RUST?!
Electriciteit en de
geneeskunde
Een babbeltje in
den klokkentoren
Waar mag petroleum
lamp branden?
HET BEHEER VAN BANDEN
P.T.T.-OPBRENGSTEN
ZONDAG 29 SEPTEMBER 1940
ONDERWIJS IN VLAS-
BEWERKING
SUIKERVOORZIENING
HET VERBOD VAN
FOTOGRAFEEREN
„Dré, breng den Eeker na
de Broeders en gaauw!"
Alleen daar, waar elke andere ver-
lichtingsmogelijkheid ontbreekt
Beroepsschool geopend in
W est'Brabant
Zonder vergunning is handel in
banden verboden
Benzine toegewezen voor vervoer
van suikerbieten naar de fabrieken
De Girodienst was in Juli de
eenige, welke meer opbracht
dan in Juli 1939
A anvullende bepalingen
NE DE RL. UITGEVERSBOND
Jeugdige wielrijder gedood
MEDISCHE KRONIÊK
BOND VAN NEDERLAND-
SC HE ARCHITECTEN
VERSPERRINGSBALLONS
BOVEN ONS LAND
Bommen bij Rijsbergen
neergekomen
Kwestie voor automobilisten
en wielrijders
UIT DE STAATSCOURANT
Beheerder P.T.T.'kantoor
Het Rijksbureau voor Aardolieproducten (Sec
tie Petroleum) te 's Gravenhage wordt over
stroomd met aanvragen voor petroleum voor
verlichting.
In verband hiermede deelt het Rijksbureau
het volgende mede.
Alleen voor hen, die op geen enkele andere
wijze hun woning kunnen verlichten, zul
len speciale petroleumzegels beschikbaar
worden gesteld. Deze zegels zullen in de
eerste veertien dagen van de maand October
onder de rechthebbenden worden verdeeld.
Zij kunnen dus uitsluitend worden ge
bruikt voor de aanschaffing van petroleum,
welke voor huishoudelijke verlichting bcJ
stemd is.
Het Rijksbureau voor Aardolieproducten ver-
Wacht, dat thans de belanghebbenden voldoende
zijn ingelicht.
Indien men zijn huis ook zonder petroleum
kan verlichten, doet men goed, niet meer aan
petroleum te denken. Men helpt aldus anderen
en voorkomt onnoodigen arbeid bij het Rijks
bureau.
Te Staenddaarbuiten is onder groote belang
stelling de Beroepsschool voor Vlasbewerkers
geopend.
Aanwezig waren o.a. de Commissaris van de
provincie Noord-Brabant, jhr. mr. dr. A. van
Rijckevorsei, de Directeur-Generaal van den
Landbouw, ir. A. Roebroek, vertegenwoordigers
van den Vlassersbond, van de Ned. Maatschap
pij voor Vlasteelt, van de Kamer van Koophan
del en Fabrieken in Westelijk Noord-Brabant,
van den Noord-Brabantschen Chr. Boerenbond,
van de Noord-Brabantsche Maatschappij van
Landbouw, benevens tal van burgemeesters in
Westelijk Noord-Brabant.
De vooratter van de stichting Vakonderwijs
voor vlasbewerkers, de heer C. Sweere, sprak
er zijn groote vreugde over uit, dat thans de
eerste vlassersschool in Nederland kon worden
geopend.
Ir. Roebroek zeide, dat de beste wijze, waarop
de belangen van ons volk kunnen worden ge
diend. blijft het uitbreiden van zijn kennis en
het verdiepen van het inzicht in de Zaken,
waarmede de werker alle dagen te maken heeft
Een volk. dat werkt aan zijn ontwikkeling zal
het volk zijn en blijven, dat altijd en onder alle
omstandigheden eerbied zal afdwingen.
Het gaat er heden om, door middel van een
beroepsschool ontwikkeling te brengen, vooral
bij den kleinen zelfstandigen huisvlasser.
Spr. schetste het nationale belang der vlas
industrie. Uitbreiding van de vlasteelt kan ech
ter alleen dan bevorderd worden, wanneer tege
lijkertijd gearbeid wordt, aan de opleiding van
de vlassers zeiven en aan verbetering van de
werkmethoden.
Twee factoren zijn hierbij van grooten in
vloed: het telen en winnen van een goed pro
duct en het verwerken van dit goede product
tot. een lint van prima kwaliteit.
In 1938 is in dit verband een apart consu-
lentschan voor vlasteelt en vlasnijvevheid inge
steld en sindsdien is enorm veel arbeid ver
richt.
Thans is da» de Beroepsschool voor vlassers
tot stand gekomen. In nauwe samenwerking
van het bestuur met den consulent en den vlas-
meester is het paogramma voor deze beroeps
school opgesteld. Er komt een tweejarige cur
sus voor gediplomeerd vlasser, benevens twee
wintercursussen. Het onderwijs zal practisch en
theoretisch zijn.
