Zal water ooit distributie-artikel
worden?
JOH AN FALKBERGET
Het contrast
JjÉ
EEN BREF VAN DEN EEKER
Hoe kan in de steeds stijgende
behoefte worden voorzien
EEN NIEUWE GULBRANSSEN
CHRISTIANUS SEXTUS
Mé
Kerkelijk leven
Brabantsche brieven
„Gatsamme! 'Nen boer mee
kantooruren
ZONDAG 27 OCTOBER 1940
Oppervlaktewaterwinning
Bescherming van de bronnen
SUIKERBIETEN
Beperkende regelen voor het
bewerken, vervoeren enz.
G. L. de Wuffel f
tatis
«0«r jota
i«w
Jongetje een textielkaart
ontstolen
Wolhandkrab in Utrecht
H. H. Wijdingen
Retraiten St. Alfonsus-
Retraitenhuis
MEDISCHE KRONIEK
KUNST IN ROTTERDAM
Tooneelprijsvraag uitgeschreven
ROOKT NIET
IN BOSCH OF HETw
Zaterdag is, in restaurant Brinkmann te
Haarlem het Nederlandsch congres voor Open
bare Gezondheidsregeling bijeengekomen onder
leiding van prof. dr. J. J. van Lochem uit
Amsterdam.
Onder de aanwezigen waren o.a. ir. R. A.
Verwey. waarnemend hoofd van het departe
ment van Sociale Zaken.
De voorzitter herdacht in zijn openingswoord
den oud-voorzitter dr. Joseph us Jitta, die veie
jaren het congres geleid heeft en veel heeft ge
daan voor de volksgezondheid in ons land.
De jaarverslagen van den secretaris, prof. dr
G. F. van Oyen, en van den penningmeester,
dr. J. J. Hofman, werden goedgekeurd
Tot voorzitter werd gekozen dr L. C. Kers
bergen uit Haarlem en tot leden van net dage-
lijksch bestuur werden aangewezen prof. dr.
G. F. van Oyen, secretaris, dr. J. J Hofman,
penningmeester, en W. F. J. M. Krul. onder
voorzitter.
Besloten werd, tot medebesturende vereeni-
gingen toe te laten de Vereeniging van Ne-
derlandsche Gemeenten en de Geneeskundige
bevordering van het Ziekenhuiswezen in Ne
derland en Koloniën.
Vervolgens hield de heer W. F. J. M. Krul,
directeur van het Rijksinstituut voor Drink
watervoorziening te 's Gravenhage, een voor
dracht over richtlijnen voor de toekomstig©
drinkwatervoorziening van Nederland. Hij wees
er allereerst op dat Nederland op een hoog
peil van drinkwatervoorziening staat. Ruitn
75 pCt. van de bevolking is aan een wate:-
leiding aangesloten, terwijl in de gemeenten,
die over een centrale drinkwatervoorzienirg
beschikken, 85 pCt. van de totale bevolking
woont.
Thans dienen twee belangrijke problemen
aangevat:
1. Hoe kan op den duur in ons dicht be
volkte land in de steeds stijgende waterbe
hoefte worden voorzien?
2. HOe kan de centrale drinkwatervoor
ziening ook "binnen het bereik der nog niet
aangesloten bevolking worden gebracht?
Beide problemen kunnen slechts worden
opgelost door een doelbewuste nationale
drinkwaterpolitiek.
Het behoud van de drinkwaterwinning is van
essentieel belang voor de drinkwatervoorziening
van Nederland. De wateronttrekking aan de
duinen behoort op zoodanige wijze te geschie
den. dat de daaraan verbonden bezwaren voor
de duinvegetatie en de cultuur aan denbinnen-
duinvoet tot een minimum beperkt blijven.
Sommige duinwaterleidingbedrijven zullen de
productie van duinwater moeten beperken an
dere zullen die zonder overwegend bezwaar
nog kunnen uitbreiden.
Dc totale aan de duinen onttrokken hoe
veelheid grondwater bedraagt thans 50
millioen M3 per jaar en is niet voor uit
breiding vatbaar.
De grondwateronttrekking buiten de duinen
ten behoeve van het Westen des lands omvat
thans 30 millioen M3 per jaar. Deze hoeveel
heid kan tot 105 millioen worden opgevoerd,
waarbij door oordeelkundige uitvoering schade
aan land-, tuin- en boschbouw kan worden
vermeden.
De oppervlaktewaterwinning (thans 60
millioen M3 per jaar) zal voor het Westen
des lands in de toekomst de voornaamste
bron moeten worden (230 millioen in het
jaar 2000). Daartoe komt vooral in aan
merking dc Lek tusschen Schoonhoven en
Krimpen, in de tweede plaats ook de Waal
en de Maas. Er is een rufni voldoende hoe
veelheid oppervlaktewater voor de toekom
stige behoefte beschikbaar.
De Rijn vormt den voornaamsten aanvoer.
Derhalve dient door internationaal overleg en
nationale maatregelen tegen verontreiniging
van den Rijn te worden gewaakt.
