w' FELLE STRIJD OM DEN EEKER NOBELPRIJS SIGRID UNDSET De ziekte van Cushing De H. Eucharistie voor Religieuzen Skiën is niet eenvoudig! CONTACT De Financiering, Organisatie en Admini stratie van Bioscoopbedrijven in Nederland Brabantsche brieven Dré III en broeder Marcus zijn de rivalen ZONDAG 9 FEBRUARI 1941 Herinneringen en overpeinzingen welke de sneeuw wakker riep MEDISCHE KRONIEK SCHAATSEN Nog enkele cijfers over den Elfstedentocht Het Japansche offensief in Honan Hongaarsch-Duitsche vriendschap Telegramwisseling tusschen Bardossy en v. Ribbentrop ,NIET TE VEEL HOOI OP UW VORK" Ward Price over de Britsche oorlogvoering in Afrika EEN SCHOON GESCHENK voor religieuzen is het lijvige boek, door Pater VAN DIJK INGENAAID f 2.50 G. W, RINGELING, Accountant (lid N.I.V.A.) Prijs ƒ3.— G. W. RINGELING STATIONSWEG 143 DEN HAAG OFFICIEELS PUBLICATIE VAN HET DEPARTEMENT VAN LANDBOUW EN VISSCHERLI Verbouw van vlas oogst 1941 3 Men verzoekt ons plaatsing van de volgende „Herinneringen" Toen ik nog erg klein was beleefde ik ook een winter als thans. Ik leerde toen voor het eerst schaatsenrijden aan de hand van mijn vader op het vijvertje in het Laperspark, een eerste krabbelbaantje voor nog vele kleinen. Ik be treurde het zeer. dat ik eiken Zonaag weer een week moest wachten, voordat ik weer naar het ijs mocht. In kinderoogen is een week soms ge lijk aan een eeuw. Evenals nu viel er na eenige weken sneeuw en de aarde werd met een dikken, zachten, doch kouden mantel bedekt. Dat bracht nieuwe geneugten, doch de pret verveelde gauw. Als je op de slee zat, werd je koud. En als Je alleen speelde stond het ding «til. als je er op ging zitten. Na eenige dagen ging het een weinig dooien en daarna vroor het weer op. De platgetrapte sneeuw veranderde in een prach tige ijsbaan en nu kon ik schaatsenrijden vooi de deur van het huis. Na mijn lange aanhou den gaf mijn moeder de schaatsen en ik trok er dolgelukkig op uit op tr.ijn scheef onderge bonden ijzers, om de pas geleerde sport verdei te beoefenen. Het resultaat was wel wat teleur stellend, want ik zakte natuurlijk door het dunne laagje üs en het gevolg was 's avonds een paai bedorven schaatsen. Destijds kende ik natuurlijk nog niet de mo gelijkheid. om je met eigen kracht over de sneeuw te bewegen op ski's, zonder er in te zak ken, anders had mijn hart daar ongetwijfeld toen reeds naar verlangd Voor buitenstaanders schijnt dit ..loopen op latten" meestal «leer ge makkelijk. Je kan niet omvallen zooals bij schaatsen, als je valt. val je zacht, en als je van een heuveltje gaat. ga je van zeil. Zoo eenvoudig is het echter niet. In de eerste plaats loopt men niet op latten maar op was. De ski's, die natuurlijk van hout gefabriceerd zijn, moeten voor het gebruik met een laag was ingesmeerd worden, om ze beter te doen glijden. Men onderscheidt ongeveer vijftien verschillende soorten sneeuw en een wedstrijd-skiër gebruikt dienovereenkomstig vijftien verschillende soor ten was. Doch voor touristen zijn vier soorten voldoende: voor versche sneuw, poedersneeuw, harde en bevroren sneeuw en smeltende pap sneeuw. Bovendien moet het hout eenige malen per jaar ingesmeerd worden met een mengsel van lijnolie en petroleum. Doch ook dan is men er nog niet. Het genot van het skiën bestaat in het vliegende vaart afdalen van een hooge berghelling. Doch daar toe moet men eerst dien berg bestegen hebben. Natuurlijk kan men zich daartoe met een tand- radbaant.je naar boven laten brengen, doch dat is niet de ware sport en alleen geschikt voor de ..ZondagRjkiërs" die alleen daar glijden, waar reeds vele anderen zijn geweest Het ware genot beleeft men eerst wanneer men op een grooten tocht een berg afdaalt, welken men eerst op eigen kracht veroverd heeft Alleen op ski's zou zulk een verovering onmogelijk zijn Bij eiken stap zou men immers weer even hard terug glij den. Voor langdurige stijgingen gebruikt men daar om zeehondenvellen. Wanneer wij. die deze die ren meestal alleen maar in Artis kunnen waar nemen. ze met hun glimmende lijven in hun bassin zien rondartelen. schijnt het ons. of ze een volkomen gladde, glibberige huid hebben. In werkeliikheid is deze huid bedekt met een dikke vacht van allemaal korte haartjes, die in één richting zijn geplaatst. Deze langwerpige zeehondenhuid