Spr. liet een .ernstige waarschuwing hooren.
Er ligt een prachtige werkgelegenheid in het
vlas. doch wij moeten oppassen, aat wij er geen
oorlogsindustrie van maken, die, wijl een stevig
fundament ontbreekt, straks wederom verdwijnt
met alle narighpden daaraan verbonden.
De cci.nmissaris der provincie Noord-Brabant,
jhr. mr. dr. A. van Riickevorsel. zeide, dat het
provinciale bestuur groote verwachtingen heeft
van de resultaten dezer nieuwe vlassersschool.
Er is in West-Brabant behoefte aan werkver
ruiming. Groote werken, als verbetering van
Mark en Dintel, het verhoogen van de zeedijken
enz. zijn in voorbereiding, doch spr. hoopt, dat
wanneer deze werken zijn afgeloopen, velen,
die daarbij werkzaam waren, een plaats zullen
kunnen vinden in de vlasindustrie.
Het provinciale bestuur zal daartoe gaarne
et zijne bijdragen.
Burgemeester P. J. Jansen, van Standdaar-
buiten, sprak zijn groote dankbaarheid uit voor
wat thans bereikt is.
Nederland zal in de toekomst aldus spr.
ui wellicht spoediger dan menigeen denkt, het
>sste vlasland van Europa worden.
De opening van de vlassersschool is geen eind
streep, het is slechts een onderdeel en de rest
moet volgen.
Tot slot maakten de autoriteiten een rond
gang door de lokalen der school, waarbij vlas-
meester van de Moortele een deskundige uit
eenzetting gaf.
Het Verordeningenblad bevat de volgende
beschikking van den secretaris-generaal van het
departement van Handel, Nijverheid en Scheep
vaart betreffende het beheer van banden.
Deze beschikking verstaat onder banden:
motorrijwiel- en autobanden, tractorbanden,
vliegtuigbanden (zoowel binnen- als buitenban
den) 1
Volgens deze beschikking zijn alle houders van
banden verplicht op vordering van den direc
teur van het Rijksbureau voor Rubber aan dezen
binnen 21 dagen na het in werking treden van
deze beschikking en overeenkomstig de daartoe
door dezen vast te stellen voorschriften opgave
te doen van de in hun bezit zijnde banden.
Het is verboden zonder vergunning van den
directeur van het Rijksbureau voor Rubber fei
telijke of rechtshandelingen ten aanzien van
banden te verrichten.
Dit verbod geldt niet:
ten aanzien van het gebruiken van op rij- en
voertuigen of onderdeelen daarvan gemonteerde
banden, voor zoover deze rij- en voertuigen wor
den gebruikt voor het doel, waarvoor zij zijn
bestemd;
voor het verrichten van handelingen, die op
grond van een ingevolge de Rubberbeschikking
1939. no. 2 (Nederlandsche Staatscourant 1939,
no. 253) verleende vergunning geschieden.
Een ieder is verplicht op vordering van den
directeur van het Rijksbureau voor Rubber de
hem toebehoorende banden te verkoopen aan
daartoe door dien directeur aan te wijzen per
sonen of instanties; de directeur stelt hiervoor
telkens de prijzen vast.
Hij die niet-of niet ten volle voldoet aan een
verplichting, als bovenbedoeld, wordt gestraft-
met hechtenis van ten hoögste drie maanden of
geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.
De hier strafbaar gestelde feiten worden be
schouwd als overtredingen.
Met het opsporen van deze strafbaar gestelde
feiten zijn belast de bij of krachtens de Distri-
butiewet 1939 aangewezen opsporingsambtena
ren.
De directeur van het Rijksbureau voor Rubber
is bevoegd, nadere regelen te stellen ter bevor
dering van een goede uitvoering van deze be
schikking.
Deze beschikking treedt in werking op den
dag harer afkondiging.
Het Rijksbureau voor de Voedselvoorzie
ning in oorlogstijd maakt bekend, dat de
Rijksverkeersinspectie de fabrieken van
beetwortelsuiker onder zekere voorwaarden
in staat heeft gesteld, te beschikken over
de benzine, welke noodig is voor den aan
voer van suikerbieten naar de fabriek.
Deze maatregel is genomen, aangezien de be
zwaren, die deze industrie reeds ondervindt,
aanmerkelijk zouden toenemen en de suiker
voorziening des lands nog meer gevaar zou
loopen, indien niet het bietenvervoer per
vrachtauto werd mogelijk gemaakt voor zoover
dit niet op andere wijze kan geschieden.
De benzinevoorraden laten echter geen
gebruik van benzine toe voor bietenvervoer,
dat op andere wijze kan gebeuren zonder
dat de geregelde gang van de suikerproductie
nadeel ondervindt. Daarom is aan de sui
kerfabrieken opgedragen, daarop scherp toe
te zien en geep benzinebons aan telers te
verstrekken voor vervoer van suikerbieten,
indien dit op andere wijze mogelijk is zon
der stoornis voor de verwerking.