Het IJselmeer is een zoetwatermeer gewor
den en kan bij doeltreffende maatregelen,
o.a. oordeelkundige uitvoering van de zuidelijke
inpolderingen zoet blijven. Het bezit van dit
meer moet voor de toekomstige drinkwater
voorziening van zeer groot belang worden ge
acht.
Het is niet uitgesloten, dat de boezem- en
polderwateren in Noord- en Zuid-Holland aan
de drinkwatervoorziening dienstbaar kunnen
worden gemaakt; daartoe zouden echter tal
van bezwaren van waterstaatkundigen aard
moeten worden overwonnen.
Het oppervlaktewater kan wellicht voor irri
gatie van duinen en andere grondwaterwin-
plaatsen worden gebezigd.
De in het rapport „Westen des lands" gege
ven uitgewerkte wettelijke regeling voor de be
scherming van de bronnen voor de drinkwater
voorziening en voor een rationeel gebruik daar
van, die zij het in gewijzigden vorm
onder de huidige omstandigheden vermoedelijk
spoedig kan worden verwezenlijkt, zal een be
langrijk clement vormen voor de nationale
drinkwaterpolitiek.
De regeling beoogt het door de rijksover
heid aanwijzen van landgebieden en wate
ren als zijnde van algemeen belang voor
de drinkwatervoorziening en het beperken
van de vrijheid om in die gebieden water
te onttrekken, afvalwater te loozen, afgra
vingen uit te voeren, te bouwen en andere
handelingen te verrichten, die met het be
lang der drinkwatervoorziening m strijd
kunnen zijn.
Ter dekking van de kosten oa. van
schadevergoeding zal een Waterleiding
fonds wcyden gesticht.
De thans bestaande provinciale waterleiding
verordeningen dienen door een rijksregeling te
worden aangevuld of vervangen. Evenals voor
de electriciteitsvoorziening zal een rijkscon-
cessieregeling met naastingsmogelijkheid in het
leven moeten worden geroepen. Daarbij dient
ookhet hygiënisch toezicht op de waterleidin
gen te worden verbeterd.
Het probleem der voorziening van de nog
niet aangesloten gebieden moet door een sub
sidieregeling worden opgelost. Het belang van
de uitvoering van waterleidingwerken voor de
werkruiming en de werkverschaffing kan daar
bij als grondslag dienen.
Het Zaterdag verschenen Verordeningenblad
bevat een besluit van den Secretaris-Generaal
van het Departement van Landbouw en Vis-
scherij ter uitvoering van de landbouw-crisiswet
1933 (suikerbietenregeling).
Hierin wordt bepaald, dat ten aanzien van
het bewerken, verwerken, afleveren en vervoe
ren van suikerbieten beperkende regelen in den
zin van artikel 9 van de landbouw-crisiswet
1933 worden gesteld.
De voor de uitvoering hiervan noodige bepa
lingen worden door den Secretaris-Generaal van
het Departement van Landbouw en Visscherij
vastgesteld.
Dit besluit treedt in werking op den dag zij
ner afkondiging.
Op 62-jarigen leeftijd is te Eindhoven plotse
ling overleden de heer C. L. de Wuffel, wethou
der der gemeente Helmond.
De heer De Wuffel was van 19171919 en
kunnen wij U nog niet leveren. Maar wel een nieuwe trilogie van
een Noorschen schrijver, die door niemand minder dan den be
roemden Trygve Gulbranssen zelf als de auteur wordt genoemd,
wiens werk momenteel HET ALLERBESTE is, dat in Noorwegen
wordt geschreven. Die auteur is:
en zijn trilogie
is getiteld:
1. De Pioniers 2. Naar Bergsfad 3. De Klokken luiden
p. «sa™
In dit nieuwe werk, bekoorlijk en romantisch als Gulbranssen's
trilogie, spannend en meesleepend als Marg. Mitchell's „Gejaagd
door de Wind", geeft Falkberget ons de geschiedenis van een
mijnwerkersgeslacht. Stoere kerels, wier leven is samengeweven
met de groeve „Christianus Sextus", waarin zij zwoegen. Met een
bijna niet te evenaren meesterschap schildert Falkberget deze
menschen voor ons, met hun stoffelijken nood, hun gebrek, hun
kleine vreugden en sluimerende verlangens. Wij leven mede in de
geladen, sombere atmosfeer van het donkere berglandschap, met
zjjn geweldige natuurgebeuren
ANTON PIECK, wist in zijn prachtige kleur-, en zwart-wit
illustraties de romantische sfeer van dit prachtwerk als geen
ander weer te gevenOndanks de verhoogingen van papier- en
bandprijzen, bedraagt de prijs van deze trilogie, DRIE ZWARE
DEELEN in prachtbanden nog slechts f 4.90 per deel, de geheele
trilogie voor slechts f 14.70, desgewenscht betaalbaar met f 1.
of méér per maand. Verzendkosten worden niet berekend. Onder-
staanden bon in te zenden aan N.V. Boek- en Kunsthandel H.
NELISSEN, Prinsengracht 627, Amsterdam, Giro 60092, tel. 31791.
