De ontwikkeling der oudere boeren
Burger's Dierenpark en vischvoorziening
r
I
Woest ijj nhavik
DONDERDAG 6 FEBRUARI 1941
Groote verdiensten van den
landbouwonderwijzer
M. BLOKZIJL
Een vergunning in oorlogstijd
DE KETTINGHANDEL
IN TWENTE
INSTITUUT VAN
INGENIEURS
Opgenomen in de redactie van
„De Standaard"
DE CIVIELE EISCH TEGEN
BARON DE WIJKERSLOOTH
Door de Utrechtsche rechtbank
ingewilligd
Paalproblemen en diep-
sondeeringen
Voordracht van dr. T. K. Huizinga
Bestrijding der tuberculose
DE GRONINGER
GEMEENSCHAP
Dank voor evacuatie van Rot-
terdamsche kinderen
FRAUDULEUS GESLACHT
VEE
Het was op een begraafplaats
verborgen
ONTEIGENING TE
WIERDEN
Noodig ter verzekering van
drinkwatervoorziening
Ds. A. G. H. VAN HOOGEN-
HUYZE OVERLEDEN
Mr. H. van Loghem de
Josselin de Jong overleden
UIT DE STAATSCOURANT
Onderwijs
Bevorderd
Eervol ontslag
Mijnwezen
Overtrad de burgemeester
zijn bevoegdheid?
Wettig of niet
Woord en wederwoord
Gouden doctoraat
Diamanten bruiloft
-De-
door ALBERT M TREYNOR
De vooruitgang van den landbouw in
Nederland is afhankelijk van den vooruit
gang van het afzonderlijke bedrijf. Het is
dan voor dit bedrijf noodig, dat het de be
schikking krijgt over de nieuwste vindingen
van de wetenschap en deze kan toepassen.
Hieruit volgt, dat de voorui gang der bedrij
ven bepaald wordt door drie factoren en
wel: de wetenschap, de practische bedrijfs
voering en de instantie, die tusschen deze
twee instaat, die de wetenschap bij het be
drijf brengt; deze derde factor is de voor
lichtingsdienst. Het werk van dezen dienst
is niet altijd even gemakkelijk, want het ge
brek aan tijd en personeel maakt het niet
alleen onmogelijk een intensieve voorlich
ting te geven aan het afzonderlijke bedrijf,
maar verhindert ook, den individueelen boer
voortdurend op de hoogte te houden van de
vorderingen der wetenschap. We leven in
een min of meer revolutionnairen tijd en
dit geldt ook voor de exacte wetenscappen.
Wat vijf jaren geleden nieuw was, kan thans
verouderd zijn; wat vijftien jaar geleden
verworpen werd, kan thans weer aanhangers
hebben, omdat gebleken is, dat het oude
toch niet zoo ondeugdelijk en ondoelmatig
was, als eenigen tijd terug wel scheen.
Er is een tijd geweest, dat men alles ver-
Wachtte van kunstmest, maar daar is men
thans al weer lang overheen; wel kent men
thans een doelmatiger behandeling van de
stalmest dan vroeger. Er is een tijd geweest, dat
men alles verwachtte van den invoer van vee
voeder, maar reeds voor de benarde tijden van
dezen oolog een aanvang hadden genomen,
vroeg men zich af, of het economisch wel ver
antwoord was het becuijf uit te breiden met een
aantal h.a. grond overzee en of het niet be>er
zou zijn de producten van den eigen grond ren
dabeler te maken door een doelmatiger behan
deling. Het resultaat was, dat men niet meer
lrachtte zooveel mogelijk hooi te verzamelen,
maar dat men het gras ging inkuilen, waardoor
•N het meer voederwaarde kreeg. Als men het heeft
°ver het spreiden van flatten een flat zijnde
datgene, wat een koe als zich baar resultaat van
het spijsverteringsproces in de weloe achterlaat
dan wist iedere jongere boer, wat daarmede
hedoeld wordt en hoezeer dat zijn weiland ten
goede komt, maar een oudere boer zal er vaak
diets van willen weten, omdat hij dit vroeger
hooit heeft geleerd en omdat hem het nut ervan
hooit bijgebracht is. Zoo zijn er vele voorbeelden
aan te halen, waaruit blijken kan, dat de ken-
his van een boer in een jaar of tien verouderen
kan. Meestal is hij zelf niet in staat de vaklitte
ratuur bij te houden. Heeft zoo'n boer volwassen
Zonen, die pas hun onderwijs achter den rug
hebben en die werkzaam zijn op het bedrijf van
den vader, dan is de kans groot, dat er tusschen
Vader en zoon conflicten ontstaan over de be
drijfsvoering. want hun inzicht kan zeer veel
verschillen. Dit is niet alleen van nadeel voor
den huiselijken vrede, maar ook voor den gang
Van het bedriji en voor den geheelen landbouw
Het was dut noodig den ouderen boer dezelfde
kennis bij te brengen als zijn jongeren collega
®n den ouderen boer op de hoogte te houden van
den tijd.Daarom is men in Limburg begonnen
met het geven van cursussen voor oudere boe
ven, waaraan iedereen, die werkelijk bedrijfs
leider is, kan deelnemen. De eerste cursus is
gegeven in den winter van 1936 1937; ieder jaar
komen er meer deelnemers en breidt het aantal
Plaa'sen. waai deze cursussen georganiseerd
borden, zich uit. Het is voor een bedrijfsleidei
die soms al meer dan twintig of dertig jaren
dan het hoofd van een boerderij heeft gestaan,
hiet goed mogelijk weer in de schoolbanken te
Baan zit'en en daar lesjes te leeren.