nu bindt men onder de ski's met de haartjes naar achteren. Men kan dan wel vooruit glijden, maar niet achteruit, omdat de haartjes rechtop gaan staan en dus alle rem- dic-st doen. Op de vlakte loopt men. Dit is eigenlijk ge woon loopen met lange gliipassen. waarbij di stokken als hulpmiddel dienst doen. Den linker- stok plaatst men. als het rechterbeen vooruit glijdt en omgekeerd. Wil men nog sneller voor uit komen, dan gebruikt men den z.g. Stavhugg- pas waarbij men na twee gliipassen met beide becnen geliik vooruit glijdt, op de manier van één-twee-hup! Ook op de gewone vlakte vliegt men dan reeds vooruit en het zou zeker iets voor ons geveest zijn, toen we moeizaam door de dikke sneeuw liepen te baggeren. Bij het stijgen gebruikt men de stokken, om het gewicht van den eenen voet op den anderen over te brengen en daarbij te steunen. Kleine heilinkjes worden zigzagsgewijze genomen. Wor den de hellingen steiler, dan bestijgt men deze scliaarsgewijze ofwel men maakt een trappetje, waarbij steeds de eene voet over den anderen heen er boven gezet wordt. Is de top van de helling eenmaal bereikt, dan schept men het ware genoegen van de inspan ning in de afdaling. Vanzelf, zooals dit schijnt, gaat het echter allerminst. Er zou reeds een half boekdeel zijn vol te schrijven over de ver schillende manieren van bergafdaling. Ja, wan neer men onder leiding van een skileeraar op een plateau in de bergen de edele skisport pro beert machtig te worden en men kan zich na eenige lessen met een vaartje van een hellinkje af laten glijden, dan gaat het inderdaad van zelf. Doch bij de afdaling van een groote en steile helling, waarop men allerlei hindernissen in den vorm van sneeuwklompen en bergpun ten tegenkomt, daar komen heel andere dingen kijken. Kijkt zoo'n skiër maar eens na, als hij in vlie gende vaart naar beneden glijdt. Nu eens maakt hij een breed spoor, dan weer een smal. Zijn lichaam en beenen buigen soepel naar voren en naar beneden en geven mee met elke ver andering in het terrein, welke hij op zijn weg ontmoet. Als dè helling stijl is, daalt hij niet recht af, maar schuin. Een tijdlang schuift hij langs de berghelling omlaag, dan een lenige beupbeweging of een zich verplaatsen van het lichaamsgewicht, een fontein van omhoogstui- vende sneeuw en de zwarte gestalte schiet weer verder over het smettelooze wit in een andere nchting dan zooeven. Met zijn armen wijd uit gespreid en de stokken achter hem aan schijnt hij, gelijk een vogel, met vleugels naar beneden te vliegen. Het is een prachtig gezicht een toonbeeld van snelheid en lenigheid. Geen wonder, dat beginnelingen spoedig probeeren dit deel, het mooiste, der skisport na te doen. Te spoedig. Want vele ongevallen zijn daarvan het gevolg. Of de houding is verkeerd, óf men houdt de stokken verkeerd, zoodat men ze bij het vallen onder zich krijgt. En ook verstaan zij de kunst van het vallen niet. In sneeuw valt men altijd zacht, tenminste als men niet zoo'n hoeveelheid hout aan zijn lichaam heeft hangen. Deson danks vallen ook ervaren skiërs, als zij het on geluk hebben, zacht, omdat zij met verslapte spieren zich heelemaal mee laten vallen. De natuurlijke reactie van een lichaam is echter, zich bij een val in de weer te stellen en de spieren worden gespannen. Dat is de reden, waarom vele beginnelingen zich bij een val be- zeeren, zelfs wel een enkel of iets anders breken. Wij hier in Holland kunnen niet veel skiën. Wij hebben geen bergen en het sneeuwt hier te weinig. En als er sneeuw valt, dan hopen de menschen en vooral zij, die niet in staat zijn er de schoonheid van te zien, dat wij er weer zoo spoedig mogelijk van bevrijd zullen zijn. Een poging om op een paar dunne ijzertjes sneller over bevroren sneeuw vooruit te komen, kan alleen een kind ondernemen. Daarom zullen wij hier. als het gesneeuwd heeft, altijd moei zaam. langzaam en mopperend door de sneeuw blijven baggeren. Nadat de grootste drukte bij het slot van den elfstedentocht tot het verleden behoort, heeft het centraal bestuur de beschikbare gegevens omtrent de bereikte resultaen kunnen ordenen e"n voorloopig eenige officieuse cijfers bekend gemaakt. In totaal zijn 600 inschrijvingen binnengeko men voor den wedstrijd, waarvan geen enkele rijder bij den start ontbrak. Toen