TVT Ondergeteekende wenscht te ontvangen: de trilogie
CHRISTIANUS SEXTUS. Het versch. bedrag-
ad 14.70 de le maand term. ad is door mij verz.
wordt met 10 ct. extra vOor rembours bij ontvangst der zending
door mij betaald*.
Doorslaan wat niet wordt verlangd).
Naam en beroep:
Adres;
65
daarna sedert 1927 lid van den Helmondschen
gemeenteraad. Vanaf 1931 bekleedde hij het
wethouderschap voor sociale aangelegenheden.
Hij was enkele jaren voorzitter van het Burger
lijk Armbestuur en nam ook in de R. K. arbei
dersbeweging een vooraanstaande plaats in.
Vrijdagavond omstreeks acht uur wilde het
elfjarig zoontje van een inwoner der gemeente
's Graveland voor een jarig broertje zakdoeken
koopen. Daar de winkel in verband met de
duisternis reeds gesloten was, belde de jongen
en wachtte, totdat de winkeldeur zou worden
geopend. Daarbij hield hij zijn textielkaart in
de hand
Plotseling kwam een onbekende man op
den jongen toeloopen, die hem de kaart uit
de hand rukte en toen ijlings per fiets de
vlucht nam. Een andere man stond op eeni-
gen afstand op den uitkijk. Beiden verdwe
nen in de richting Hilversum.
Zij die hier van duisternis en overmacht mis
bruik maakten, verdienen wegens hun lafheid
extra te worden gestraft.
Zaterdagmiddag is in het water van de In
dustriehaven te Utrecht een Wolhandkrab ge
vangen. Het dier werd ter beschikking gesteld
van den directeur van het Rijksproefstation
voor de visscherij aan de Maliebaan, dr. J.
Olie. Dit is de eerste maal, dat een Wolhand
krab in een groote stad werd gevangen.
Zondag 20 October heeft Z. H. Exc. Mgr. A.
F. Diepen, Bisschop van 's Hertogenbosch, in de
bisschoppelijke huiskapel de H. Priesterwijding
toegediend aan de Eerw. Fraters Albertus van
Dijk en Guido Jessen van de Orde der Trap
pisten van de Achelsche Kluis.
November
Van 25 Nov. I. Personeel Jan Jongerius
58 Nov.: Gehuwde vrouwen.
Utr. e. a. pl.; 58 Nov Gehuwde Vrouwen
912 Nov.: Mannen en Jongemannen; 1215
Nov.: Meisjes; 1619 Nov.. Mannen en Jonge
mannen (St. Rafaël II); 20—23 Nov. Ongeh
Dames; 2326 Nov.: n Personeel van Jan
Jongerius Utr. e. a. pl.
December
29 Nov.—2 Dec.: Mannen R. K. W. V. (Be
stuurders en Credo Pugno); 710 Dec.: Ge
huwde; Vrouwen; 1417 Dec.: Meisjes; 2023
Dec. Jonge man in 't volle leven; 2326 Dec.:
Mannen en Jongemannen (Kerstretraite)28
31 Dec.: Mannen en Jongemannen (Gendt
e.a.).
Januari
31 Dec.3 Jan.: Mannen en Jongemannen
(o. a. Bouwvakarbeiders); 47 Jan.: Mannen
en Jongemannen (Vinkeveen, Eist, Huissen,
Groessen, e. a.).
Een der merkwaardigste inrichtingen van
het gezichtsorgaan is het contrast. Er zijn
in zekeren zin verschillende soorten contrasten.
Algemeen bekend is het navolgende contrast.
Iedereen heeft wel eens langeren tijd naar
een helder gekleurd voorwerp gekeken: laat het
voorwerp rood zijn. Wanneer men daarna den
blik werpt op een heldere witte vlakte, dan ziet
men daar de contrastkleur van rood, n.l. groen.
Heeft men naar 'n helder verlicht geel voorwerp
gekeken en richt men daarna den blik op een
helder wit vlak, dan ziet men blauw en wel een
vlakte van denzelfden vorm, als waarvan men
eerst geel gezien had. Maar het nacontrast of
opvolgend contrast is niet zoo heel belangrijk
voor onze beschouwingen. Het simultaancon-
trast, d.i. het contrast dat tegelijkertijd met
het kijken naar een voorwerp optreedt, is veel
belangrijker.
Eerst echter moeten we den eenvoudigen en
algemeenen regel van het contrast opstellen: elk
voorwerpt verwekt naast zich een verschijnsel
van de tegenkleur. Dus om een zwart voorwerp
heen schijnt het wit helderder; om een wit voor
werp heen schijnt het zwart zwarter. Geel ver
wekt blauw als contrast en omgekeerd; rood
verwekt groen als contrast en omgekeerd. Men
kan hiermee heel fraaie proeven doen en hier
van mooie waarnemingen maken. Een aardige
proef is b.v. de volgende. Men heeft een scherm,
daarvoor een kaars, en tusschen beide een stok.
De kaars werpt eén schaduw van den stok op
het scherm. Nu zet men een tweede kaars neer.
