Het belang van den landbouw De „Paket" bestaat vijftig jaar Veertig procent der bevolking rechtstreeks er van afhankelijk R.K. Mulo vergadert HEROPBOUW IN NOORD BRABANT woestijnhavik DINSDAG 31 DECEMBER 1940 Een der grootste reederijen EEN DELICAAT DELICAAT BOEK ONDERWERP EEN KWESTIE IN DE BAKKERIJWERELD Hof bevestigt uitspraak van rechtbank DOOR HET IJS GEZAKT EN VERDRONKEN 101-JARIGE OVERLEDEN De oprichting Spoedig populair Mr. A. A. baron van der Feltz overleden UIT DE STAATSCOURANT Onderwijs Belastingen Burgemeesters Priester en leek Overheidsbijdragen aan burgerlijk Pensioenfonds SEXUEELE PROBLEMEN VAN DE GEHUWDE VROUW Mgr. W. v. d. Hengel gehuldigd Dr. Ringers bezocht eenige gemeenten De door ALBERT M.' TREYNOR In de eerste dagen na het uitbrekerf tan den oorlog heeft men den boei-enstand ln Nederland opnieuw ontdekt. Althans in gunstigen zin, want voordien wist men wel van het bestaan van den Nederlandschen landbouw, doch men schonk er alleen aan dacht aan om te betoogen, dat de land- bouwcrisismaatregelen de boeren onnoodig steunden ten koste van het handels- en be drijfsleven, omdat de prijzen van de land bouwproducten en de kosten van het levens onderhoud door deze maatregelen buiten verhouding gingen stijgen. Na 10 Mei ech ter, toen bleek, dat Nederland voor zijn voedselvoorziening grootendeels zou zijn aangewezen op eigen bodem, is plotseling allerwege een waardeering voor den land bouw en een liefde voor den boerenstand ontstaan, die welhaast roerend was om te zien. Even overdreven als eerst de geringschatting was, bleek nu de liefde en de waardeering te zijn. Er is een tijd geweest, dat men iederen boer aanzag voor een heilige, die geen kwaad kon doen en dat men het den industrie-arbeider bijna kwalijk nam, dat hij bestond. Een boer was een nuttig lid van onze maatschappij; alwie geen boer was, was min of meer een parasiet. Deze liefde en waardeering waren een beetje te zeer overdreven om echt te kunnen zijn en al spoedig bleek dan ook, dat deze ge voelens niet uitgingen naar de boeren, maar naar hetgeen zij produceerden; dat het een liefde en waardeering was voor het brood, om dat men den honger in het verschiet zag en vreesde. Toen men merkte, dat het met dien hon ger nogal losliep; dat het kwantum brood nogal meeviel, kreeg men den indruk als zou den de boeren toch niet absoluut onmisbaar zijn voor de voedselvoorziening en toen was het met de liefde vrij vlug uit. Als het met den aanvoer van een of ander levensmiddel eens niet zoo vlot ging, als men verwacht had, was men er vlug bij om de boeren de schuld daar van te geven en men herinnerde zich daardoor weer alle slechte eigenschappen van hen. Het bleek, dat de boeren meer kwaad konden doen en men raakte ervan overtuigd, dat men in de eerste dagen na den oorlog teveel aandacht aan hen had besteed. Men kwam weer spoedig tot de ontdekking, dat Nederland geen boerenland was, dat handel en industrie aan ons land de welvaart hadden gebracht in het verleden, en dat zij deze zelfde functie zouden vervullen in de toekomst. Diep in het hart bleef echter nog eenige vrees voor den honger bestaan, zoo dat men dan in deze tijden den boer wel niet het bestaansrecht wilde ontzeggen, maar als de oorlog achter den rug zou zijn, zouden de ver houdingen weer heel anders worden en dan zou het vraag zijn, of het voor de welvaart van Nederland wel gewenscht was veel aandacht te besteden aan den landbouw en aan de boeren. Om deze meening kracht bij te zetten, doet men een beroep op de statistiek. Deze toont immers aan, dat in 1938 in Nederland van de honderd personen, die een beroep uitoefenen, er 19 werkzaam zijn bij den landbouw en 62 bij nijverheid, handel en verkeer. Hieruit volgt, zoo concludeert tnen dan, dat in ons land nog geen vijfde gedeelte van de bevolking aangewe zen is op den landbouw en dat men dus Neder land geen agrarisch land kan noemen; integen deel, de landbouw neemt slechts een zeer be scheiden plaats in en mag tevreden zijn met de waardeering, die hij op deze plaats geniet. Of wil men een ander argument? Dan maakt men een vergelijking tusschen het begin van deze eeuw en den huidigen toestand. In het begin van deze eeuw vonden er voor elke zes personen, die werkzaam waren in den landbouw, tien hun arbeid en handel, nijverheid en verkeer. In de laatste veertig jaren nam het aantal personen, werkzaam in den landbouw, toe met één, tegen een toename van twaalf voor handel en nijver heid.; tegenwoordig is de verhouding dus 7 en 22. Hieruit volgt ook weer, aldus de conclusie, dat