na Donderdag omstreeks het middernachtelijk uur de laatste controle te Leeuwarden werd gesloten, waren ruim 500 wedstrijdrijders binnengekomen. On getwijfeld een buitengewoon bevredigend resul taat. waarvan men met voldoening gewag maakt. De deelname aan den tocht overtrof reeds bij de inschrijving de stoutste verwachtin gen. Hoewel Woensdagavond 1763 rijders zich hadden laten inschrijven, bleef de toeloop ge durende het verdere gedeelte van den avond aanhouden, hetgeen tot gevolg had, dat ruim 2200 deelnemers aan den tocht bij den start verschenen. Van deze groote groep waren tegen midder nacht ruim 1400 personen binnengekomen er hadden zij hun contrólekaart ingeleverd. Deze cijfers leveren een overtuigend bewijs, hoe goed deze elfstedentocht' is verloopen. Niet alleen de Friesche bevolking, doch het geheele land heeft meegeleefd met hen. die hun persoonlijke krach ten gingen meten in dezen Frieschen Mara thonloop over het ijs. inierhulp Nederland, Voor hel volk, door hel volk. Geen gunsi maar eereplichi. Volbreng de eereplichi van hel volk, door hel volk. Voor de patiënten, die met deze ziekte behept zijn, is zij een groote kwelling, maar voor de geleerden, die haar bestudeeren, is zij een groote bron van intellectuecle vreugde. De arts moet wetenschappelijke belangstelling en mensche- lijk medelijden in zich weten te vereenigen. Iedereen weet, dat dit niet altijd gelukt en na tuurlijk vooral niet bij jonge assistenten in zie kenhuizen, die het leven nog niet kennen. Zoo- dra zij echter een of twee jaar in de praktijk zijn, verandert dit. En toch, de arts als behan delend geneesheer is een ander mensch dan als wetenschappelijk onderzoeker. Dat kan men ook weer bij de discussies over de ziekte van Cushing opmerken. Het is een zeldzame ziekte: niet één maal per jaar wordt een geval daarvan be schreven. Maar dozijnen wetenschappelijke art sen kennen de geheele discussie uit hun hoofd, en zij kunnen er uren lang over praten. Een zeer interessante bezigheid! Maar tegelijkertijd probeeren zij ook alles, zeer langdurige en in gewikkelde methoden van behandeling. Van den anderen kant is het ook zoo, dat een arts, die niet een behoorlijke wetenschappelijke belang stelling heeft, niet een goed behandelend arts kan zijn. Hij moet kunnen meevoelen met den patiënt, maar de ziekte ook met een koel hoofd en een groote wetenschappelijke belangstelling kunnen volgen. De ziekte van Cushing is de tegenhanger van de ziekte van Summonds, waarover ik de vorige week schreef. Cushing was een Amerikaansch neurochirurg, dus iemand, die voornamelijk her senoperaties deed, met een zeer groote kennis en groot succes. Hij was ook een man met groote belangstelling, vooral ook in de geschie denis der geneeskunde, en het pleit zeer voor zijn intelligentie, dat deze zeer moderne Ame rikaan ook zoo goed thuis was in de oude ge neeskunde. En hij verdiende een massa geld, zoodat hij hooge prijzen kon besteden voor oude medische boeken. De bibliothecaris aan de Ned. Maatschappij van Geneeskunde, dr. W. B. Th. Nuyens te Amsterdam, die elk jaar een som gelds toegewezen krijgt om de bibliotheek aan te vullen, kon op de verkoopir.gen tegen de rijke beurs van Cushing niet opbieden. Deze geneesheer nu heeft in 1932 een ziekte beschreven, die naar hem genoemd is. Het meest opvallende verschijnsel is een snel toenemende vetzucht, die echter niet gelijkmatig verspreid is, maar zich openbaart aan het hoofd, den hals en den romp, terwijl de heupen, armen en beenen normaal blijven. Daarbij krijgt de pa tiënt een krommen rug, en wanneer er een Ront- gen-onderzoek wordt ingesteld, blijkt, dat de wervels zijn ingezakt en dat de wervels en ook de ribben ontkalkt en week geworden zijn. Het gevolg is, dat de patiënt kleiner van gestalte wordt: hij zakt ineen. Het gezicht is purperrood en opgeblazen, de buik en borst zeer dik, de romp kleiner en gebogen. Tevens blijkt, dat de sexueele functies zijn opgeheven, de haargroei is mannelijk, de bloeddruk is aanmerkelijk ver hoogd, vaak is er suikerziekte en tenslotte wordt de patiënt zoo slap en futloos, dat hij sterft. Bovendien is hij zeer vatbaar voor infecties. De ziekte is zoo typisch, dat een arts de diagnose snel maken kan, bijna op 't eerste oogenblik; maar waarschijnlijk zal hij