich moeten doen gelden. In ons volk met zijn groote godsdienstige en gees telijke verscheidenheid kan dit bijdragen tot het welzijn van volk en land op de vele gebie den waar het om godsdienstige en geestelijke waarden gaat. Het bestaande systeem zal echter niet alleen de beperking door het werken der bedrijfsorga nisaties en door het versterken van het over heidsgezag ondergaan, maar in de meenings- vorming en meeningsuiting op staatkundig ter rein zal nog menige verandering moeten wor den aangebracht. Wij hebben deze vraagstukken reeds met velen besproken en wij zullen ons voorbereidend werk met kracht voortzetten, opdat wij binnenkort zullen kunnen komen tot uitgewerkte plannen voor de toekomst. Wij hebben reeds herhaaldelijk doen uitkomen, dat wij bij dit alles de moge- lijkheid van den passenden arbeid voor ieder als doel voor oogen houden, opdat ons volk kan worden tot een ar beidsgemeenschap, welke juist ook door zijn arbeid een hecht geheel vormt. Wij zijn met u van meening, dat ons huidige wetsbestel reeds nu de doorzetting van vele verbeteringen mogelijk maakt, doch dat daar naast veel in bezettingstijd zal moeten blijven rusten. Dat een en ander rekening zal houden met wat u noemt „den vereiscljten Zusammen- klang met Europa's continentaal bestel", is ook voor ons vanzelfsprekend. Wij werken dagelijks hard aan de voortzet ting der nationale samenwerking in het stre ven naar wat u kenmerkend noemt „Het nieu we land". Wij hopen en vertrouwen, dat de aan ons volk gelaten vrijheid, deze hooge waarde zelf te vinden, zal worden bestendigd en dat ons volk daarin voldoenden werkelijk heidszin zal toonen. Wij hebben de ver wachting, dat een en ander goede vruchten kan dragen, wanneer ook werkelijk allen werken in een nationalen geest van toena dering en niet één groep voortdurend spreekt van machtsoverneming. Wij streven dus naar corporatief werk op Wij vernemen, dat de toestand vgn den Hoogw. heer Mgr. W. v. Dinter O.S.Cr., Magister Gene raal der Orde van het H. Kruis, die verpleegd wordt in het St. Canisius-Ziekenhuis te Nijme gen, als zeer critiek moet worden beschouwd. Naar menschelijke berekening schijnt er weinig hoop meer op herstel. De hooge lijder mocht dezer dagen het ge noegen smaken, een tejegram te ontvangen van den Kardinaal-Staatssecretaris, houdende mede deeling, dat de H. Vader hem den Pauselijken Zegen schenkt. Z. H. Exc. Mgr. Dr. J. H. G. Lemmens, bis schop van Roermond, zal a.s. Dinsdag geen audiëntie verleenen sociaal-economisch gebied. Wij zijn immers overtuigd, dat ook onze volksmeening dit reeds verlangt. Dit is echter minder vérgaand dan het corporatief staatsbestel, hetwelk gij ons aanraadt, waarin geheel het beleid in het maatschappelijk leven, doch ook in het staat kundige leven, bij corporaties berust. Wij mee- nen, dat de corporaties het terrein van het sociaal-economische niet mogen verlaten. Wij hebben echter reeds bij de oprichting van De Nederlandsche Unie deze vraagstukken voor gelegd aan een commissie, welke ons op korten termijn haar advies zal uitbrengen aan de hand van Nederlandsche gegevens en opvattingen en van buitenlandsche ervaringen. Wij blijven open voor overleg met allen, die werkelijk verbetering en vernieuwing in ons volksleven op Nederlandsche wijze voorstaan. Wij zijn bereid, met hen te zamen te komen tot een „beleidsprogramma" voor deze moeilijke tijden, op, de basis van onderlinge toenadering. Doch wij kunnen ons eigen be leidsprogramma