De ontwikkeling der oudere boeren Burger's Dierenpark en vischvoorziening r I Woest ijj nhavik DONDERDAG 6 FEBRUARI 1941 Groote verdiensten van den landbouwonderwijzer M. BLOKZIJL Een vergunning in oorlogstijd DE KETTINGHANDEL IN TWENTE INSTITUUT VAN INGENIEURS Opgenomen in de redactie van „De Standaard" DE CIVIELE EISCH TEGEN BARON DE WIJKERSLOOTH Door de Utrechtsche rechtbank ingewilligd Paalproblemen en diep- sondeeringen Voordracht van dr. T. K. Huizinga Bestrijding der tuberculose DE GRONINGER GEMEENSCHAP Dank voor evacuatie van Rot- terdamsche kinderen FRAUDULEUS GESLACHT VEE Het was op een begraafplaats verborgen ONTEIGENING TE WIERDEN Noodig ter verzekering van drinkwatervoorziening Ds. A. G. H. VAN HOOGEN- HUYZE OVERLEDEN Mr. H. van Loghem de Josselin de Jong overleden UIT DE STAATSCOURANT Onderwijs Bevorderd Eervol ontslag Mijnwezen Overtrad de burgemeester zijn bevoegdheid? Wettig of niet Woord en wederwoord Gouden doctoraat Diamanten bruiloft -De- door ALBERT M TREYNOR De vooruitgang van den landbouw in Nederland is afhankelijk van den vooruit gang van het afzonderlijke bedrijf. Het is dan voor dit bedrijf noodig, dat het de be schikking krijgt over de nieuwste vindingen van de wetenschap en deze kan toepassen. Hieruit volgt, dat de voorui gang der bedrij ven bepaald wordt door drie factoren en wel: de wetenschap, de practische bedrijfs voering en de instantie, die tusschen deze twee instaat, die de wetenschap bij het be drijf brengt; deze derde factor is de voor lichtingsdienst. Het werk van dezen dienst is niet altijd even gemakkelijk, want het ge brek aan tijd en personeel maakt het niet alleen onmogelijk een intensieve voorlich ting te geven aan het afzonderlijke bedrijf, maar verhindert ook, den individueelen boer voortdurend op de hoogte te houden van de vorderingen der wetenschap. We leven in een min of meer revolutionnairen tijd en dit geldt ook voor de exacte wetenscappen. Wat vijf jaren geleden nieuw was, kan thans verouderd zijn; wat vijftien jaar geleden verworpen werd, kan thans weer aanhangers hebben, omdat gebleken is, dat het oude toch niet zoo ondeugdelijk en ondoelmatig was, als eenigen tijd terug wel scheen. Er is een tijd geweest, dat men alles ver- Wachtte van kunstmest, maar daar is men thans al weer lang overheen; wel kent men thans een doelmatiger behandeling van de stalmest dan vroeger. Er is een tijd geweest, dat men alles verwachtte van den invoer van vee voeder, maar reeds voor de benarde tijden van dezen oolog een aanvang hadden genomen, vroeg men zich af, of het economisch wel ver antwoord was het becuijf uit te breiden met een aantal h.a. grond overzee en of het niet be>er zou zijn de producten van den eigen grond ren dabeler te maken door een doelmatiger behan deling. Het resultaat was, dat men niet meer lrachtte zooveel mogelijk hooi te verzamelen, maar dat men het gras ging inkuilen, waardoor •N het meer voederwaarde kreeg. Als men het heeft °ver het spreiden van flatten een flat zijnde datgene, wat een koe als zich baar resultaat van het spijsverteringsproces in de weloe achterlaat dan wist iedere jongere boer, wat daarmede hedoeld wordt en hoezeer dat zijn weiland ten goede komt, maar een oudere boer zal er vaak diets van willen weten, omdat hij dit vroeger hooit heeft geleerd en omdat hem het nut ervan hooit bijgebracht is. Zoo zijn er vele voorbeelden aan te halen, waaruit blijken kan, dat de ken- his van een boer in een jaar of tien verouderen kan. Meestal is hij zelf niet in staat de vaklitte ratuur bij te houden. Heeft zoo'n boer volwassen Zonen, die pas hun onderwijs achter den rug hebben en die werkzaam zijn op het bedrijf van den vader, dan is de kans groot, dat er tusschen Vader en zoon conflicten ontstaan over de be drijfsvoering. want hun inzicht kan zeer veel verschillen. Dit is niet alleen van nadeel voor den huiselijken vrede, maar ook voor den gang Van het bedriji en voor den geheelen landbouw Het was dut noodig den ouderen boer dezelfde kennis bij te brengen als zijn jongeren collega ®n den ouderen boer op de hoogte te houden van den tijd.Daarom is men in Limburg begonnen met het geven van cursussen voor oudere boe ven, waaraan iedereen, die werkelijk bedrijfs leider is, kan deelnemen. De eerste cursus is gegeven in den winter van 1936 1937; ieder jaar komen er meer deelnemers en breidt het aantal Plaa'sen. waai deze cursussen georganiseerd borden, zich uit. Het is voor een bedrijfsleidei die soms al meer dan twintig of dertig jaren dan het hoofd van een boerderij heeft gestaan, hiet goed mogelijk weer in de schoolbanken te Baan zit'en en daar lesjes te leeren. Daarom hebben deze cursussen den vorm aangenomen van