zulk een patiënt nooit zien, want de ziekte is zeer zeldzaam. Welnu, het beschrijven van zulk een patiënt is betrekkelijk gemakkelijk, maar Cushing gaf ook aan, wat volgens hem de oorzaak was en dit was, schrik niet van den naam een basophiel adenaam van den voorkant van de hypophyse. De hypophyse is, zooals ik reeds, heb opgemerkt, een aanhangsel van de hersenen. Het achterste gedeelte bestaat uit zenuwweefsel, de voorkwab bestaat uit klieren. In deze voor kwab heeft men drie soorten cellen gevonden, waarvan men nog heel weinig weet, maar in elk geval wel, hoe men ze kleuren kan. Dat kleuren gaat zoo: het orgaan wordt hetzij be vroren, hetzij in paraffine ingebet, en dan in schijfjes gesneden met een speciaal instrument, mikrotoom genaamd. De schijfjes zijn ongeveer een tienden millimeter dik of nog dunner. Deze schijfjes worden dan met kleurstoffen gekleurd. Een belangrijke onderscheiding is die tusschen zure en alkalische of barische kleurstoffen. Wel nu, in de voorkwab van de hypophyse bevinden zich cellen, die zich in 't geheel niet kleuren; verder zijn er cellen, die met zure kleurstoffen gekleurd worden en deze heeten daarom acido- phile, d. w. z. zuur-aantrekkende cellen, en er is ook een groep cellen, die zich kleuren met al kalische of barische stoffen en daarom baso- phile cellen genoemd worden. Een gezwel van deze laatste cellen wordt basophiel adenaam geheeten. Adenaam beteekent niet anders dan „gezwel van klierweefsel". Nu komt de vraag, waarom zulk een basophiel adenaam al die verschijnselen van de ziekte van Cushing veroorzaakt? Het moet gezegd wor den, dat de meeste patiënten van Cushing aan een dergelijk gezwel leden, maar een aantal van hen had zulk een gezwel niet. Dit maakt de zaak weer veel ingewikkelder. Men moet zich de kwestie aldus voorstellen: De klieren met inwendige afscheiding, zooals de voorkwab van de hypophyse, de schildklier, de bijschildklier, de bijnier en enkele andere, heb ben, door de stoffen, die zij produceeren, een beslissenden invloed op allerlei functies van het lichaam, zooals de groei, de stofwisseling, de vet-afzetting, de sexueele functies, de bloeddruk, de hartswerking en nog vele andere. Maar deze zaak wordt ingewikkeld daardoor, dat verschil lende van deze klieren op één en dezelfde func tie inwerken en ten tweede daardoor, dat deze klieren ook op elkaar inwerken. Nu schrijft men aan de voorkwab van de hypophyse een groot aantal werkingen toe en wel op den groei, op de sexueele functies, op de melk-afscheiding, op de suiker-afscheiding en verder werkingen op de schildklier en op de bijnier. Het is dus in 't geheel niet vreemd, dat een bepaald soort gezwel van de voorkwab van de hypophyse al de gevolgen ontvouwt, die in de ziekte van Cushing tot uiting komen. Maar even eens is het duidelijk, dat sommige afwijkingen van andere klieren deaelfde effecten zouden kunnen hebben. Vandaar het verschil in behandeling. Som mige patiënten zijn geholpen door Röntgen- bestraling van de hypophyse. De hypophyse, die te sterk werkt, wordt daardoor tot. kalmte ge bracht. Maar een andere patiënt is geholpen door een extract van de bij schildklier, want het is bekend, dat deze klier een beslissenden in vloed heeft op de beenderen. Enkele patiënten zijn geholpen door wegneming van de bijnieren, die op verschillende functies een diepgaanden invloed hebben. Een enkele patiënt is weer door andere maatregelen verbeterd. De meeste pa tiënten echter genezen niet, maar sterven aan deze ziekte. Wanneer men de mededeelingen leest over deze ziekte, is het heel moeilijk, alles te kunnen volgen. Evenwel, zoo is het met elke nieuw-ontdekte ziekte gegaan. Door samen werking van de onderzoekers, door vergelijking van de vondsten en door discussie komt men langzaam vooruit. Soms is er een geniaal mensch, die in een oogopslag, maar toch na veel studies, nieuwe samenhangen ziet en veel weet uit te leggen; maar dat blijft een uitzondering. De vooruitgang is een moeizame weg: lang zaam komt men tot het doel. Dr. TH. H. SCHLICHTING ERGENS IN CHINA, 7 Febr. (Domei). Na de verovering van Nanjang, een strategisch punt. der Chineezen in de provincie Honan, richten Japansche afdeelingen hun zuiveringscampagnes nu op de resten der Chineesche* troepen, die thans de gebieden van Pijang