in Nederland de landbouw niet van zoo groot belang is. De cijfers, hierboven gegeven, zijn juist, doch zij worden op foutieve wijze geïnter preteerd. Als men het belang van den land bouw wil onderzoeken, moet men niet alleen rekening houden met hen, die in den land bouw werkzaam zijn, maar ook met hen, die rechtstreeks van den landbouw afhankelijk zijn. Men moet niet alleen het oog richten op den landbouw in den engen zin van het woord, maar men moet letten op het plat teland in zijn geheel. Men moet ook nagaan, hoeveel personen een integreerend deel uitmaken van de platte landsbevolking, terwijl zij toch een ander hoofdmiddel van bestaan hebben dan den landbouw. Dit is niet gemakkelijk, maar met een voorbeeld kan men de verhouding mis schien benaderen. In het rapport van de landbouwcommissie van de Christelijk-Historische Unie, dat verschenen is in 1937, beschouwt men een bepaald akker bouwend zeekleigebied, en wel Goeree en Over- flakkee, dat beschikt over 18.000 h.a. cultuur grond. Men vindt er geen enkele industrie. De bevolking bedraagt ongeveer 35.000 zielen. In den landbouw vinden hun hoofdbestaan, als boer en als landarbeider 6000 personen. Men kan nu zeggen aldus het rapport dat bij die 6000 nog 5 maal zooveel integreerend deel van deze gemeenschap uitmaken: vrouwen en kinderen, handelaren in vee en producten, am bachtslieden, slagers, bakkers, winkeliers, schip pers, transportondernemers, onderwijzers, art sen, geestelijken, politie, administratief perso neel, enz. Al deze menschen vormen tezamen deze plattelandsgemeenschap en zijn recht streeks afhankelijk van den landbouw. Past men nu deze verhouding toe op geheel Nederland, dan zal men waarschijnlijk wel een fout maken, omdat de toestanden van streek tot streek zul len verschillen, maar groote afwijkingen be hoeft men toch niét te verwachten. In het ge- heele land zijn volgens de beroepstelling als boeren of landarbeiders 469.486 mannen werk zaam bij den landbouw afgezien dus van tuin bouw en boschbouv. Volgens de boven aangehaalde cijfers zouden dan in ons land meer dan 2% miilioen personen rechtstreeks afhankelijk zijn van den landbouw. Rekent men hierbij nog de andere agrarische bedrijfstakken, zooals tuinbouw, dan zou men mogen concludeeren, dat bijna 3V2 miilioen personen tot het platteland behooren en van het Platteland rechtstreeks afhankelijk zijn. Houdt men alleen het oog gevestigd op de beroepstel ling, dan zou slechts 20 pet. van ons volk afhankelijk zijn van den landbouw; gaat men echter te werk volgens dc andere methode, dan zou 40 pet. van de bevolking van den land bouw rechtstreeks afhankelijk ziin. Het behoeft weinig betoog, dat de tweede methode beter is dan de eerste, omdat haar resultaat berust op den werkelijken toestand ln eenbepaald gebied. Houdt men alleen rekening met de economi sche verhoudingen, dan blijkt het platteland reeds van meer belang te zijn dan men volgens de cijfers van de statistiek zou willen aanne men. Men moet echter deze aangelegenheid niet louter en alleen economisch bezien, doch ook andere waarden tot hun recht laten komen, Vocfr de moreele enphysieke kracht van het volk is het platteland van zeer groot en onmisbaar belang; de moreele en lichamelijke gezondheid van het volk is voor een groot gedeelte afhan kelijk van het platteland. Te vaak hebben wii hierop reeds de aandacht gevestigd dan dat het nu nog noodig zou zijn daarover in den breede uit te weiden. Van belang is echter wel in dit verband tegen overdrijving te waarschuwen. Men heeft wel eens de waarde van "het platte land willen erkennen door den boerenstand te idealiseeren en het voor te stellen, alsof elke boer volmaakt zou zijn en een mensch zonder gebreken. Ook onder de boeren komen booze elementen voor; oo kde boer is een mensch met gebreken. Men moet de werkelijkheid durven zien; dan blijkt, dat niettegenstaande de gebre ken van den individueelen boer de boerenstand in zijn geheel van groote waarde is voor her geheele volk en dat men bij het bepalen van deze waarde niet uitsluitend en alleen den na druk moet leggen op zijn economisch? functie E. In Augustus van het vorige jaar is te 's-Gra- venhage gesloten een overeenkomst tusschen de Nederlandsche Bakkerijstichting en een groot aantal Haagsche bakkers, teneinde door het codificeeren van nonnen op sociaal en econo misch gebied in het bakkerijbedrijf en het handhaven dier nonnen te komen tot betere be dr ij f stoestanden. De bakker A. de J. is die overeenkomst niet nagekomen en verkocht aan het publiek broocl beneden