Daarom hebben deze cursussen den vorm
aangenomen van een serie praatavonden, welke
geleid worden door een der oudere landbouw-
°nderwijzers, die in de meeste gevallen zelf al
heel wat ervaring heeft, die door zijn kennis en
hoor zijn ervaring het vertrouwen van de boe
ren heeft weten te winnen en die ook door de
oudere boeren wordt beschouwd als een man
met inzicht en met een gezagvol woord.
Hij kent de meeste bedrijven in de streek waar
"ij Werkt en hij kan daarom de stof van zijn
Praatavonden afstemmen op de practijk van het
bedrijf.
In 1936 is in samenwerking van den L. L. T.
H- en den rijksdienst deze soort van praatavon
den begonnen en thans na enkele jaren is het
resultaat ervan reeds te zien.
Als men een tocht door Limburg maakt langs
Verschillende boerenbedrijven, blijkt, dat ook de
oudere boer zeer veel heeft geleerd. In de be
handeling van zijn meststoffen, het aanwenden
van kuilvoer, de wijze van inkuilen en op tal
Van andere gebieden heeft hij zich volkomen
hangepast aan den modernen tijd.
De verdienste van het initiatief komt toe
aan den rijksvoorlichtingsdienst en aan de
landbouworganisatie in Limburg; de ver
dienste van de uitvoering en deze is ze
ker niet minder groot komt toe aan den
landbouwonderwijzer, zonder wien van de
best opgezette plannen niets terecht kan
komen. De landbouwonderwijzer is een van
he belangrijkste schakels tusschen weten
schap en practijk. Aan zijn werk besteedt
men over het algemeen weinig aandacht.
Schijnbaar vervult hij, als men deze min of
meer pathetische uitdrukking gebruiken
"Wil, een nederige rol, maar in werkelijkheid
is zijn arbeid van zeer groot belang. Zonder
overdrijving kan men zeggen, dat de Neder-
landsche landbouwer zijn opkomst op tech
nisch terrein voor het overgroote deel dankt
aan den landbouwonderwijzer.
Van nog grooter belang dan elders is zijn
werk in Limburg, waar hij niet alleen de boe
renjongens klaar maakt voor het leven en voor
de practijk, maar waar hij bovendien nog door
de praatavonden voor bedrijfsleiders de boeren
voortdurend stumileert en den landbouw op een
hooger peil brengt. Zonder de goede medewer
king van den landbouwonderwijzer en zonder
zijn toewijding zou het initiatief van den rijks-
landbouwconsuient en van den L. L. T. B. ge
doemd zijn te m'slukken. Hij wordt zoowel door
zijn vakbladen als door den consulent voortdu-
dend op de hoogte gehouden van de vindingen
der wetenschap en hij geeft dat weer door aan
de boeren, die een bedrijf leiden. Om het con
tact tusschen den consulent en den onderwij
zer voortdurend te bewaren, gaan er van tijd
tot tijd circulaires uit naar hen, houdt men re
gelmatig bijeenkomsten en organiseert men op
gezette tijden cursussen.
Ook de samenwerking tusschen den onder
wijzer en de organisatie der jonge boeren is
zeer belangrijk. Wat de een in theorie leert,
kan de ander in de practijk aantoorien door
de demonstraties op de proefvelden. De boer kan
daar zichzelf overtuigen van de juistheid der
lessen van den onderwijzer. Soms is dit noodig,
soms ook niet. Over het algemeen heeft de
oudere landbouwonderwijzer het vertrouwen van
de boeren, ze weten, dat hij ervaring heeft,
dat hjj de bedrijven in zijn omgeving kent, dat
zijn wijsheid niet alleen schoolsch en theore
tisch is. Als hij met iets nieuws voor den dag
komt, begrijpt men, dat hij met zijn ervaring
erover kan ooHerien, niet alleen of dit nieuws
goed is, maar r t 0f het geschikt is voor de
streek, waarin h werkt. Een jongere onderwij
zer moet dit vertrouwen nog winnen door zijn
werk en daarom kan hij bij zijn arbeid zeer
veel steun hebben van de proefvelden der jonge
boeren, welke proefvelden door de geheele
provinci verspreid liggen.
Het resultaat van dit werk blijkt niet
alleen uit de toepassing van de nieuwe metho
den op de bedrijven; het blijkt ook uit de wijze,
waarop de toeren den voorlichtingsdienst beter
gaan waardeeren en er meer gebruik van gaan
maken. Als het aantal adviezen, dat men den
voorlichtingsdienst vraagt, betrekkelijk gering
is, kan dit twee oorzaken hebben. Ofwel de
boeren zijn zoo goed ontwikkeld, dat zij zelf de
litteratuur kunnen bijhouden en weten, wat in
bepaalde gevallen geschieden moet; ofwel zij
zijn zoo weinig ontwikkeld en zoo zeer gehecht
aan traditie, dat zij het nieuwe wantrouwen en
te weinig vertrouwen hebben in de wetenschap
om daar raad te gaan vragen. Zonder nu te
willen beweren, dat de Limburgsche boer in het
bijzonder en de zandboer in het algemeen
achterlijk is, kan men toch van hen zeggen,
dat hij te weinig gebruik maakte van den voor
lichtingsdienst en dat de tweede oorzaak daar
aan ten grondslag lag. Dit nu is sterk aan het
veranderen. Het zal wel niet alleen in Limburg
zoo zijn, maar in deze provincie is de toena"10
van het contact tusschen bedrijf en vr t
lichtingsdienst al bijzonder sprekend Het o-
hoeft waarschijnlijk geen betoog, dat dit gun
stige verschijnsel het gevolg is, zoowel van de
cursussen voor de bedrijfsleiders, waar de
oudere boer zijn kennis voortdurend kan aan
vullen, als van het werk van den voorlichtings
dienst van den L. L T. B„ die het mogelijk
maakt de noodige aandacht te schenken aan
het afzonderlijke bedrijf.