Zoo ialloozen zijn er zich nóg niei
Van 'i felle der lijden bewust;
Wanneer zij al naar iels verlangen,
Dan is hei: naar kalmte - naar rust!
Is '1 dat, waar de wereld om worstelt,
Een plaatsje in Abraham's schooi?
Is rust de triomf van hei leven?'
Of is 'i de triomf van den dood?
Is 'i nu dan een tijd om ie rusten,
Nu '1 leven van allen verwacht
Een werken, een sjouwen, een bouwen,
Een zwoegen bij dag en bij nacht?
Wie zou er aan rust kunnen denken,
Nu 'i land en hei volk van ons eischi
Dat ieder zijn trouw en zijn liefde
Door actie, door daden bewijst!
De rust is slechts goed op hei kerkhof,
Want '1 leven eischi ieder thans op!
Het leven vraagt 't werk van je handen,
Hel leven vraagt 'i werk van je kop!
We hebben te lang reeds gedommeld.
De rust had ons leven verstard,
N u is het de tijd voor de actie!
Voor 't kloppende, levende hart!
HERMAN KRAMER
De opbrengsten der P.T.T. over Juli waren
als volgt;
Posterijen
Telegrafie
Telefonie
Postcheque- en
Girodienst
meer of minder
dan in 1939
2.121.818 726.045
140.207 160.594
2.384.447 175.071
863.173
125.066
Totalen 5.509.645 935.944
Van Januari t.m. Juli 1940 waren de cijfers:
Posterijen 17.577.663 2.455.659
Telegrafie 2.304.610 91.890
Telefonie 17.302.214 197.711
Postcheque- en
Girodienst 5.662.148 776.085
Totalen 42.846.635 1.785.390
Het Zaterdag verschenen Verordeningenblad
bevat een verordening van den Rijkscommissaris
voor het bezette Nederlandsche gebied ter aan
vulling van de verordening no. 25/1940 van den
Rijkscommissaris betreffende maatregelen op
het gebied van berichtgeving en fotografeeren.
Hierbij wordt bepaald, dat par. 9 van ge
noemde verordening als volgt moet worden ge
lezen:
„(1) Hfj die niet tot de Dultsche weermacht,
„Waffen-SS" of „Ordnungspolizei" behoort, mag
geen fotografieën of films maken van inrichtin
gen en materieel van de Duitsche weermacht,
„Waffen-SS" of „Ordnungspolizei", alsmede van
leden van de Duitsche weermacht, „Waffen-SS"
of „Ordnungspolizei", tenzij hij in het bezit is
van een door een Duitschen Weermachtsbevel
hebber afgegeven bewijs, dat hij daartoe gerech
tigd is. Op portretopnamen van leden van de
Duitsche weermacht, „Waffen-SS" of „Ord
nungspolizei", welke met hun toestemming ge
maakt zijn, heeft dit verbod geen betrekking.
(2) Iedere andere uitbeelding, in het bijzonder
het maken van teekeningen of schilderingen
wordt met het maken van fotografieën of films
gelijkgesteld."
Bovendien wordt een nieuwe paragraaf inge
voegd, luidende:
„Hij die niet tot de Duitsche weermacht,
„Waffen-SS" of „Ordnungspolizei" behoort, mag
in terreinen, die door den Weermachtsbevelheb
ber in Nederland tot beveiligingsgebied verklaard
en door waarschuwingsborden als zoodanig ken
baar gemaakt zijn, geen fotografie- of filmgerei
bij zich dragen, tenzij hij in het bezit is van een
door den Duitschen Weermachtsbevelhebber in
Nederland afgegeven bewijs', dat hij daartoe
gerechtigd is."
In de algemeene vergadering van den Neder-
landschen Uitgeversbond zijn in de drie vaca
tures in het bestuur gekozen de heeren J. R.
Meulenhoff, Wouter Nijhoff Pzn. en drs. ,H.
Teulings.
Het bestuur is thans als volgt samengesteld:
dr. A. M. H. Schepman (J. B. Wolters' Uitg. Mij.
N.V., Groningen), voorzitter; Wouter Nijhoff
Pzn. (N.V. Martinus Nijhoff's Boekh. en Uitg.
Mij., 's Gravenhage)onder-voorzitter; J. R.
Meulenhoff (firma J, M. Meulenhoff, Amster
dam), secretaris; J. L. van Tricht (Van Loglrum
Slaterus' Uitg.-Mij. N.V., Arnhem), penning
meester, en drs. H. Teulings (L. C. G. Malmberg
N.V. en Teulings' Uitg.-Mij. N.V., 'sHertogen
bosch)
De 14-jarige A. Stolk, wonende te Rotterdam,
is bij het oversteken met zijn rijwiel op den
rijksstraatweg te Rijsoord tegen een uit de rich
ting Rotterdam komenden trailer gebotst en op
slag gedood.