Deze werpt een andere schaduw van den stok
op het scherm. Dit lijkt heel gewoon, maar is
toch vreemd. De plaats van de tweede scha
duw lijkt n.l. veel donkerder dan te voren en
toch is die plaats (door de eerste kaars) even
helder verlicht als te voren. Maar het scherm
naast de tweede schaduw is helderder ver
licht en daardoor schijnt de plaats van de
tweede schaduw helderder dan eerst. Dit is een
voorbeeld van gelijktijdig contrast.
De mooiste contrastschaduwen ziet men bij
maanlicht, wanneer het geelachtige maanlicht
blauwachtige schaduwen werpt. Ook dat is een
contrastwerking.
Heel aardig is de volgende proef: op een
scherm laat men door een kleine opening (b.v.
een klein gekleurd venster) gekleurd licht en
door een andere opening wit licht vallen. Nu
zet men op een geschikte plaats een stok voor
het scherm. Dan verschijnen er twee schaduwen:
de eene zwart, die door het witte licht gewor
pen wordt, de andere gekleurd en wel in de
tegenkleur van het gekleurde licht.
Het spreekt dus vanzelf, dat wanneer men
twee gekleurde vlakken naast elkaar ziet, waar
van de kleuren eikaars contrast vormen, de
kleuren helderder schijnen dan gewoonlijk. Men
neemt b.v. een rood rond vlak met een groe
ne schijf er om heen: het groen maakt een
rood contrast in het rood, zoodat dit rooder
schijnt dan anders. Het rood maakt een groen
contrast in het groen, zoodat dit groener schijnt.
Anderzijds werkt elke kleur zich zelf tegen.
Heeft men dus een uitgebreid groen vlak, dan
schijnt dit in 't midden lichter groen dan aan
de zijden, want het groen aan alle kanten ver
wekt een contrast naar het midden, zoodat het
dan lichter groen schijnt. Dit heet binnencon-
trast. Het contrast is altijd het scherpst aan
de randen der vlakken: het randcontrast.
Over de oorzaak van het contrast is heel veel
geschreven en gewreven, maar daarover wil ik
nu niet schrijven; wel over het belang van deze
inrichting bij het gewone zien.
Daartoe dient de volgende redeneering. Men
heeft berekend dat het volle middaglicht vijftig
maal zoo helder is als het ochtendlicht, waarbij
men juist lezen kan, dus waarbij men de zwarte
letters goed van het witte papier kan onder
scheiden. Nu heeft men tevens berekend, dat
wit papier doorgaans slechts vijftien maal zoo
helder is als de zwarte letters. Welnu, 's mor
gens schijnt het papier wit met een helderheid
die wjj 15 zullen noemen, en de zwarte letters
hebben dan een helderheid van 1. Des mid
dags is de helderheid van alles 50 maal zoo
groot, dus van de zwarte letters 50, en toch
schijnen de letters zwart, hoewel het papier
met een helderheid 15 in den vroegen ochtend
al wit scheen. Dat nu komt door het contrast.
Het wit papier, dat de zwarte letters omringt,
doet de letters zwarter schijnen. Zonder dat con
trast zouden de zwarte letters van 's morgens
ons des middags wit voorkomen en een wit
voorwerp zou ons op een donkeren dag zwart
schijnen.
Het contrast is dus, kunnen wij wel zeggen,
de oorzaak, dat de dingen voor ons steeds de
zelfde kleur hebben. Indien het contrast er niet
was, zouden de voorwerpen onder verschillende
belichting telkens andere kleuren voor ons heb
ben: wij zouden ze bijna niet herkennen.
Van evenveel belang is het contrast voor de
nauwkeurigheid en de scherpte van het zien.
Het beeld van een voorwerp op het mensche-
lijk netvlies is niet zoo scherp, als men wel zou
denken. De strooiing of diffusie van het licht
is vrij sterk, doordat het het hoornvlies, het
kamerwater, de lens, het glasvocht en den vaat-
rok moet doordringen, en door dat alles wordt
het beeld op het netvlies troebel. Maar het
contrast herstelt de scherpte van het zien. Men
moet zich dus voorstellen, dat het beeld een
weinig vaag is. Er is een helder duidelijk beeld,
maar ook daaromheen is nog licht. Het hel
dere beeld echter maakt dat daarnaast de om
trek donker schijnt en de donkere omtreki maakt
dat het verlichte beeld helderder schijnt en
dus scherper begrensd.
Dat de scherpte van het zien niet eigenlijk
veroorzaakt wordt door de scherpte van de beel
den op hst netvlies, kan men als volgt duidelijk
maken. Men bekijkt een patroon van witte en
zwarte vierkanten bij helder licht en men ziet
dan de grenzen tusschen deze vierkantjes heel
scherp. Maar nu bekijkt men hetzelfde patroon
bij zwart licht: de grens tusschen de vierkantjes
schijnt dan vaag. Toch is het duidelijk, dat
de beelden op het netvlies niet minder scherp
kunnen zijn bij zwakke belichting dan bij hel
der licht. Waarom zou het? De kleuren (wit
en zwart) zijn duidelijk zichtbaar, maar de gren
zen niet meer. De verklaring is, dat het con
trast op en neer gaat met de helderheid. Bij
zeer zwakke belichting is er ook minder contrast.