en Pijoean on veilig maken. Gistermiddag zijn enkele Japansche afdeelin gen zegevierend Pijoeang binnengerukt en een deel van de Japansche troepen heeft gisteravond een punt op 200 km. ten Noorden van deze plaats bereikt. BERLIJN, 8 Febr. (D.N.B.). De nieuwe ko- ninklijk-Hongaarsche minister van Buitenland- sche Zaken heeft ter gelegenheid van de aan vaarding van zijn functie den rijksminister van Buitenlandsche Zaken, Von Ribbentrop, een telegram gezonden van den volgenden inhoud: „Op het oogenblik, waarop ik mij belast met het koninklijk Hongaarsche ministerie van Bui tenlandsche Zaken, is het mij een oprechte be hoefte Uwe Exc. in den geest van de door mijn onvergetelijken voorganger en vriend, graaf Csaky, gevoerde politiek op de meest harte lijke wijze een groet te zenden. Het is mijn vaste besluit om de betrekkingen tusschen onze bei de landen verder uit te breiden op den beproef den grondslag der wederzijdsche verbondenheid. Bezield door den geest van het driemogendhe- denpact hoop ik, dat ik hierbij mag rekenen op het beproefde vertrouwen van Uwe Excellentie." w.g. Laszlo Bardossy. De rijksminister van Buitenlandsche Zaken, Von Ribbentrop, heeft geantwoord met het vol gende telegram: „Met hartelijken dank voor de vriendelijke mededeeling omtrent uwe benoe ming tot koninklijk Hongaarschen minister van Buitenlandsche Zaken, zend ik Uwe Exc. mijn hartelijke gelukwenschen voor uwe nieuwe func tie. Uw voornemen om de beproefde vriendschap tusschen Duitschland en Hongarije in den geest van den door ons hoog gewaardeerden graaf Csaky ve-der uit te breiden, begroet ik op de meest oprechte wijze. Weest ervan verzekerd, dat ik de taak, die gij u gesteld hebt, in het belang van onze beide landen te allen tijde op de meest warme wijze zal ondersteunen." w.g. Joachim von Ribbentrop. BERLIJN, 8 Febr. (D. N. B.) „Neem niet te veel hooi op uw vork" aldus begint de beken de chef-verslaggever van de Daily Mail, ward Price, een interessant artikel, dat onlangs on der het opschrift „Britain and the Mediterra nean" en „We must beware these pitfalls", in het veelverspreide dagblad verschenen is en thans in het Duitsch vertaald door het Ber- lijnsche weekblad Das Reich gepubliceerd wordt. In zijn beschouwingen over de strategische waarde van de Britsche successen in Noord- Afrika komt Ward Price tot de volgende con clusie: „Alle militaire acties in de Middelland - sche Zee moeten getest worden op het volgende eenvoudige principe: 1 Wat brengen zij voor schade toe aan den vijand. 2 Welke voordee- len hebben wij hiervan? Wanneer men geen rekening houdt met deze wijze van overleggen, dan is een punt bereikt, waarop successen nog slechts met ontzaglijke onkosten kunnen wor den behaald. Soldaten en politieke economen komen misschien in opstand tegen de wet van de minder wordende winsten. Juist daarom is het na het innemen van Tobroek voor ons van twijfelachtige beteekenis om nog verder naar Libye door te dringen. Ik ben op den kustweg van Tobroek uit naar het Westen per auto door Cyréne en Derna naar Benghazi gereden en kan bevestigen, dat, wanneer de Britsche strijd krachten zich nog verder op de nauwe, moei lijke en gecultiveerd^ strook tusschen de Sa- harawoestijn en de zee, van hun basis in Egypte verwijderen, hier geen tastbaar resul taat voor ons uit kan voortvloeien. De weg loopt omhoog naar een hoog rotsplateau tot men Benghazi misschien bereikt. Benghazi is een prachtige kleine stad zonder eigen bronnen. Achter Benghazi ligt niets an ders dan een vacuum van vijfhonderd mijl, waarin de troosteloosheid der woestijn wed ijvert met de onvruchtbaarheid der zee. In Libye is voor ons niets meer te winnen. Aan ons prestige is door de overwinningen van Sidi el Barani, Bardia, Jarasoes en Tobroek voldoe ning geschonken. Wij hebben daarmede alles verkregen, wat de zegevierende Libysche cam pagne ons kon bieden. En wanneer dit zoo is, zou het het beste zijn, wanneer wij daarmede tevreden waren." VOOR LITERATUUR KREEG voor haar grootsche romancyclus KRISTIN LAVRANS DOCHTER. Deze machtige Noorsche trilogie, welke op rijpere lezers een onvergetelijken indruk zal achterlaten en waarnaar men steeds weer opnieuw met graagte zal grijpen, bestaat uit DRIE ZWARE DEELEN Bruidskrans Vrouw Het Kruis. Geen roman, kunnen