niet instel len op de gedachte van den corporatieven staat zonder grondig verder onderzoek en overleg. „Ookbuiten het staatkundige is er genoeg, dat ons allen thans behoort te binden: ons aller werk voor een in zichzelf sterk Neder land, waar ieder arbeid heeft, waar de klas sentegenstellingen zijn verdwenen en waar ge heel het volk als geheel arbeidt voor zijn aan deel in het nieuwe Europa en in de betere wereld-verhoudingen, daarbij gedragen door ge loof en tradities en gesterkt door zijn band met Nederland-overzee en door het ook daaruit voorkomend plichtsbesef." Den Haag, 19 September 1940. Voor De Nederlandsche Unie L. EINTHOVEN J. LINTHORST HOM AN J. E. DE QUAY. In een circulaire aan de burgemeesters ves tigt de secretaris-generaal, wnd. hotofd van het departement van Binnenlandsche Zaken nogmaals de aandacht op de Engelsche phos- phorplaatjes, die den laatsten tijd herhaalde lijk boven ons land worden uitgeworpen om branden te stichten. De secretaris-generaal doet den burgemeesters als bijlage toekomen de volgende aanschrijving van den Befehlshaber der Ordnungspolizei omtrent de bestrijding van deze brandplaatjes; 1. Uiterlijk voorkomen: 5x5 cm. groot cel- luloidplaatje van plm. 1 m.m. dikte in de meest verschillende kleuren (zwart, wit, rood, schildpad) met een geponsd gat in het mid den van 15 m.m. grootte. Boven dit gat is aan de bovenzijde een stukje stof van 3.5 cm. leng te en 1.8 cm. breedte met haakje bevestigd, dat in het midden geel doorschijnend, een rond schijfje van geel phosphor met een ge wicht van plm. 0.4 g. bevat, 't Schijfje is on geveer zoo groot als een cent en nog geen 1 mm. dik. Duidelijke reuk van phosphor. 2. Uitwerking: Bij het uitgooien uit het vliegtuig verdampt weliswaar een deel van het water. Aangezien echter het stukje stof uit zeer absorbeerend materiaal bestaat, blijft een belangrijk deel van het water in het weefsel achter. Al naar het weer zal dit na uren of ook eerst na dagen tot ontbranding komen. 3. Wijze van bestrijding: Wanneer het ver moeden bestaat, dat er brandplaatjes zijn uit geworpen, of ook al bij laag overvliegen van 't platteland door vijandelijke vliegtuigen, moe ten overdag direct opsporingsmaatregelen voor deze plaatjes worden getroffen. Bij het verzamelen van de brandplaatjes moet er op worden gelet, dat het stukje stof met de, phosphor, hetwelk zich in het midden van het plaatje bevindt, niet met de hand wordt aangeraakt. Het is aan te bevelen deze plaatjes, om nadeelige gevolgen voor de gezond heid te vermijden (brandwonden, vergiftiging) met twee houten stokjes beet te pakken en in het water te leggen. Daar phosphor reeds bij gebruik tan 1/10 gram den dood tengevolge heeft en bovendien moeilijk heelende en zeer pijnlijke brandwon den veroorzaken kan, is groote voorzichtigheid geboden. De gevonden plaatjes moeten in bussen (bijv. oude jambussen enz.) onder water worden be waard. Door ze in het water te werpen wordt het ontbranden onmogelijk gemaakt. Nadat de opsporingen beëindigd zijn, moe ten de reservoirs met de brandplaatjes bij den burgemeester, bij een post van de veldwacht of binnen het gebied van een stad op het dichtstbijzijnde politiebureau worden afge leverd. 