Het belang van den landbouw
De „Paket" bestaat vijftig jaar
Veertig procent der bevolking rechtstreeks
er van afhankelijk
R.K. Mulo vergadert
HEROPBOUW IN NOORD
BRABANT
woestijnhavik
DINSDAG 31 DECEMBER 1940
Een der grootste reederijen
EEN
DELICAAT
DELICAAT
BOEK
ONDERWERP
EEN KWESTIE IN DE
BAKKERIJWERELD
Hof bevestigt uitspraak
van rechtbank
DOOR HET IJS GEZAKT
EN VERDRONKEN
101-JARIGE OVERLEDEN
De oprichting
Spoedig populair
Mr. A. A. baron van der Feltz
overleden
UIT DE STAATSCOURANT
Onderwijs
Belastingen
Burgemeesters
Priester en leek
Overheidsbijdragen aan burgerlijk
Pensioenfonds
SEXUEELE PROBLEMEN VAN DE GEHUWDE VROUW
Mgr. W. v. d. Hengel gehuldigd
Dr. Ringers bezocht eenige
gemeenten
De
door ALBERT M.' TREYNOR
In de eerste dagen na het uitbrekerf
tan den oorlog heeft men den boei-enstand
ln Nederland opnieuw ontdekt. Althans in
gunstigen zin, want voordien wist men
wel van het bestaan van den Nederlandschen
landbouw, doch men schonk er alleen aan
dacht aan om te betoogen, dat de land-
bouwcrisismaatregelen de boeren onnoodig
steunden ten koste van het handels- en be
drijfsleven, omdat de prijzen van de land
bouwproducten en de kosten van het levens
onderhoud door deze maatregelen buiten
verhouding gingen stijgen. Na 10 Mei ech
ter, toen bleek, dat Nederland voor zijn
voedselvoorziening grootendeels zou zijn
aangewezen op eigen bodem, is plotseling
allerwege een waardeering voor den land
bouw en een liefde voor den boerenstand
ontstaan, die welhaast roerend was om te
zien.
Even overdreven als eerst de geringschatting
was, bleek nu de liefde en de waardeering te
zijn. Er is een tijd geweest, dat men iederen
boer aanzag voor een heilige, die geen kwaad
kon doen en dat men het den industrie-arbeider
bijna kwalijk nam, dat hij bestond. Een boer
was een nuttig lid van onze maatschappij;
alwie geen boer was, was min of meer een
parasiet. Deze liefde en waardeering waren een
beetje te zeer overdreven om echt te kunnen
zijn en al spoedig bleek dan ook, dat deze ge
voelens niet uitgingen naar de boeren, maar
naar hetgeen zij produceerden; dat het een
liefde en waardeering was voor het brood, om
dat men den honger in het verschiet zag en
vreesde.
Toen men merkte, dat het met dien hon
ger nogal losliep; dat het kwantum brood
nogal meeviel, kreeg men den indruk als zou
den de boeren toch niet absoluut onmisbaar
zijn voor de voedselvoorziening en toen was het
met de liefde vrij vlug uit. Als het met den
aanvoer van een of ander levensmiddel eens
niet zoo vlot ging, als men verwacht had, was
men er vlug bij om de boeren de schuld daar
van te geven en men herinnerde zich daardoor
weer alle slechte eigenschappen van hen. Het
bleek, dat de boeren meer kwaad konden doen
en men raakte ervan overtuigd, dat men in de
eerste dagen na den oorlog teveel aandacht aan
hen had besteed. Men kwam weer spoedig tot
de ontdekking, dat Nederland geen boerenland
was, dat handel en industrie aan ons land de
welvaart hadden gebracht in het verleden, en
dat zij deze zelfde functie zouden vervullen in
de toekomst. Diep in het hart bleef echter
nog eenige vrees voor den honger bestaan, zoo
dat men dan in deze tijden den boer wel niet
het bestaansrecht wilde ontzeggen, maar als de
oorlog achter den rug zou zijn, zouden de ver
houdingen weer heel anders worden en dan zou
het vraag zijn, of het voor de welvaart van
Nederland wel gewenscht was veel aandacht te
besteden aan den landbouw en aan de boeren.
Om deze meening kracht bij te zetten, doet
men een beroep op de statistiek. Deze toont
immers aan, dat in 1938 in Nederland van de
honderd personen, die een beroep uitoefenen,
er 19 werkzaam zijn bij den landbouw en 62
bij nijverheid, handel en verkeer. Hieruit volgt,
zoo concludeert tnen dan, dat in ons land nog
geen vijfde gedeelte van de bevolking aangewe
zen is op den landbouw en dat men dus Neder
land geen agrarisch land kan noemen; integen
deel, de landbouw neemt slechts een zeer be
scheiden plaats in en mag tevreden zijn met de
waardeering, die hij op deze plaats geniet. Of
wil men een ander argument? Dan maakt men
een vergelijking tusschen het begin van deze
eeuw en den huidigen toestand. In het begin
van deze eeuw vonden er voor elke zes personen,
die werkzaam waren in den landbouw, tien hun
arbeid en handel, nijverheid en verkeer. In de
laatste veertig jaren nam het aantal personen,
werkzaam in den landbouw, toe met één, tegen
een toename van twaalf voor handel en nijver
heid.; tegenwoordig is de verhouding dus 7 en
22. Hieruit volgt ook weer, aldus de conclusie,
dat in Nederland de landbouw niet van zoo
groot belang is.