wij welhaast zeggen, kreeg zoo'n onver deeld enthousiaste pers als dit meesterlijk epos. „Wij hennneren ons niet in de Noorsche literatuur ooit zooiets heerlijks te hebben gelezen." (Msb.) „Dit zijn boeken, die je stil maken, die je al het rumoer om je heen doen vergeten. De schrijfster trekt je mee. onweerstaanbaar! Je merkt tot je verwondering, dat je nog kunt lezen, als toen je een kind was, zoo vol over gave, zoo verloren voor al het andere.. (Gr. Amst). Deze grootsche trilogie kost compl. in 3 GEB. DLN. SLECHTS 14.70 (incl. O.B.). Voor dezen prijs leveren wij U deze boeken franco thuis, des- gewenscht in abonnement betaalbaar met minstens 1.50 per maand. Onderst, bon rechtstreeks in te zenden aan N.V. Boek- en Kunsthandel H. NELISSEN, Prinsengracht 627, A'dam - Postrek. 60092 - Gem. Giro N 226ff. Telef. 31791. n4 Qndergeteekende wenscht te ontvangen: de trilogie KRISTIN LAVRANS DOCHTER W9 a w in 3 geb. deelen. Het bedrag ad 14.70 V de le maand. bet. ad is door mij verzonden wordt met 10 ct- extra voor rembours bij ontvangst der zending door mij betaald*. Doorslaan wat niet wordt verlangd). NAAM EN BEROEP: ADRES: 87 Verkrijgbaar op het Bureau van den Ned. Euch. Bond Begijnhof 36, Amsterdam-C. Giro 103939 Couranien-reclame bereik! grooisie aanial afnemers. Immers, practisch gesproken, leest ieder de krant, waardoor de reclame-boodschap inder daad iedereen bereikt. CEBUCO - Heerengracht 258 Amsterdam-C. VERSCHENEN DOOR Dé inhoud geeft weer een bewerking over bioscoop-exploitatie en hierin zal menig theater-exploitant en zakenman uit het filmbedrijf en allen, die het willen of moeten worden, waardevolle tips» kunnen vinden. Verkrijgbaar 1)11 Het Rijksbureau voor dfi Voedselvoorziening in Oorlogstijd maakt het volgende bekend: Zij die voornemens zijn dit jaar vlas te telen, dienen vóór 15 Februari a.s. aan de Landbouw-Crisis-Organisatie, binnen welker werkgebied hun bedrijf is gelegen, op te geven, welke oppervlakte zij dit jaar met vlas •wenschen te bebouwen. De formulieren, waarop deze opgave dient te geschieden, zijn op aan vrage verkrijgbaar bij de distrietssecretarissen van de Landbouw-Crisis- Organisaties. ULVENHOUT, 6 Februari 1941 Amico, Da's iederen avond den Dré z'n leste werk: ■n half uur te voren zet ie z'n opkamerke open, dat heeft ie den Eeker zooiank. afgestaan, 't kamerke komt dan rap op kamertemperatuur, *t bed daar wordt gewermd mee kruiken en dan, half tien omtrent, rolt ie» den Eeker In 'n deken, zóó, dat ge niks meer van 'm ziet dan z'n sproe tig stekelskopke, dat moei-lachend uit den dekenrol stikt. Zoo draagt Dré III 'm dan, locht als 'n pluimke, de trejen op, naar 't opkamerke. t Manneke is dan veul moei. W.ant Dré III heeft 'm den ganschen werkdag haarfijn ver teld, ze hebben samen de boeken bijgewerkt, dén Eeker kreeg z'n dagelijksche training, t „drukken" van den grootboek, hij kan 't nou tien keer mee den rechter- en zes keer mee den linkerarm, ja we blijven vooruitgaan, maar dan, negen uren omtrent, dan is 't manneke „óp". Dan ziet Trui 'ns 'n paar keeren veulbe- teekenend van den Dré naar de klok. van de klok naar heuren kieinzeun, kucht zoo 'ns onge duldig, schuifelt mee de klompen net of ze zal opstaan, afijn, dan heeft die goeie ouwe ginnen rust meer veur den Eeker tot z'n mager neuske onder den wol ligt! En ligt den sproetenkoning dan eindelijk lijk 'nen vorst onder de dekens en kussels dat kunde den Dre overlaten! dan begint Trui fluisterend te foeteren „dat 't 'n ongeperrementeerd schandaal is, om dat bord- pampieren xwiebuske zoo af te tobben" en „zal z'er werk van maken bü den dokter!" Verleden week op 'nen avond, als den dag ge vorderd was tot Trui's-vijf-minuten-zacht-ge- sjamfoeter, dan wreef m'n baaske zoo 'ns pla zierig in z'n handen en zee. dwars over Trui's ripplementen henen: „m'nen Eeker komt er weer lekker in. Opa' „„Ge bedoelt, Dréke?" „In de zaken!" 