4. De dienstbureaux moeten de plaatjes als volgt onschadelijk laten maken: een put gra ven en de plaatjes daarin laten ontbranden. Op 60-jarigen leeftijd is te Arnhem overle den de heer A. Kuiler, oud-directeur van het post- en telegraafkantoor te Den Helder. De heer Kuiler was voordien werkzaam als refe rendaris ten postkantore te Haarlem. ongeveer per gebonden deel Aan deze pracht uitgave, verzorgd en toegelicht door Dr. H. DIFFEREE, Conservator van het Vondel-Museum, zijn kosten noch moeiten gespaard. De schitterende uitvoering, de prachtige historische kleurenplaten en de honderden zwarte prenten op kunstdrukpapier maakten dan ook, dat dit werk werd bekroond onder de best verzorgde boekwer ken, in Nederland verschenen. Het is ons een genoegen U deze 7-aeelige uitgave thans aan te bieden voor slechts f 25.in plaats van f 92.75. Des- gewenscht betaalbaar met 2.of meer per maand. mmmi i A' j PATCH FB. CM« *0PJ> O F H. Of NÏL MU»A Een buitengewoon goed verzorgde vertaling van dit onsterfe lijke werk door Dr. CHR. KOPS O.F.M. Op iedere pagina worden in eenvoudigen, maar glashelderen stijl toelichtingen gegeven. 'De talrijkje platen van den bekenden kunstenaar CHARLES EIJCK, waaronder in kleuren, verhoogen de waarde van deze uitgave nog aanmerkelijk. Oorspronkelijke prijs f 33.NU SLECHTS f 7.50. dat is.dus voor f 2.50 per prachtig geb. deel! Desgew. betaalbaar met f 1.of méér per maand. Bestellingen uitsluitend rechtstreeks aan N.V. Boek- en Kunsthandel H. NELISSEN, Prinsengracht 627, Amsterdam. Giro 60092, Telef. 31791. Verzendkosten worden niet berekend. Ondergeteekende wenscht com pleet tegen de gereduceerde prijzen te ontvangen: VONDEL'S WERKEN in 7 din. DANTE in 3 dln. Het versch. bedrag ad f....../de le maand bet. ad f is verz. wordt met 10 ct. extra voor rembours bij ontvangst der zending betaald. Doorslaan, wat niet wordt verlangd). Naam en Beroep: Adres: a 41 In Drente zijn thans overal de dorschmachines in bedrijf om het te velde opgetaste koren te dorschen. De vrij kostbare installaties staan daarbij des nachts veelal onbeheerd, waarvan thans dieven gebruik maken om kostbare mate rialen te rooven. Zoo werd onder Weerdinge een deel van het materiaal ontvreemd, terwijl van de dorschmachine te Odoorn Vrijdagnacht 10 meter leeren drijfriem, 7 rollen bind-ijzerdraad en een bankschroef werden gestolen, hetgeen voor de betrokken coöp. dorschvereeniging een schadepost van f 500 beteekent. Te Dalen stel den onbevoegden zich in het bezit van een vat petroleum, dat bestemd was voor tractorbrand stof bij het dorschen. Het vat werd in de buurt aangetroffen, de tegenwoordig ten plattelande kostbare olie een hoeveelheid van 80 liter was verdwenen. De politie heeft al deze gevallen in onderzoek. In het Verordeningenblad is opgenomen een besluit van den secretaris-generaal van het departement van Sociale Zaken, houdende wij zigingen en aanvullingen van bestaande wet telijke bepalingen op het gebied der sociale verzekering. In de eerste plaats wordt artikel 23 lid 3 der Ziektewet, dat thans luidt: „Met ziekte worden zwangerschap en bevalling van een gehuwde vrouw gelijkgesteld enz." gelezen als volgt: „Met ziekte worden zwangerschap en bevalling gelijkgesteld." In verband hiermede vervalt ook in andere artikelen het woord gehuwde. Verder wordt in artikel 53 bepaald, dat de Raad van Arbeid ook bevoegd is, de uitkeering van ziekengeld en eventueel het verleenen van verloskundige hulp geheel of ten deele te wei geren, indien de ongeschiktheid tot werken het gevolg is van een ziekte, welke haar oorzaak vindt in een vecht- of kloppartij, waaraan 'de verzekerde uit eigen beweging heeft deelgeno men. Voorts wordt voor den duur van een jaar buiten werking