een serie praatavonden, welke geleid worden door een der oudere landbouw- °nderwijzers, die in de meeste gevallen zelf al heel wat ervaring heeft, die door zijn kennis en hoor zijn ervaring het vertrouwen van de boe ren heeft weten te winnen en die ook door de oudere boeren wordt beschouwd als een man met inzicht en met een gezagvol woord. Hij kent de meeste bedrijven in de streek waar "ij Werkt en hij kan daarom de stof van zijn Praatavonden afstemmen op de practijk van het bedrijf. In 1936 is in samenwerking van den L. L. T. H- en den rijksdienst deze soort van praatavon den begonnen en thans na enkele jaren is het resultaat ervan reeds te zien. Als men een tocht door Limburg maakt langs Verschillende boerenbedrijven, blijkt, dat ook de oudere boer zeer veel heeft geleerd. In de be handeling van zijn meststoffen, het aanwenden van kuilvoer, de wijze van inkuilen en op tal Van andere gebieden heeft hij zich volkomen hangepast aan den modernen tijd. De verdienste van het initiatief komt toe aan den rijksvoorlichtingsdienst en aan de landbouworganisatie in Limburg; de ver dienste van de uitvoering en deze is ze ker niet minder groot komt toe aan den landbouwonderwijzer, zonder wien van de best opgezette plannen niets terecht kan komen. De landbouwonderwijzer is een van he belangrijkste schakels tusschen weten schap en practijk. Aan zijn werk besteedt men over het algemeen weinig aandacht. Schijnbaar vervult hij, als men deze min of meer pathetische uitdrukking gebruiken "Wil, een nederige rol, maar in werkelijkheid is zijn arbeid van zeer groot belang. Zonder overdrijving kan men zeggen, dat de Neder- landsche landbouwer zijn opkomst op tech nisch terrein voor het overgroote deel dankt aan den landbouwonderwijzer. Van nog grooter belang dan elders is zijn werk in Limburg, waar hij niet alleen de boe renjongens klaar maakt voor het leven en voor de practijk, maar waar hij bovendien nog door de praatavonden voor bedrijfsleiders de boeren voortdurend stumileert en den landbouw op een hooger peil brengt. Zonder de goede medewer king van den landbouwonderwijzer en zonder zijn toewijding zou het initiatief van den rijks- landbouwconsuient en van den L. L. T. B. ge doemd zijn te m'slukken. Hij wordt zoowel door zijn vakbladen als door den consulent voortdu- dend op de hoogte gehouden van de vindingen der wetenschap en hij geeft dat weer door aan de boeren, die een bedrijf leiden. Om het con tact tusschen den consulent en den onderwij zer voortdurend te bewaren, gaan er van tijd tot tijd circulaires uit naar hen, houdt men re gelmatig bijeenkomsten en organiseert men op gezette tijden cursussen. Ook de samenwerking tusschen den onder wijzer en de organisatie der jonge boeren is zeer belangrijk. Wat de een in theorie leert, kan de ander in de practijk aantoorien door de demonstraties op de proefvelden. De boer kan daar zichzelf overtuigen van de juistheid der lessen van den onderwijzer. Soms is dit noodig, soms ook niet. Over het algemeen heeft de oudere landbouwonderwijzer het vertrouwen van de boeren, ze weten, dat hij ervaring heeft, dat hjj de bedrijven in zijn omgeving kent, dat zijn wijsheid niet alleen schoolsch en theore tisch is. Als hij met iets nieuws voor den dag komt, begrijpt men, dat hij met zijn ervaring erover kan ooHerien, niet alleen of dit nieuws goed is, maar r t 0f het geschikt is voor de streek, waarin h werkt. Een jongere onderwij zer moet dit vertrouwen nog winnen door zijn werk en daarom kan hij bij zijn arbeid zeer veel steun hebben van de proefvelden der jonge boeren, welke proefvelden door de geheele provinci verspreid liggen. Het resultaat van dit werk blijkt niet alleen uit de toepassing van de nieuwe metho den op de bedrijven; het blijkt ook uit de wijze, waarop de toeren den voorlichtingsdienst beter gaan waardeeren en er meer gebruik van gaan maken. Als het aantal adviezen, dat men den voorlichtingsdienst vraagt, betrekkelijk gering is, kan dit twee oorzaken hebben. Ofwel de boeren zijn zoo goed ontwikkeld, dat zij zelf de litteratuur kunnen bijhouden en weten, wat in bepaalde gevallen geschieden moet; ofwel zij zijn zoo weinig ontwikkeld en zoo zeer gehecht aan traditie, dat zij het nieuwe wantrouwen en te weinig vertrouwen hebben in de wetenschap om daar raad te gaan vragen. Zonder nu te willen beweren, dat de Limburgsche boer in het bijzonder en de zandboer in het algemeen achterlijk is, kan men toch van hen zeggen, dat hij te weinig gebruik maakte van den voor lichtingsdienst en dat de tweede oorzaak daar aan ten grondslag lag. Dit nu is sterk aan het veranderen. Het zal wel niet alleen in Limburg zoo zijn, maar in deze provincie is de toena"10 van