De cijfers, hierboven gegeven, zijn juist,
doch zij worden op foutieve wijze geïnter
preteerd. Als men het belang van den land
bouw wil onderzoeken, moet men niet alleen
rekening houden met hen, die in den land
bouw werkzaam zijn, maar ook met hen, die
rechtstreeks van den landbouw afhankelijk
zijn. Men moet niet alleen het oog richten
op den landbouw in den engen zin van het
woord, maar men moet letten op het plat
teland in zijn geheel.
Men moet ook nagaan, hoeveel personen een
integreerend deel uitmaken van de platte
landsbevolking, terwijl zij toch een ander
hoofdmiddel van bestaan hebben dan den
landbouw. Dit is niet gemakkelijk, maar met
een voorbeeld kan men de verhouding mis
schien benaderen.
In het rapport van de landbouwcommissie van
de Christelijk-Historische Unie, dat verschenen
is in 1937, beschouwt men een bepaald akker
bouwend zeekleigebied, en wel Goeree en Over-
flakkee, dat beschikt over 18.000 h.a. cultuur
grond. Men vindt er geen enkele industrie. De
bevolking bedraagt ongeveer 35.000 zielen. In
den landbouw vinden hun hoofdbestaan, als
boer en als landarbeider 6000 personen. Men
kan nu zeggen aldus het rapport dat bij
die 6000 nog 5 maal zooveel integreerend deel
van deze gemeenschap uitmaken: vrouwen en
kinderen, handelaren in vee en producten, am
bachtslieden, slagers, bakkers, winkeliers, schip
pers, transportondernemers, onderwijzers, art
sen, geestelijken, politie, administratief perso
neel, enz. Al deze menschen vormen tezamen
deze plattelandsgemeenschap en zijn recht
streeks afhankelijk van den landbouw. Past men
nu deze verhouding toe op geheel Nederland,
dan zal men waarschijnlijk wel een fout maken,
omdat de toestanden van streek tot streek zul
len verschillen, maar groote afwijkingen be
hoeft men toch niét te verwachten. In het ge-
heele land zijn volgens de beroepstelling als
boeren of landarbeiders 469.486 mannen werk
zaam bij den landbouw afgezien dus van tuin
bouw en boschbouv.
Volgens de boven aangehaalde cijfers zouden
dan in ons land meer dan 2% miilioen personen
rechtstreeks afhankelijk zijn van den landbouw.
Rekent men hierbij nog de andere agrarische
bedrijfstakken, zooals tuinbouw, dan zou men
mogen concludeeren, dat bijna 3V2 miilioen
personen tot het platteland behooren en van het
Platteland rechtstreeks afhankelijk zijn. Houdt
men alleen het oog gevestigd op de beroepstel
ling, dan zou slechts 20 pet. van ons volk
afhankelijk zijn van den landbouw; gaat men
echter te werk volgens dc andere methode, dan
zou 40 pet. van de bevolking van den land
bouw rechtstreeks afhankelijk ziin. Het behoeft
weinig betoog, dat de tweede methode beter is
dan de eerste, omdat haar resultaat berust op
den werkelijken toestand ln eenbepaald gebied.
Houdt men alleen rekening met de economi
sche verhoudingen, dan blijkt het platteland
reeds van meer belang te zijn dan men volgens
de cijfers van de statistiek zou willen aanne
men. Men moet echter deze aangelegenheid niet
louter en alleen economisch bezien, doch ook
andere waarden tot hun recht laten komen,
Vocfr de moreele enphysieke kracht van het volk
is het platteland van zeer groot en onmisbaar
belang; de moreele en lichamelijke gezondheid
van het volk is voor een groot gedeelte afhan
kelijk van het platteland. Te vaak hebben wii
hierop reeds de aandacht gevestigd dan dat het
nu nog noodig zou zijn daarover in den breede
uit te weiden. Van belang is echter wel in dit
verband tegen overdrijving te waarschuwen.
Men heeft wel eens de waarde van "het platte
land willen erkennen door den boerenstand te
idealiseeren en het voor te stellen, alsof elke
boer volmaakt zou zijn en een mensch zonder
gebreken. Ook onder de boeren komen booze
elementen voor; oo kde boer is een mensch met
gebreken. Men moet de werkelijkheid durven
zien; dan blijkt, dat niettegenstaande de gebre
ken van den individueelen boer de boerenstand
in zijn geheel van groote waarde is voor her
geheele volk en dat men bij het bepalen van
deze waarde niet uitsluitend en alleen den na
druk moet leggen op zijn economisch? functie
E.
In Augustus van het vorige jaar is te 's-Gra-
venhage gesloten een overeenkomst tusschen de
Nederlandsche Bakkerijstichting en een groot
aantal Haagsche bakkers, teneinde door het
codificeeren van nonnen op sociaal en econo
misch gebied in het bakkerijbedrijf en het
handhaven dier nonnen te komen tot betere
be dr ij f stoestanden.