Het blijkt, dat de boerenstand zich terdege
ontwikkelt en dat hij alles in het werk stelt
om den achterstand an te halen. Dit belooft
het beste voor den landbouw, in Limburg. Deze
provincie geeft met haar werk voor de boeren
een voorbeeld, dat de aandacht van het ge
heele land verdient. Daarom was het wel
gemotiveerd aan het werk van den L. L. T. B.
en den rijks1-" t "ehtingsdienst in deze provin
cie een vrij uitoerige beschouwing te wijden.
E.
Nog steeds doet de politie in Twente aan
houdingen in verband met den ontdekten
kettinghndel. In dit verband is hier een zekere
S. gearresteerd en gevankelijk naar Almelo
overgebracht. Van hem was gebleken, dat bij
aan tal van ingezetenen tegen veel te hooge
prijzen vet had verkocht zonder bon. Er werden
tal van huiszoekingen verricht bij de ingezetenen
en daarbij vond men groote en kleine vooriaden,
die buiten de distributie om waren geleverd.
De hooge prijzen, die men had moeten beta
len, waren blijkbaar geen bezwaar geweest.
Zoowel tegen de koopers als tegen S. is pro
ces-verbaal opgemaakt.
De afdeeling voor elec'rotechniek en techni
sche natuurkunde van het instituut van Inge
nieurs hield dezer dagen haar 158e vergadering
in het Jaarbeursrestaurant te Utrecht. Nadat de
notulen van de vorige vergadering onveranderd
waren goedgekeurd, werd ook voor de begrooting
voor het jaar 1941 de goedkeuring der vergade
ring verkregen. Voorts stand op het programma
de verkiezing van twee bestuursleden, wegens
het periodiek aftreden van de heeren ir. C. F.
Proos, ais secretaris, en ir. J. C. G. van Wijk.
Tot' opvolgers der aftredenden werden geko
zen de heeren irs. jhr. Storm van 's-Grave-
sande en dr. W. R. van Wijk, die deze benoe
ming aanvaardden. De voorzitter bedankte de
aftredende bestuursleden voor de moeite, welke
zij zich voor het bekleeden der functie hebben
gegeven.
Daarna volgde een interessante causerie van
prof. ir. J. C. van Staveren, over het onderwerp:
„Vervanging en besparing van materialen in
de elec'rotechniek", een actueel onderwerp, dat,
gezien het groote aantal opgekomen leden, zich
in groote belangstelling mocht verheugen. De
spreker toonde aan, dat allerhande mogelijk
heden bestonden, bij schaarschte in gronds of-
fen te grijpen naar andere, mits. zooals vanzelf
spreekt, rekening worde gehouden met het ver
schil in eigenschappen en bewerkingsmogelijk
heden.
Behalve de vermelding en bespreking van
reeds elders verrichte onderzoekingen werden
door den spreker resultaten van proeven in he'.
laboratorium der Kema te Arnhem besproken,
welke in het bijzonder voor Nederlandsche om
standigheden van belang zijn.
Dr. H. Colijn deelt in De Standaard van 5
Februari mede, dat de Duitsche bezettende
macht het wenschelijk heeft geacht, dat een
door de Duitsche autoriteiten aangewezen Neder-
landsch journalist uit het buitenland die niet
de anti-revolutionnaire beginselen toegedaan is,
in de redactie van het blad wordt opgenomen.
Dr. Colijn heeft nu zijn arbeid aan het bl'd
neergelegd.
De heer M. Blokzijl deelt in hetzelfde num
mer mede, op grond van een besluit van Com
missarissen en Directie, voortaan aan de re:'ac-
tioneele leiding van De Standaard deel te ne
men. In de principieel-pclitieke houding v?n
het blad brengt zulks geen wijziging, zegt hij,
en voegt er verder bij: „Het zal mijn bijzonder
streven zijn, den lezer met de groote gebmr.e-
nissen, die van Midden-Europa uitgaan, op
grond van jarenlange eigen ervaringen ter
plaatse, nog beter vertrouwd te maken. Toene
mende kennis van menschen en dingen leidt
tot beter begrijpen.
De eerlijke wensch van dit blad, met de be
zettende macht loyaal samen te werken, moge
bij deze gelegenheid opnieuw tot uiting komen."
De Utrechtsche rechtbank heeft Woensdag
uitspraak gedaan inzake den civielen eisch, «tel
ken mr. J. A. Star Busman, advocaat te Utrecht
had ingesteld tegen mr .dr. K. L. C. M. I. baron
de Wijkerslooth de Weerdesteyn, wegens het
feit, dat mr. Star Busman door baron de
Wijkerslooth in de brochure „Mysteries in de
vrijmetselarij" werd aangemerkt en zulks
naar eischers zeggen in strijd met de waarheid
als vrijmetselaar en wel op zoodanige wijze, dat
mr. Star Busman zich beleedigd en benadeeld
gevoelde. Mr. Star Busman stelde een eisch tot
schadeloosstelling in van 5000.In de pro
cedure heeft de civiele kamer eischer ontvan
kelijk verklaard. Baron de Wijkerslooth werd
veroordeeld tot het betalen van een bedrag van
f 500,Bovendien werd gelast, dat baron de
Wijkerslooth verdere publicaties over dit on
derwerp zal staken. Voor het geval, dat gedaagde
zich niet aan deze uitspraak zal houden, zal h;j
een dwangsom van 5000,moeten betalen.