den vastgestelden prijs. De Bakkerij- stichting vorderde toen voor de Haagsche recht bank, dat De J. zou worden veroordeeld tot betaling van 50 boete voor iedere overtreding, zoomede, dat de rechtbank den bakker zou be velen, onmiddellijk op te houden met het ver- koopen van brood tegen prijzen, lager dan de bij genoemde overeenkomst vastgestelde prijs, met veroordeeling tot betaling van 50 boete voor iedere toekomstige overtreding van dit bevel. De bakker voerde aan, dat de overeenkomst, als strijdig met de goede zeden, nietig was. Deze overeenkomst toch was aangegaan voor 6 maanden, maar kon door de Stichting een zijdig worden verlengd. Deze bepaling komt practisch hierop neer. dat de bakkers dfe zijn toegetreden, nimmer daarvan door opzegging af kunnen. De rechtbank heeft de vordering om 50 boete te betalen toegewezen, doch voor het overige de vordering ontzegd, daarbij o.m. over wegende, dat de overeenkomst aan de contrac tanten niet de mogelijkheid laat, door opzeg ging of op andere wijze uit te treden. Onder omstandigheden,, waarop De J. slechts zeer geringen invloed kan uitoefenen, zou de over eenkomst onbepaald kunnen worden verlengd en al dien tijd bindend blijven. De rechtbank achtte zulks een ontoelaatbare beperking van de persoonlijke vrijheid en de betreffende be paling, als in strijd met de goede zeden, nietig. De bakkerijstichting kwam hiervan in hooger beroep. Zij gaf toe dat inderdaad in het onder havige geval de binding van de contractanten grooter is dan in gewone gevallen, doch daar tegenover staat, dat het belang van' de onder havige overeenkomst van zoo bijzondere grootte is. dat die sterkere binding volkomen verant woord en zelfs noodzakelijk is. Het Hof heeft dit verweer thans verworpen. In zijn Maandag gewezen arrest overwoog 't, dat De J. nimmer meer in staat zou zijn, zich aan de prijsbepaling van de Bakkerijstichting te onttrekken. Hij is immers gebonden aan een omstandigheid, die hij niet het minst in zijn hand heeft, te weten de toevallige omstandig heid In het contract vermeld dat nog 24 andere bakkers en dan nog te zamen minstens 1000 balen per week verbakkende, eveneens de overeenkomst niet verlengd willen zien. Het Hof kon niet inzien, dat, waar het de Bakkerij stichting niet gelukt is, in de overeenkomst alle bakkers uit 's-Gravenhage en omgeving te be trekken, het belang van haar prijsbepaling van zoo bijzondere grootte voor de bedrijfsgenooten zou zijn, dat dit zou wettigen hen in een over eenkomst bij voortduring aan die prijsbepaling te binden, tenzij zich een paar toevallige om standigheden voordoen, waarop de individueele bedrijfsgenoot, als hij geen lid van de plaatse lijke commissie Is, invloed kan uitoefenen en waarbij hij in ieder geval nimmer individueel den wil om van de overeenkomst bevrijd te wor den, tot gelding zal kunnen brengen. Het Hof heeft op deze gronden het vonnis der rechtbank bevestigd. Spr. uitte den wensch, dat de scheidende ad viseur altijd op welwillende wijze aan deze ver- eeniging zal blijven denken. Mgr. v. d. Hengel dankte daarop voor de hem gebrachte hulde en voor het hem aangeboden bedrag, dat in ieder ,gevai besteed zal worden voor een doel, dat beantwoordt aan de verwach tingen van dit milieu. Spr. toonde zich erkente lijk, dat hij 25 jaren voor zulk een mooi doel, als het R.K. Mulo is, heeft mogen werken. De eer van God en het belang van het kind hebben hier altijd op zeer sympathieke wijze vooraan gestaan. Dat altijd bezinning moge blijven voor zitten bij alle overwegingen en handelingen in deze vereeniging, binnen de paden, die door de H. Kerk zijn uitgestippeld, was spr.'s laatste wensch. schen het „zout der aarde" zijn. Spr. weidt in den breede uit over de vele verschil- en aan- trekkingspunten tusschen priester en leek, waar bij alles concentreert in het feit, dat wij allen deel hebben aan de ledematen van Christus. In de priesters zet Christus altijd nog zijn groote taak voort, ter vestiging en bestendiging van één solidaire gemeenschap van gebed, geloof en liefdé, welke gedachte door spr. breedvoerig wordt uitgewerkt. Priester en leek zijn samen het eene leger van Christus, dat geroepen is, om de leer van Christus te beschermen. Het komt er vooral in dezen tijd op aan, consequent te zijn in onze leer door het stellen van daden zonder compromis; laten wij onthouden, dat Christus niet van marchandeeren houdt, dat Christus de lauwheid haat en de halfslachtigheid veraf schuwt. In de handen van dezen tijd ligt de toekomst van deze wereld. Dragen wij daarbij Christus