het contact tusschen bedrijf en vr t lichtingsdienst al bijzonder sprekend Het o- hoeft waarschijnlijk geen betoog, dat dit gun stige verschijnsel het gevolg is, zoowel van de cursussen voor de bedrijfsleiders, waar de oudere boer zijn kennis voortdurend kan aan vullen, als van het werk van den voorlichtings dienst van den L. L T. B„ die het mogelijk maakt de noodige aandacht te schenken aan het afzonderlijke bedrijf. Het blijkt, dat de boerenstand zich terdege ontwikkelt en dat hij alles in het werk stelt om den achterstand an te halen. Dit belooft het beste voor den landbouw, in Limburg. Deze provincie geeft met haar werk voor de boeren een voorbeeld, dat de aandacht van het ge heele land verdient. Daarom was het wel gemotiveerd aan het werk van den L. L. T. B. en den rijks1-" t "ehtingsdienst in deze provin cie een vrij uitoerige beschouwing te wijden. E. Nog steeds doet de politie in Twente aan houdingen in verband met den ontdekten kettinghndel. In dit verband is hier een zekere S. gearresteerd en gevankelijk naar Almelo overgebracht. Van hem was gebleken, dat bij aan tal van ingezetenen tegen veel te hooge prijzen vet had verkocht zonder bon. Er werden tal van huiszoekingen verricht bij de ingezetenen en daarbij vond men groote en kleine vooriaden, die buiten de distributie om waren geleverd. De hooge prijzen, die men had moeten beta len, waren blijkbaar geen bezwaar geweest. Zoowel tegen de koopers als tegen S. is pro ces-verbaal opgemaakt. De afdeeling voor elec'rotechniek en techni sche natuurkunde van het instituut van Inge nieurs hield dezer dagen haar 158e vergadering in het Jaarbeursrestaurant te Utrecht. Nadat de notulen van de vorige vergadering onveranderd waren goedgekeurd, werd ook voor de begrooting voor het jaar 1941 de goedkeuring der vergade ring verkregen. Voorts stand op het programma de verkiezing van twee bestuursleden, wegens het periodiek aftreden van de heeren ir. C. F. Proos, ais secretaris, en ir. J. C. G. van Wijk. Tot' opvolgers der aftredenden werden geko zen de heeren irs. jhr. Storm van 's-Grave- sande en dr. W. R. van Wijk, die deze benoe ming aanvaardden. De voorzitter bedankte de aftredende bestuursleden voor de moeite, welke zij zich voor het bekleeden der functie hebben gegeven. Daarna volgde een interessante causerie van prof. ir. J. C. van Staveren, over het onderwerp: „Vervanging en besparing van materialen in de elec'rotechniek", een actueel onderwerp, dat, gezien het groote aantal opgekomen leden, zich in groote belangstelling mocht verheugen. De spreker toonde aan, dat allerhande mogelijk heden bestonden, bij schaarschte in gronds of- fen te grijpen naar andere, mits. zooals vanzelf spreekt, rekening worde gehouden met het ver schil in eigenschappen en bewerkingsmogelijk heden. Behalve de vermelding en bespreking van reeds elders verrichte onderzoekingen werden door den spreker resultaten van proeven in he'. laboratorium der Kema te Arnhem besproken, welke in het bijzonder voor Nederlandsche om standigheden van belang zijn. Dr. H. Colijn deelt in De Standaard van 5 Februari mede, dat de Duitsche bezettende macht het wenschelijk heeft geacht, dat een door de Duitsche autoriteiten aangewezen Neder- landsch journalist uit het buitenland die niet de anti-revolutionnaire beginselen toegedaan is, in de redactie van het blad wordt opgenomen. Dr. Colijn heeft nu zijn arbeid aan het bl'd neergelegd. De heer M. Blokzijl deelt in hetzelfde num mer mede, op grond van een besluit van Com missarissen en Directie, voortaan aan de re:'ac- tioneele leiding van De Standaard deel te ne men. In de principieel-pclitieke houding v?n het blad brengt zulks geen wijziging, zegt hij, en voegt er verder bij: „Het zal mijn bijzonder streven zijn, den lezer met de groote gebmr.e- nissen, die van Midden-Europa uitgaan, op grond van jarenlange eigen ervaringen ter plaatse, nog beter vertrouwd te maken. Toene mende kennis van menschen en dingen leidt tot beter begrijpen. De eerlijke wensch van dit blad, met de be zettende macht loyaal samen te werken, moge bij deze gelegenheid opnieuw tot uiting komen." De Utrechtsche rechtbank heeft Woensdag uitspraak gedaan inzake den civielen eisch, «tel ken mr. J. A. Star Busman, advocaat te Utrecht had ingesteld tegen mr .dr. K. L. C. M. I. baron de Wijkerslooth de Weerdesteyn, wegens het feit, dat mr. Star Busman door baron de Wijkerslooth in de brochure „Mysteries in de vrijmetselarij" werd aangemerkt en zulks naar eischers zeggen in strijd met de waarheid als vrijmetselaar en wel op zoodanige wijze, dat mr. Star Busman zich beleedigd en benadeeld gevoelde. Mr. Star Busman stelde een eisch tot schadeloosstelling in van 