In het gebouw van het Kon. Instituut van
Ingenieurs heeft voor de Betonvereeniging te
's-Gravenhage, ir, T. K. Huizinga, directeur van
het Laboratorium voor grondmechanica te
Delft, een voordracht gehouden over het onder
werp: Resultaten van diepsondeeringen als op
lossing van vele paalproblemen.
In een korte inleiding werd de reden vermeld,
waarom de ervaring bij het kiezen van de. fun-
deeringswijze veelal niet meer toereikend is, zoo-
dat, allerlei mislukkingen het gevolg kunnen zijn.
Spr. ging na, hoe de toe te laten belasting op
den bouwgrond afhankelijk is van vele factoren
en beheerscht wordt door het z.g. grensdraag-
vermogen en het vormverande.ingsdraagvermo
gen Indien de toe te laten belasting kleiner is
dan de gemiddelde belasting van het bouwwerk,
is een staalfundeering niet meer mogelijk en zal
veelal een paalfundeering worden gekozen.
De verschillende methodes, die toegepast wor
den, om de lengte en het draagvermogen van
palen te bepalen, zooals bo.ingen, proefhei-
ingen, drukproeven, druk- en trekproeven en
monsteronderzoek, werden kort besproken,
waarbij eenige recente laboratoriumproeven
werden medegedeeld.
Vervolgens verklaarde spr. de nieuwste wijze
van onderzoek, het diepsondeeren, ontwikkeld
door het laboratorium van grondmechanica,
waarbij hij, uitvoerig ingin op de factoren, die
den weerstand beïnvloeden.
Aan de hand van een aantal sondeergraphie-
ken werden verschillende paalproblemen behan
deld, waaruit bleek, dat ze niet alleen antwoord
geven op de vraag naar lengte en draagvermo
gen van palen, doch dat zij veelal ook in andere
richting nuttige aanwijzingen geven. De resul
taten van een groot aantal uitgevoerde sondee
ringen bevatten een schat van gegevens, welke
den Nederlandschen technici ten dienste staan
en die voor toekomstige weiken van nut kun
nen zijn.
Aan het begin der vergadering heeft de voor
zitter den overleden penningmeester der beton
vereeniging, ir. J. C. Begram van Eeten, her
dacht.
De Nederlandsche Centrale Vereeniging tot
bestrijding der Tuberculose zal Dinsdag 25 Fe
bruari, des middags half twee, een buitengewo
ne algemeene vergadering houden in het Rijks
instituut voor de volksgezondheid, Sterrenbosch
1 te Utrecht.
Aan een lunch, gearrangeerd door de Gronin
ger Gemeenschap, hebben gisteren een groot
aantal burgemeesters van de provincie Gronin
gen aangezeten en vele andere personen, die
zich verdienstelijk hebben gemaakt in verband
met de evacuatie van de Rotterdamsche kin
deren.
Mi'. J. Linthorst Homan, voorzitter van de
Groninger Gemeenschap, had bericht van ver
hindering gestuurd. In zijn plaats werd deze bij
eenkomst geleid door den ondervoorzitter der,
heer E. H. Ebels. Namens de Groninger Ge
meenschap bracht hij den dank over aan allen
die gehoor hebben gegeven aan het appèl om
kinderen uit de door den oorlog geteisterde
streken eenige weken van heerlijke rust en ont
spanning te geven.
De gedelegeerde bij de kinderevacuatie te Rot
terdam, de heer H. S. van der Waals, bracht
namens den burgemeester van Rotterdam en
inzonderheid namens de Rotterdamsche bevol
king dank voor het menschlievende werk, door
de Groningers in den oorlogszomer van 1940
verricht.
Spreker zette verder uiteen, waarom de uit
zending van de kinderen nog een gebiedend?
eisch is. Immers, de noodtehuizen zijn verre van
ideaal, de bouw van noodwoningen ligt stil ten
gevolge van de vorst en in de gewone huizen
wonen zeer velen samen, hetgeen tot zeer onge-
wenschte toestanden, in het bijzonder bij het
slapen, aanleiding geeft.
De heer H. Molendijk, secretaris van de Gro
ninger Gemeenschap, zette ten slotte het werk
der stichting in deze tijden uiteen.
Ambtenaren van den Crisiscontroledienst
hebben tegen een inwoner van Dedemsvaart
proces-verbaal opgemaakt wegens het fraudu
leus slachten van varkens. Bij onderzoek werd
thuis niet aangetroffen, doch wel werd 350 kg.
vleesch gevonden op de begraafplaats.
De secretaris-generaal van het departement
van Sociale Zaken heeft bepaald, dat het alge
meen nut vordert de onteigening ten name van
de N.V. Waterleiding-Maatschappij „Overijssel"
te Zwolle van perceelen in de gemeente Wier
den, noodig ter verzekering van de drinkwater
voorziening in het verzorgingsgebied Centraal-
Overijssel van genoemde N.V.
Te Amsterdam is op den leeftijd van 69 jaar
onverwacht ove,leden ds. A. G. H. van Hoogen-
huyze, Ned. Herv. predikant aldaar sinds 1912.