in onze ziel als een zon en laat deze zon bij alles voor ons uitschijnen. Ons getuigen vóór Christus geschiedde echter onder leiding van onze priesters, doch bedenken wij, dat Ka tholieke Actie thans hoog en brood-noodzake lijk is. Spr. drong er bij zijn auditorium op aan, bij de vervulling van zijn taak, eerbied te heb ben voor het bovennatuurlijke leven van zichzelf en van het kind. De verhouding tusschen priester en leek moet tenslotte bepaald en voltooid worden door de Goddelijke Liefde. Spr. verzoekt dengenen, die critiek willen oefenen, daarbij altijd rechtvaar dig en gematigd te willen zijn. De wereld heeft priesters noodig, altijd en overal, maar de pries ter heeft ook de leeken noodig, die hem ver trouwen en helpen willen. Na een hartelijk applaus van alle aanwezigen uitte de voorzitter zijn dankbaarheid jegens den nieuwen adviseur voor diens rede. Na afhandeling van enkele huishoudelijke aangelegenheden werd de bijeenkomst, die bij gewoond is door mr. Fock, vertegenwoordiger van den secretaris-generaal van het departe ment van Opvoeding, Wetenschap en Cultuur bescherming, gesloten. Te Schagerbrug begaf Maandagmiddag het tweejarig zoontje van den heer P. Klaver zich nabij de ouderlijke woning op het ijs. Het ijs was door den dooi echter te dun geworden en het kind zakte er door. De vader had den kleine spoedig op het droge, doch de levens geesten bleken reeds geweken. Op 1 Januari a-s. zal het vijftig jaar geleden zijn, dat het eerste schip van de K.P.M. de kade verliet voor zijn eerste reis. Dat was het begin van een nieuwe phase in de economische ontwikkeling van Neder- landsch-Indië. En het was tevens het begin van wat sedertdien is uitgegroeid tot de grootste scheepvaartmaatschappij onder Nederlandsche vlag. Het aantal schepen, dat de vloot van de K.P.M. telt, is grooter dan dat van welke andere reederij ook; ook de gezamenlijke tonnage overtreft de tonnage van alle overige Nederlandsche reederijen. En er is maar één andere Nederlandsche scheepvaartmaatschappij, die met de K.P.M. gemeen heeft, dat zij vaste lijnen exploiteert, die vier wereld- deelen met elkaar verbinden. Dat de groei van de maatschappij zulk een vlucht zou nemen, zullen de oprichters wel niet voorzien hebben. De oorspronkelijke be doeling van de KP.M. was de verbinding te onderhouden tusschen de eilanden van den Indischen Archipel en de goederen, die de Nederlandsche stoomvaartlijnen uit Indië plachten te halen, op centrale verzamelpunten bijeen te brengen. Van die taak heeft zij zich van den beginne af voortreffelijk gekweten, doch daarnaast is zij zich gaan toeleggen op het scheppen van verbindingen met de lan den rondom het gebied van den Archipel; eerst Australië, daarna Thailand CSiam) en Britsch Achter-Indië. Zij werkte mee aan de tot stand koming van de Java-China-Japan-lijn, die ove rigens een zelfstandige onderneming is. aldus het „Handelsblad". Zij opende een lijn op Nieuw- Zeeland en de eilandengroepen daaromtrent, op de Straits Settlements, op Birma, op Fransch Indo-China en een via Bangkok op Oost-Afrika. En nog niet zoo lang geleden deed zij een po ging tot het tot stand brengen van een lijn. die China via Java met Zuid-Afrika zou verbinden. De proef slaagde uitstekend. Er ontstond een Orient-Java-Afrikalijn, die in het najaar van 1939 zelfs werd doorgetrokken naar de Oost kust van Zuid-Amerika, nadat de bestaande Ijjn over den Zuidelijken Atlantischen Oceaan ten gevolge van het uitbreken van den oorlog had opgehouden haar taak te vervullen. Aan de oprichting van de K.P.M. gaat een geschiedenis vooraf, waarop Nederland moei lijk trotsch kan zijn. Tot het midden van de vorige eeuw bestond er een Vennootschap tot Uitoefening van de Paketvaart in Ned.-Oost- Indië. opgericht met Rotterdamsch kapitaal en regeeringssteun door Willem Ruys J.D.zn., Cores de Vries en Fop Smit. Zij oefende de diensten uit met dertien kleine stoomschepen. Toen haar concessie afliep, werd zij niet ver lengd, wegens de vele klachten over de prijzen der vrachten en de bediening; bij een nieuwe openbare inschrijving werd de concessie toege wezen aan den Engelschman Robinson, of schoon de Nederlandsche inschrijvers Paul van Vlissingen en Dudok van Heel slechts 422 gld. meer subsidie vroegen. De Engelschman droeg de concessie over aan de Ned.