Zijn broertje, dat achter op de fiets zat, bleef
ongedeerd.
Toen Galvani zijn eerste proeven gedaan had,
waarmee hij aantoonde dat een kikkerpoot door
een electrische ontlading tot beweging gebracht
werd, kwam van alle zijden de belangstelling los
en werden allerwege zijn proeven herhaald, ge
controleerd en soms verbeterd. De reden daarvan
lag niet in de ontdekking dat op die wijze een
spier contractie kon verwekken, makr er was
bij die proeven iets anders te voorschijn ge
komen en wel de dierlijke electriciteit, d.w.z.
dat ook bij de normale samentrekking d.i. be
weging der spieren en bij de normale zenuw
geleiding in de spier zelf en de zenuw zelf
een electrische stroom ontstond. Dat was om
streeks 1800, en in dien tijd 'was er in de ge
neeskundige wereld een sterke strooming van
vitalisme, en dat kwam vaak hierop neer, dat
men hoopte een bijzonder soort natuurkundige
of scheikundige processen aan te kunnen wij
zen als oorzaak der levensverschijnselen. Dus
niet de ziel, maar een bijzonder soort natuur
lijke processen. Sommigen meenden dat te vin
den in het magnetisme, en nu meende men
het te vinden in de electriciteit. Later is dan
gebleken, dat de zenuwgeleiding zelf geen elec
trische geleiding is, m.a.w. dat de electriciteit
daarbij opgewekt slechts een gevolg is van de
zenuwgeleiding, maar niet de natuur van die
geleiding zelf uitmaakt. Dat bleek heel duide
lijk, toen -omstreeks 1845 gevonden werd, dat
de zenuwgeleiding zeer veel langzamer is dan
de electrische geleiding.
Vandaar dat langzamerhand de groote be
langstelling verdween, maar niettemin vorderde
men wel in de kennis van de electrische ver
schijnselen. Ook was het geen wonder, dat men
trachtte om de nieuw verworven kennis dienst
baar te maken aan de behandeling van ziekten
van zenuwen en spieren en in de eerste plaats
aan de verlammingen. Het bleek n.l. mogelijk,
om in de meeste gevallen spieren, die verlamd
worden, toch weer tot contractie te brengen
door electrische stroomen. Indien b.v. de ze
nuwbaan in de hersenen of in het ruggemerg
gestoord is, kan men toch, door. de zenuw
verderop, dus b.v. in arm of been electrisch te
prikkelen, een spierconcentratie te weeg brengen.
Daarvoor moet men dan natuurlijk precies
weten waar die zenuw loopt en vooral waar
hij zoo dicht onder de huid ligt, dat hij
gemakkelijk voor een electrischen prikkel te
bereiken is. Die plaatsen hebben dan zenuw
punten o,f wel punten van Valleix, naar den
man, die ze uitgedacht heeft.
Indien immers iemand de hand beweegt, gaat
er een prikkel door den bijbehoorende zenuw
van uit de hersenen door een deel van het rugge
merg en vandaar door den zenuw :naar de
hand. Is deze zenuwbaan gestoord, dan kan
men tusschen het punt der storing en de hand
toch, door de zenuw op een geschikte plaats
electrisch te' prikkelen, de verlamde hand of
een der spieren tot beweging brengen. Het is
niet te verbazen, dat men groote verwachtingen
koesterde van een dergelijke behandeling. Twee
methoden werden hiervoor aangewend, nJ. een
galvanische en een faradische stroom. Een gal
vanische stroom is een gelijkstroom, een fara
dische is een snel onderbroken stroom. In me
nig opzicht was de faradische stroom practi-
sclier, want met een 'gelijkstroom ontstaat al
leen een spierconcentratie bij de sluiting en
bij de opening van den stroom. Bij den faradi-
schen blijft de spier echter steeds in beweging;
bovendien is de faradische stroom, ook bij groote
sterkte, veel minder gevaarlijk. De galvanische
stroomen, die gebruikt worden, zijn zwak en
worden uitgedrukt in duizendste deelen van een
ampère.
In 't algemeen kan men zeggen, dat de gal
vanische en faradische behandeling van ver
lammingen niet aan de hoog gespannen ver
wachtingen heeft beantwoord. Weliswaar wordt
deze behandeling nog steeds aangewend, maar
zij is slechts een hulpmiddel, dat men niet
gaarne zou willen missen, maar dat toch in 't
algemeen niet van doorslaande beteekenis is.
Toch is zij in bepaalde gevallen een zeer nuttig
hulpmiddel, maar het zou mij te ver voeren om
daarop in te gaan.
Van zeer groot belang is het electrisch onder
zoek geworden. Het is met een betrekkelijk een
voudig instrumentarium mogelijk, om de soort
van een verlamming te bepalen en wel door
na te gaan bij welke stroómsterkte een samen
trekking tot stand komt, bij welke pool, en of
dit eerder geschiedt bü opening of bij sluiting
van den stroom. Dit onderzoek behoort thans tot
de meest noodzakelijke methoden van de neu
rologie.
