Zal water ooit distributie-artikel worden? JOH AN FALKBERGET Het contrast JjÉ EEN BREF VAN DEN EEKER Hoe kan in de steeds stijgende behoefte worden voorzien EEN NIEUWE GULBRANSSEN CHRISTIANUS SEXTUS Mé Kerkelijk leven Brabantsche brieven „Gatsamme! 'Nen boer mee kantooruren ZONDAG 27 OCTOBER 1940 Oppervlaktewaterwinning Bescherming van de bronnen SUIKERBIETEN Beperkende regelen voor het bewerken, vervoeren enz. G. L. de Wuffel f tatis «0«r jota i«w Jongetje een textielkaart ontstolen Wolhandkrab in Utrecht H. H. Wijdingen Retraiten St. Alfonsus- Retraitenhuis MEDISCHE KRONIEK KUNST IN ROTTERDAM Tooneelprijsvraag uitgeschreven ROOKT NIET IN BOSCH OF HETw Zaterdag is, in restaurant Brinkmann te Haarlem het Nederlandsch congres voor Open bare Gezondheidsregeling bijeengekomen onder leiding van prof. dr. J. J. van Lochem uit Amsterdam. Onder de aanwezigen waren o.a. ir. R. A. Verwey. waarnemend hoofd van het departe ment van Sociale Zaken. De voorzitter herdacht in zijn openingswoord den oud-voorzitter dr. Joseph us Jitta, die veie jaren het congres geleid heeft en veel heeft ge daan voor de volksgezondheid in ons land. De jaarverslagen van den secretaris, prof. dr G. F. van Oyen, en van den penningmeester, dr. J. J. Hofman, werden goedgekeurd Tot voorzitter werd gekozen dr L. C. Kers bergen uit Haarlem en tot leden van net dage- lijksch bestuur werden aangewezen prof. dr. G. F. van Oyen, secretaris, dr. J. J Hofman, penningmeester, en W. F. J. M. Krul. onder voorzitter. Besloten werd, tot medebesturende vereeni- gingen toe te laten de Vereeniging van Ne- derlandsche Gemeenten en de Geneeskundige bevordering van het Ziekenhuiswezen in Ne derland en Koloniën. Vervolgens hield de heer W. F. J. M. Krul, directeur van het Rijksinstituut voor Drink watervoorziening te 's Gravenhage, een voor dracht over richtlijnen voor de toekomstig© drinkwatervoorziening van Nederland. Hij wees er allereerst op dat Nederland op een hoog peil van drinkwatervoorziening staat. Ruitn 75 pCt. van de bevolking is aan een wate:- leiding aangesloten, terwijl in de gemeenten, die over een centrale drinkwatervoorzienirg beschikken, 85 pCt. van de totale bevolking woont. Thans dienen twee belangrijke problemen aangevat: 1. Hoe kan op den duur in ons dicht be volkte land in de steeds stijgende waterbe hoefte worden voorzien? 2. HOe kan de centrale drinkwatervoor ziening ook "binnen het bereik der nog niet aangesloten bevolking worden gebracht? Beide problemen kunnen slechts worden opgelost door een doelbewuste nationale drinkwaterpolitiek. Het behoud van de drinkwaterwinning is van essentieel belang voor de drinkwatervoorziening van Nederland. De wateronttrekking aan de duinen behoort op zoodanige wijze te geschie den. dat de daaraan verbonden bezwaren voor de duinvegetatie en de cultuur aan denbinnen- duinvoet tot een minimum beperkt blijven. Sommige duinwaterleidingbedrijven zullen de productie van duinwater moeten beperken an dere zullen die zonder overwegend bezwaar nog kunnen uitbreiden. Dc totale aan de duinen onttrokken hoe veelheid grondwater bedraagt thans 50 millioen M3 per jaar en is niet voor uit breiding vatbaar. De grondwateronttrekking buiten de duinen ten behoeve van het Westen des lands omvat thans 30 millioen M3 per jaar. Deze hoeveel heid kan tot 105 millioen worden opgevoerd, waarbij door oordeelkundige uitvoering schade aan land-, tuin- en boschbouw kan worden vermeden. De oppervlaktewaterwinning (thans 60 millioen M3 per jaar) zal voor het Westen des lands in de toekomst de voornaamste bron moeten worden (230 millioen in het jaar 2000). Daartoe komt vooral in aan merking dc Lek tusschen Schoonhoven en Krimpen, in de tweede plaats ook de Waal en de Maas. Er is een rufni voldoende hoe veelheid oppervlaktewater voor de toekom stige behoefte beschikbaar. De Rijn vormt den voornaamsten aanvoer. Derhalve dient door internationaal overleg en nationale maatregelen tegen verontreiniging van den Rijn te worden gewaakt. Het IJselmeer is een zoetwatermeer gewor den en kan bij doeltreffende