-Indische Stoom vaartmaatschappij, die met Engelsch kapitaal was gesticht. De exploitatie werd weliswaar verbeterd en het contract met de regeering werd zorgvuldig nageleefd, doch alle schepen werden in Engeland besteld en op de gezag voerders na bestonden alle bemanningen uit Engelschen. De uitkeeringen kwamen in Brit- sche handen en de schepen der N.I.S.M. brach ten de goederen naar Singapore, vanwaar zij met Engelsche schepen naar Europa werden vervoerd. De agenten, die vaak zelf bij den handel waren betrokken, traden soms wille keurig op en weigerden wel eens de goederen te verschepen. De maatschappij deed niets voor de ontsluiting van de achterlijke gebie den en de regeering kreeg moeilijkheden met haar tijdens den Atjeh-oorlog. Zoo kwam de kortzichtigheid van den toenmaligen minister Franssen van de Putte ons zeer duur te staan. De schade was duizend maal grooter dan het gewin. Vijf-en-twintig jaar duurde de verontrusten de heerschappij der Engelschen in de Indische wateren. Het pleit voor Van de Putte dat hij er later zelf toe meewerkte er een eind aan te maken. Na 1880 werden de eerste voorloopige besprekingen gehouden om te geraken tot een Nederlandsche onderneming voor de paketvaart in Indië. In 1887 waren deze zoo ver gevorderd, dat op 21 Juni de concessie aanvrage in zee ging van een combinatie, be staande uit de heeren Boissevain, Tegelberg en Ruys. Zij vroegen een subsidie, varieerend van 1.50 tot 20 gld. per bevaren zeemijl. In totaal was dat meer dan de N.I.S.M. genoot, maar daar stond tegenover de toezegging van grootere snelheden, lagere tarieven en betere accommodatie voor de passagiers, benevens kosteloos vervoer van de post. De regeering ondersteunde de aanvrage en de beide Kamers willigden haar tenslotte in. Zoo kwam de K.P.M. tot stand. De N.I.S.M. toonde echter weinig neiging tot verdwijnen. Integendeel, zij bestelde meer en grootere schepen en zij opende zelfs een lijn op Amsterdam, waardoor 1 zij de vrachten drukte. Boissevain zocht toen contact met sir William MacKinnon, voorzitter van den raad van bestuur der N.I.S.M. Hij kwam met hem tot overeenstemming in zake het overnemen der schepen. De K.P.M. nam er zestien over en verder kwam een groot deel van de vloot in handen van de maatschappij „Nederland" en van den Rotterdamschen Lloyd. Zoo werd een moordende concurrentiestrijd voorkomen. Ter zelfder tijd bestelde de nieuwe maatschappij dertien schepen bij Nederlandsche werven. Jhr. L. P. D. op ten Noort, een oud-zeeofficier, ver trok in April 1890 als vertegenwoordiger naar Indië; hij maakte een studiereis van verschei dene maanden en nam daarna de leiding van de zaken in Batavia op zich. Op 31 December 1890 liep de concessie van de N.I.S.M. af en den volgenden ochtend begon het eerste schip van de KP.M. den dienst. De nieuwe maatschappij was spoedig populair. Zij opende nieuwe lijnen, kreeg veel vrachten aan geboden en wist het passagiersverkeer te ver veelvoudigen. In snel tempo liet zij nieuwe schepen aanbouwen, alle op Nederlandsche werven en telkens van grootere afmetingen. Ofschoon geconcessionneerd, had zij nog her haaldelijk concurrentiestrijd te voeren, vooral toen zij zich ook buiten den Archipel ging be wegen. In alle gevallen wist zij de vraagstuk ken, die zich voordeden, tot een goede oplos sing te brengen. Zoo groeide deze reederij, welker lijnen thans vier werelddeelen met el kaar verbinden, uit tot de grootste Nederland sche scheepvaartmaatschappij. Het zou ons te ver voeren de geheele ge schiedenis van haar bestaan na te gaan. Vol staan wij met thans in herinnering te brengen de drie fraaie schepen, die zij genoemd heeft naar haar oprichters, de „Ruys". de „Tegel berg" en de „Boissevain". Het zijn moderne vracht- en passagiersschepen van 14.150 bx.t,, die tezamen den dienst onderhouden van de Chineesche kust via Batavia naar Oost- en Zuid-Afrika. Men heeft ze alle drie op net IJ kunnen bewonderen een paar jaar geleden Het zijn er drie van de138! Sinds een half jaar heeft het hoofdkantoor van de K.P.M. te Amsterdam geen contact meer met de vertegenwoordigers. Hoe de stand van zaken op het oogenblik zal zijn is dan ook volslagen onbekend. Het beheer ge schiedt in feite van Batavia uit. Dat de oor logsomstandigheden ook voor de K P.M vele vraagstukken zullen hebben, ligt voor de hand, maar waarschijnlijk zullen zij ginds, aan de andere zijde van den aardbol ver van het krijgsgewoel, nog wel niet onoplosbaar zijn. Moge de K.P.M. haar plicht kunnen blijven vervullen in de lijn van de roemrijke traditie die zij zelve geschapen heeft, zulks tot grooter' glorie van de Nederlandsche koopvaardij' Te Baam is, 78 jaar oud, overleden mr. A. A. baron van der Feltz, Oud Procureur Ge neraal bij het Gerechtshof te Amsterdam Com mandeur in de