De bakker A. de J. is die overeenkomst niet
nagekomen en verkocht aan het publiek broocl
beneden den vastgestelden prijs. De Bakkerij-
stichting vorderde toen voor de Haagsche recht
bank, dat De J. zou worden veroordeeld tot
betaling van 50 boete voor iedere overtreding,
zoomede, dat de rechtbank den bakker zou be
velen, onmiddellijk op te houden met het ver-
koopen van brood tegen prijzen, lager dan de
bij genoemde overeenkomst vastgestelde prijs,
met veroordeeling tot betaling van 50 boete
voor iedere toekomstige overtreding van dit
bevel.
De bakker voerde aan, dat de overeenkomst,
als strijdig met de goede zeden, nietig was.
Deze overeenkomst toch was aangegaan voor
6 maanden, maar kon door de Stichting een
zijdig worden verlengd.
Deze bepaling komt practisch hierop neer.
dat de bakkers dfe zijn toegetreden, nimmer
daarvan door opzegging af kunnen.
De rechtbank heeft de vordering om 50
boete te betalen toegewezen, doch voor het
overige de vordering ontzegd, daarbij o.m. over
wegende, dat de overeenkomst aan de contrac
tanten niet de mogelijkheid laat, door opzeg
ging of op andere wijze uit te treden. Onder
omstandigheden,, waarop De J. slechts zeer
geringen invloed kan uitoefenen, zou de over
eenkomst onbepaald kunnen worden verlengd
en al dien tijd bindend blijven. De rechtbank
achtte zulks een ontoelaatbare beperking van
de persoonlijke vrijheid en de betreffende be
paling, als in strijd met de goede zeden, nietig.
De bakkerijstichting kwam hiervan in hooger
beroep. Zij gaf toe dat inderdaad in het onder
havige geval de binding van de contractanten
grooter is dan in gewone gevallen, doch daar
tegenover staat, dat het belang van' de onder
havige overeenkomst van zoo bijzondere grootte
is. dat die sterkere binding volkomen verant
woord en zelfs noodzakelijk is.
Het Hof heeft dit verweer thans verworpen.
In zijn Maandag gewezen arrest overwoog 't, dat
De J. nimmer meer in staat zou zijn, zich aan
de prijsbepaling van de Bakkerijstichting te
onttrekken. Hij is immers gebonden aan een
omstandigheid, die hij niet het minst in zijn
hand heeft, te weten de toevallige omstandig
heid In het contract vermeld dat nog 24
andere bakkers en dan nog te zamen minstens
1000 balen per week verbakkende, eveneens de
overeenkomst niet verlengd willen zien. Het Hof
kon niet inzien, dat, waar het de Bakkerij
stichting niet gelukt is, in de overeenkomst alle
bakkers uit 's-Gravenhage en omgeving te be
trekken, het belang van haar prijsbepaling van
zoo bijzondere grootte voor de bedrijfsgenooten
zou zijn, dat dit zou wettigen hen in een over
eenkomst bij voortduring aan die prijsbepaling
te binden, tenzij zich een paar toevallige om
standigheden voordoen, waarop de individueele
bedrijfsgenoot, als hij geen lid van de plaatse
lijke commissie Is, invloed kan uitoefenen en
waarbij hij in ieder geval nimmer individueel
den wil om van de overeenkomst bevrijd te wor
den, tot gelding zal kunnen brengen.
Het Hof heeft op deze gronden het vonnis
der rechtbank bevestigd.
Spr. uitte den wensch, dat de scheidende ad
viseur altijd op welwillende wijze aan deze ver-
eeniging zal blijven denken.
Mgr. v. d. Hengel dankte daarop voor de hem
gebrachte hulde en voor het hem aangeboden
bedrag, dat in ieder ,gevai besteed zal worden
voor een doel, dat beantwoordt aan de verwach
tingen van dit milieu. Spr. toonde zich erkente
lijk, dat hij 25 jaren voor zulk een mooi doel, als
het R.K. Mulo is, heeft mogen werken. De eer
van God en het belang van het kind hebben
hier altijd op zeer sympathieke wijze vooraan
gestaan. Dat altijd bezinning moge blijven voor
zitten bij alle overwegingen en handelingen in
deze vereeniging, binnen de paden, die door de
H. Kerk zijn uitgestippeld, was spr.'s laatste
wensch.
schen het „zout der aarde" zijn. Spr. weidt in
den breede uit over de vele verschil- en aan-
trekkingspunten tusschen priester en leek, waar
bij alles concentreert in het feit, dat wij allen
deel hebben aan de ledematen van Christus.
In de priesters zet Christus altijd nog zijn groote
taak voort, ter vestiging en bestendiging van
één solidaire gemeenschap van gebed, geloof en
liefdé, welke gedachte door spr. breedvoerig
wordt uitgewerkt.
Priester en leek zijn samen het eene leger
van Christus, dat geroepen is, om de leer van
Christus te beschermen. Het komt er vooral
in dezen tijd op aan, consequent te zijn in
onze leer door het stellen van daden zonder
compromis; laten wij onthouden, dat Christus
niet van marchandeeren houdt, dat Christus de
lauwheid haat en de halfslachtigheid veraf
schuwt. In de handen van dezen tijd ligt de
toekomst van deze wereld. Dragen wij daarbij
Christus in onze ziel als een zon en laat deze
zon bij alles voor ons uitschijnen. Ons getuigen
vóór Christus geschiedde echter onder leiding
van onze priesters, doch bedenken wij, dat Ka
tholieke Actie thans hoog en brood-noodzake
lijk is. Spr. drong er bij zijn auditorium op aan,
bij de vervulling van zijn taak, eerbied te heb
ben voor het bovennatuurlijke leven van zichzelf
en van het kind.