gesteld de bepaling van artikel 1 onder primo en secundo van het besluit van 10 Juni 1929 tot uitvoering van artikel 101 derde lid der Ziektewet. „De bedrijfsverèeniging is bevoegd, de toela ting van een werkgever als lid te weigeren of het lidmaatschap aan een reeds toegetreden werkgever op te zeggen: 1. indien de werkgever bij in kracht van ge wijsde gegaan vonnis in staat van faillissement is verklaard of hem bij zoodanig vonnis voorloo- pige of definitieve surséance van betaling is ver leend; 2. indien de werkgever, nadat hij deswege in gebreke is gesteld, nalatig blijft om eenige geldelijke verplichting jegens de bedrijfsveree- nigin:, waarvan hij lid is of geweest is, na te komen." Vervolgens wordt bepaald, dat de leider en de leden van een orkest als werknemers in dienst van den exploitant, in wiens be drijf of in wiens naam liet orkest optreedt, onder de verplichte verzekering overeen komstig de bepalingen van de Ziektewet en de Invaliditeitswet vallen, alles voor zoover het bestuur der Rijksverzekeringsbank niet beslist heeft, dat het orkest overeenkom stig de bepalingen der Ongevallenwet 1921 als een zelfstandig bedrijf moet worden be schouwd. Hetgeen voor de verrichting van werkzaam heden als bovenbedoeld wordt genoten, wordt als loon in den zin van de Ziektewet en van de Invaliditeitswet beschouwd. Hetgeen voor den gezamenlijk verrichten arbeid wordt geno ten, wordt, voor zoover niet blijkt van een an dere verdeëling, geacht door ieder dergenen, die den arbeid hebben verricht, voor een gelijk deel te zijn genoten. Tenslotte is bepaald, dat onder leerling in den zin van het tweede lid, onder le. van artikel 2 der Ongevallenwet 1921 mede wordt verstaan hij, die tegen betaling van leergeld in een onderneming werkzaam is, hij, die al of niet tegen betaling van leer geld als leerling eener instelling van tech nisch onderwijs in een onderneming ten behoeve van zijn pracbische vakopleiding werkzaam is gesteld, alsmede hij, die aan een aan een onderneming verbonden vak school opleiding ontvangt. In de vorenbedoelde gevallen wordt degene, in wiens onderneming de leerling werkzaam is of aan wiens onderneming de vakschool, aan welke de leerling opleiding ontvangt, is ver bonden, als de werkgever van den leerling be schouwd. Daartoe is niet vereischt, dat door of voor den leerling met den werkgever een arbeidsovereenkomst is gesloten. Ir. R. A. Verwey, wnd. secretaris-generaal, wnd. hoofd van het departement van Sociale Zaken, zal ten bate van de actie der Zomer- postzegels 1940 een rede over beide radiozen ders uitspreken Op Maandag 23 September van 19.50 uur tot 20.00 uur. ULVENHOUT, 19 September 1940 Amicow Nuchter, wintersch al valt 't licht in de dreven, deur de gedunde boomkruinen, gerinneweerd deur 't vroege Najaar. Op den erf loopt 't zacht, zoo dik liggen er de struische blaren van den notenleer. Maar ook den wilden wingerd valt leeg. De rijpe, rooie blaren laten geruchtloos los van den muur; vormen kussels onderlangs den achtergevel. Tot weer 'nen Noordwester uit de velden giert en 't geblaart verstuift naar hoeken en kanten, 't Hangt in de mazen van 't kiepen- gaas, 't sliert in de blompotten veur 't raam, 't glipt achter de blinden; werendig, 't waait soms onder de deurspleet den huis in. En gaandeweg valt wintersch licht op eerde; klèèr en nuchter dringt 't in den huis, kil valt 't op den mensch, die er nog aan wennen mot. Ook in d' akkers speurt ge de kanteling van 't tij. Leeg liggen daar, in den wind die vrije baan heeft, de graanvelden. Gunder gaat Dré III, achter den ploeg, den lesten stoppeiakker wordt gekeerd. Waar pas nog den goudgeelen oogst te ruischen stond, daar strekken nou de zwarte, geploegde akkers in de trieste verlaten heid van deus jaartij. 