Orde van Oranje Nassau, Ridder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw. Wijlen baron Van der Feltz was achtereen volgens ambtenaar bij het O.M aan het kan tongerecht te Amsterdam, substituut officier van justitie te Heerenveen, Zutphen en jutrecht. In 1908 werd hij officier van justitie te Roer mond; in 1910 advocaat-generaal bij het Ge rechtshof te Amsterdam. Van 19181927 was hij aan dat hof procureur-generaal. Ook is de thans overledene gedelegeerde geweest ter Vol kenbondsconferentie ter bestrijding van de valschemunterij. De teraardebestelling is Donderdag te twee uur op de Nieuwe Algemeene Begraafplaats te Baarp. Dr. J. Th. Htenrard, conservator aan het Rijksherbarium en mej. dr. C. M. Koomaas, assistente bij de geologie en mineralogie, beiden aan de Rijksuniversiteit te Leiden, en mej. dr. M. F. E. Nicolai, te Leiden, zijn tot wederop- zeggens toegelaten als privaat-docent(e) in de faculteit der wis- en natuurkunde aan de Rijks universiteit te Leiden, can onderwijs te geven in onderscheidenlijk de systematische plantkunde, de petrologie en de milieukunde De ontvanger der directe belastingen, invoer rechten en accijnzen J. Buma, is verplaatst van de inspectie der directe belastingen te 8neek naar de inspectie der registratie aldaar. A. Fintelman is met ingang van 1 Januari 1941 opnieuw tot burgemeester van de gemeente Herwijnen benoemd. Dr. J. C. M. Sweens is met ingang van 16 Januari 1941 tot burgemeester van de gemeente Dongen benoemd, met gelijktijdig eervol ont slag als burgemeester van de gemeente Gil2e en Rijen, D. M. A. Kruyen is met ingang van 28 Ja nuari 1941 opnieuw tot burgemeester van de gemeente Schinnen benoemd. A. H. L. Speetjens is met ingang van 11 Januari 1941 opnieuw benoemd tot burgemees ter van de gemeente SI ens ken. M. J. H. M. Hermens is met ingang van 26 Januari 1941 opnieuw tot burgemeester van de gemeente Amby benoemd. J. H. van Geldrop is met ingang van 1 Ja nuari 1941 opnieuw tot burgemeester van de gemeente Herten benoemd. De voorzitter reageerde op dit afscheid met een dankwoord en stelde de vergadering voor, Mgr. v. d. Hengel te benoemen tot eere lid van de vereeniging voor R.K. Mulo, waarmeae de aanwezigen door applaus in stemden. Dan werd een rede gehouden door den nieu wen adviseur, den zeereerw. heer G. J. Braak huis, over het onderwerp: „Priester en Leek". De moeilijkheden van dit thema ten volle er kennend, wees spr. erop, dat juist in deze tijden toch onze grootste kracht bestaat in het doen voortbestaan van deze combinatie. De geestes wereld van den priester is vaak anders ge oriënteerd als die van den leek, die door zooveel profane zorgen in beslag wordt genomen en toch moet de priester midden onder de men- Te Woudrichem is in den leeftijd van 101 jaren de oudste ingezetene, mej. wed. H. de Leng, geb. Crielaart, overleden. Vóór 1935 betaalden de overheidslichamen aan het Burgerlijk Pensioenfonds ten behoeve van de ambtenaarspensioenen totaal 15% pCt. der salarissen. Bij de Wet tot verlaging van de open bare uitgaven van 29 November 1935 is dit per centage verlaagd tot 14%. Bij besluit van den secretaris-generaal van het departement van Financiën is thans de wer kingsduur dezer bepaling verlengd met vijf jaren. OVER EEN Op kiesche wijze, maar toch uitvoerig en duidelijk, worden de vraagstukken van het sexueele leven in het huwelijk in dit boek van den bekenden R.K. Vrouwenarts en Sexuoloog Dr. J. Holt, besproken. Het wil helpen en raden en is in de eerste plaats bestemd voor jonge vrouwen; maar ook voor haar echtgenooten zal het een onmisbare gids zijn. Immers sexueele problemen van de gehuwde vrouwen zijn ook problemen van haar mannen. Aanbevelenswaardige uitgaven op dit gebied zijn zeldzaam. Dr. J. Holt is een betrouwbare gids, wiens boek, dat in stevigen omslag slechts 1.50 kost, een ruime verspreiding onder de ge- interesseerden verdient. Bij bestelling onder inzending van dezen bon met het bedrag in postzegels geschiedt franco levering door N.V. Boek- en Kunsthandel H. Nelissen, Prinsengracht 627 V, Amsterdam-C., Telef. 