Echter zijn in de behandeling talrijke elec
trische methoden beproefd. Daarom heb ik al
eens over de diathermie gesproken en terloops
iets gezegd over de z.g. arsonvalisatie, zoo ge
noemd naar den ontdekker d'Arsonval.
Andere stroomen zijn gebruikt, zooals de
Sunis-stroom, die in kracht volgens een be
paald rhythme telkens toe- en afneemt, de in-
termitteerende gelijkstroom, de pulseerende ge
lijkstroom en condensatorontladingen, waartoe
ook de methode van d'Arsonval behoort. Men
kan gerust zeggen, dat alle soorten electrische
stroomen onderzocht zijn op hun geneeskracht.
Even belangrijk is de indirecte electrische be
handeling. Men kan electrisch branden en ver
schillende lichaamsholten electrisch verlichten
of doorlichten. Een der fraaiste methoden is
de inwendige verlichting van de blaas en zeer
bekend is ook het doorlichten van de been
holten in kaak en voorhoofd door een lamp,
die in den mond gehouden wordt. Daarbij komt
dan nog de behandeling met gewoon electrisch
licht als warmtebron, rood licht, blauw licht,
ultraviolette en infraroode stralen. En ten
laatste de behandeling met korte golven. Deze
laatste methode is nog nieuw.
In 't algemeen kan men zeggen, dat de elec
trische behandeling volgens de hier genoemde
methoden zeer veel goeds heeft opgeleverd.
Over enkele punten moge ik later nog eens
verder schrijven.
Dr. TH. H. SCHLICHTING
Zooals reeds werd medegedeeld, js het dage-
lijksch bestuur van den B.N.A., bestaande uit
de heeren prof. ir. H. T. Zwiers, voorzitter, Ide
Bloem, vice-voorzitter, ir. A. J. van der Steur,
secretaris, en C. J. Wierda, penningmeester, met
zeer groote bevoegdheden bekleed. Behalve het
besturen der arehitectenvereeniging heeft dit
dagelijksch bestuur tot taak de organisatie, die
uit de samensmelting der drie oude architëeten-
vakverëenigingen is ontstaan, hecht en sterk op
te bouwen, opdat zij straks haar taak in het
corporatief geordende bouwvak zal kunnen ver
vullen.
Om naar buiten op regelmatige wijze van dien
arbeid te doen blijken en om omgekeerd het
dagelijksch bestuur op de hoogte te houden van
de reacties in de buitenwereld ten aanzien van
alles, wat het bouwvak raakt, heeft het dage
lijksch bestuur van den B.N.A. als commissaris
voor pers en propaganda benoemd den heer ir.
H. van Vreeswijk b.i., architect te Zeist.
In den IJpolder is Vrijdag een versperrings
ballon, die door den storm van Engeland naar
ons land was gedreven, door Duitsche militai
ren onder vuur genomen en daarna brandend
neergestort.
Bij Leeuwarderadeel geraakte een Engelsche
versperringsballon in de draden van een hoog
spanningskabel. Hij verbrandde eveneens.
Een Engelsch vliegtuig heeft bij Rijsbergen
in de omgeving van het landgoed Bichtelaar
vier bommen neergeworpen. Zij kwamen niet
tot explosie en richtten geen schade aan.
Door het verwisselen van de woorden „voor"
en „na" in het slot van het bericht betreffende
de vraag: Hoe laat de lichten aan moeten, is
dit onbegrijpelijk geworden.
Het moet aldus luiden:
Zooals algemeen bekend is, schrijft het
Motor- en Rijwielreglement voor, dat de rij
wiel- en autoverlichting moet branden van een
halfuur na zonsondergang tot een half uur voor
zonsopkomst. Deze bepalingen zijn niet buiten
werking gesteld.
Naar het oordeel van den A.N.W.B. moet men
dus het nieuwe verduisteringsvoorschrift aldus
opvatten, dat automobilisten en wielrijders ook
thans nog hun lichten alleen behoeven aan te
hebben in juistgenoemd tijdvak. Ontsteekt men
echter de lichten reeds binnen het half uur resp.
na zonsondergang of voor zonsopkomst, dan
moet die verlichting afgeschermd zijn.
Het departement van Waterstaat deelde den
A.N.W.B. mede, dat deze opvatting juist is.
Met ingang van 1 November 1940 is aange
wezen als beheerder van het bijpost-, telegraaf-
en telefoonkantoor te Haarlem-Tempeliersstraat
de commies bij den post-, telegraaf- en tele
foondienst J. B. F. van Linschooten, thans be
heerder van het bijpost-, telegraaf- en telefoon
kantoor te Rotterdam, Burgemeester Roosstraat.