'n Zilveren wolkenjacht spoeit laag over d' èèrde. Soms breken de wol kenstapels vaneen en "nen dikken zonnebussel blinkt op den geploegden grond. Maar rap loo- pen de lochten weer dicht, 't Is, of den open. zwarten èèrde 't zonnelicht opzoog. En kil valt 't nuuwe tij weer op oewen nek; ge mot daaraan nog wennen. t Is stil op den buiten. D'n lesten vrimdeling is allang vertrokken. Ook de veugels zijn weg; hoogstens zit hier en daar 'n musch, dik te turen, mee waterige ooggitjes, over de leege akkers. Z'nen overdaad is weg. Maar den open grond biedt nog 'n vette tafel. D'n wind woelt in z'n verfomfaaide veerkes. Treitert z'n oogskes. Dan snukt ie mee 't astrante kopke. De zaak verveelt 'm. Hij gaat 'ns wijerop zien! Ja, ook hij mot aan 't nuuwe tij nog wennen. 't Nuuwe tij! 't Jaagt langs den hemel, 't Stuift over de velden in dwarse motregens, die soms, lijk natte lakens om oewen kop fleiren. 't Kleddert in de Mark, als 'nen inktzwarten wolk leegvalt, die van gunderwijd, van den sche merenden kim, kwam aangedreven lijk 'nen machtigen schaduw, die 't land verdonkerde. 't Nuuwe tij! 't Brandt in de loofboomen, waarover 'nen geelen gloei te barnen staat, tel kens als 'n koperen Najaarszon 't natte loof over- glanst, 't Spookt deur de donkere bosschen, waar 't herfstgerucht suist in oewen kop. Waar de blin- kendgroene eikels uit de boomen smakken; 't aooiojhout te kraken hangt in de zingende den nen. Waar de zware beuken de boschgreppels volstrooien mee 't bruine blad, dat lijk 'nen gouwen regen, tusschen de boomen wemelt. 't Nuuwe tij! 't Loeit in onzen schouw, 't grist over 't dak, 't rukt aan de blinden en de bouw sels op den erf. 't Giert om den huis somwijlen, dat ge 'r van verschiet. Ja, we motten er nog aan wennen. Van den grooten mensch tot 't kleine veugeltje is gehecht aan 't ouwe. In 't nuuwe, wintersche licht staan we te knippen mee natgewaaide oogen, die vrimd 't nuuwe tij inkijken, den Herfst, die deur de weareld jaagt. Die 't dooie hout van de boomen brikt. Die langs den hemel sturmt, bij dag en nacht, langs zon en sterren. Die woeit over de uitgebloeide èèrde mee de leeg- geoogste velden; over de schuimende wateren, waarin de striemen staan van 't sturmgeweld. Die loeiend, blaffend deur de bosschen tiert, waar 't veural de hooge boomen zijn, die den sturm verduren. Ja, 't is 'n oud sprikwoord: hooge boomen vangen veul wind. En dat deuze spreuk 'n waar woord is, wordt deus' tijen wel bewezen! Daar zijn in 't sturmtij, dat er woeit over ons weareld- deel, veul „hooge boomen" omgewaaid! Veul! Trotsche, ja, vooral trotsche, boomen, die onwrikbaar schenen geworteld in den goeien èèrde, waaruit ze alle voedsel zogen, deur middel van 't kolossale wortelgestel. Alle zonlicht von- gen op den onmetelijken kroon. Gin licht en gin voedsel overlietenaan al 't ander klein gewas, dat in eeuwigen schaduw wierd gehouden. Die onwrikbaar schijnende boomen, ze sloegen plat lijk dor riet onder de sturmen der tijen. En wij staan te knipperen mee natgewaaide oogen, die onwennig turen naar de leege plekken, waar 't wintersch licht rijkelijk weer neerklast op de èèrde. Ik veur mij, ik zie er gin kwaad in, als hier en