maatregelen, o.a. oordeelkundige uitvoering van de zuidelijke inpolderingen zoet blijven. Het bezit van dit meer moet voor de toekomstige drinkwater voorziening van zeer groot belang worden ge acht. Het is niet uitgesloten, dat de boezem- en polderwateren in Noord- en Zuid-Holland aan de drinkwatervoorziening dienstbaar kunnen worden gemaakt; daartoe zouden echter tal van bezwaren van waterstaatkundigen aard moeten worden overwonnen. Het oppervlaktewater kan wellicht voor irri gatie van duinen en andere grondwaterwin- plaatsen worden gebezigd. De in het rapport „Westen des lands" gege ven uitgewerkte wettelijke regeling voor de be scherming van de bronnen voor de drinkwater voorziening en voor een rationeel gebruik daar van, die zij het in gewijzigden vorm onder de huidige omstandigheden vermoedelijk spoedig kan worden verwezenlijkt, zal een be langrijk clement vormen voor de nationale drinkwaterpolitiek. De regeling beoogt het door de rijksover heid aanwijzen van landgebieden en wate ren als zijnde van algemeen belang voor de drinkwatervoorziening en het beperken van de vrijheid om in die gebieden water te onttrekken, afvalwater te loozen, afgra vingen uit te voeren, te bouwen en andere handelingen te verrichten, die met het be lang der drinkwatervoorziening m strijd kunnen zijn. Ter dekking van de kosten oa. van schadevergoeding zal een Waterleiding fonds wcyden gesticht. De thans bestaande provinciale waterleiding verordeningen dienen door een rijksregeling te worden aangevuld of vervangen. Evenals voor de electriciteitsvoorziening zal een rijkscon- cessieregeling met naastingsmogelijkheid in het leven moeten worden geroepen. Daarbij dient ookhet hygiënisch toezicht op de waterleidin gen te worden verbeterd. Het probleem der voorziening van de nog niet aangesloten gebieden moet door een sub sidieregeling worden opgelost. Het belang van de uitvoering van waterleidingwerken voor de werkruiming en de werkverschaffing kan daar bij als grondslag dienen. Het Zaterdag verschenen Verordeningenblad bevat een besluit van den Secretaris-Generaal van het Departement van Landbouw en Vis- scherij ter uitvoering van de landbouw-crisiswet 1933 (suikerbietenregeling). Hierin wordt bepaald, dat ten aanzien van het bewerken, verwerken, afleveren en vervoe ren van suikerbieten beperkende regelen in den zin van artikel 9 van de landbouw-crisiswet 1933 worden gesteld. De voor de uitvoering hiervan noodige bepa lingen worden door den Secretaris-Generaal van het Departement van Landbouw en Visscherij vastgesteld. Dit besluit treedt in werking op den dag zij ner afkondiging. Op 62-jarigen leeftijd is te Eindhoven plotse ling overleden de heer C. L. de Wuffel, wethou der der gemeente Helmond. De heer De Wuffel was van 19171919 en kunnen wij U nog niet leveren. Maar wel een nieuwe trilogie van een Noorschen schrijver, die door niemand minder dan den be roemden Trygve Gulbranssen zelf als de auteur wordt genoemd, wiens werk momenteel HET ALLERBESTE is, dat in Noorwegen wordt geschreven. Die auteur is: en zijn trilogie is getiteld: 1. De Pioniers 2. Naar Bergsfad 3. De Klokken luiden p. «sa™ In dit nieuwe werk, bekoorlijk en romantisch als Gulbranssen's trilogie, spannend en meesleepend als Marg. Mitchell's „Gejaagd door de Wind", geeft Falkberget ons de geschiedenis van een mijnwerkersgeslacht. Stoere kerels, wier leven is samengeweven met de groeve „Christianus Sextus", waarin zij zwoegen. Met een bijna niet te evenaren meesterschap schildert Falkberget deze menschen voor ons, met hun stoffelijken nood, hun gebrek, hun kleine vreugden en sluimerende verlangens. Wij leven mede in de geladen, sombere atmosfeer van het donkere berglandschap, met zjjn geweldige natuurgebeuren ANTON PIECK, wist in zijn prachtige kleur-, en zwart-wit illustraties de romantische sfeer van dit prachtwerk als geen ander weer te gevenOndanks de verhoogingen van papier- en bandprijzen, bedraagt de prijs van deze trilogie, DRIE ZWARE DEELEN in prachtbanden nog slechts f 4.90 per deel, de geheele trilogie voor slechts f 14.70, desgewenscht