Maar er is toch zooveel, dat wij bij een be
hoorlijke belichting de grenzen scherp zien en
dat wij bij elk daglicht de kleuren als steeds
dezelfde erkennen.
Zoo blijkt het, dat de werking van het ge
zichtsorgaan veel ingewikkelder is dan men zich
zou voorstellen.
Dr. TH. H. SCHLICHTING
De kunstcommissie van de Stichting Rotter
dam 1939 heeft bij monde van de heeren dr. J.
Ph. Backx en mr. F. J. Brevet een uiteenzetting
gegeven over de plannen van de stichting voor
de komende maanden. In overleg met vereeni-
gingen, die te Rotterdam vóór de ramp op
kunstgebied werkzaam waren, is een rooster
samengesteld. Een weekprogramma zal gere
geld in de stad verspreid worden. Dezen win
ter en ook het volgende seizoen zal in de kleine
zaal van de Nieuwe Beurs, welke later tot con
certzaal zal worden ingericht, op Maandag,
Dinsdag, Woensdag en Donderdag tooneel wor
den gegeven. Reeds zijn met alle belangrijke
tooneelgezelschappen in Nederland afspraken
gemaakt. Voorts zal de zaal ter beschikking
staan van vereenigingen op het gebied van
volkszang en liefhebberijtooneel. Half Novem
ber zal het gezelschap Laseur-Ruys de ope
ningsvoorstelling geven.
Naast het tooneelzaaltje in de Nieuwe Beurs
worden een kleine expositiezaal en een kiosk
ingericht, ten einde geregeld werken van Rot-
terdamsche Kunstenaars tentoon te stellen.
Vele Rotterdamsche danseressen hebben haar
school en costuums verloren. Ook hier heeft de
kunstcommissie de helpende hand gereikt en er
toe medegewerkt, dat deze kunstenaressen haai
werk kunnen hervatten.
Men heeft het voornemen jaarlijks drie too-
neelstukken of voordrachten op te voeren, welke
zullen gekozen worden uit ingezonden manu-
schripten en beloond worden met elk een prijs
van 200.Een extra belooning van 300.
wordt eveneens toegekend. Er zijn regelingen
getroffen om door financieelen steun de opvoe
ringen mogelijk te maken.
Naar aanleiding van het bovenstaande noo-
digt de kunstcommissie van de stichting Rot
terdam 1939, Calandstraat 58. Rotterdam, schrij
vers uit werken in te zenden. De copij moet in
vijfvoud getypt zijn aan een zijde van het pa
pier. De copij mag geen naam van den auteur
bevatten, doch slechts een motto. Bijgevoegd
moet worden een verzegelde enveloppe, vermel
dende aan de buitenzijde hetzelfde motto en
bevattende naam en adres van den auteur. Het
niet gekozen werk zal worden teruggezonden,
indien een correspondentie-adres is aangege
ven. De manuscripten dienen de commissie te
bereiken uiterlijk 2 Januari 1941, de keuze zal
bepaald worden uiterlijk 31 Januari 1941. Het
stuk zal moeten worden gespeeld in de kleine
comedie te Rotterdam, uiterlijk 1 Maart 1941.
Tenslotte werd nog medegedeeld, dat men ook
plannen beraamt een muziekprijs voor Rotter
dam uit te schrijven.
Ulvenhout, 24 October 1940
Amico,
Donker hong den klammen Bamismergen nog
over den huis. Staag klitterde daarbuiten den
nachtelijken daauw. Binnen piekte 't lampelicht
deur den nuchter van de vroegte, die volsui-
selde mee 't nevelgeritsel, dat gedurig knaagde
aan de stilte. Den groenen turfsmoor sloeg om
laag deur de schouw; ge kost de plattebuis bin
nen èn buiten ruuken. Zwaar van water vielen
de geele blaren. Zwaar van water hongen de
leste sterreblomkes aan den blaauwen aster
omlaag, moei knikkend in de dikke stilte, die
uit de nevels droop.
Bamis!
Gunderwijd, boven den zwarten muur van de
bosschen, begost 'n matglazen glimmering te
wazen, den dag, die traag naar boven dreef uit
't water van den Bamisnacht, die weglekte in
den vallenden mist.
Dan begost deur 't „matglas" boven den
boschkam 'nen rossen gloei te schemeren. En
plazierig gong Tc naar binnen: 'nen schoonen
Octoberdag was in den maak. Uit den donkeren
knop van den nacht begost 't rood van 'nen
nieuwen dag te puilen, die bloeien zou lijk 'n
herfstroos!
„En?" vroeg Trui, die de botrammen snee,
als ik binnenkwam.
„Goeie vandaag, ouwe!"
Efkes, snel als 'nen veugel, schampte afkeu
ring uit 'r rechteroog langs m'nen kop.
„Ouwe"Hoe goed ook bedoeld ze néémt
't nie! Maar ze zweeg, telde mee 't broodmes
rap de afgesnejen botrammen.