31791, giro 60092. Bij bestelling per giro of postw. kan worden volstaan met vermelding: „Annonce V.K.P." In de te Utrecht gehouden 28ste algemeene vergadering van de vereeniging voor R.K. Mulo, onder presidium van den heer L. Bot, werden de aftredende bestuursleden Br. Lorenzo en de heer H, Swüste herkozen en werd als derde bestuurs lid gekozen de weleerw. fr. Innocentius. Tijdens deze vergadering heeft de huldi ging plaats gehad van Mgr. W. v. d. Hengel, die ontslag als geestelijk adviseur had inge diend. De voorzitter wees erop, dat de vereeniging veel verschuldigd is aan den scheidenden advi seur, die zich altijd heeft doen kennen als de man van het recht en meer dan 25 jaren als promotor van het R.K. Mulo op de bres heeft gestaan. Namens het geheele R.K. Mulo bood spr. Mgr. v. d. Hengel uit dankbaarheid aan een enveloppe met inhoud, welk bedrag zou dienen ter bekosti ging van, een voetstuk voor het beeld, dat Mgr v. d. Hengel in de Kweekschool te Zeist wenscht te plaatsen De algemeen gemachtigde voor den wederop bouw, dr. ir. J. A. Ringers, heeft dezer dagen een bezoek gebracht aan verschillende gemeen ten in Noordbrabant teneinde zich van de vor deringen van het wederopbouwwerk op de hoogte te stellen. O.m. werd een bezoek ge bracht aan St. Oedenrode, waar een belangrijke verbetering tot stand wordt gebracht in den loop van den Dommel en tevens de provinciale weg SchijndelSon wordt omgelegd. Ook be zocht dr. Ringers de gemeenten Deurne en Mill, waar boerderijen verwoest werden en tenslotte het dorpje Katwijk a.d. Maas, gelegen tegenover Mook, dat ook zwaar van de oorlogsverrichtingen te lijden heeft gehad. Dr. Ringers voerde in deze gemeenten met de burgemeesters bespre kingen over den stand van werkzaamheden. 26 Nadruk verboden Achter hem werd de ruiter nog steeds door zijn passagier in beslag genomen. Maar deze ruiter mocht dan al niet zijn handen vrij hebben, hij had nog de beschikking over zijn stem en hij riep den soldaat aan, die bij de poort stond. El-Mas rende onder de poort door. De schildwacht draaide zich om, maar hij was te laat om van zijn wapen gebruik te maken. Een kort oogenblik wuifde de bajonet 'dreigend onder den neus van den rennenden kameel. Maar toen viel het geweer kletterend op de keien en de schildwacht struikelde en zocht een goed heenkomen voor de vluchtende ka meelhoeven. Maar de meharists buiten de poort had nu zijn karabijn ontschouderd. Hij legde aan en vuurde over Littlejohn's schouder heen. Dar win hoorde hoe de kogel ketste tegen de stee- nen poort en gelijktijdig voerde hij een vreese- lijke, brandende pijn in zijn achterhoofd. Er kwam een waas voor zijn oogen toen El- Mas den hoek van den wachttoren omliep en de stad indraafde. Darwin wist, dat hij ge troffen was. Hij voelde het druppelen van het warme bloed. Maar hij kon nog zien als door een mist en hij kon nog nadenken. Het was niet al te ernstig. Als hij het blad maar uit zijn oogen kon houden De straat, die parallel liep met de wallen, kwam uit in nauwe, bochtige straatjes, waar de huizen dich opeen stonden. In één dezer straat jes strompelde de doodelijk vermoeide kameel naar den volgenden hoek. Gelukkig was de stad nog niet ontwaakt uit haar diepen namiddagslaap. Overal waar hij langs kwam waren de luiken van de ramen nog gesloten voor de brandende zon. Er was niets te zien, behalve een troepje slaperige ezels, die voor de deur van een kroeg stonden en 'n man die lag te snurken op den grond ernaast. De man was flink dronken. Zelfs Darwin, die haast niet meer zien kon door het bloed, dat hem langs het gezicht droop, merkte dat op. De kerel was zoo vast in een vredigen, diepen slaap verzonken, dat hij zich niets had aan getrokken van het geweerschot en dat hij ook nu niet het geschreeuw hoorde, dat plotseling uit de richting van den wachttoren klonk of de dreunende hoeven van den vluchtenden kameel. Dronken mannen zijn even gewoon als kraaien onder het uitvaagsel van alle rassen, dat in de nauwe straatjes van dit gedeelte van Inder- goul woont. Ongetwijfeld was dit een marskra mer, die met zijn met marktgoed beladen ezels naar de stad was gekomen om handel te drij ven. Nu waren de manden leeg, maar de ezel drijver was vol. Een man, die aan de handen van zijn vijanden ontsnapt is, gelijkt op een tooneelspeler, die op de planken staat en zijn rol niet kent. Hij moet handelen, anders is hij verloren. Maar alleen iemand, die iets geniaals in zich heeft, kan op het kritieke oogenblik uit het materiaal, dat voorhanden is, een keus doen. Hier waren een paar dommelende ezels, een dronken mars kramer en een straat, die geheel verlaten was. Meer had Darwin niet noodig. Er kunnen even goed twee verworpelingen tegen den muur van gen kroeg geleund zitten als één. Darwin deed zijn groene jelabia af, want dat was een te vroolijke dracht voor een vluchteling en verborg het onder zijn zadel. Toen liet hij zich van El-Mas' rug zakken en gaf het dier voor afscheid een vriendelijk klapje. De kameel liep door. Van