daar 'n plek wordt opengesturmd, waar zon al veul te lang ontbrak, 't Is in den buiten van God nie anders! Ook daar wordt deur onweer en ontij dikkel% bar huisgehouwen. En niemand die me waarmaken kan, dat buiten, in den ongerep- ten natuurstaat, in de maagdelijke schepping, nie alles gedijt en tiert in den volmaaksten pracht, in schoonste kracht, ip overdaad en, weelde! Ondanks, neeë dank zij 'nen pootigen sturm, die deur den Goddelijken wildernis zoo nou en dan 'ns steuvigtuiniert Neeë, ik kan er gin kwaad in zien, dat ook deur den menschelijken wildernis de zoo genoemde samenleving zoo nou en dan tui nier Sturm zon komt brengen op plekken, die armtierig verschimmelden in verzuurden èèrde onder den eeuwigen schaduw en overwoekering van 't „hooge hout". Sterker, 'k Gaai gerust 'nen stap wijer: 'k zie er veul goeds in! 'k Zie 't zoo als boer, die gewoon is te arbei den in de eenzaamheid van den akker, onder den stillen wolken- of zonnehemel, naar gelang van 't tij. Wijd van de menschen, die 't al tij zoo „razend" druk hebben onder malkaar en ginnen tijd over houwen, om te zien naar dieën hemel van wolken en zon, in gedurige wisseling tot nut van 't land, waarop den oogst mot rij pen. Den óógst! Waar 't op aankomt! Die zoo- veul belangrijker is dan alle 'drukte van die menschen, die op malkaars teenen trappen, als of de weareld te klein is en gin eksteroog meer bergen kan. Den oogst, zooveul belangrijker dan al die kouwe drukte. Want daarvan kan ginnen garf koren gebusseld worden, kan den mulder gin zakske blom winnen, dep bakker gin brooike bakken. Daarvan kan nie éëhen buik gekweekt worden, om alle „belangrijkheid" in gouwe ke tens en medailles op uit te stallen! 't Is goed als 't 'ns sturmt en tiert, dat alle dooie hout van de boomen brikt! 't Water, tot schuimens toe, in den opengeploegden eerde slaat. Den bojem gemest wordt mee 't rot van den blarenval. Sturmdagen van Herfsttij zonder die kun nen we ons eigen den jaarkring toch nie den ken! Ze hóóren er bij, lijk de schoonmaakdagen van Trui. Ge wit genogt: ik ben op die schoon maakdagen van Trui nie bar geste-ld! Inteugen- deel! Maar 'k heb altij geren toegegeven: daar na blonk ons huiske als nuuw! En was 't weer dubbel goed om daar te zijn. De weareld.... ze lag leeggebloeid. Ze had heuren zomer gehad. Misschient ook ginnen schoonèn zomer, maar 't wierd tijd de stoppel akkers te keeren. Er was rijken oogst gehaald. En hier en daar lagen de schuren vol. Hier en daar! Belange nie overal! 't Goud lag op weinig stapels en die stapels waren hoog. De, weareld lag leeggebloeid! Leeggeoogst. Verbla- kerd. Daar was niemeer op te winnen, veur ginmensch. Den arbeid lag stil. De velden ver laten. Er waren „wandelèèrs", die dat nie za gen. 't Nóg nie zien. Maar daarom was 't ver laten arbeidsveld nog gin bewijs van feestdag, al.... wierden feestdagen menigvuldiger. „Va- canties" steeds langer. Feest was gin feest meer! Want genieten kunt ge alleen na den arbeid. De levensgenieting verdween. De wea reld.... ze lag leeggebloeid. We wachtten op iets. Waarop? Den zomer was om. We wachten op 't sturmtij van Herfst, ook.... al was den zomer nie schoon gewist. Zoo zie 'k 't als boer. En wie 't anders ziet? Misschien den wandelèèr, die van 't leven éenen kuier maakte mee plazierige aanlegplékskes. En die nou 't hardste foetert, om dat, mee de sturmdagen van 't tij, de tafels en stoelen van plazierige aanlegplekskes zijn binnengehaald. Ik wil zeggen we