ULVENHOUT, 26 Sept. 1940
Amico,
De pampieren waren in orde gekomen. Van
eigens! Trui was druk doende mee den Eeker
zijnen uitzet; mee 'n zenuwachtig klurke op 'r
wangen zag ze den stapel ondergoed steeds
hooger worden en iederen keer als er weer
éen of twee stuks gereed waren, of be
machtigd in de winkels, dan kwam alles weer
uit de kast te veurschün en Trui telde, telde:
„zes van ditte, zes van datte, zes van zus en zes
van zoo." mee 't plazier van 'n zurgzame huis-
wouw, die 't gelukkigst is, als ze zurgen kan!
Veur alle zekerheid gong Tc nog 'ns naar de
pastorie, den Eeker was nou al 'n week of
vier onderhanden van ons pastoorke, 'k
docht, ik gaai 'ns even m'nen haak uitgooien
daar.
Hij zat in z'n groote werkkamer, donker en
kil van den Herfst, 't Was al wijd in den mid
dag. Deur zijn beregende ramen, opzij de pasto
rie, duisterden m'n akkers onder de dikke loch-
ten, waarin 'nen zwarten zwerm struische kaau-
wen traagwiekend rond te slieren hong. Den
zwerm kost teugen de windvlagen soms nie op.
't Schriele, zwarte pastoorsfiguurke zat ge
doken in zijnen grooten rolbureau, daar in den
versten hoek, bij 'n hoog raam En zonder op
te kijken van z'n schrijfwerk, riep ie: „kom bin
nen. kom er in, Dré en vat 'nen stoel, 'n sjegaar
en de lucifers staan op d' ouwe plek.'
„Ge verprutst oew oogen, meneer pastoor."
„Rookte gd maar," zee-t-ie; „nog evenkes."
'k Gong achter z'nen rug bij 't raam zitten,
aan de rooktafel. Als ik opgestoken had, viel
me op, dat ie 'nen dikken wollen das omge
draaid had. De enden hongen op z'n gebogen
rugske. Z'n bonnètje, huisklakske, stond achter
in den nek. Niks was te hooren, dan 't regen-
geklek op de ramen, 't kratsen van z'n pen en
wijd weg, 't geruisch in de poppels op 't kerk-
hoveke.
Mie kwam binnen. Zonder kloppen. Van-
eigens! Wie is hier de baas? Ozoo! Maar ge
kunt nooit kwaad worden op deuzen prots-
makert, want net als nou, nou brocht ze twee
bakken strafgeurenden koffie binnen en 'nen
trommel koeken, of de bonnekesplaag nog wijer
van deuzen vredigen huis vandaan was, dan
den oorlog eigens.
„Dat luste zekers wel?" snaauwde ze.
„Ger°n Mieke, dat ruukt goed!" Maar op ant
woord had ze nfe gewacht. Ze stond al naast
meneer pastoor, drukte 'm wat opzij, zeggende:
„ga-d-'s weg, gij, mee dieën erm." Ze schoof z'n
pampieren weg en zette dan de tas koffie neer,
mee de woorden: „de koeken staan achter oc."
En veur ze de kamer uitgong, teugen mij nog:
„en gij, ge morst gin assie, horre."
„Neeëtoen trok ze de deur toe: ste
kelsverken."
't Pastoorke schreef wijers. Zee alleen: „lot
'm nie koud worden, Dré" en ik hoorde aan z'n
toontje, dat ie stillekes leut had om 't „stekels
verken."
„Ga-d-oewen gank, 'k heb den tijd meneer
pastoor." Hij schreef.
De kaauwen vlogen over den boschkam, uit
't zicht. De locht brak. En heel even gloeide
'nen koperen zonnebussel over 't kleddernatte
landschap.
Kloosterachtig gongde de huisbel deur de
pastorie, 'n Oqgenblikske later wierd er geklopt.
„Kom binnen, Driek," riep meneer pastoor.
Toen kwam, mee 'n oogknipske naar mij, Driek
Stoffers d'n.kuster binnen, z'n pet in den zak
friemelend. Mee 'n schuin oog keek ie naar
m'nen koffie en m'n sigaar.
„Ja? Driek?" vroeg meneer pastoor, terwijl
ié z'nen brief droogvloeide.
„Ik weet nie of ge 't al gemorken hebt,
maare
,„Is er weer iets mee de klók?"
„Ja. Hij is van den slag."
„Verroest? Alweer?"
„Ja. Da-d-is nog al 's."
„Pak 'nen koek."
„Asteblief."
„Ge wit 't zeker? Driek?"
„Oejeejoe! Pscht! Hoei sloegom ssst sjes oeren
nelf kssskeeren. Wemmenpffboe
ba bij ons thuis oem amaal oemoem meegeteld!"
zoo tobde den Driek mee z'nen mond vol
koekkruimels.
,;Zeg da nog 'ns, jonk?" vroeg ons pastoorke
lachend: ,,'k heb meer kruimels dan woorden
in m'n ooren gekregen!"