vermoeidheid zwaaide het dier heen en weer, het strompelde naar den volgen den hoek en verdween in het warnet van kron kelende straten. Nooit zag Darwin zijn kameel terug. Hij hoorde het gillen van de mannen achter zich. De wacht was in het geweer geroepen. Binnen enkele minuten zouden zij deze straat instormen. De benedenstad zou weer druk wor den door het gepeupel, dat door het gerucht ontwaakte. Darwin stapte tusschen twee ezels door. De snorkende man bewoog zich niet. Zijn lange, vuile mantel viel rond zijn schouders. En deze mantel was groot genoeg om nog een kameraad te kunnen bedekken. Darwin ging naast zijn nieuwen vriend liggen en trok diens mantel over zich heen, terwijl hij probeerde er net zoo dronken uit te zien als zijn metgezel. De geluiden kwamen nader. Hij hoorde het geklapper van de sandalen over de straatkeien en het geschreeuw van stemmen. Toen klonk er een schot. Een paar mannen kwamen de straat ingedraafd en holden de kroeg voorbij. Zij liepen den kameel achterna en verwaardig den de twee lompe figuren, die daar in de goot lagen, met geen enkelen blik. Een korte poos was het stil. Toen kwamen er nog meer mannen aangedraafd. Darwin lag stil en sloot zijn oogen. Hij voelde het bloed nog steeds langs neus en voorhoofd druppelen. Een kogel had hem geraakt, maar het was slechts een schampschot, geloofde hij. Hij durfde er zich echter niet van te overtuigen, Er waren al verschillende soldaten voorbij ge komen, maar er zouden er nog meer kunnen komen. En ook de menschen, die in den om trek woonden, vormden een bron van gevaar. Hier en daar werden de luiken geopend en de menschen riepen nieuwsgierige vragen van huis naar huis. Er kwam iemand uit de fonduk, die naar den muur toeliep, waar de twee man nen lagen te snurken. „Hé, viend!" Een bloote voet porde tusschen Darwin's ribben. „Wat is er aan de hand?" „Die twee zouden niet weten, wat er aan de hand was, zelfs al stond de stad in brand," zei een tweede stem. „Het is nu het uur van het gebed. Vooruit! Staat op en bidt tot Allah, dat je je dranklust mag overwinnen!" De vreemdeling stootte de mannen joviaal aan, grinnekte en verdween toen weer. Andere menschen kwamen uit de huizen. Voeten wandelden heen en weer naast Darwin s bedekte hoofd, rokken streken over zijn gezicht. Maar niemand vond het de moeite waard om notitie van hem te nemen. Zij hadden de ren nende meharists gezien, zij hadden den kameel en de schoten gehoord en ze waren voor het oogenblik veel te opgewonden om aan iets an ders te denken. Darwin rekte zijn pijnlijk lichaam uit en lag daar als een dronkaard. In drie dagen had hij zoo goed als geen rust of slaap genoten. Als hij niet oplette, zou hij in werkelijkheid in slaap vallen naast dien dronken man in de goot. Als de straat weer wat rustiger was geworden, zou hij den mantel en tulband en de manden van den dronkaard afnemen en op een van de ezels de stad uitrijden. Daarna In den vallenden avond klonk een korte, luide knal. Een der stukken van het fort werd af geschoten. Een oogenblik dacht hij, dat ze het kanon afschoten omdat de zon was ondergegaan, dat gebeurde eiken avond. Maar na een kort oogenblik van stilte klonk het gebulder van t kanon opnieuw en toen nog eens. De voorbijgangers hadden zich angstig stil gehouden, maar nu weerklonken uitroepen i n alle talen. „Alarm!" riep er een. „De poorten worden gesloten!" „Dat is voor hem, die door deze straat vluchtte!" „Ze zullen hem opjagen tot hij er dood bij neervalt!" „De poorten en wallen zullen streng worden bewaakt. Niemand zal vannacht de stad mogen verlaten!'' „Morgen ook niet! Niet voordat ze dien kerel te pakken hebben!" Wild klonken de uitroepen door elkaar. „Er zal een bloedprijs worden uitgeloofd," mompelde een stem. ..En ik had de gelukkige kunnen zijn, als ik alleen maar aan mijn ven ster was geweest en mijn geweer bij de hand had gehad." Darwin luisterde met een vreemde onver schilligheid. Rond den hoek van de straat klon ken de ketenen en de zware grende's. De poort werd gesloten. Niemand kon naar buiten. Hij was schaakmat. Ieder, die maar in het gezicht van de wallen kwam. zou bij de eerste ver dachte beweging worden neergeschoten. Hij zat in den val. Hjj was een vreemdeling in deze stad en hij kende niemand, die hem zou willen verbergen. Hij wist niet, waar hij zich schuil zou moeten houden. Voor het oogenblik was hij hier veiliger dan ergens anders, hier, in de goot en onder de smerige jas van den dronk aard verborgen. (Wordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1940 | | pagina 3