5000.In de pro cedure heeft de civiele kamer eischer ontvan kelijk verklaard. Baron de Wijkerslooth werd veroordeeld tot het betalen van een bedrag van f 500,Bovendien werd gelast, dat baron de Wijkerslooth verdere publicaties over dit on derwerp zal staken. Voor het geval, dat gedaagde zich niet aan deze uitspraak zal houden, zal h;j een dwangsom van 5000,moeten betalen. In het gebouw van het Kon. Instituut van Ingenieurs heeft voor de Betonvereeniging te 's-Gravenhage, ir, T. K. Huizinga, directeur van het Laboratorium voor grondmechanica te Delft, een voordracht gehouden over het onder werp: Resultaten van diepsondeeringen als op lossing van vele paalproblemen. In een korte inleiding werd de reden vermeld, waarom de ervaring bij het kiezen van de. fun- deeringswijze veelal niet meer toereikend is, zoo- dat, allerlei mislukkingen het gevolg kunnen zijn. Spr. ging na, hoe de toe te laten belasting op den bouwgrond afhankelijk is van vele factoren en beheerscht wordt door het z.g. grensdraag- vermogen en het vormverande.ingsdraagvermo gen Indien de toe te laten belasting kleiner is dan de gemiddelde belasting van het bouwwerk, is een staalfundeering niet meer mogelijk en zal veelal een paalfundeering worden gekozen. De verschillende methodes, die toegepast wor den, om de lengte en het draagvermogen van palen te bepalen, zooals bo.ingen, proefhei- ingen, drukproeven, druk- en trekproeven en monsteronderzoek, werden kort besproken, waarbij eenige recente laboratoriumproeven werden medegedeeld. Vervolgens verklaarde spr. de nieuwste wijze van onderzoek, het diepsondeeren, ontwikkeld door het laboratorium van grondmechanica, waarbij hij, uitvoerig ingin op de factoren, die den weerstand beïnvloeden. Aan de hand van een aantal sondeergraphie- ken werden verschillende paalproblemen behan deld, waaruit bleek, dat ze niet alleen antwoord geven op de vraag naar lengte en draagvermo gen van palen, doch dat zij veelal ook in andere richting nuttige aanwijzingen geven. De resul taten van een groot aantal uitgevoerde sondee ringen bevatten een schat van gegevens, welke den Nederlandschen technici ten dienste staan en die voor toekomstige weiken van nut kun nen zijn. Aan het begin der vergadering heeft de voor zitter den overleden penningmeester der beton vereeniging, ir. J. C. Begram van Eeten, her dacht. De Nederlandsche Centrale Vereeniging tot bestrijding der Tuberculose zal Dinsdag 25 Fe bruari, des middags half twee, een buitengewo ne algemeene vergadering houden in het Rijks instituut voor de volksgezondheid, Sterrenbosch 1 te Utrecht. Aan een lunch, gearrangeerd door de Gronin ger Gemeenschap, hebben gisteren een groot aantal burgemeesters van de provincie Gronin gen aangezeten en vele andere personen, die zich verdienstelijk hebben gemaakt in verband met de evacuatie van de Rotterdamsche kin deren. Mi'. J. Linthorst Homan, voorzitter van de Groninger Gemeenschap, had bericht van ver hindering gestuurd. In zijn plaats werd deze bij eenkomst geleid door den ondervoorzitter der, heer E. H. Ebels. Namens de Groninger Ge meenschap bracht hij den dank over aan allen die gehoor hebben gegeven aan het appèl om kinderen uit de door den oorlog geteisterde streken eenige weken van heerlijke rust en ont spanning te geven. De gedelegeerde bij de kinderevacuatie te Rot terdam, de heer H. S. van der Waals, bracht namens den burgemeester van Rotterdam en inzonderheid namens de Rotterdamsche bevol king dank voor het menschlievende werk, door de Groningers in den oorlogszomer van 1940 verricht. Spreker zette verder uiteen, waarom de uit zending van de kinderen nog een gebiedend? eisch is. Immers, de noodtehuizen zijn verre van ideaal, de bouw van noodwoningen ligt stil ten gevolge van de vorst en in de gewone huizen wonen zeer velen samen, hetgeen tot zeer onge- wenschte toestanden, in het bijzonder bij het slapen, aanleiding geeft. De heer H. Molendijk, secretaris van de Gro ninger Gemeenschap, zette ten slotte het werk der stichting in deze tijden uiteen. Ambtenaren van den Crisiscontroledienst hebben tegen een inwoner van Dedemsvaart proces-verbaal opgemaakt wegens het fraudu leus slachten van varkens. Bij onderzoek werd thuis niet aangetroffen, doch wel werd 350 kg. vleesch gevonden op de begraafplaats. De secretaris-generaal van het departement van Sociale Zaken heeft bepaald, dat het alge meen nut vordert de onteigening ten name van de N.V. Waterleiding-Maatschappij „Overijssel" te Zwolle van perceelen in de gemeente Wier den, noodig ter verzekering van de drinkwater voorziening in het verzorgingsgebied Centraal- Overijssel van genoemde N.V. Te Amsterdam is op den leeftijd van 69 jaar onverwacht