betaalbaar met f 1. of méér per maand. Verzendkosten worden niet berekend. Onder- staanden bon in te zenden aan N.V. Boek- en Kunsthandel H. NELISSEN, Prinsengracht 627, Amsterdam, Giro 60092, tel. 31791. TVT Ondergeteekende wenscht te ontvangen: de trilogie CHRISTIANUS SEXTUS. Het versch. bedrag- ad 14.70 de le maand term. ad is door mij verz. wordt met 10 ct. extra vOor rembours bij ontvangst der zending door mij betaald*. Doorslaan wat niet wordt verlangd). Naam en beroep: Adres; 65 daarna sedert 1927 lid van den Helmondschen gemeenteraad. Vanaf 1931 bekleedde hij het wethouderschap voor sociale aangelegenheden. Hij was enkele jaren voorzitter van het Burger lijk Armbestuur en nam ook in de R. K. arbei dersbeweging een vooraanstaande plaats in. Vrijdagavond omstreeks acht uur wilde het elfjarig zoontje van een inwoner der gemeente 's Graveland voor een jarig broertje zakdoeken koopen. Daar de winkel in verband met de duisternis reeds gesloten was, belde de jongen en wachtte, totdat de winkeldeur zou worden geopend. Daarbij hield hij zijn textielkaart in de hand Plotseling kwam een onbekende man op den jongen toeloopen, die hem de kaart uit de hand rukte en toen ijlings per fiets de vlucht nam. Een andere man stond op eeni- gen afstand op den uitkijk. Beiden verdwe nen in de richting Hilversum. Zij die hier van duisternis en overmacht mis bruik maakten, verdienen wegens hun lafheid extra te worden gestraft. Zaterdagmiddag is in het water van de In dustriehaven te Utrecht een Wolhandkrab ge vangen. Het dier werd ter beschikking gesteld van den directeur van het Rijksproefstation voor de visscherij aan de Maliebaan, dr. J. Olie. Dit is de eerste maal, dat een Wolhand krab in een groote stad werd gevangen. Zondag 20 October heeft Z. H. Exc. Mgr. A. F. Diepen, Bisschop van 's Hertogenbosch, in de bisschoppelijke huiskapel de H. Priesterwijding toegediend aan de Eerw. Fraters Albertus van Dijk en Guido Jessen van de Orde der Trap pisten van de Achelsche Kluis. November Van 25 Nov. I. Personeel Jan Jongerius 58 Nov.: Gehuwde vrouwen. Utr. e. a. pl.; 58 Nov Gehuwde Vrouwen 912 Nov.: Mannen en Jongemannen; 1215 Nov.: Meisjes; 1619 Nov.. Mannen en Jonge mannen (St. Rafaël II); 20—23 Nov. Ongeh Dames; 2326 Nov.: n Personeel van Jan Jongerius Utr. e. a. pl. December 29 Nov.—2 Dec.: Mannen R. K. W. V. (Be stuurders en Credo Pugno); 710 Dec.: Ge huwde; Vrouwen; 1417 Dec.: Meisjes; 2023 Dec. Jonge man in 't volle leven; 2326 Dec.: Mannen en Jongemannen (Kerstretraite)28 31 Dec.: Mannen en Jongemannen (Gendt e.a.). Januari 31 Dec.3 Jan.: Mannen en Jongemannen (o. a. Bouwvakarbeiders); 47 Jan.: Mannen en Jongemannen (Vinkeveen, Eist, Huissen, Groessen, e. a.). Een der merkwaardigste inrichtingen van het gezichtsorgaan is het contrast. Er zijn in zekeren zin verschillende soorten contrasten. Algemeen bekend is het navolgende contrast. Iedereen heeft wel eens langeren tijd naar een helder gekleurd voorwerp gekeken: laat het voorwerp rood zijn. Wanneer men daarna den blik werpt op een heldere witte vlakte, dan ziet men daar de contrastkleur van rood, n.l. groen. Heeft men naar 'n helder verlicht geel voorwerp gekeken en richt men daarna den blik op een helder wit vlak, dan ziet men blauw en wel een vlakte van denzelfden vorm, als waarvan men eerst geel gezien had. Maar het nacontrast of opvolgend contrast is niet zoo heel belangrijk voor onze beschouwingen. Het simultaancon- trast, d.i. het contrast dat tegelijkertijd met het kijken naar een voorwerp optreedt, is veel belangrijker. Eerst echter moeten we den eenvoudigen en algemeenen regel van het contrast opstellen: elk voorwerpt verwekt naast zich een verschijnsel van de tegenkleur. Dus om een zwart voorwerp heen schijnt het wit helderder; om een wit voor werp heen schijnt het zwart zwarter. Geel ver wekt blauw als contrast en omgekeerd; rood verwekt groen als contrast en omgekeerd. Men kan hiermee heel fraaie proeven doen en hier van mooie waarnemingen maken. Een aardige proef is b.v. de volgende. Men heeft een scherm, daarvoor een