Te Baam is in den ouderdom van 76 jaar over
leden mr. H. van Loghem de Josselin de Jong,
oud-rechter in de rechtbank te Haanem.
De begrafenis geschiedt Vrijdag om 12 15 uur
op de nieuwe algemeene begraafplaats te Baam.
Bij beschikking van den Secretaris-Generaal
van het departement van Opvoeding, Weten
schap en Cultuurbescherming is aan W. Kramer,
leeraar aan het Wageningsch Lyceum te Wage-
ningen, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend
als lid der rijkscommissie van advies inzake
toelating van leerlingen tot openbare en gesub
sidieerde hoogere burgerscholen en is tijdelijk
benoemd als zoodanig: R. Kuitert, rector van
het Kennemer Lyceum te Bloemendaal.
Bij beschikking van den Secretaris-Generaal
van het departement van Landbouw en Vis-
scherij is met ingang van 16 December 1940 be
vorderd tot hoofdcommies bij het departement
van Landbouw en Visscherij, S. H. Verheij, thans
commies.
Bij besluit van den Secretaris-Generaal van
het departement van Binnenlandsche Zaken is
J. J. Woldringh, op zijn verzoek, met ingang
van 1 Mei 1941 uit den dienst als burgemeester
van de gemeente Kollumerland en Nieuwkruis-
land eervol ontslagen, met dankbetuiging voor
de langdurige diensten, door hem als burge
meester bewezen.
Bij beschikking van den Secretaris-Generaal
van het departement van Waterstaat is met in
gang van den dag, waarop hij zijn betrekking
aanvaardt, benoemd voor den tijd van een jaar
tot mijntechnisch ambtenaar bij het staats
toezicht op de mijnen de heer J. Versteijnen te
Heerlen.
Voor den Arnhemschen Kantonrechter stond
Woensdag terecht de visscher E. D. uit Wester-
vooi't, verdacht van overtreding van de Vissche-
rijwet. Nu is op zich genomen een dergelijke
overtreding een min of meer dagelijks voorko
mend feit, maar de omstandigheden maakten
in dit uitzonderlijke geval de zaak interessant.
Het gebeurde in de eerste oorlogsdagen, dat
de Directie van het bekende Burgers Dieren
park in Arnhem niet voldoende, ja zelfs in het
geheel geen visch voor haar levende have kon
bemachtigen. De verbinding met het Westen
was verbroken en de voorraden, die m normale
tijden uit IJmuiden aangevoerd werden, moes
ten tengevolge daarvan stagneeren. De adjunct-
directeur van de inrichting, mr. A. v H., over
legde met den directeur de moeilijkheden en
kwam tot het besluit, dat de in den Rijn aan
wezige riviervisch de oplossing zou moeten bren
gen. Hij moest echter, alvorens in den Rijn te
mogen visschen naar alle soorten visch, die hij
noodig had dus ook „ondermaatsche" voor
de pinguins! een vérstrekkende vergunning
hebben. Nu staat er in de visscherijwet een ar
tikel, dat bepaalt, dat er nimmer gevischt mag
worden op marktwaardige visschen, die bene
den de maat blijven. Een uitzondering wordt bij
dit artikel gemaakt voor de visscherij naar dit
soort vischjes voor wetenschappelijke doelein
den en voor dierentuinen. Deze uitzondering
moet echter, alvorens hoogst zelden te worden
toegepast, onderworpen worden aan de goed
keuring van den inspecteur van de visscherij
wet.
De omstandigheden in de eerste oorlogsdagen
waren echter van dien aard, dat een contact
met bedoelden inspecteur in Den Haag riet te
verkrijgen was. Er moest dus raad geschaft
worden. Mr. A. v. H. ging naar den burgemees
ter om diens advies in te winnen. De burge
meester van Arnhem was zoo druk bezet, dat
hij onmogelijk den heer v. H. te woord kon
staan. Met wethouder Bronkhcrst werd nu de
kwestie besproken en de wethouder beloofde de
vereischte vergunning te zullen vragen. Er werd
ten gemeentehuize, al dan niet door den over-
bezetten burgemeester persoonlijk, een vergun
ning' opgesteld met o.m. de volgende clausule:
,.De burgemeester der gemeente Arnhem, ver
tegenwoordigende den inspecteur der visscherij
wet enz." Deze vergunning, die geen enkele be
perkende bepaling in zich bevatte, werd den
heer v. H. ter hand gesteld. Deze cp zijn b:urt
toog naar den visscher E. D. uit Westervoort en
kwam met hem overeen, dat hij zou visschen
voor het dierenpark. Dat alles speelde zich af
op den 18en Mei en het is goed, dat wij dezen
datum in het oog houden.
Op 19 November van het vorig? jaar was D.
tegen kwart na twaalven aan het visschen in
den Rijn. Veldwachter R- van de rivierpolitie
zag dat en ging naar D. toe ten einde hem zijn
vergunning te vragen. Visscher D. was aan den
arbeid met een z.g. zegen. D. toonde den veld
wachter eerst zijn eigen vergunning, waarop
vermeld stond dat hij gerechtigd was te vis
schen, uitgezondeid in den tijd een uur voor
zonsondergang en een uur na zonsopkomst. Te
recht merkte de veldwachter op dat hij pro
ces-verbaal moest opmaken en dat hij de zegen
in beslag mteest nemen. Toen R. dat gez gd
had toonde D. ineens de vergunning van den
burgemeester. De veldwachter werd door een
zoo officieel, maar waardeloos stuk, een weinig
uit het veld geslagen en, hoewel hjj aanvan
kelijk volhield, bracht hij toch lator de vergun
ning weer terug met de woorden „Je kunt
rustig doorgaan. T. z. t. hoor je er wel meer
van".