ove,leden ds. A. G. H. van Hoogen- huyze, Ned. Herv. predikant aldaar sinds 1912. Te Baam is in den ouderdom van 76 jaar over leden mr. H. van Loghem de Josselin de Jong, oud-rechter in de rechtbank te Haanem. De begrafenis geschiedt Vrijdag om 12 15 uur op de nieuwe algemeene begraafplaats te Baam. Bij beschikking van den Secretaris-Generaal van het departement van Opvoeding, Weten schap en Cultuurbescherming is aan W. Kramer, leeraar aan het Wageningsch Lyceum te Wage- ningen, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend als lid der rijkscommissie van advies inzake toelating van leerlingen tot openbare en gesub sidieerde hoogere burgerscholen en is tijdelijk benoemd als zoodanig: R. Kuitert, rector van het Kennemer Lyceum te Bloemendaal. Bij beschikking van den Secretaris-Generaal van het departement van Landbouw en Vis- scherij is met ingang van 16 December 1940 be vorderd tot hoofdcommies bij het departement van Landbouw en Visscherij, S. H. Verheij, thans commies. Bij besluit van den Secretaris-Generaal van het departement van Binnenlandsche Zaken is J. J. Woldringh, op zijn verzoek, met ingang van 1 Mei 1941 uit den dienst als burgemeester van de gemeente Kollumerland en Nieuwkruis- land eervol ontslagen, met dankbetuiging voor de langdurige diensten, door hem als burge meester bewezen. Bij beschikking van den Secretaris-Generaal van het departement van Waterstaat is met in gang van den dag, waarop hij zijn betrekking aanvaardt, benoemd voor den tijd van een jaar tot mijntechnisch ambtenaar bij het staats toezicht op de mijnen de heer J. Versteijnen te Heerlen. Voor den Arnhemschen Kantonrechter stond Woensdag terecht de visscher E. D. uit Wester- vooi't, verdacht van overtreding van de Vissche- rijwet. Nu is op zich genomen een dergelijke overtreding een min of meer dagelijks voorko mend feit, maar de omstandigheden maakten in dit uitzonderlijke geval de zaak interessant. Het gebeurde in de eerste oorlogsdagen, dat de Directie van het bekende Burgers Dieren park in Arnhem niet voldoende, ja zelfs in het geheel geen visch voor haar levende have kon bemachtigen. De verbinding met het Westen was verbroken en de voorraden, die m normale tijden uit IJmuiden aangevoerd werden, moes ten tengevolge daarvan stagneeren. De adjunct- directeur van de inrichting, mr. A. v H., over legde met den directeur de moeilijkheden en kwam tot het besluit, dat de in den Rijn aan wezige riviervisch de oplossing zou moeten bren gen. Hij moest echter, alvorens in den Rijn te mogen visschen naar alle soorten visch, die hij noodig had dus ook „ondermaatsche" voor de pinguins! een vérstrekkende vergunning hebben. Nu staat er in de visscherijwet een ar tikel, dat bepaalt, dat er nimmer gevischt mag worden op marktwaardige visschen, die bene den de maat blijven. Een uitzondering wordt bij dit artikel gemaakt voor de visscherij naar dit soort vischjes voor wetenschappelijke doelein den en voor dierentuinen. Deze uitzondering moet echter, alvorens hoogst zelden te worden toegepast, onderworpen worden aan de goed keuring van den inspecteur van de visscherij wet. De omstandigheden in de eerste oorlogsdagen waren echter van dien aard, dat een contact met bedoelden inspecteur in Den Haag riet te verkrijgen was. Er moest dus raad geschaft worden. Mr. A. v. H. ging naar den burgemees ter om diens advies in te winnen. De burge meester van Arnhem was zoo druk bezet, dat hij onmogelijk den heer v. H. te woord kon staan. Met wethouder Bronkhcrst werd nu de kwestie besproken en de wethouder beloofde de vereischte vergunning te zullen vragen. Er werd ten gemeentehuize, al dan niet door den over- bezetten burgemeester persoonlijk, een vergun ning' opgesteld met o.m. de volgende clausule: ,.De burgemeester der gemeente Arnhem, ver tegenwoordigende den inspecteur der visscherij wet enz." Deze vergunning, die geen enkele be perkende bepaling in zich bevatte, werd den heer v. H. ter hand gesteld. Deze cp zijn b:urt toog naar den visscher E. D. uit Westervoort en kwam met hem overeen, dat hij zou visschen voor het dierenpark. Dat alles speelde zich af op den 18en Mei en het is goed, dat wij dezen datum in het oog houden. Op 19 November van het vorig? jaar was D. tegen kwart na twaalven aan het visschen in den Rijn. Veldwachter R- van de rivierpolitie zag dat en ging naar D. toe ten einde hem zijn vergunning te vragen. Visscher D. was aan den arbeid met een z.g. zegen. D. toonde den veld wachter eerst zijn eigen vergunning, waarop vermeld stond dat hij gerechtigd was te vis schen, uitgezondeid in den tijd een uur voor zonsondergang en een uur na zonsopkomst. Te recht merkte de veldwachter op dat hij pro