„Hij sloeg om zes uren elf keeren," zee den
Driek toen: „wij hebben bü ons thuis allemaal
meegeteld."
Afijn, kort en goed, ik ben mee ons pastoorke
den toren opgekraffeld, om 't slagwerk om te
zetten. Den Driek heeft hoogtevrees, ziede, Jan
van Schaffelèèr-neigingen, om 't mooi te
zeggen.
Ons pastoorke is eigens klokkenmaker in zij
nen vrijen tijd en ik ken 't uurwerk ook wel
zoo'n bietje, mag ik zeggen, want 't inwendige
van ons kerkklok komt veul overeen mee 't uur
werk van m'n stèèrtklok cn die ken ik van bin
nen en van buiten.
Uit 'n rommelkast op z'n kamer, 'n kast
v;aar ik altij jaloersch op ben, maar ja, Mie
kan veul prots hebben, op stuk van zaken is 't
pastoorke vrijgezel en kan gin Trui 'm zoo'n
geriefelijke rommelzooi 'achter 'n kastdeur ver-
biejen! ik zeg, uit 'n rommelkast nam ie 'nen
ouwen toog vol winkelhaken en verfvlekken,
trok dien over zijnen „goeien" 'sweekschen
soutane, zeggende: „da's werm inpersant, man."
Dan scherlde-n-ie uit die eigenste kast 'nen
schroevendraaier op, 'n tang, sleutels en 'nen
zaklantèèrn, stak al 't ijzeren gereedschap ach
ter in zijnen slipzak en gaf mij de zaklamp in
handen. Ik lee m'n sigaar weg, trok m'n petje
wat vaster over den kop en zoo gongen we langs
de sacristie de kerk in, klommen 't koor op.
Daar, achter den urgel, is 'n lage, zwart-eiken
deur, naar den eigenlijken torentrap. Ik „knip
oogde" mee m'nen lantaarn, meneer pastoor
schoof 'nen grooten, roestigen sleutel in 't slot
en mee als de deur openkraakte, viel 'nen kou
wen wind op onzen nek.
"Dré,' zee-t-ie: „gade ge véur, ge klimt maar
naar 't daglicht. Lankzaamaan, nie praten, we
zijn zoo jonk niemeer veur al die trejen. Hou
de lantèèrn achter oe, as ge wiit, dan kan ik
ook zien waar ik blijf. Boven pratemwe dan wel
over den Eeker, daarover gaat 't' toch?"
„Gerajen, ja!"
„En nóuHij draaide de deur toe en dee
z'op slot. „Ziezoo." Toen 'n lollig knipoogske:
„Mie.... ziede!"
Den Herfst gierde om den toren. Heimelijk
kraakte 't in de droge, eiken balken en spanten,
waarbinnen de trejen, de trejen altij maar
draaiden, omhoog, omhoog, deur den krakenden
duister, die lijk 'n levend wangedrocht was, de
trejen en de balken z'n skelet. Bü eiken wind
stoot knerste en klaagde, 't daarbinnen, ge luis
terde daarnaar in stille spanning, 'n Ouwe lucht
van stof en kalk piekte in m'n keel, maakte den
mond droog. Maar dan ineens, dan waaide den
wind vrij om m'nen kop, dan rook ik den regen,
die waasde over de landerijen, over Ulvenhout,
laar wijd benejen.
Meneer pastoor kwam naast me staan, even
ruuken aan den zilten Herfst, die om den toren
hong. We zwegen. Dejen ons te goed aan de
reine lucht, die rijkelijk kwam toegewaaid deur
t galmgat. Dejen ons te goed aan de eeuwige
schoonheid, die elk panorama is, ,,'k Mag hier
altij geren zün," zee-t-ie toen, weer op asem.
,,'k Was hier verlejen maand nog, die klok ha
pert veul teugesworrig, oew koren stond geel,
de maisvelden daar golfden lük zeegroene me
ren, de torenveugels wiekten om m'nen kop en
machtige witte wolkgevaarten, blinkend van
den zonneglans, dreven over jouw land....
Dré," 1 ij kneep in m'nen erm: „Dré, ik heb hier
'nen heelen middag gestaan en wel honderd
keeren teugen On zenlievenheer gezeed: God,
wat hebt ge me toch 'n schoone parochie ge
geven!"
„EnneMie?"
En leutig zee-t-ie: ,,'k had de deur op 't koor
weer op slot zitten, net as nou! Maar op 't lest
gong ze daar op den weg staan, omhoog turen.
Maar.... hihihidat zat 'r nie glad, want
ze keek sjuust in de zonMan, 't was zoo-
'nen plazierigen, schoonen middag. Dicht bij
Onzenlievenheer, wijd van
„Mie!" riep ik.
„Nouja, Dré, 't is 'n goeie ziel."