De verhouding tusschen priester en leek moet
tenslotte bepaald en voltooid worden door de
Goddelijke Liefde. Spr. verzoekt dengenen, die
critiek willen oefenen, daarbij altijd rechtvaar
dig en gematigd te willen zijn. De wereld heeft
priesters noodig, altijd en overal, maar de pries
ter heeft ook de leeken noodig, die hem ver
trouwen en helpen willen.
Na een hartelijk applaus van alle aanwezigen
uitte de voorzitter zijn dankbaarheid jegens den
nieuwen adviseur voor diens rede.
Na afhandeling van enkele huishoudelijke
aangelegenheden werd de bijeenkomst, die bij
gewoond is door mr. Fock, vertegenwoordiger
van den secretaris-generaal van het departe
ment van Opvoeding, Wetenschap en Cultuur
bescherming, gesloten.
Te Schagerbrug begaf Maandagmiddag het
tweejarig zoontje van den heer P. Klaver zich
nabij de ouderlijke woning op het ijs. Het ijs
was door den dooi echter te dun geworden en
het kind zakte er door. De vader had den
kleine spoedig op het droge, doch de levens
geesten bleken reeds geweken.
Op 1 Januari a-s. zal het vijftig jaar
geleden zijn, dat het eerste schip van de
K.P.M. de kade verliet voor zijn eerste reis.
Dat was het begin van een nieuwe phase
in de economische ontwikkeling van Neder-
landsch-Indië. En het was tevens het begin
van wat sedertdien is uitgegroeid tot de
grootste scheepvaartmaatschappij onder
Nederlandsche vlag. Het aantal schepen,
dat de vloot van de K.P.M. telt, is grooter
dan dat van welke andere reederij ook;
ook de gezamenlijke tonnage overtreft de
tonnage van alle overige Nederlandsche
reederijen. En er is maar één andere
Nederlandsche scheepvaartmaatschappij,
die met de K.P.M. gemeen heeft, dat zij
vaste lijnen exploiteert, die vier wereld-
deelen met elkaar verbinden.
Dat de groei van de maatschappij zulk een
vlucht zou nemen, zullen de oprichters wel
niet voorzien hebben. De oorspronkelijke be
doeling van de KP.M. was de verbinding te
onderhouden tusschen de eilanden van den
Indischen Archipel en de goederen, die de
Nederlandsche stoomvaartlijnen uit Indië
plachten te halen, op centrale verzamelpunten
bijeen te brengen. Van die taak heeft zij zich
van den beginne af voortreffelijk gekweten,
doch daarnaast is zij zich gaan toeleggen op
het scheppen van verbindingen met de lan
den rondom het gebied van den Archipel; eerst
Australië, daarna Thailand CSiam) en Britsch
Achter-Indië. Zij werkte mee aan de tot stand
koming van de Java-China-Japan-lijn, die ove
rigens een zelfstandige onderneming is. aldus
het „Handelsblad". Zij opende een lijn op Nieuw-
Zeeland en de eilandengroepen daaromtrent, op
de Straits Settlements, op Birma, op Fransch
Indo-China en een via Bangkok op Oost-Afrika.
En nog niet zoo lang geleden deed zij een po
ging tot het tot stand brengen van een lijn. die
China via Java met Zuid-Afrika zou verbinden.
De proef slaagde uitstekend. Er ontstond een
Orient-Java-Afrikalijn, die in het najaar van
1939 zelfs werd doorgetrokken naar de Oost
kust van Zuid-Amerika, nadat de bestaande
Ijjn over den Zuidelijken Atlantischen Oceaan
ten gevolge van het uitbreken van den oorlog
had opgehouden haar taak te vervullen.
Aan de oprichting van de K.P.M. gaat een
geschiedenis vooraf, waarop Nederland moei
lijk trotsch kan zijn. Tot het midden van de
vorige eeuw bestond er een Vennootschap tot
Uitoefening van de Paketvaart in Ned.-Oost-
Indië. opgericht met Rotterdamsch kapitaal en
regeeringssteun door Willem Ruys J.D.zn.,
Cores de Vries en Fop Smit. Zij oefende de
diensten uit met dertien kleine stoomschepen.
Toen haar concessie afliep, werd zij niet ver
lengd, wegens de vele klachten over de prijzen
der vrachten en de bediening; bij een nieuwe
openbare inschrijving werd de concessie toege
wezen aan den Engelschman Robinson, of
schoon de Nederlandsche inschrijvers Paul van
Vlissingen en Dudok van Heel slechts 422 gld.
meer subsidie vroegen. De Engelschman droeg
de concessie over aan de Ned.-Indische Stoom
vaartmaatschappij, die met Engelsch kapitaal
was gesticht. De exploitatie werd weliswaar
verbeterd en het contract met de regeering
werd zorgvuldig nageleefd, doch alle schepen
werden in Engeland besteld en op de gezag
voerders na bestonden alle bemanningen uit
Engelschen. De uitkeeringen kwamen in Brit-
sche handen en de schepen der N.I.S.M. brach
ten de goederen naar Singapore, vanwaar zij
met Engelsche schepen naar Europa werden
vervoerd. De agenten, die vaak zelf bij den
handel waren betrokken, traden soms wille
keurig op en weigerden wel eens de goederen
te verschepen. De maatschappij deed niets
voor de ontsluiting van de achterlijke gebie
den en de regeering kreeg moeilijkheden met
haar tijdens den Atjeh-oorlog. Zoo kwam de
kortzichtigheid van den toenmaligen minister
Franssen van de Putte ons zeer duur te staan.