Daar kwam ons baaske uit 't achterhuis. Nog
altij wat stroef, sinds den Eeker weg is. Maar
ook omdat ie in den mergen nie vort kan,
mee die eigenwijze klok, die bekanst twee uren
fout wijst. Als ie 's avonds thuisrijdt, is 't don
ker. En den boer kan zonder Gods lamp nie
vort in den arbeid.
Mee twee vuisten in de zakken kwam ie bin
nen, de onderlip veuruit gestoken, de breeje
schouwers efkes opgetrokken, net of ie plan had
iets zwaars van z'n zielcment te wrikken. Z'n
zwarte haar, steuvig in 'n schei geborsteld,
blonk van de pomp. 't Leer van z'n beenkappen,
soepel van den traan, spande om z'n steuvige
beenen; de spierbussels welfden op de strakke
i trui, die lijk 'nen handschoen z'nen krachtigen
romp omsloot.
„Ginnen goeien zin, Dréke?" pestte-n-ik 'm.
„Mergen samen," gaf ie ten antwoord. Dan:
„pfoe.... goeien zin?! Gatsamme! 'Nen boer
mee kantoorurenToen nam ie driftig 'nen
stoel, zette dien bij de tafel, dat de pooten
krokten, gong zitten en foeterde: „Drie uren
heb ik al wakker gelegen in m'n nest en daar,
karjuumee 'n woedend gebaar wees ie naar
buiten: „daar liggen m'n akkers leeg van
volk. Daar, daar staan de beesten, mee ber
stende uiersDaa
Omdat ie z'n eigen zoo opwond, spotte-n-ik:
,,'kHeb heuren verluien, baaske, dat 'r hier of
daar zooicts als 'nen oorlog gaande-n-is....!"
„Bëljot," viel Trui verontwèèrdigd teugen me
uit: „mok-t-er 'n lolletje van! Wil ik jou 's
iets zeggen't Jonk hee gelijk! Allee, bid
den potdome, den koffie staat ingeschonken,
d'eiers worren koud!"
Meteen sloeg ze 'n kruisKe. Mee 'r bazigste
gezicht, nog veur mij bestemd. Enneen
toen.... toen kreeg Onzeniievenheer de beurt,
docht me. Afijn, ik was even buiten den wind.
En toen ze weer 'n paar vliegen van 'r afsloeg,
d.w.z. heur slotkruiske mokte, kwam Driek Frij-
ters zijnen postbooi binnen, Kiske-van-den-
smid, lijk wij 'm hier noemen, 'n Klein ventje,
dat Kiske; goeien veertiger nou, destijds te min
veur aambeeld en blaasbalg. Hij gong op der
tien, veertien jaar naar de ambachtsschool, in
't meubelmakersvak, wierd na volbrochte studie
kelner in 'n buitencafé, waar ie leerde tuinieren,
tappen, poetsen, uitsmijters bakken en biljarten.
En na deuze opleiding was Kiske-van-den-smid
rijp veur manufacturier. Ik bedoel, hij trouwde
z'n eigen binnen, in 'n petten-en-dassenwin-
keltje, waar ook wel bukkum en pimpermintjes-
goed-veur-den-buik wierden verkocht. Trui
kocht er nog wel 'ns 'n wijwatersvatje en toen
z'n schoonmoeder, de weduwe Broeders, dood
gong, wierd 't mensch amper gemist, want
Kiske en z'n Betje hadden toen negen kinders.
Vandaag bezitten ze 'r twaalf. Betje verkocht
de beste dassen en petten, zonder punten; 't
winkeltje is opgeruimd. Want veur winkelinven
taris was er gin plek meer in den huis en
Kiske is nou los-vast brievenbesteller in den
veuls te grooten cape van den Driek.
Als Kriske binnenkwam, hong over zijnen
uniformmantel 'nen grijzen aanslag van den
vallenden mist. Aan de lakken klep van z'n pet
bibberde 'nen waterfranje.
„Mergen samen," snaauwde-n-ie: ,,'t Ruukt
ier goed. Eicrs mee spek....! Guilie doet nie
minder!"
„Dc juu in, Kriske?" vroeg ik.
„Ge zou de smoor wel in krijgen ook," kefte-
n-ie mee z'n hooge stemmeke. „Zoo is 'tl" hielp
Trui 'm op dreef.
„Ge wit, 'k heb 'n gemest verken zitten?"
kefte-n-ic wijer. Ik knikte. „Schoonen beest,"
bewonderde Trui, die 't er om d'een of andere
duistere reden om te doen was Kiske z'n hart
'ns grondig te laten luchten.
„Lot er nou," zee Kiske dramatisch: „van den
mergen bij de poststukken 'n pampier veur mijn
bij zijn, waarin me de vergunning wordt gewei
gerd om m'n eigen m'n eigen-ste verken te
slachten en te kuipen
't Was efkes stil. Trui had er „gin woorden
veur," begreep ik wel. Ze vergat deur te eten.
„Dan zuid' oewen kuus motten verkoopen,
Kiske," zee ik.