ces-verbaal moest opmaken en dat hij de zegen in beslag mteest nemen. Toen R. dat gez gd had toonde D. ineens de vergunning van den burgemeester. De veldwachter werd door een zoo officieel, maar waardeloos stuk, een weinig uit het veld geslagen en, hoewel hjj aanvan kelijk volhield, bracht hij toch lator de vergun ning weer terug met de woorden „Je kunt rustig doorgaan. T. z. t. hoor je er wel meer van". De zaak waar het nu Woensdagmorgen voor den kantonrechter om draaide was feitelijk deze: Was de vergunning van den burgemeester wet tig en had D. niet moeten begrijpen dat dit verlof sl'chts gegeven was vOor den tijd dat Den Haag, oftewel de betreffende inspecteur niet te bereiken was? Bfj h?t verhaal dat verdachte D. ophing do mineerde heel sterk de gedachte aan den vo- rigen pachter van De Nieuwe Haven. D. had sedert December 1940 de haven gepacht. Vroe ger, gedurende veertien jaren, pachtte hij tel kens een gedeelte van den heer O., die zoo veel als de „vaste-pachter" was. In December heeft D. toen zelf de haven gepacht en naar zijn meening wwas O. daarover zeer ontstemd Hebt u bewijzen voor knoeierijen van O.? 't Was wel typisch dat toen O. naar Den Haag was gew est, mijn vergunning plotseling ingetrokken werd. Dat zegt nog niets. Ik heb veertien jaar lang ieder jaar f 100 teveel aan pacht betaald. Hij mocht en dat heeft de ontvanger me ver told maar vijftig gulden vragen, maar van mij heeft hij veertien jaar lang honderd vijftig gehad. De veldwachter R. zeid? de vergunning weer te hebben teruggegeven, omdat hij zelf liever eerst bericht had uit Den Haag. Hij had on middellijk zich in verbinding gesteld met de inspectie van de visscherij. Getuige was van meening dat de burgemeester niet de bevoegd heid had de betreffende ontheffing te verlee- nen en D. een zoo vérstrekkende vergunning uit te reiken. De verdediger, mr. Couvret, had drie getui gen a décharge meegebracht en wel den ad junct-directeur en een tweetal helpers van vis scher D. Mi-, Van H. kwam het eerste getuigen en deed zeer uitvoerig het verhaal, zooals wij het in den aanvang van dit verslag schetsten. De nood was in die eerste dagen werkelijk groot Spr. had alle vischrestjes in de winkels van de stad al opgekocht, maar er was niets meer. Enfin de kwestie werd „opgelost" middels d' vischvergunning van den burgemeester. Toen kwam het verbaal van den veldwachter R. De heer van H., die er van hoorde stelde zich on middellijk in verbinding met den districtscom mandant van d? Rijksveldwacht en deze be'.de den volgenden dag terug dat alles cp een abuis berustte en dat het proces-verbaal ingetrokken was. De bewuste vergunning kwam niet van den inspecteur. Mijns inziens was de burgemeester bevoegd. Bovendien schreef hij in zijn vergunning „ver tegenwoordigende enz.". Dat leek toch zeer of- ficieel. Mr. v. H. vertelde nog dat het die enpark voor heen uitsluitend zeevisch gebruikte, maar dat men zich kon behelpen met riviervisch. Deze moest echter apart geschubd worden. De zouten en mineralen in deze schubben zijn schadelijk vcor de beesten, terwijl bovendien de schubben zelf zeer slecht ve teeien. Om echter bij zijn verhaal te blijven ging spreker voort. In den heifst heeft D. de haven gepacht om ons zoo doende den geheeier winter van visch te kun nen voorzien. Toen kwam echter het intrekken van de vergunning nadat de heer O. in Den Haag geweest was. Wij zaten zonder visch en er moest geholpen worden. De heer O. kreeg van onzen nood de lucht en bood visch té koop aan. Op dat aanbod moesten wfj ingaan. Had u nu werkelijk niet begrepen dat de vergunning van den burgemeester waardeloos was. toen de verbinding met Den Haag er weer was? Neen, daar heb ik op dat moment niet bfj stilgestaan. Achteraf bezien Bovendien kreeg D. na een half jaar een andere vergunning, die verschillende beperkin gen oplegde. Er ontspon zich tusschen den verdediger, mr. Couvret, en de heeren van het college een debat over de „marktwaardigheid" en de „vereischte maat" van bepaalde soorten visch. Deze soorten visch, die dus ai dan niet .marktwaardig" zouden zijn, staan nergens in de wet aangegeven Gehoord werden vervolgens de beide helpers van D., die verklaarden op den bewusten avond in November met D. gevischt te hebben voor het Dierenpark. De Ambtenaar van het Openbaar Ministerie, mr. M. de Vries, nam hierna requisitoir en acht te daarin het ten laste gelegde wettig en over tuigend bewezen. De verdediger en de getuigen a décharge dik ken de omstandigheden wel een beetje erg zwaar aan. D. mocht niet visschen tusschen een uur voor zonsondergang en een uur na zons ondergang en hij deed dit toch. Toen heeft hij zich met de oude vergunning van den burge