De zaak waar het nu Woensdagmorgen voor
den kantonrechter om draaide was feitelijk deze:
Was de vergunning van den burgemeester wet
tig en had D. niet moeten begrijpen dat dit
verlof sl'chts gegeven was vOor den tijd dat
Den Haag, oftewel de betreffende inspecteur
niet te bereiken was?
Bfj h?t verhaal dat verdachte D. ophing do
mineerde heel sterk de gedachte aan den vo-
rigen pachter van De Nieuwe Haven. D. had
sedert December 1940 de haven gepacht. Vroe
ger, gedurende veertien jaren, pachtte hij tel
kens een gedeelte van den heer O., die zoo
veel als de „vaste-pachter" was. In December
heeft D. toen zelf de haven gepacht en naar
zijn meening wwas O. daarover zeer ontstemd
Hebt u bewijzen voor knoeierijen van O.?
't Was wel typisch dat toen O. naar Den
Haag was gew est, mijn vergunning plotseling
ingetrokken werd.
Dat zegt nog niets.
Ik heb veertien jaar lang ieder jaar f 100
teveel aan pacht betaald. Hij mocht en dat
heeft de ontvanger me ver told maar vijftig
gulden vragen, maar van mij heeft hij veertien
jaar lang honderd vijftig gehad.
De veldwachter R. zeid? de vergunning weer
te hebben teruggegeven, omdat hij zelf liever
eerst bericht had uit Den Haag. Hij had on
middellijk zich in verbinding gesteld met de
inspectie van de visscherij. Getuige was van
meening dat de burgemeester niet de bevoegd
heid had de betreffende ontheffing te verlee-
nen en D. een zoo vérstrekkende vergunning
uit te reiken.
De verdediger, mr. Couvret, had drie getui
gen a décharge meegebracht en wel den ad
junct-directeur en een tweetal helpers van vis
scher D.
Mi-, Van H. kwam het eerste getuigen en deed
zeer uitvoerig het verhaal, zooals wij het in
den aanvang van dit verslag schetsten. De
nood was in die eerste dagen werkelijk groot
Spr. had alle vischrestjes in de winkels van
de stad al opgekocht, maar er was niets meer.
Enfin de kwestie werd „opgelost" middels d'
vischvergunning van den burgemeester. Toen
kwam het verbaal van den veldwachter R. De
heer van H., die er van hoorde stelde zich on
middellijk in verbinding met den districtscom
mandant van d? Rijksveldwacht en deze be'.de
den volgenden dag terug dat alles cp een abuis
berustte en dat het proces-verbaal ingetrokken
was.
De bewuste vergunning kwam niet van den
inspecteur.
Mijns inziens was de burgemeester bevoegd.
Bovendien schreef hij in zijn vergunning „ver
tegenwoordigende enz.". Dat leek toch zeer of-
ficieel.
Mr. v. H. vertelde nog dat het die enpark voor
heen uitsluitend zeevisch gebruikte, maar dat
men zich kon behelpen met riviervisch. Deze
moest echter apart geschubd worden. De zouten
en mineralen in deze schubben zijn schadelijk
vcor de beesten, terwijl bovendien de schubben
zelf zeer slecht ve teeien. Om echter bij zijn
verhaal te blijven ging spreker voort. In den
heifst heeft D. de haven gepacht om ons zoo
doende den geheeier winter van visch te kun
nen voorzien. Toen kwam echter het intrekken
van de vergunning nadat de heer O. in Den
Haag geweest was. Wij zaten zonder visch en er
moest geholpen worden. De heer O. kreeg van
onzen nood de lucht en bood visch té koop aan.
Op dat aanbod moesten wfj ingaan.
Had u nu werkelijk niet begrepen dat de
vergunning van den burgemeester waardeloos
was. toen de verbinding met Den Haag er weer
was?
Neen, daar heb ik op dat moment niet bfj
stilgestaan. Achteraf bezien
Bovendien kreeg D. na een half jaar een
andere vergunning, die verschillende beperkin
gen oplegde. Er ontspon zich tusschen den
verdediger, mr. Couvret, en de heeren van het
college een debat over de „marktwaardigheid"
en de „vereischte maat" van bepaalde soorten
visch. Deze soorten visch, die dus ai dan niet
.marktwaardig" zouden zijn, staan nergens in
de wet aangegeven
Gehoord werden vervolgens de beide helpers
van D., die verklaarden op den bewusten avond
in November met D. gevischt te hebben voor het
Dierenpark.
De Ambtenaar van het Openbaar Ministerie,
mr. M. de Vries, nam hierna requisitoir en acht
te daarin het ten laste gelegde wettig en over
tuigend bewezen.
De verdediger en de getuigen a décharge dik
ken de omstandigheden wel een beetje erg
zwaar aan. D. mocht niet visschen tusschen een
uur voor zonsondergang en een uur na zons
ondergang en hij deed dit toch. Toen heeft hij
zich met de oude vergunning van den burge
meester probeeren te redden. Daarvan wist hij
drommels goed dat de geldigheid verloopen was.
Omdat verdachte op deze wijze zijn vergunning
misbruikte, wilde spreker geen geloof hechten
aan den goeden trouw van verdachte Spreker
vroeg tien gulden subs. 5 dagen hechtenis.