kaars, en tusschen beide een stok. De kaars werpt eén schaduw van den stok op het scherm. Nu zet men een tweede kaars neer. Deze werpt een andere schaduw van den stok op het scherm. Dit lijkt heel gewoon, maar is toch vreemd. De plaats van de tweede scha duw lijkt n.l. veel donkerder dan te voren en toch is die plaats (door de eerste kaars) even helder verlicht als te voren. Maar het scherm naast de tweede schaduw is helderder ver licht en daardoor schijnt de plaats van de tweede schaduw helderder dan eerst. Dit is een voorbeeld van gelijktijdig contrast. De mooiste contrastschaduwen ziet men bij maanlicht, wanneer het geelachtige maanlicht blauwachtige schaduwen werpt. Ook dat is een contrastwerking. Heel aardig is de volgende proef: op een scherm laat men door een kleine opening (b.v. een klein gekleurd venster) gekleurd licht en door een andere opening wit licht vallen. Nu zet men op een geschikte plaats een stok voor het scherm. Dan verschijnen er twee schaduwen: de eene zwart, die door het witte licht gewor pen wordt, de andere gekleurd en wel in de tegenkleur van het gekleurde licht. Het spreekt dus vanzelf, dat wanneer men twee gekleurde vlakken naast elkaar ziet, waar van de kleuren eikaars contrast vormen, de kleuren helderder schijnen dan gewoonlijk. Men neemt b.v. een rood rond vlak met een groe ne schijf er om heen: het groen maakt een rood contrast in het rood, zoodat dit rooder schijnt dan anders. Het rood maakt een groen contrast in het groen, zoodat dit groener schijnt. Anderzijds werkt elke kleur zich zelf tegen. Heeft men dus een uitgebreid groen vlak, dan schijnt dit in 't midden lichter groen dan aan de zijden, want het groen aan alle kanten ver wekt een contrast naar het midden, zoodat het dan lichter groen schijnt. Dit heet binnencon- trast. Het contrast is altijd het scherpst aan de randen der vlakken: het randcontrast. Over de oorzaak van het contrast is heel veel geschreven en gewreven, maar daarover wil ik nu niet schrijven; wel over het belang van deze inrichting bij het gewone zien. Daartoe dient de volgende redeneering. Men heeft berekend dat het volle middaglicht vijftig maal zoo helder is als het ochtendlicht, waarbij men juist lezen kan, dus waarbij men de zwarte letters goed van het witte papier kan onder scheiden. Nu heeft men tevens berekend, dat wit papier doorgaans slechts vijftien maal zoo helder is als de zwarte letters. Welnu, 's mor gens schijnt het papier wit met een helderheid die wjj 15 zullen noemen, en de zwarte letters hebben dan een helderheid van 1. Des mid dags is de helderheid van alles 50 maal zoo groot, dus van de zwarte letters 50, en toch schijnen de letters zwart, hoewel het papier met een helderheid 15 in den vroegen ochtend al wit scheen. Dat nu komt door het contrast. Het wit papier, dat de zwarte letters omringt, doet de letters zwarter schijnen. Zonder dat con trast zouden de zwarte letters van 's morgens ons des middags wit voorkomen en een wit voorwerp zou ons op een donkeren dag zwart schijnen. Het contrast is dus, kunnen wij wel zeggen, de oorzaak, dat de dingen voor ons steeds de zelfde kleur hebben. Indien het contrast er niet was, zouden de voorwerpen onder verschillende belichting telkens andere kleuren voor ons heb ben: wij zouden ze bijna niet herkennen. Van evenveel belang is het contrast voor de nauwkeurigheid en de scherpte van het zien. Het beeld van een voorwerp op het mensche- lijk netvlies is niet zoo scherp, als men wel zou denken. De strooiing of diffusie van het licht is vrij sterk, doordat het het hoornvlies, het kamerwater, de lens, het glasvocht en den vaat- rok moet doordringen, en door dat alles wordt het beeld op het netvlies troebel. Maar het contrast herstelt de scherpte van het zien. Men moet zich dus voorstellen, dat het beeld een weinig vaag is. Er is een helder duidelijk beeld, maar ook daaromheen is nog licht. Het hel dere beeld echter maakt dat daarnaast de om trek donker schijnt en de donkere omtreki maakt dat het verlichte beeld helderder schijnt en dus scherper begrensd. Dat de