meester probeeren te redden. Daarvan wist hij drommels goed dat de geldigheid verloopen was. Omdat verdachte op deze wijze zijn vergunning misbruikte, wilde spreker geen geloof hechten aan den goeden trouw van verdachte Spreker vroeg tien gulden subs. 5 dagen hechtenis. Mr. G. Oouvret hield een uitvoerig pleiaooi en begon met te zeggen dat de zaak hem viee- selijk tegenstond omdat de behandeling zoo in- druischt tegen ons rechts-principe. Niet het O.M. maakt hier uit of er vervolgd zal worden, maar de ambtenaren van de visscherijwet doen dat. De rechtstoestand krijgt hier een knak. E>e Ambtenaar van het OM. interrumpeerde hier: Ik vind het zeer ongeoorloofd dat U zich een uitdrukking durft permitteeeren, waa in U zegt dat ik mij heb laten bevelen door dezen of genen. Mr. Couvret vervolgde zijn pleidooi met de kwestie O. aan te snijden. Het O.M aldus spre ker, is van meening dat wij tegen O. niets kün- nen bewijzen, maar als de zaken zoo scherp gesteld worden dan kan ik U hier wel zeggen: wij kunnen O.'s laakbare handelwijze wel be wijzen. Dat verzeker ik U. Andermaal interumpeerde mr. de Vries: Dat bewijs berust waarschijnlijk op dezelfde fanta sie, die u zoo juist een en ander aan mijn adres deed zeggen. Mr. Couvret bepaalde zich na deze algemeene opmerkingen tot de zaak en zeide. dat d:ze staat of valt met de waarde, die aan 's burge meesters vergunning kan worden toegekend. De man heeft volkomen ter goeder trouw geirn- deld. Zelfs mr. v. H. en de brigade-commandant van de Rijksveldwacht waren van de deugde lijkheid der vergunning overtuigd. Men moet dan toch een goedgelocvig visschertje niet kwa lijk nemen als hij zich op die heeren verlaat. Spreker vroeg ontslag van rechtsvervolging, subsidiair vrijspraak. De ambtenaar van het O.M. réplice?rde en zeide: „Men moet zich niet te vee) opwinden en zeker niet het beleid van den ambt naar gaan becritiseeren in een openbare rechts.it- ting. Een onderhoud tusschen den ambtenaar en een der leden van de advocatuur is en moet blijven: geheim. Ik verwerp voorts de beschul diging, dat ik mij iets zou hebben laten beve len, door den inspecteur van de visscherijwet Ten slotte ben ik jurist en ambtenaar van het O. M. Als ik een kwestie krijg, de visscherij be treffende, dan vraag ik advies, waar mij zulks het beste lijkt. Overigens blijf ik voor mijn da den alleen verantwoordelijk. Mr. G. Couvret zeide zijn standpuni te b'ij ven handhaven. Als de ambtenaar geen vcstaod heeft van visscherij-zaken, moet hij bij des kundigen en bij onpartijdigen te rade gaan De Kantonrechter, mr. J. P. Bervoets, ze'de over acht dagen schriftelijk vonnis te zullen wijzen. Dinsdag 11 Februari a.s. zal net vijftig jaar geleden zijn, dat mr. J. Woltman. oud-secreta ris-generaal van het departement van oorlog wonende te 's-Gravenhage. aan de Leidsche academie bevorderd werd tot doctor in de rechtswetenschap. Op 22 Februari a.s. hopen Adrianus Cornells van Hooff, oud 83 jaren, en Anna Elisabeth Martelmans, oud 81 jaren in het St. Elisabeth- gesticht te Halsteren hun diamanten bruiloft te vieren. 67 (Nadruk verboden) Zij hoorden het bekende roepen, dat maakte dat de kameel overeind kwam. De romp van het d*er ging in de hoogte, vervolgens zijn schou ders en zijn nek. Guennell stond weer klaar °m weg te rijden. Hij reed snel door de duinen haar de witte rots toe. Steeds nader kwamen de krijgslieden om hem ih te sluiten. Er was een steeds nauwer wor dende tusschenruimte, maar Guennell reed door. Tiet was angstig om te zien. maar tegelijkertijd "as het een prachtig gezicht. Hij wist niet, hoe het zoo opeens gekomen Was, maar Darwin voelde, dat Littlejohn haar arm om hem heen had geslagen en dat ze met haar hoofdje tegen zijn schouder leunde. Zij aan öj stonden ze te kijken. Overal achter de duintoppen knielden de man hen neer en mikten op den kameel en zijn be rijder. Het was wonderlijk, maar nog steeds was het dier niet getroffen, zij baanden zich een weg door het geweervuur en liepen op het pad aan, dat naar den top van de witte rots voerde. Maar de kameel liep nu zoo hard niet meer. Zijn lange pooten bogen zich, lager en lager zakte zijn nek. Guennell rolde in het zadel heen en weer als een dronkaard, zijn lichaam zwaaide vreemd van den eenen kant naar den anderen Darwin voelde, hoe Littlejohn beefde. Einde lijk was het gedaan met het dier. De kameel zakte in elkaar, alsof de last op zijn rug hem doormidden gebroken had. Guennell kwam met het hoofd voorover in het zand terecht. Maar hij kwam weer overeind en liep wankelend ver der. Zachtjes bevrijdde Darwin zich van het meis je en liep het rotspad af. De anderen volgden hem. Toen hij beneden aan het pad kwam, zag hij