Mr. G. Oouvret hield een uitvoerig pleiaooi
en begon met te zeggen dat de zaak hem viee-
selijk tegenstond omdat de behandeling zoo in-
druischt tegen ons rechts-principe. Niet het
O.M. maakt hier uit of er vervolgd zal worden,
maar de ambtenaren van de visscherijwet doen
dat. De rechtstoestand krijgt hier een knak.
E>e Ambtenaar van het OM. interrumpeerde
hier: Ik vind het zeer ongeoorloofd dat U zich
een uitdrukking durft permitteeeren, waa in U
zegt dat ik mij heb laten bevelen door dezen of
genen.
Mr. Couvret vervolgde zijn pleidooi met de
kwestie O. aan te snijden. Het O.M aldus spre
ker, is van meening dat wij tegen O. niets kün-
nen bewijzen, maar als de zaken zoo scherp
gesteld worden dan kan ik U hier wel zeggen:
wij kunnen O.'s laakbare handelwijze wel be
wijzen. Dat verzeker ik U.
Andermaal interumpeerde mr. de Vries: Dat
bewijs berust waarschijnlijk op dezelfde fanta
sie, die u zoo juist een en ander aan mijn adres
deed zeggen.
Mr. Couvret bepaalde zich na deze algemeene
opmerkingen tot de zaak en zeide. dat d:ze
staat of valt met de waarde, die aan 's burge
meesters vergunning kan worden toegekend. De
man heeft volkomen ter goeder trouw geirn-
deld. Zelfs mr. v. H. en de brigade-commandant
van de Rijksveldwacht waren van de deugde
lijkheid der vergunning overtuigd. Men moet
dan toch een goedgelocvig visschertje niet kwa
lijk nemen als hij zich op die heeren verlaat.
Spreker vroeg ontslag van rechtsvervolging,
subsidiair vrijspraak.
De ambtenaar van het O.M. réplice?rde en
zeide: „Men moet zich niet te vee) opwinden
en zeker niet het beleid van den ambt naar
gaan becritiseeren in een openbare rechts.it-
ting. Een onderhoud tusschen den ambtenaar
en een der leden van de advocatuur is en moet
blijven: geheim. Ik verwerp voorts de beschul
diging, dat ik mij iets zou hebben laten beve
len, door den inspecteur van de visscherijwet
Ten slotte ben ik jurist en ambtenaar van het
O. M. Als ik een kwestie krijg, de visscherij be
treffende, dan vraag ik advies, waar mij zulks
het beste lijkt. Overigens blijf ik voor mijn da
den alleen verantwoordelijk.
Mr. G. Couvret zeide zijn standpuni te b'ij ven
handhaven. Als de ambtenaar geen vcstaod
heeft van visscherij-zaken, moet hij bij des
kundigen en bij onpartijdigen te rade gaan
De Kantonrechter, mr. J. P. Bervoets, ze'de
over acht dagen schriftelijk vonnis te zullen
wijzen.
Dinsdag 11 Februari a.s. zal net vijftig jaar
geleden zijn, dat mr. J. Woltman. oud-secreta
ris-generaal van het departement van oorlog
wonende te 's-Gravenhage. aan de Leidsche
academie bevorderd werd tot doctor in de
rechtswetenschap.
Op 22 Februari a.s. hopen Adrianus Cornells
van Hooff, oud 83 jaren, en Anna Elisabeth
Martelmans, oud 81 jaren in het St. Elisabeth-
gesticht te Halsteren hun diamanten bruiloft
te vieren.
67
(Nadruk verboden)
Zij hoorden het bekende roepen, dat maakte
dat de kameel overeind kwam. De romp van het
d*er ging in de hoogte, vervolgens zijn schou
ders en zijn nek. Guennell stond weer klaar
°m weg te rijden. Hij reed snel door de duinen
haar de witte rots toe.
Steeds nader kwamen de krijgslieden om hem
ih te sluiten. Er was een steeds nauwer wor
dende tusschenruimte, maar Guennell reed door.
Tiet was angstig om te zien. maar tegelijkertijd
"as het een prachtig gezicht.
Hij wist niet, hoe het zoo opeens gekomen
Was, maar Darwin voelde, dat Littlejohn haar
arm om hem heen had geslagen en dat ze met
haar hoofdje tegen zijn schouder leunde. Zij aan
öj stonden ze te kijken.
Overal achter de duintoppen knielden de man
hen neer en mikten op den kameel en zijn be
rijder. Het was wonderlijk, maar nog steeds was
het dier niet getroffen, zij baanden zich een
weg door het geweervuur en liepen op het pad
aan, dat naar den top van de witte rots voerde.
Maar de kameel liep nu zoo hard niet meer.
Zijn lange pooten bogen zich, lager en lager
zakte zijn nek. Guennell rolde in het zadel heen
en weer als een dronkaard, zijn lichaam zwaaide
vreemd van den eenen kant naar den anderen
Darwin voelde, hoe Littlejohn beefde. Einde
lijk was het gedaan met het dier. De kameel
zakte in elkaar, alsof de last op zijn rug hem
doormidden gebroken had. Guennell kwam met
het hoofd voorover in het zand terecht. Maar
hij kwam weer overeind en liep wankelend ver
der.
Zachtjes bevrijdde Darwin zich van het meis
je en liep het rotspad af. De anderen volgden
hem.
Toen hij beneden aan het pad kwam, zag hij
Guennell, die zich wankelend trachte staande te
houden. Het bloed liep uit zijn mond en stroom
de uit zijn kleeren.
Hij bleef voor Darwin staan, keek hem recht
in de oogen. Het scheen, alsof hij wilde glim
lachen.