scherpte van het zien niet eigenlijk veroorzaakt wordt door de scherpte van de beel den op hst netvlies, kan men als volgt duidelijk maken. Men bekijkt een patroon van witte en zwarte vierkanten bij helder licht en men ziet dan de grenzen tusschen deze vierkantjes heel scherp. Maar nu bekijkt men hetzelfde patroon bij zwart licht: de grens tusschen de vierkantjes schijnt dan vaag. Toch is het duidelijk, dat de beelden op het netvlies niet minder scherp kunnen zijn bij zwakke belichting dan bij hel der licht. Waarom zou het? De kleuren (wit en zwart) zijn duidelijk zichtbaar, maar de gren zen niet meer. De verklaring is, dat het con trast op en neer gaat met de helderheid. Bij zeer zwakke belichting is er ook minder contrast. Maar er is toch zooveel, dat wij bij een be hoorlijke belichting de grenzen scherp zien en dat wij bij elk daglicht de kleuren als steeds dezelfde erkennen. Zoo blijkt het, dat de werking van het ge zichtsorgaan veel ingewikkelder is dan men zich zou voorstellen. Dr. TH. H. SCHLICHTING De kunstcommissie van de Stichting Rotter dam 1939 heeft bij monde van de heeren dr. J. Ph. Backx en mr. F. J. Brevet een uiteenzetting gegeven over de plannen van de stichting voor de komende maanden. In overleg met vereeni- gingen, die te Rotterdam vóór de ramp op kunstgebied werkzaam waren, is een rooster samengesteld. Een weekprogramma zal gere geld in de stad verspreid worden. Dezen win ter en ook het volgende seizoen zal in de kleine zaal van de Nieuwe Beurs, welke later tot con certzaal zal worden ingericht, op Maandag, Dinsdag, Woensdag en Donderdag tooneel wor den gegeven. Reeds zijn met alle belangrijke tooneelgezelschappen in Nederland afspraken gemaakt. Voorts zal de zaal ter beschikking staan van vereenigingen op het gebied van volkszang en liefhebberijtooneel. Half Novem ber zal het gezelschap Laseur-Ruys de ope ningsvoorstelling geven. Naast het tooneelzaaltje in de Nieuwe Beurs worden een kleine expositiezaal en een kiosk ingericht, ten einde geregeld werken van Rot- terdamsche Kunstenaars tentoon te stellen. Vele Rotterdamsche danseressen hebben haar school en costuums verloren. Ook hier heeft de kunstcommissie de helpende hand gereikt en er toe medegewerkt, dat deze kunstenaressen haai werk kunnen hervatten. Men heeft het voornemen jaarlijks drie too- neelstukken of voordrachten op te voeren, welke zullen gekozen worden uit ingezonden manu- schripten en beloond worden met elk een prijs van 200.Een extra belooning van 300. wordt eveneens toegekend. Er zijn regelingen getroffen om door financieelen steun de opvoe ringen mogelijk te maken. Naar aanleiding van het bovenstaande noo- digt de kunstcommissie van de stichting Rot terdam 1939, Calandstraat 58. Rotterdam, schrij vers uit werken in te zenden. De copij moet in vijfvoud getypt zijn aan een zijde van het pa pier. De copij mag geen naam van den auteur bevatten, doch slechts een motto. Bijgevoegd moet worden een verzegelde enveloppe, vermel dende aan de buitenzijde hetzelfde motto en bevattende naam en adres van den auteur. Het niet gekozen werk zal worden teruggezonden, indien een correspondentie-adres is aangege ven. De manuscripten dienen de commissie te bereiken uiterlijk 2 Januari 1941, de keuze zal bepaald worden uiterlijk 31 Januari 1941. Het stuk zal moeten worden gespeeld in de kleine comedie te Rotterdam, uiterlijk 1 Maart 1941. Tenslotte werd nog medegedeeld, dat men ook plannen beraamt een muziekprijs voor Rotter dam uit te schrijven. Ulvenhout, 24 October 1940 Amico, Donker hong den klammen Bamismergen nog over den huis. Staag klitterde daarbuiten den nachtelijken daauw. Binnen piekte 't lampelicht deur den nuchter van de vroegte, die volsui- selde mee 't nevelgeritsel, dat gedurig knaagde aan de stilte. Den groenen turfsmoor sloeg om laag deur de schouw; ge kost de plattebuis bin nen èn buiten ruuken. Zwaar van water vielen de geele blaren. Zwaar van water hongen de leste sterreblomkes aan den blaauwen aster omlaag, moei knikkend in de dikke stilte, die uit de nevels droop. Bamis! Gunderwijd, boven