De schade was duizend maal grooter dan het
gewin.
Vijf-en-twintig jaar duurde de verontrusten
de heerschappij der Engelschen in de Indische
wateren. Het pleit voor Van de Putte dat hij
er later zelf toe meewerkte er een eind aan te
maken. Na 1880 werden de eerste voorloopige
besprekingen gehouden om te geraken tot
een Nederlandsche onderneming voor de
paketvaart in Indië. In 1887 waren deze zoo
ver gevorderd, dat op 21 Juni de concessie
aanvrage in zee ging van een combinatie, be
staande uit de heeren Boissevain, Tegelberg
en Ruys. Zij vroegen een subsidie, varieerend
van 1.50 tot 20 gld. per bevaren zeemijl. In
totaal was dat meer dan de N.I.S.M. genoot,
maar daar stond tegenover de toezegging van
grootere snelheden, lagere tarieven en betere
accommodatie voor de passagiers, benevens
kosteloos vervoer van de post. De regeering
ondersteunde de aanvrage en de beide Kamers
willigden haar tenslotte in. Zoo kwam de
K.P.M. tot stand.
De N.I.S.M. toonde echter weinig neiging
tot verdwijnen. Integendeel, zij bestelde meer
en grootere schepen en zij opende zelfs een lijn
op Amsterdam, waardoor 1 zij de vrachten
drukte. Boissevain zocht toen contact met sir
William MacKinnon, voorzitter van den raad
van bestuur der N.I.S.M. Hij kwam met hem
tot overeenstemming in zake het overnemen
der schepen. De K.P.M. nam er zestien over en
verder kwam een groot deel van de vloot in
handen van de maatschappij „Nederland" en
van den Rotterdamschen Lloyd. Zoo werd een
moordende concurrentiestrijd voorkomen. Ter
zelfder tijd bestelde de nieuwe maatschappij
dertien schepen bij Nederlandsche werven. Jhr.
L. P. D. op ten Noort, een oud-zeeofficier, ver
trok in April 1890 als vertegenwoordiger naar
Indië; hij maakte een studiereis van verschei
dene maanden en nam daarna de leiding van
de zaken in Batavia op zich.
Op 31 December 1890 liep de concessie van
de N.I.S.M. af en den volgenden ochtend begon
het eerste schip van de KP.M. den dienst. De
nieuwe maatschappij was spoedig populair. Zij
opende nieuwe lijnen, kreeg veel vrachten aan
geboden en wist het passagiersverkeer te ver
veelvoudigen. In snel tempo liet zij nieuwe
schepen aanbouwen, alle op Nederlandsche
werven en telkens van grootere afmetingen.
Ofschoon geconcessionneerd, had zij nog her
haaldelijk concurrentiestrijd te voeren, vooral
toen zij zich ook buiten den Archipel ging be
wegen. In alle gevallen wist zij de vraagstuk
ken, die zich voordeden, tot een goede oplos
sing te brengen. Zoo groeide deze reederij,
welker lijnen thans vier werelddeelen met el
kaar verbinden, uit tot de grootste Nederland
sche scheepvaartmaatschappij.
Het zou ons te ver voeren de geheele ge
schiedenis van haar bestaan na te gaan. Vol
staan wij met thans in herinnering te brengen
de drie fraaie schepen, die zij genoemd heeft
naar haar oprichters, de „Ruys". de „Tegel
berg" en de „Boissevain". Het zijn moderne
vracht- en passagiersschepen van 14.150 bx.t,,
die tezamen den dienst onderhouden van de
Chineesche kust via Batavia naar Oost- en
Zuid-Afrika. Men heeft ze alle drie op net IJ
kunnen bewonderen een paar jaar geleden Het
zijn er drie van de138!
Sinds een half jaar heeft het hoofdkantoor
van de K.P.M. te Amsterdam geen contact
meer met de vertegenwoordigers. Hoe de
stand van zaken op het oogenblik zal zijn is
dan ook volslagen onbekend. Het beheer ge
schiedt in feite van Batavia uit. Dat de oor
logsomstandigheden ook voor de K P.M vele
vraagstukken zullen hebben, ligt voor de hand,
maar waarschijnlijk zullen zij ginds, aan de
andere zijde van den aardbol ver van het
krijgsgewoel, nog wel niet onoplosbaar zijn.
Moge de K.P.M. haar plicht kunnen blijven
vervullen in de lijn van de roemrijke traditie
die zij zelve geschapen heeft, zulks tot grooter'
glorie van de Nederlandsche koopvaardij'
Te Baam is, 78 jaar oud, overleden mr.
A. A. baron van der Feltz, Oud Procureur Ge
neraal bij het Gerechtshof te Amsterdam Com
mandeur in de Orde van Oranje Nassau, Ridder
in de Orde van den Nederlandschen Leeuw.