'k Had moeite den lach van m'nen kop te houwen. Of er heelegaar ginnen „Ouwenbosch" is, ja...., of er gin Trui in den huis was, zoo royaal, zoo plazierig, zoo handenwrijvend kwam er dat uit: „in de zaken!" Ik zweeg. Knjpte 'n onmerkbaar oogske naar m'nen deurzetter. Maar Trui vroeg, mee 'n schel klankske in de stem: „wablief?!" Den Dré keek Trui 'ns lollig aan, knikte heur toen, mee "n knipoog, iets te vriendelijk toe. „Daar zulde van vegen, snotneus!" ant woordde Trui: ,,'t manneke is geroepen in den dienst van Onzenlievenheer en nie in den dieën van de „Brabantsche Groentencentrale" Twee felle kleurkes begosten te blinken onder Trui's oogen. Vast knepen heur lippen samen, tot 'n neerwaarts gebogen streep: Trui frat heur bloed op! Maar Dré III stak 'n pepke aan, begost op en neer te loopen deur den huis. Hij had iets, den stuggen tiep. Maar teugen dat ge-ijsbeer is Trui nie bestand. Dus vroeg ze 'm na vijf mi nuten: „zitte gij soms mee 'n ei?" „Ik loop daar te denken, Opoeke-van-me...." Toen keek Trui 'ns omhoog, boven heuren bril, liet 't stopwerk even rusten. En 'r oogen vroegen verontwèèrdigd: „motte mij hebben soms, aap?" Maar onverstoord herhaalde den Dré z'nen vriendelijken aanloop van woorden: „ik loop daar te prakizeeren, Opoeke-van-me, dat 't toch eigenlijk nie te pas komt den Eeker in jouw nachtponnen te steken en jou te laten kluuten, Opoe, mee z'n tekort aan waschgoed!" „NouEnvroeg Trui wantrou wend. „Ik rij Zondag 'ns naar den Ouwenbosch en haal daar een-en-ander van zijnen uitzet verom." Trui wou iets zeggen; de kleurkes begosten te gloeien als kooltjes! Maar den Dré vervolgde toen: „Broeder Overste zal ook wel begrijpen, nou mee dat textielpuntengepruts, dat den Eeker moeilijk Zaterdagsavonds naar „de III Coning- hen" kan komen, om z'n eigen te verschoonen daar!" Amico, m'nen lever krulde mee al z'n punten teugen m'nen buikwand op. Wat had ie die ouwe Truimui daar vastgezet. Ze bleef 'm aankijken, heuren kop in d'hoogte, naar dieën uitgeslapen compagnon van me. 'k Zég haar slikken. Ein delijk had ze 't. „Goed! Breng dan van alles twéé stuks mee, nie méér, verstade! dan kan Tc 't wel redderen!" „Dat klasjeneer ik wel mee Marcus," zee-t-ie luchtig. „Daar valt wijers niks te klasjeneeren; gij doet maar datte, wa-d-ik oe zeg," snibde Trui. Toen boog ze den kop weer naar den schoot vol stopwerk, nie heelegaar content over haar eigen, nie heelegaar gerust op de bedoelingen van haar kieinzeun, teugen wien ze al 'ns meer 't looike moest leggen „Hè, opoe, ge mot me nie zoo afsnaauwen," pruilde-n-ie goeiïg-spottend„ge meent er om- mers toch niks van." Onmiddellijk glee den strakken trek van wantrouwen van Trui's ge zicht. Maar fel sprak ze: „teugen jou is den duvel nog nie opgewassen!" In de bedstee lag Trui nog te murmereeren. „Denkte da'k m nie voel? Da 'k nie snap waar ie op aan wil sturen?" „Och, Trui, ge wit genogt hoe ons baaske aan den Eeker verknocht is. En als z'n roeping écht is, dandan valt er toch niks aan te doen." ,Da's allegaar best meugelijk, maar...." „Wel te rusten, wefk'e!" „Trek me nie bloot." ,Wel te rusten, wijf!" „Sloppèl." 's Zondags spande Dré III de sjees in, na den eten, gong mee 'nen seel bodschappen van Trui èn van den Eeker op pad. „Rijde nie mee, Opa?" vroeg ie plazierig. „Neeë, Dré 'k gaai proppen, man." Ik docht, ik blijf er tusschenuit. 's Avonds kwam ie verom mee den Eeker zij nen koffer en volledigen uitzet. „Ik heb zóó ge docht, Opoe, en Marcus was 't mee me ééns: nou kunde gij meteen den heelen boel nog 'ns nakijken op ripperatie en zoo!" Trui stond geslagen. Simmen stond 'r nader dan 't lachen. „Enen dat heilig beeld vroeg ze: „motten daar soms ook knoopen aan gezet worden1" „k Was toch bezig mee inpakken," veront schuldigde den tiep z'n eigen: „en ik wéét, hoe ie aan dat beeld gehecht is!" Trui keek naar den Eeker maar die zat mee kinderlijk plazier naar z'nen koffer te kijken, naar de spullekes, die hij zoo lank had gemist. „Is er mijnen missaal bij, Dré?" „Zekers!" „En 't vetpotje, dat veur t beeld mot staan?" „Ook al!" „En m'nen pottemoster?" „Astemblief." „Hoe hebt ge die gevonden, Dré?" vroeg den Eeker vol bewondering: „die zat toch....?" ,In oewen werktoog, ja! Maar die hong ach ter de deur van oew kamerke en ik docht zoo, 'k zal 'ns efkes in den achterzak voelen." „Mamamaar ge hebt alles meege- brocht!" zee Trui verschrikt. „'t Was éen moeite," gaf den Dré geduldig ten antwoord. Trui, woedend teugen mij: „wat hè 'k oe ge- zeed? Jouw?!" „Mij? Wanneer?" „Van de week?! Op bed?!" Ik draaide weg, den erf op. 