den zwarten muur van de bosschen, begost 'n matglazen glimmering te wazen, den dag, die traag naar boven dreef uit 't water van den Bamisnacht, die weglekte in den vallenden mist. Dan begost deur 't „matglas" boven den boschkam 'nen rossen gloei te schemeren. En plazierig gong Tc naar binnen: 'nen schoonen Octoberdag was in den maak. Uit den donkeren knop van den nacht begost 't rood van 'nen nieuwen dag te puilen, die bloeien zou lijk 'n herfstroos! „En?" vroeg Trui, die de botrammen snee, als ik binnenkwam. „Goeie vandaag, ouwe!" Efkes, snel als 'nen veugel, schampte afkeu ring uit 'r rechteroog langs m'nen kop. „Ouwe"Hoe goed ook bedoeld ze néémt 't nie! Maar ze zweeg, telde mee 't broodmes rap de afgesnejen botrammen. Daar kwam ons baaske uit 't achterhuis. Nog altij wat stroef, sinds den Eeker weg is. Maar ook omdat ie in den mergen nie vort kan, mee die eigenwijze klok, die bekanst twee uren fout wijst. Als ie 's avonds thuisrijdt, is 't don ker. En den boer kan zonder Gods lamp nie vort in den arbeid. Mee twee vuisten in de zakken kwam ie bin nen, de onderlip veuruit gestoken, de breeje schouwers efkes opgetrokken, net of ie plan had iets zwaars van z'n zielcment te wrikken. Z'n zwarte haar, steuvig in 'n schei geborsteld, blonk van de pomp. 't Leer van z'n beenkappen, soepel van den traan, spande om z'n steuvige beenen; de spierbussels welfden op de strakke i trui, die lijk 'nen handschoen z'nen krachtigen romp omsloot. „Ginnen goeien zin, Dréke?" pestte-n-ik 'm. „Mergen samen," gaf ie ten antwoord. Dan: „pfoe.... goeien zin?! Gatsamme! 'Nen boer mee kantoorurenToen nam ie driftig 'nen stoel, zette dien bij de tafel, dat de pooten krokten, gong zitten en foeterde: „Drie uren heb ik al wakker gelegen in m'n nest en daar, karjuumee 'n woedend gebaar wees ie naar buiten: „daar liggen m'n akkers leeg van volk. Daar, daar staan de beesten, mee ber stende uiersDaa Omdat ie z'n eigen zoo opwond, spotte-n-ik: ,,'kHeb heuren verluien, baaske, dat 'r hier of daar zooicts als 'nen oorlog gaande-n-is....!" „Bëljot," viel Trui verontwèèrdigd teugen me uit: „mok-t-er 'n lolletje van! Wil ik jou 's iets zeggen't Jonk hee gelijk! Allee, bid den potdome, den koffie staat ingeschonken, d'eiers worren koud!" Meteen sloeg ze 'n kruisKe. Mee 'r bazigste gezicht, nog veur mij bestemd. Enneen toen.... toen kreeg Onzeniievenheer de beurt, docht me. Afijn, ik was even buiten den wind. En toen ze weer 'n paar vliegen van 'r afsloeg, d.w.z. heur slotkruiske mokte, kwam Driek Frij- ters zijnen postbooi binnen, Kiske-van-den- smid, lijk wij 'm hier noemen, 'n Klein ventje, dat Kiske; goeien veertiger nou, destijds te min veur aambeeld en blaasbalg. Hij gong op der tien, veertien jaar naar de ambachtsschool, in 't meubelmakersvak, wierd na volbrochte studie kelner in 'n buitencafé, waar ie leerde tuinieren, tappen, poetsen, uitsmijters bakken en biljarten. En na deuze opleiding was Kiske-van-den-smid rijp veur manufacturier. Ik bedoel, hij trouwde z'n eigen binnen, in 'n petten-en-dassenwin- keltje, waar ook wel bukkum en pimpermintjes- goed-veur-den-buik wierden verkocht. Trui kocht er nog wel 'ns 'n wijwatersvatje en toen z'n schoonmoeder, de weduwe Broeders, dood gong, wierd 't mensch amper gemist, want Kiske en z'n Betje hadden toen negen kinders. Vandaag bezitten ze 'r twaalf. Betje verkocht de beste dassen en petten, zonder punten; 't winkeltje is opgeruimd. Want veur winkelinven taris was er gin plek meer in den huis en Kiske is nou los-vast brievenbesteller in den veuls te grooten cape van den Driek. Als Kriske binnenkwam, hong over zijnen uniformmantel 'nen grijzen aanslag van den vallenden mist. Aan de lakken klep van z'n pet bibberde 'nen waterfranje. „Mergen samen," snaauwde-n-ie: ,,'t Ruukt ier goed. Eicrs mee spek....! Guilie doet nie minder!" „Dc juu in, Kriske?" vroeg ik. „Ge zou de smoor wel in krijgen ook," kefte- n-ie mee z'n hooge stemmeke. „Zoo is 'tl" hielp Trui 'm op dreef. „Ge wit, 'k heb 'n gemest verken zitten?" kefte-n-ic wijer. Ik knikte. „Schoonen beest," bewonderde