„Hierje lucifers" zei hij en viel voorover
op den grond.
HOOFDSTUK XXX
Littlejohn zat op de rots, haar oom's hoofd
in haar schoot, haar vingers in zijn dikke grijze
haar. Zijn hand had de hare gegrepen. Zoo za
ten ze stil bij elkaar.
Een eindje het pad af stond Imbarak achter
een beschermend rotsblok met twee geweren
naast zich. Hij tuurde naar beneden. Het scheen,
dat hij er naar verlangde, dat de krijgslieden
zoo brutaal zouden zijn om de sterkte te be
stormen.
Jad en Darwin aarzelden niet. Zij hadden nu
hun lucifers. Zij aan zij liepen ze terug naar
den hoogsten top. De takken lagen klaar om te
worden aangestoken en in een oogwenk vatten
zij vlam. Het vuur kraakte en laaide hoog op.
Darwin nam een armvol gras en drenkte die in
een van de waterblikken. Toen hij dat op het
vuur wierp steeg een zwarte, dikke rookkolom
recht naar boven.
Jad lag op de rotsen en staarde naar het
noord-oosten. Plotseling gaf hij een schreeuw.
„Hij is daar nog, waar ik hem het laatst zag.
Kijk Daud!"
„Ik kan zoo ver niet zien," zei Daud.
„Dat was ik vergeten," zei Jad lachend. „Maar
dat doet er ook niet toe. Hij staat waar ik zeg
en schijnt op iets te wachten."
Darwin trok zijn mantel uit en wierp dien over
het vuur. Voor een oogenblik waren de zwarte
rookwolken verdwenen. Toen haalde hij het
kleedingstuk weg en liet den rook weer ontsnap
pen. Weer bedekte hij het vuur, telde tot tien
en trok opnieuw zijn mantel weg. Nu liet hij
een lange rookkolom ontsnappen. Een korte
een lange weer een korte rookkolom. Het was
zijn eigen noodsignaal, dat iedere man van den
zijn eigen noodsignaal, dat iedere man van de
„Hij ziet ons!" juichte Jad. „Hij staat op den
rug van zijn kameel en kijkt in onze richting.
Laat hem weten, dat wij het zijn, Daud door
den rook!"
Nog eens seinde Darwin en nog eens.
„Zoo!" riep Jad uit. „Hij neemt zijn witten
mantel af en wuift er mee boven zijn hoofd
om de aandacht te trekken van een ander, dien
ik niet zien kan!''
Scherper nog staarde Jad in de verte. Hij zag
er uit, alsof dat staren hem pijn deed.
„Maar ik zie het!" riep hij. „Er is nog een
ander, die een eindje verder weg is. Hij wuift
ook met zijn mantel!"
Het was verder niet noodig om rooksignalen
uit te zenden. Als de twee ruiters bij de kafila
behoorden, hadden zij de boodschap begrepen
en zouden zij komen, zoo gauw als zij hun sig
naal aan hun kameraden hadden doorgegeven.
Darwin liet den rook omhoog kronkelen door t
natte gras heen en strekte zich op de rotsen uit
naast Jad.
„Het moet onze karavaan zijn," zei hij zacht.
„Ongetwijfeld!"
Kathafa kwam naar de twee mannen toe en
ging tusschen hen in liggen. Verrukt staarde ze
in de verte.
„Ik zie er nog een," riep Jad. „En daar, een
eindje verder komt er nog een aanrijden!"
„O, waarwaar?" vroeg Kathafa nieuws
gierig.
„Recht voor je mooie neusje, kleintje." Plot
seling sprong Jad overeind.
„Er komen er nog veel meer! Minstens een
paar dozijn!"
„Kijk dan, Daul! Kijk dan!"
Hij pakte Darwin's wijsvinger, trok den arm
strak van den man, die naast hem lag en leun
de tegen diens schouder om de richting aan te
geven. „Dien kant moet je uitkijken. Je ziet de
lansen en zwaarden schitteren in de zon. Je ziet
het zand opstuiven!"
„Ik zie ook iets," stemde Darwin na een lan
gen tijd toe. „Ik zie een rookwolkje."
„De heele harka van onze mannen!"
schreeuwde Jad. „Daar links heb je Sid. Als je
eens dien ouden kerel op zijn kameel hebt zien
zitten, kun je je nooit meer vergissen, hoe ver
hij ook weg is. En daar heb je Dareyl die
is bijna net zoo groot als de kameel waarop
hij rijdt. Vooraan rijdt Tamaran! Ze komen
recht op ons af!"
Kathafa kon de spanning niet langer ver
dragen. Ze sprong overeind en zwaaide met
haar armen.
„Lula Lula Lulaha!" schreeuwde ze, alsof ze
dacht dat haar zwakke stemmetje door de man
nen, die kwamen aanrijden, kon worden ver
staan.
Jad wendde zich naar Darwin en lachte
verheugd.
„Als een troep kwartels vlogen zij eens naar
rile richtingen. Als trotsche arenden komen zij
nu weer terug! Het zal niet lang meer duren,
of de lijken van onze vijanden bedekken de
woestijn."
„Dat denk ik niet," zei Darwin. „Kijk maar."
Twee stoffige ruiters kwamen van de dumen
af rijden. Zij sloegen hun kameelen met lange
zwepen. Het waren verkenners, die door de
krijgslieden uit het kamp naar het noorden wa
ren gezonden. Deze hadden ook den ruiter
stoet gezien en kwamen de anderen Waar
schuwen.
(Slot volgt)