Wijlen baron Van der Feltz was achtereen
volgens ambtenaar bij het O.M aan het kan
tongerecht te Amsterdam, substituut officier
van justitie te Heerenveen, Zutphen en jutrecht.
In 1908 werd hij officier van justitie te Roer
mond; in 1910 advocaat-generaal bij het Ge
rechtshof te Amsterdam. Van 19181927 was
hij aan dat hof procureur-generaal. Ook is de
thans overledene gedelegeerde geweest ter Vol
kenbondsconferentie ter bestrijding van de
valschemunterij.
De teraardebestelling is Donderdag te twee
uur op de Nieuwe Algemeene Begraafplaats te
Baarp.
Dr. J. Th. Htenrard, conservator aan het
Rijksherbarium en mej. dr. C. M. Koomaas,
assistente bij de geologie en mineralogie, beiden
aan de Rijksuniversiteit te Leiden, en mej. dr.
M. F. E. Nicolai, te Leiden, zijn tot wederop-
zeggens toegelaten als privaat-docent(e) in de
faculteit der wis- en natuurkunde aan de Rijks
universiteit te Leiden, can onderwijs te geven in
onderscheidenlijk de systematische plantkunde,
de petrologie en de milieukunde
De ontvanger der directe belastingen, invoer
rechten en accijnzen J. Buma, is verplaatst van
de inspectie der directe belastingen te 8neek
naar de inspectie der registratie aldaar.
A. Fintelman is met ingang van 1 Januari
1941 opnieuw tot burgemeester van de gemeente
Herwijnen benoemd.
Dr. J. C. M. Sweens is met ingang van 16
Januari 1941 tot burgemeester van de gemeente
Dongen benoemd, met gelijktijdig eervol ont
slag als burgemeester van de gemeente Gil2e
en Rijen,
D. M. A. Kruyen is met ingang van 28 Ja
nuari 1941 opnieuw tot burgemeester van de
gemeente Schinnen benoemd.
A. H. L. Speetjens is met ingang van 11
Januari 1941 opnieuw benoemd tot burgemees
ter van de gemeente SI ens ken.
M. J. H. M. Hermens is met ingang van
26 Januari 1941 opnieuw tot burgemeester van
de gemeente Amby benoemd.
J. H. van Geldrop is met ingang van 1 Ja
nuari 1941 opnieuw tot burgemeester van de
gemeente Herten benoemd.
De voorzitter reageerde op dit afscheid
met een dankwoord en stelde de vergadering
voor, Mgr. v. d. Hengel te benoemen tot eere
lid van de vereeniging voor R.K. Mulo,
waarmeae de aanwezigen door applaus in
stemden.
Dan werd een rede gehouden door den nieu
wen adviseur, den zeereerw. heer G. J. Braak
huis, over het onderwerp: „Priester en Leek".
De moeilijkheden van dit thema ten volle er
kennend, wees spr. erop, dat juist in deze tijden
toch onze grootste kracht bestaat in het doen
voortbestaan van deze combinatie. De geestes
wereld van den priester is vaak anders ge
oriënteerd als die van den leek, die door zooveel
profane zorgen in beslag wordt genomen en
toch moet de priester midden onder de men-
Te Woudrichem is in den leeftijd van 101 jaren
de oudste ingezetene, mej. wed. H. de Leng, geb.
Crielaart, overleden.
Vóór 1935 betaalden de overheidslichamen aan
het Burgerlijk Pensioenfonds ten behoeve van
de ambtenaarspensioenen totaal 15% pCt. der
salarissen. Bij de Wet tot verlaging van de open
bare uitgaven van 29 November 1935 is dit per
centage verlaagd tot 14%.
Bij besluit van den secretaris-generaal van het
departement van Financiën is thans de wer
kingsduur dezer bepaling verlengd met vijf jaren.
OVER EEN
Op kiesche wijze, maar toch uitvoerig en duidelijk, worden de
vraagstukken van het sexueele leven in het huwelijk in dit boek
van den bekenden R.K. Vrouwenarts en Sexuoloog Dr. J. Holt,
besproken. Het wil helpen en raden en is in de eerste plaats
bestemd voor jonge vrouwen; maar ook voor haar echtgenooten
zal het een onmisbare gids zijn. Immers sexueele problemen van
de gehuwde vrouwen zijn ook problemen van haar mannen.
Aanbevelenswaardige uitgaven op dit gebied zijn zeldzaam.
Dr. J. Holt is een betrouwbare gids, wiens boek, dat in stevigen
omslag slechts 1.50 kost, een ruime verspreiding onder de ge-
interesseerden verdient. Bij bestelling onder inzending van dezen
bon met het bedrag in postzegels geschiedt franco levering door
N.V. Boek- en Kunsthandel H. Nelissen, Prinsengracht 627 V,
Amsterdam-C., Telef. 31791, giro 60092. Bij bestelling per giro
of postw. kan worden volstaan met vermelding: „Annonce V.K.P."
In de te Utrecht gehouden 28ste algemeene
vergadering van de vereeniging voor R.K. Mulo,
onder presidium van den heer L. Bot, werden de
aftredende bestuursleden Br. Lorenzo en de heer
H, Swüste herkozen en werd als derde bestuurs
lid gekozen de weleerw. fr. Innocentius.