Trui, die 't er om d'een of andere duistere reden om te doen was Kiske z'n hart 'ns grondig te laten luchten. „Lot er nou," zee Kiske dramatisch: „van den mergen bij de poststukken 'n pampier veur mijn bij zijn, waarin me de vergunning wordt gewei gerd om m'n eigen m'n eigen-ste verken te slachten en te kuipen 't Was efkes stil. Trui had er „gin woorden veur," begreep ik wel. Ze vergat deur te eten. „Dan zuid' oewen kuus motten verkoopen, Kiske," zee ik. Bots daar boven op: „En ik m'n eigenste ver ken deur wildvrimd volk op laten fretcn, ze kersEn zóó nijdig gooide Kiske dat er uit, dat den waterfranjc van z'n klep teugen m'nen nek spatte. „Dat zal oew verken wel eender zijn, wie 'm opfrit," zoo loste-n-ik 't geval op. „Ja, hum wel, maar mij nie! Witte wa zoo b»oerd is, Dré?" „Oem?" ,,'k Ben nog best in staat om aan dat pam pier m'n gewitwel af te strijken, maarals zoo n verken geslacht wordt, dan zet 't 'n schuur open, meneer d'n dokter, dat ze 'm in den Aag kunnen ooren!" „Hoe is 't meugelijk?" dee ik verwonderd. „Och verroest," zee Kiske nijdig: „Ge kunt mee jou nie seerjeus praten. Tabeh!" „Houwes, Kees! M'n brieven „V'rek," excuseerde-n-ie z'n eigen: „Da's waar ook! „Eén, twee, drie en 'n krantje, da's vier, klopt! Astemblief, 'nen goeienmergen allemaal." „Hèhè," zuchtte-n-ik, terwijl ik keek naar den pampierboel, dien Kiske in m'n handen gestopt had; „Hèhè, wat zijn de menschen lastig van den mergen. Enhierhier heb ik 'nen brief vanIk keek Trui en m'n baaske 'ns aan. „Onzen Eeker!" kwekten ze allebei. „Sjuust! En 'nen dikken!" Den Dré, die gedaan had mee eten, zou veur- lezen. Trui veegde heuren mond af, zette 'r muts goed, gong rechtzitten, trók 'n verzaligd gezicht, kortom: dee sjuust als zij in de kerk doet, als ons pastoorke in de kuip stapt veur zijnen preek. Ah! Die ouwe Truimui van me! Ze kan dikkels tekeer gaan als 'nen ouwen brigges, maar ge kunt nooit lank kwaad op 'r blijven! Den Eeker schreef: „Beste Baas, Vrouw en Dré III! Nou ik vandaag mag schrijven van onzen Novicenmeester, nou ga 'k eens 4 kantjes vol- kriebelen mee kleine lctterkes, om jullie zooveel mogelijk te vertellen. Want, ojee, ik heb zoo'nen berg nieuws sinds wij malkaar nietmeer gezien hebben. Ja, dat is al lang geleden, ruim 1 maand, maar ik heb veel aan jullie gedacht! Heel veel. En misschien wel 'ns ietske té veel, want O. L. H. zou er op overschieten. Maar Hij zal 't den Eeker, wien Hij zulke goeie bescher mers gaf op den Ulvenhoutschen hof, wel wil len vergeven. Ik zit dezen brief te schrijven bij Broeder Marcus, „Inde Hlg. III Coninghen" Den Dré weet wel wat dat is. „Inde Hlg. III Coninghen", zoo is de naam van 'thuiske van Br. Marcus, den Broeder-boer op Albano, lijk den buiten van ons klooster genoemd wordt. Ja baas, als gij mij eens op komt zoeken misschien in de Kerst week? dan moet ge toch vast eens een pijp komen aansteken bij Br. Marcus inde III Co ninghen, heeft hij gezegd. Wat zal dat fijn zijn, baas! En als de vrouw meekomt, dan zal ik zorgen voor 'n lekkeren bak koffie, want ik doe ook de huishouding voor Br. Marcus, ziet gc. Misschien.... hebben we dan ook wel 'n H. Stalleke, inde III Coninghen. Br. Marcus speelt prachtig op de mandoline, dusals 't mag, dan zal 'k een stalleke bouwen voor 't Kindeke, zóó schoon als ge 't in de stadsche winkels nooit zaagt. Br. Marcus is 'nen stille. Wij praten weinig samen en kunnen mee malkaar heel goed over den weg. Wij zijn geren in de akkers; en ik heb er 'n plek gevonden, waar ik bij helderen hemel deneigensten stadschen toren kan zien, als op uwen akker, baas! Dré! Het is nog altijd oorlog, ee? Van den mor gen, om 5 uur, toen ik door de akkers naar 't klooster fietste, voor de H. Mis, toen vlogen de bommenmachienen over m'nen kop. 