Bots daar boven op: „En ik m'n eigenste ver
ken deur wildvrimd volk op laten fretcn, ze
kersEn zóó nijdig gooide Kiske dat er
uit, dat den waterfranjc van z'n klep teugen
m'nen nek spatte.
„Dat zal oew verken wel eender zijn, wie 'm
opfrit," zoo loste-n-ik 't geval op.
„Ja, hum wel, maar mij nie! Witte wa zoo
b»oerd is, Dré?"
„Oem?"
,,'k Ben nog best in staat om aan dat pam
pier m'n gewitwel af te strijken, maarals
zoo n verken geslacht wordt, dan zet 't 'n schuur
open, meneer d'n dokter, dat ze 'm in den Aag
kunnen ooren!"
„Hoe is 't meugelijk?" dee ik verwonderd.
„Och verroest," zee Kiske nijdig: „Ge kunt
mee jou nie seerjeus praten. Tabeh!"
„Houwes, Kees! M'n brieven
„V'rek," excuseerde-n-ie z'n eigen: „Da's waar
ook! „Eén, twee, drie en 'n krantje, da's vier,
klopt! Astemblief, 'nen goeienmergen allemaal."
„Hèhè," zuchtte-n-ik, terwijl ik keek naar den
pampierboel, dien Kiske in m'n handen gestopt
had; „Hèhè, wat zijn de menschen lastig van
den mergen. Enhierhier heb ik 'nen
brief vanIk keek Trui en m'n baaske 'ns
aan. „Onzen Eeker!" kwekten ze allebei.
„Sjuust! En 'nen dikken!"
Den Dré, die gedaan had mee eten, zou veur-
lezen. Trui veegde heuren mond af, zette 'r
muts goed, gong rechtzitten, trók 'n verzaligd
gezicht, kortom: dee sjuust als zij in de kerk
doet, als ons pastoorke in de kuip stapt veur
zijnen preek. Ah! Die ouwe Truimui van me!
Ze kan dikkels tekeer gaan als 'nen ouwen
brigges, maar ge kunt nooit lank kwaad op 'r
blijven!
Den Eeker schreef:
„Beste Baas, Vrouw en Dré III!
Nou ik vandaag mag schrijven van onzen
Novicenmeester, nou ga 'k eens 4 kantjes vol-
kriebelen mee kleine lctterkes, om jullie zooveel
mogelijk te vertellen. Want, ojee, ik heb zoo'nen
berg nieuws sinds wij malkaar nietmeer gezien
hebben. Ja, dat is al lang geleden, ruim 1
maand, maar ik heb veel aan jullie gedacht!
Heel veel. En misschien wel 'ns ietske té veel,
want O. L. H. zou er op overschieten. Maar Hij
zal 't den Eeker, wien Hij zulke goeie bescher
mers gaf op den Ulvenhoutschen hof, wel wil
len vergeven.
Ik zit dezen brief te schrijven bij Broeder
Marcus, „Inde Hlg. III Coninghen" Den Dré
weet wel wat dat is. „Inde Hlg. III Coninghen",
zoo is de naam van 'thuiske van Br. Marcus,
den Broeder-boer op Albano, lijk den buiten van
ons klooster genoemd wordt. Ja baas, als gij mij
eens op komt zoeken misschien in de Kerst
week? dan moet ge toch vast eens een pijp
komen aansteken bij Br. Marcus inde III Co
ninghen, heeft hij gezegd. Wat zal dat fijn zijn,
baas! En als de vrouw meekomt, dan zal ik
zorgen voor 'n lekkeren bak koffie, want ik
doe ook de huishouding voor Br. Marcus, ziet
gc. Misschien.... hebben we dan ook wel 'n
H. Stalleke, inde III Coninghen. Br. Marcus
speelt prachtig op de mandoline, dusals
't mag, dan zal 'k een stalleke bouwen voor
't Kindeke, zóó schoon als ge 't in de stadsche
winkels nooit zaagt.
Br. Marcus is 'nen stille. Wij praten weinig
samen en kunnen mee malkaar heel goed over
den weg. Wij zijn geren in de akkers; en ik
heb er 'n plek gevonden, waar ik bij helderen
hemel deneigensten stadschen toren kan zien,
als op uwen akker, baas! Dré!
Het is nog altijd oorlog, ee? Van den mor
gen, om 5 uur, toen ik door de akkers naar 't
klooster fietste, voor de H. Mis, toen vlogen de
bommenmachienen over m'nen kop. 'k Dee maar
rap 'n schietgebeêke, zeker is zeker!
Wat was 't fijn, Dré, dat gij me vandaag
veertien dagen gelejen zoo onverwachts be
zocht. Toen ik 's avonds op bed lag, schoten mij
nog "n hoop dingen te binnen, die ik had willen
vragen en moeten zeggen. Maar ik was in 't
wèèrgaren, ziet ge. Ik heb Broeder-Overste nog
'ns extra bedankt en weet ge wat hij zei
„Wat is die Dré III 'nen reuzenkearel geworden!