Tijdens deze vergadering heeft de huldi
ging plaats gehad van Mgr. W. v. d. Hengel,
die ontslag als geestelijk adviseur had inge
diend.
De voorzitter wees erop, dat de vereeniging
veel verschuldigd is aan den scheidenden advi
seur, die zich altijd heeft doen kennen als de
man van het recht en meer dan 25 jaren als
promotor van het R.K. Mulo op de bres heeft
gestaan.
Namens het geheele R.K. Mulo bood spr. Mgr.
v. d. Hengel uit dankbaarheid aan een enveloppe
met inhoud, welk bedrag zou dienen ter bekosti
ging van, een voetstuk voor het beeld, dat Mgr
v. d. Hengel in de Kweekschool te Zeist wenscht
te plaatsen
De algemeen gemachtigde voor den wederop
bouw, dr. ir. J. A. Ringers, heeft dezer dagen
een bezoek gebracht aan verschillende gemeen
ten in Noordbrabant teneinde zich van de vor
deringen van het wederopbouwwerk op de
hoogte te stellen. O.m. werd een bezoek ge
bracht aan St. Oedenrode, waar een belangrijke
verbetering tot stand wordt gebracht in den
loop van den Dommel en tevens de provinciale
weg SchijndelSon wordt omgelegd. Ook be
zocht dr. Ringers de gemeenten Deurne en Mill,
waar boerderijen verwoest werden en tenslotte
het dorpje Katwijk a.d. Maas, gelegen tegenover
Mook, dat ook zwaar van de oorlogsverrichtingen
te lijden heeft gehad. Dr. Ringers voerde in
deze gemeenten met de burgemeesters bespre
kingen over den stand van werkzaamheden.
26 Nadruk verboden
Achter hem werd de ruiter nog steeds door
zijn passagier in beslag genomen. Maar deze
ruiter mocht dan al niet zijn handen vrij
hebben, hij had nog de beschikking over zijn
stem en hij riep den soldaat aan, die bij de
poort stond. El-Mas rende onder de poort door.
De schildwacht draaide zich om, maar hij was
te laat om van zijn wapen gebruik te maken.
Een kort oogenblik wuifde de bajonet 'dreigend
onder den neus van den rennenden kameel.
Maar toen viel het geweer kletterend op de
keien en de schildwacht struikelde en zocht
een goed heenkomen voor de vluchtende ka
meelhoeven.
Maar de meharists buiten de poort had nu
zijn karabijn ontschouderd. Hij legde aan en
vuurde over Littlejohn's schouder heen. Dar
win hoorde hoe de kogel ketste tegen de stee-
nen poort en gelijktijdig voerde hij een vreese-
lijke, brandende pijn in zijn achterhoofd.
Er kwam een waas voor zijn oogen toen El-
Mas den hoek van den wachttoren omliep en
de stad indraafde. Darwin wist, dat hij ge
troffen was. Hij voelde het druppelen van het
warme bloed. Maar hij kon nog zien als door
een mist en hij kon nog nadenken. Het was
niet al te ernstig. Als hij het blad maar uit
zijn oogen kon houden
De straat, die parallel liep met de wallen,
kwam uit in nauwe, bochtige straatjes, waar de
huizen dich opeen stonden. In één dezer straat
jes strompelde de doodelijk vermoeide kameel
naar den volgenden hoek.
Gelukkig was de stad nog niet ontwaakt uit
haar diepen namiddagslaap. Overal waar hij
langs kwam waren de luiken van de ramen nog
gesloten voor de brandende zon. Er was niets
te zien, behalve een troepje slaperige ezels, die
voor de deur van een kroeg stonden en 'n man
die lag te snurken op den grond ernaast.
De man was flink dronken. Zelfs Darwin, die
haast niet meer zien kon door het bloed, dat
hem langs het gezicht droop, merkte dat op.
De kerel was zoo vast in een vredigen, diepen
slaap verzonken, dat hij zich niets had aan
getrokken van het geweerschot en dat hij ook
nu niet het geschreeuw hoorde, dat plotseling
uit de richting van den wachttoren klonk of
de dreunende hoeven van den vluchtenden
kameel.
Dronken mannen zijn even gewoon als kraaien
onder het uitvaagsel van alle rassen, dat in de
nauwe straatjes van dit gedeelte van Inder-
goul woont. Ongetwijfeld was dit een marskra
mer, die met zijn met marktgoed beladen ezels
naar de stad was gekomen om handel te drij
ven. Nu waren de manden leeg, maar de ezel
drijver was vol.
Een man, die aan de handen van zijn vijanden
ontsnapt is, gelijkt op een tooneelspeler, die op
de planken staat en zijn rol niet kent. Hij moet
handelen, anders is hij verloren. Maar alleen
iemand, die iets geniaals in zich heeft, kan
op het kritieke oogenblik uit het materiaal,
dat voorhanden is, een keus doen. Hier waren
een paar dommelende ezels, een dronken mars
kramer en een straat, die geheel verlaten was.
Meer had Darwin niet noodig. Er kunnen even
goed twee verworpelingen tegen den muur van
gen kroeg geleund zitten als één.