'k Dee maar rap 'n schietgebeêke, zeker is zeker! Wat was 't fijn, Dré, dat gij me vandaag veertien dagen gelejen zoo onverwachts be zocht. Toen ik 's avonds op bed lag, schoten mij nog "n hoop dingen te binnen, die ik had willen vragen en moeten zeggen. Maar ik was in 't wèèrgaren, ziet ge. Ik heb Broeder-Overste nog 'ns extra bedankt en weet ge wat hij zei „Wat is die Dré III 'nen reuzenkearel geworden! Toen ie me 'n hand gaf, docht ik da 'k klem zat tusschen de eiken kapelsdeuren!" „Broe der-overste," zei ik: „ik heb 'm op Ulvenhout 'ns tien boeren zien aftuigen, of 't.... of 't.... of 't papkinders waren. Hij nam er éenen bij kop-en-steert en sloeg daarmee de anderen in den blubber van de koeienwei 'n féést voor m'n oogen!" „Was Dré III in z'n recht?" vroeg Br.- Overste. „Vaneigens, broeder, vaneigens; 10 tegen 1, reken maar uit, ee?" „Dus hij móest!" Ik knikte wel 20 keeren en zee: „Nou! Broeder Overste!" „Ga daar dan 'ns zitten en vertel me dat nommer van onzen Dré III 'ns haarfijn, zonder iets te vergeten." Nou, Dré, dat heb ik gedaan tot op 't lest Broeder-Overste z'n tranen af droogde en zei: „Zóó heb ik in geen tijen ge lachen! En is dat waar....? Hong dieën eenqn knul mee den bojem van z'n broek in t pinne- kensdraad van de heg?" „En of, Broeder- Overste. Als ik eigens 'm niet losgepeuterd had, dan hong ie er nóg! Maar hij zou er niet roos kleurig uitzien, ee?" Toen zwaaide Br. Overste mij mee z'n linker hand weg, z'n andere hand had ie voor z'n oogen mee den zakdoek. Ik gong dus rap verom naar de III Coninghen, want Br. Marcus zat nou te wachten op z'nen koffie en botrammen. Dan, na den avondeten, leest Br. M. nog 'n bietje in de landbouwbladen; ik leer nog 'n uurke, dan 't rozenhoeike samen en om 9 uur dan staan de III Coninghen te beven aan den wind- raam, zóó snurkt Br. Marcus daar benejen. Ik begin er nou aan te wennen, net als dc men schen die langs 'n spoorbrug wonen en de trei nen niet meer hooren, die daar overhenen denderen. Nou heb ik al zooveul verteld van m'n eigen, da'k er verlegen van ga worden. Hoe maakt u het baas? En u, vrouw? Van den Dré wéét ik 't, dien heb ik eigens gezien. Ik hoop en ik bid dat jullie in goeie gezondheid dezen brief ontvangen zult. En hoe is t met mijn „woonwageltje"? Als ik m'n. oogen dicht knijp, zie ik het heelemaal, tot de kwasten in het hout toe. Hoe is 't mee Blek? Heeft ie me gemist, d'n goeien beest? Dré, astemblief, geef 'm 'nen poot van me. Als ge dan „Eeker" zegt, weet ie 't wel, want hij kent me zoo goed, ee! En Bles? Ik heb hier ook 'n paard te verzor gen. Maar als ik 'm borstel, dan vóel ik in m'n polsen al, dat het Bles niet is. Maar daar is maar éen Bles, Dré! En.... hoe is 't mee den winkel? En mee moeder? En vader? Zeg, Dré, ik schrijf vandaag ook naar ons thuis. Moeder hééft al geschreven. Ze maakt het goed, schreef ze. Maar wilt gij mij eens precieskes schrijven hoe 't thuis gaat? Hoe moeder zich houdt? Doen hoor! En eerlijk schrijven, Dré! Ik zal erg blij zijn als ik 'ns een dikken brief van jullie mag ontvangen. Zoo een, waar de baas en de vrouw en Dré III allemaal iets in schrijven! Ja? En wilt u, baas, mijnheer pastoor van mij goeiendag zeggen. Zeg gerust: den Eeker is veul content! Ik moet er gaan afscheien. Broeder Marcus staat al op me te wachten, we moeten gaan melken. En nou knijp ik evenkes m'n oogen dicht, nou bén ik op den hof en geef jullie allemaal 'n stevige hand. Krijg ik m'n grooten brief....? Op voorhand veul bedankt, hoor! Hartelijk gegroet, ook van Broeder Marcus, uwen dankbaren EEKER, die jullie nooit vergeet!" Mee deus plazierige briefke, amico, was den vrede weer verom bij de lastpotten van me. Trui zee: „hij stelt 't goed en da's 'n pak van m'n hart." Dré III zee: „ik vergeet 'm ook nooit!" Den dag was eindelijk gekomen; we kosten aan den arbeid. Vol. Veul groeten van Trui, Dré III en als altij gin horke minder van oewen t. v. DRÊ „Inde Hlg. III Coninghen", zoo was ge noemd de Herberg-drogistcry te Oudenbosch (ruim honderd jaren gelejen) 'n simpel gedoeike, aangekocht deur Vader Vincentius, waaruit den tegenwoordigen schoonen bouw en kapel groei den van „Saint Louis", 't Windvaantje der Drie Koningen, met „de" Ster aan den top, siert nou nog 't woningske van den Broeder-boer, waarover onzen Eeker schryft. Dré

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1940 | | pagina 6