Hy wil er gin kwaad van hooren, afijn, van
niemand! Toen sloeg de klok dertien keer. „Da's
dus half zeuven" lachte-n-ik. Daarmee begon
den arbeid, die nogal rap gereed was. Allee, er
was niks kapot; 'n tandrad is veul uitgesleten
en dat zou vernuuwd motten worden. Maar zoo
lank ons pastoorske zoo geren „dicht bij O.L.H.
is," zoo geren omhoog kraffelt in zijnen toren,
Zal den klokkenmaker weinig reparatie van 'm
krijgenEén ding: de boel zat goed in den
olie. En als we gereed waren, dan had meneer
pastoor 'n rejale zwarte vetveeg over z'n ge
zicht; en z'n mouwendie blonken!
Ik had trouwens ook 'n behoorlijk smeerseltje
op m'n bakkes! Dat merkte-n-ik dalijk, als ie
langs m'n oor keek en stillekes lachteIk
zweeg toen ook maar en liet hum zoo wijs, mee
z'n veeg.
„En nou den Eeker," zee-t-ie toen, mee de
gereedschappen in z'n handen, want we gongen
op den trap zitten in den donker, uit den tocht.
Ik vertelde 'm, dat den Eeker z'n pampieren
in orde waren, dat Trui tennostenbije gereed
was mee z'nen uitzet, dus da 'k er over docht,
'om 'ns naar den Ouwenbosch te gaan om daar
den Eeker te laten „bezichtigen". Pastoorke
knikte. Seerjeus schudde 't crocuskopke op den
dunnen nek, 't Was nou zóó donker: z'n vet
veeg zag ik niemeer; alleen maar 't wit van z'n
haren, dat nog 't allerleste van den dag vong,
hier in den donkeren toren, mee 't gedurig ge
kraak en gepiep in 't uitgedroogde hout, waarin
bersten zoo wijd, dat g'oewen vinger er in kunt
leggen.
„Dré," zee-t-ie eindelijk: ,,'k heb 't manneke
nou vier weken bij me g' had, haast eiken
avond. Ik ken 'm as.... as.... as dat uurwerk
daar. 'k Zie dwars deur 't jonk z'n zielementje
henen." Dan zweeg ie even. Koos' z'n woorden.
„EhmmWeer knikte-n-ie. „Dré, breng
'm naar de Broeders en gaauw!"
„Gaauw.
,,'t Jonk zal er gelukkig worden!"
„Bedoelde 't zoo, ja
„Zóó bedoel ik 't ja, Dré. M'n gevoel zee me..,
'k weet 't wel zekers...., ochneeë, breng 'm
weg. Ge zult er nooit spü't van hebben!"
'k Vond dat ie gejaagd was. Zoo ineens. Wat
zat daar achter....? Wat voelde deus ouwe,
wijze herderke, dat manschenzielen leest als
opengeslagen boeken?
We zaten nog even te zwijgen op'dieën don
keren, krakenden trap. Dan schuurden de ket
tingen deur 't uurwerk. De klok bamde zeuven
slagen den toren uit, die alle zeuven lijk ge
wichten op m'nen schoeft vielen.
„In orde," zee ik dan, als 't gedreun uit m'n
ziel was.
„Wablief?"
„De klok is weer goed. Ze sloeg zeuven
keeren."
„Is 't waar?"
„Verroest, hebt ge dat nie g'hoord....?"
„Nenenja, geloof ik toch," lachte-
n-ie peinzend.
Naast malkaar gongen we nou den hoogen
torentrap af. 't Wierd donkerder, hoe wü'er we
benejen kwamen. Ik lichtte de trejen bij, hü
hield me kinderlijk vast aan m'nen pols.
Als we 'n kwartier later in de keuken kwa
men, om onze handen te wasschen, dan snaauw
de Mie: „wel sodeknikker, dócht ik 't nie?! Ge
zijt wéér in den toren gewiest!"
„Niewaar, Mie," jokte-n-ie kleintjes.
„NiewaarEnda dan
Ze wees op de olieveeg over z'n wang.
„Da 's van 'nen veugel," schaterde-n-ik.
Toenongeloofelijk bekansttoen rook
Mie aan z'n gezicht en streng als 'nen veld
wachter beweerde ze: „da's mesjienolie, ik
ruuk 't!"
Wij zwegen, waschten.
„Is dat 'n -weer, veur zoo'nen ouwenmcnsch,
om in dieën lammenadigen toren te kruipen..?
As ge ziek wordt, ik kijk nie naar oe om,
horre!"
„Onkruid vergaat nie, Mie," zee meneer
pastoor goeiig: „maar dat gü dat kunt ruu
ken
Toen ben 'k m'n sigaar nog efkes gaan halen
van zijn kamer en ben naar huis gegaan.
Den Eeker is weg, nou. Veurgoed. We missen
'm veul. 'k Zal oe nog wel vertellen hoe 't alle
maal zoo rap in z'n werk is gegaan. Dré III Is
er beroerd van!
Vol.
Veul groeten van Trui, Dré III en als altü gin
horke minder van oewen
t. a v.
DB£