motten deus trieste tijen aanvèèrden mee de gelatenheid, mee de berus ting van den boer, als den winter gaat naken over zijn land. Hij wit: zijnen uitgepieterden grond kan zonder den winter nie. Al valt die lang en snakt den boer naar 't voorjaar. Naar 't tij, dat de groei- en vruchtkracht bekanst nie bij te houwen is, z'n dagen tekort zijn om den nuuwen, deurgewinterden, vorschen eerde, dieën goeien grond zoo vol beloften weer, te bewer ken! Want éen ding weten we, wij allemaal, de mopperende anti's en pro's; de arbeiders die 't werken verleerden; de arbeiders die naar werk snakken; de geleerden die aan hunnen econo mie gin touwke meer kosten vastknoopen; desoldaten, die kinderlijk verlangen naar huis; de vrouwen, die motten tooveren mee de bonnekes; de slapeloozen, die heele nachten liggen te luisteren; de dakloozen, die alles ver loren; éen ding weten we: na deuze komen goeie tijen. Op den langen, donkeren winter zal 'n zomertij volgen, waarin weer te arbeiden, meè vrucht te zaaien, op 't end te oogsten, te winnen valt! De lceggebloeide, de leeggeoogste, de verbla- kerde weareld, mee den stilgevallen arbeid, mee de verlaten velden wordt nóu oversturmd deur de vlagen van Herfst, maar den schralen, arm- tierigen zomer is alvast veurbij. We motten deus trieste tijen aanvèèrden mee de wijze bèrusting van den boer, die over den winter henen ziet naar 't Nuuwe Tij. Jaja, ik weet wel en daarom ook deuzen brief ik weet 't heel goed, ik kom mee m'nen groentenwagel bij veul menschen daar wordt nog al gemopperd. Maar wilde geren weten deur wie 't hardst? Deur de Luie Ploeg, die in 't .Nuuwe Tij alleen maar den werkgever ziet en daarvan kreeg den luiaard „tabak". Deus „wandelèèrs", lijk ik ze hierboven noemde, die stiekum beschikken over 'nen baal koffie, 'n kuip vleesch, 'nen zak rijst en 'nen zolder vol mee stook. Die mopperen! Nie den eerlijken werker, die van 't leven niks anders vroeg en vraagt dan loonenden arbeid. Meer heeft die nie noo- dig; veur de rest zal en kan ie eigens zurgen. De rest? Ik bedoel den vrede in z'n hart en huis. Z'n levensgeluk! Die snakt naar 'n taak, al is ze nog zoo zwaar Die hóópt op zoo'n taak, al is deus tij nog zoo triest. Die leeft als den berustenden boer, die nou en dan in de ver eelte klavieren wrijft, jeuken als ze doen naar de spaai en den ploeg, naar den èèrde, naar den arbeid. Wie zoo in 't leven staat, die ver liest ginnen moed. Die verliest z'n eigen nie. Die wint er iederen dag 'nen zekeren stap bij, den stap op den weg, die 'm voert naar betere toe komst. Dieën mensch stapt met zekerheid deur den herfst van z'n bestaan; riet op naar den hemel, waar 'n zilveren wolkenjacht laag over d'eerde spoeit. En dan breken de wolkenstapels soms vaneen en 'nen dikken zonnebussel blinkt dan in den geploegden grond, die wacht op den dapperen werker! Wie zoo doet, bezit den vrede al. Zoo 'nen mensch laat z'n zielement nie lijk 'nen accu vul len mee 'nen electrieken stroom van haat. Hij doet als den boer, die peinzend op 't Nuuwe Tij, aan z'n pepke smoort; die baas, die koning is over z'n gedoeike, over z'n eigen, 't ennigste koningschap van belang veur God en mensch! De rest versturmt in de tijen. Kom, ik schei er af. Tc Gaai mee den Eeker 'ns naar den Ouwenbosch kijken. Daarover mis schient wel de volgende week. Veul groeten van Trui, Dré III, den Eeker en als altij gin horke minder van oewen DRÉ

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1940 | | pagina 6