Guennell, die zich wankelend trachte staande te houden. Het bloed liep uit zijn mond en stroom de uit zijn kleeren. Hij bleef voor Darwin staan, keek hem recht in de oogen. Het scheen, alsof hij wilde glim lachen. „Hierje lucifers" zei hij en viel voorover op den grond. HOOFDSTUK XXX Littlejohn zat op de rots, haar oom's hoofd in haar schoot, haar vingers in zijn dikke grijze haar. Zijn hand had de hare gegrepen. Zoo za ten ze stil bij elkaar. Een eindje het pad af stond Imbarak achter een beschermend rotsblok met twee geweren naast zich. Hij tuurde naar beneden. Het scheen, dat hij er naar verlangde, dat de krijgslieden zoo brutaal zouden zijn om de sterkte te be stormen. Jad en Darwin aarzelden niet. Zij hadden nu hun lucifers. Zij aan zij liepen ze terug naar den hoogsten top. De takken lagen klaar om te worden aangestoken en in een oogwenk vatten zij vlam. Het vuur kraakte en laaide hoog op. Darwin nam een armvol gras en drenkte die in een van de waterblikken. Toen hij dat op het vuur wierp steeg een zwarte, dikke rookkolom recht naar boven. Jad lag op de rotsen en staarde naar het noord-oosten. Plotseling gaf hij een schreeuw. „Hij is daar nog, waar ik hem het laatst zag. Kijk Daud!" „Ik kan zoo ver niet zien," zei Daud. „Dat was ik vergeten," zei Jad lachend. „Maar dat doet er ook niet toe. Hij staat waar ik zeg en schijnt op iets te wachten." Darwin trok zijn mantel uit en wierp dien over het vuur. Voor een oogenblik waren de zwarte rookwolken verdwenen. Toen haalde hij het kleedingstuk weg en liet den rook weer ontsnap pen. Weer bedekte hij het vuur, telde tot tien en trok opnieuw zijn mantel weg. Nu liet hij een lange rookkolom ontsnappen. Een korte een lange weer een korte rookkolom. Het was zijn eigen noodsignaal, dat iedere man van den zijn eigen noodsignaal, dat iedere man van de „Hij ziet ons!" juichte Jad. „Hij staat op den rug van zijn kameel en kijkt in onze richting. Laat hem weten, dat wij het zijn, Daud door den rook!" Nog eens seinde Darwin en nog eens. „Zoo!" riep Jad uit. „Hij neemt zijn witten mantel af en wuift er mee boven zijn hoofd om de aandacht te trekken van een ander, dien ik niet zien kan!'' Scherper nog staarde Jad in de verte. Hij zag er uit, alsof dat staren hem pijn deed. „Maar ik zie het!" riep hij. „Er is nog een ander, die een eindje verder weg is. Hij wuift ook met zijn mantel!" Het was verder niet noodig om rooksignalen uit te zenden. Als de twee ruiters bij de kafila behoorden, hadden zij de boodschap begrepen en zouden zij komen, zoo gauw als zij hun sig naal aan hun kameraden hadden doorgegeven. Darwin liet den rook omhoog kronkelen door t natte gras heen en strekte zich op de rotsen uit naast Jad. „Het moet onze karavaan zijn," zei hij zacht. „Ongetwijfeld!" Kathafa kwam naar de twee mannen toe en ging tusschen hen in liggen. Verrukt staarde ze in de verte. „Ik zie er nog een," riep Jad. „En daar, een eindje verder komt er nog een aanrijden!" „O, waarwaar?" vroeg Kathafa nieuws gierig. „Recht voor je mooie neusje, kleintje." Plot seling sprong Jad overeind. „Er komen er nog veel meer! Minstens een paar dozijn!" „Kijk dan, Daul! Kijk dan!" Hij pakte Darwin's wijsvinger, trok den arm strak van den man, die naast hem lag en leun de tegen diens schouder om de richting aan te geven. „Dien kant moet je uitkijken. Je ziet de lansen en zwaarden schitteren in de zon. Je ziet het zand opstuiven!" „Ik zie ook iets," stemde Darwin na een lan gen tijd toe. „Ik zie een rookwolkje." „De heele harka van onze mannen!" schreeuwde Jad. „Daar links heb je Sid. Als je eens dien ouden kerel op zijn kameel hebt zien zitten, kun je je nooit meer vergissen, hoe ver hij ook weg is. En daar heb je Dareyl die is bijna net zoo groot als de kameel waarop hij rijdt. Vooraan rijdt Tamaran! Ze komen recht op ons af!" Kathafa kon de spanning niet langer ver dragen. Ze sprong overeind en zwaaide met haar armen. „Lula Lula Lulaha!" schreeuwde ze, alsof ze dacht dat haar zwakke stemmetje door de man nen, die kwamen aanrijden, kon worden ver staan. Jad wendde zich naar Darwin en lachte verheugd. „Als een troep kwartels vlogen zij eens naar rile richtingen. Als trotsche arenden komen zij nu weer terug! Het zal niet lang meer duren, of de lijken van onze vijanden bedekken de woestijn." „Dat denk ik niet," zei Darwin. „Kijk maar." Twee stoffige ruiters kwamen van de dumen af rijden. Zij sloegen hun kameelen met lange zwepen. Het waren verkenners, die door de krijgslieden uit het kamp naar het noorden wa ren gezonden. Deze hadden ook den ruiter stoet gezien en kwamen de anderen Waar schuwen. (Slot volgt)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1941 | | pagina 3