Toen ie me 'n hand gaf, docht ik da 'k klem
zat tusschen de eiken kapelsdeuren!" „Broe
der-overste," zei ik: „ik heb 'm op Ulvenhout
'ns tien boeren zien aftuigen, of 't.... of 't....
of 't papkinders waren. Hij nam er éenen bij
kop-en-steert en sloeg daarmee de anderen in
den blubber van de koeienwei 'n féést voor
m'n oogen!"
„Was Dré III in z'n recht?" vroeg Br.-
Overste.
„Vaneigens, broeder, vaneigens; 10 tegen 1,
reken maar uit, ee?"
„Dus hij móest!" Ik knikte wel 20 keeren
en zee: „Nou! Broeder Overste!"
„Ga daar dan 'ns zitten en vertel me dat
nommer van onzen Dré III 'ns haarfijn, zonder
iets te vergeten." Nou, Dré, dat heb ik gedaan
tot op 't lest Broeder-Overste z'n tranen af
droogde en zei: „Zóó heb ik in geen tijen ge
lachen! En is dat waar....? Hong dieën eenqn
knul mee den bojem van z'n broek in t pinne-
kensdraad van de heg?" „En of, Broeder-
Overste. Als ik eigens 'm niet losgepeuterd had,
dan hong ie er nóg! Maar hij zou er niet roos
kleurig uitzien, ee?"
Toen zwaaide Br. Overste mij mee z'n linker
hand weg, z'n andere hand had ie voor z'n
oogen mee den zakdoek. Ik gong dus rap verom
naar de III Coninghen, want Br. Marcus zat
nou te wachten op z'nen koffie en botrammen.
Dan, na den avondeten, leest Br. M. nog 'n bietje
in de landbouwbladen; ik leer nog 'n uurke,
dan 't rozenhoeike samen en om 9 uur dan
staan de III Coninghen te beven aan den wind-
raam, zóó snurkt Br. Marcus daar benejen. Ik
begin er nou aan te wennen, net als dc men
schen die langs 'n spoorbrug wonen en de trei
nen niet meer hooren, die daar overhenen
denderen.
Nou heb ik al zooveul verteld van m'n eigen,
da'k er verlegen van ga worden.
Hoe maakt u het baas? En u, vrouw? Van
den Dré wéét ik 't, dien heb ik eigens gezien.
Ik hoop en ik bid dat jullie in goeie gezondheid
dezen brief ontvangen zult. En hoe is t met
mijn „woonwageltje"? Als ik m'n. oogen dicht
knijp, zie ik het heelemaal, tot de kwasten in
het hout toe. Hoe is 't mee Blek? Heeft ie me
gemist, d'n goeien beest? Dré, astemblief, geef
'm 'nen poot van me. Als ge dan „Eeker" zegt,
weet ie 't wel, want hij kent me zoo goed, ee!
En Bles? Ik heb hier ook 'n paard te verzor
gen. Maar als ik 'm borstel, dan vóel ik in m'n
polsen al, dat het Bles niet is. Maar daar is
maar éen Bles, Dré! En.... hoe is 't mee den
winkel? En mee moeder? En vader? Zeg, Dré,
ik schrijf vandaag ook naar ons thuis. Moeder
hééft al geschreven. Ze maakt het goed, schreef
ze. Maar wilt gij mij eens precieskes schrijven
hoe 't thuis gaat? Hoe moeder zich houdt?
Doen hoor! En eerlijk schrijven, Dré!
Ik zal erg blij zijn als ik 'ns een dikken brief
van jullie mag ontvangen. Zoo een, waar de
baas en de vrouw en Dré III allemaal iets in
schrijven! Ja?
En wilt u, baas, mijnheer pastoor van mij
goeiendag zeggen. Zeg gerust: den Eeker is veul
content!
Ik moet er gaan afscheien. Broeder Marcus
staat al op me te wachten, we moeten gaan
melken.
En nou knijp ik evenkes m'n oogen dicht,
nou bén ik op den hof en geef jullie allemaal
'n stevige hand. Krijg ik m'n grooten brief....?
Op voorhand veul bedankt, hoor!
Hartelijk gegroet, ook van Broeder Marcus,
uwen dankbaren
EEKER,
die jullie nooit vergeet!"
Mee deus plazierige briefke, amico, was den
vrede weer verom bij de lastpotten van me.
Trui zee: „hij stelt 't goed en da's 'n pak van
m'n hart." Dré III zee: „ik vergeet 'm ook
nooit!"
Den dag was eindelijk gekomen; we kosten
aan den arbeid.
Vol.
Veul groeten van Trui, Dré III en als altij
gin horke minder van oewen
t. v.
DRÊ
„Inde Hlg. III Coninghen", zoo was ge
noemd de Herberg-drogistcry te Oudenbosch
(ruim honderd jaren gelejen) 'n simpel gedoeike,
aangekocht deur Vader Vincentius, waaruit den
tegenwoordigen schoonen bouw en kapel groei
den van „Saint Louis", 't Windvaantje der Drie
Koningen, met „de" Ster aan den top, siert
nou nog 't woningske van den Broeder-boer,
waarover onzen Eeker schryft.
Dré