Darwin deed zijn groene jelabia af, want dat
was een te vroolijke dracht voor een vluchteling
en verborg het onder zijn zadel. Toen liet hij
zich van El-Mas' rug zakken en gaf het dier
voor afscheid een vriendelijk klapje. De kameel
liep door. Van vermoeidheid zwaaide het dier
heen en weer, het strompelde naar den volgen
den hoek en verdween in het warnet van kron
kelende straten. Nooit zag Darwin zijn kameel
terug.
Hij hoorde het gillen van de mannen achter
zich. De wacht was in het geweer geroepen.
Binnen enkele minuten zouden zij deze straat
instormen. De benedenstad zou weer druk wor
den door het gepeupel, dat door het gerucht
ontwaakte. Darwin stapte tusschen twee ezels
door. De snorkende man bewoog zich niet. Zijn
lange, vuile mantel viel rond zijn schouders.
En deze mantel was groot genoeg om nog een
kameraad te kunnen bedekken. Darwin ging
naast zijn nieuwen vriend liggen en trok diens
mantel over zich heen, terwijl hij probeerde er
net zoo dronken uit te zien als zijn metgezel.
De geluiden kwamen nader. Hij hoorde het
geklapper van de sandalen over de straatkeien
en het geschreeuw van stemmen. Toen klonk
er een schot. Een paar mannen kwamen de
straat ingedraafd en holden de kroeg voorbij.
Zij liepen den kameel achterna en verwaardig
den de twee lompe figuren, die daar in de
goot lagen, met geen enkelen blik. Een korte
poos was het stil. Toen kwamen er nog meer
mannen aangedraafd.
Darwin lag stil en sloot zijn oogen. Hij voelde
het bloed nog steeds langs neus en voorhoofd
druppelen. Een kogel had hem geraakt, maar
het was slechts een schampschot, geloofde hij.
Hij durfde er zich echter niet van te overtuigen,
Er waren al verschillende soldaten voorbij ge
komen, maar er zouden er nog meer kunnen
komen. En ook de menschen, die in den om
trek woonden, vormden een bron van gevaar.
Hier en daar werden de luiken geopend en de
menschen riepen nieuwsgierige vragen van huis
naar huis. Er kwam iemand uit de fonduk,
die naar den muur toeliep, waar de twee man
nen lagen te snurken.
„Hé, viend!" Een bloote voet porde tusschen
Darwin's ribben. „Wat is er aan de hand?"
„Die twee zouden niet weten, wat er aan de
hand was, zelfs al stond de stad in brand,"
zei een tweede stem.
„Het is nu het uur van het gebed. Vooruit!
Staat op en bidt tot Allah, dat je je dranklust
mag overwinnen!" De vreemdeling stootte de
mannen joviaal aan, grinnekte en verdween
toen weer.
Andere menschen kwamen uit de huizen.
Voeten wandelden heen en weer naast Darwin s
bedekte hoofd, rokken streken over zijn gezicht.
Maar niemand vond het de moeite waard om
notitie van hem te nemen. Zij hadden de ren
nende meharists gezien, zij hadden den kameel
en de schoten gehoord en ze waren voor het
oogenblik veel te opgewonden om aan iets an
ders te denken.
Darwin rekte zijn pijnlijk lichaam uit en lag
daar als een dronkaard. In drie dagen had hij
zoo goed als geen rust of slaap genoten. Als
hij niet oplette, zou hij in werkelijkheid in slaap
vallen naast dien dronken man in de goot.
Als de straat weer wat rustiger was geworden,
zou hij den mantel en tulband en de manden
van den dronkaard afnemen en op een van
de ezels de stad uitrijden. Daarna
In den vallenden avond klonk een korte, luide
knal. Een der stukken van het fort werd af
geschoten. Een oogenblik dacht hij, dat ze het
kanon afschoten omdat de zon was ondergegaan,
dat gebeurde eiken avond. Maar na een kort
oogenblik van stilte klonk het gebulder van t
kanon opnieuw en toen nog eens.
De voorbijgangers hadden zich angstig stil
gehouden, maar nu weerklonken uitroepen i n
alle talen.
„Alarm!" riep er een. „De poorten worden
gesloten!"
„Dat is voor hem, die door deze straat
vluchtte!"
„Ze zullen hem opjagen tot hij er dood bij
neervalt!"
„De poorten en wallen zullen streng worden
bewaakt. Niemand zal vannacht de stad mogen
verlaten!''
„Morgen ook niet! Niet voordat ze dien kerel
te pakken hebben!"
Wild klonken de uitroepen door elkaar.
„Er zal een bloedprijs worden uitgeloofd,"
mompelde een stem. ..En ik had de gelukkige
kunnen zijn, als ik alleen maar aan mijn ven
ster was geweest en mijn geweer bij de hand
had gehad."
Darwin luisterde met een vreemde onver
schilligheid. Rond den hoek van de straat klon
ken de ketenen en de zware grende's. De poort
werd gesloten. Niemand kon naar buiten. Hij
was schaakmat. Ieder, die maar in het gezicht
van de wallen kwam. zou bij de eerste ver
dachte beweging worden neergeschoten. Hij zat
in den val. Hjj was een vreemdeling in deze
stad en hij kende niemand, die hem zou willen
verbergen. Hij wist niet, waar hij zich schuil
zou moeten houden. Voor het oogenblik was
hij hier veiliger dan ergens anders, hier, in
de goot en onder de smerige jas van den dronk
aard verborgen.
(Wordt vervolgd).