'k Was éen wèèr- garen! Van den eenen kant vond ik dat Trui wel 'n bietje gelijk had; van den anderen kant kost ik 'n groot respect veur m'n baaske nie wegdrukken, veur dieën tiep, dieën veroverèèr, die alles naar z'n handje wit te zetten. Daar toch eigenlijk den Eeker uit 't klooster had ge haald mee 'n koud smoesje over textielpunten. Toch den Eeker 'ns polsenEn U uur la ter, dan zee ik zoo: „alles is nou weer hier, eè? Eeker?" ,,'k Geloof 't wel, baas." „Wat doede nou, als ge beter bent?" Onbegrijpelijk keek ie me aan. „Wablief, baas?" „Wat of ge nou doet, als ge beter sdjt? Gade dan weer werken op den kloosterhof, of...., of blijfde hier, op onzen hof?" 't Manneke zag me aan, 'nen diepen groef in t veurhoofd. Dan zag ie naar Dré III. Dan naar Trui. 't Was efkes heel stil. 't Zweet brak den Eeker uit. Dan beefde z'nen mond en hij brom de: „Kweetnie." „Daar wordt ie weer ziek," zee Dré III. „Hou-d-oewen snebbei," zee Trui. Die gong toen den nog nuuwen uitzet prontjes in de kast op stapeltjes zetten. Den Eeker verdween, mee z'nen potternoster, onder de dekens. Maar den anderen Zondag, Maria Lichtmis, kregen we bezoek. Na den Zondagschen koffie- mee-koek, als Trui heur' beste spullen, na den kerkgank, weer weggeborgen had, 'n wilde sneeuwjacht over den erf werlde, den soep smeuïg stond te geuren op de plattebuis, dan kwam, op dat goeie uurke ineens 'n zwarte, veurovergebogen figuur over den witten erf. Blek, onder de kachel, blafte efkes. Den Eeker piepte: „gossiemijne" en Trui zee: „dat lijkt.... 'nen gééstelijke!" Dré III kneep z'n oogen 'n bietje dicht, zee: „lijkt?? 't Is er eenen!" Als den mensch klopte, was ik al bij de deur, gooide den klink om. „Kom binnen, kom bin nenik..... allee, da's broeder Marcus!" „Sjuust," zee-t-ie, mee 'nen vagen lach. Ja, den Marcus is 'nen stillen, ziede. Altij alleen in z'n stêeke „de III Coninghen" of in de ak kers van Alverna, of mee z'n beesten, is deuzen mensch vaneigens nie druk. Zwijgzaam en inge keerd. Mager, peezig van den landarbeid, sterk, stug. 'Nen plichtenmensch, waarop ge bouwen kunt. Wel nie direct 'nen tiep, wien ge smee- ken zult lid van de propclub te worden, maar toch 'nen kwiebus waarmee ge, vooral als boer, rap op oew gemak bent. Want boer is ie; en goed! Dat zien wij gaauw van malkaar. Aan de manier waarop zoo eenen in den stal naar de runders ziet, naar 'nen kliek melk in den em mer. Of, mee éenen rapgaanden blik, den erf overziet. Ja, vaklui hebben malkaar gauw deur. „Kom binnen! 't Is hier beter dan buiten." „Gèren, Dré. Maar zoo'n sneeuwbuike daar kunnen we wel teugén, man!" Dan: „Tc heb geren 'nen kwajen Lichtmis; dat veurspclt 'n vroeg en 'n goei Veurjaar!" „Zoo is 't!" „En da's natuurlijk ons Trui!" zee-t-ie har telijk. Nou ge ként Trui, amico dalijk hielp ze den Marcus uit zijnen natgesneeuwden jas, sloeg zijnen zwarten gleufhoed droog, vroeg of ie gin natte voeten had, want dieën sneeuw dringt overal deur, of ie koffie lustte, koek, si garen, misschient wel 'n bordeke soep straks afijn, den eenzamen broeder-boer mocht van Trui langs 'n spleet in den Hemel kijken. Teu gen Dré III zee-t-ie: „Dag smellap" en die twee woordekes leken mij hard op den titel van 't stuk, dat den Marcus hier kwam opvoeren Dan gong ie naar den Eeker, die al dieën tijd mee glanzend oogen, 'nen open mond en 'n la- chend-kopke-vol-spanning had zitten toezien en afwachten. Die twee, ge kost 't voelen, ken den malkaar goed! Dalijk gong broeder Marcus bij den Eeker zitten, lee z'n hand zachtkes op den Eeker zijnen schouwer en zee: ,,'t is stille- kes in de III Coninghen, Eeker." Den Eeker keek in gepeins vooruit, knikkend veerde 't kopke op-en-neer en dan zee-t-ie: „dat geleuf ik, broeder Marcus." „Gaauw beter worden, Sjaak!" Den Eeker knikte. Zee: „kweetnie." Maar Marcus gong daar nie op deur; die twee kén nen malkaar! „Ge mot de vriendelijke groeten hebben van broeder-overste, van den novicenmeester, van al de postulanten en.... en van onzen dokter! En of ge weer rap verom komt, mot ik van huilie allemaal vragen!" „JaaHebben ze dat gevraagd g'had....?" „Allemaal! En hier.*... kek 's, jonk," toen nam ie z'nen gebejenboek uit den achterzak, nam daaruit 'n prenteke „en hier 'n prenteke, da 'k oe geven mot van onzen rector; hij heeft er 'n krachtig gebedeke op geschreven veur spoedige beterschap!" „Hoe dikkels mot ie dat innemen?" klonk ineens de stem van Dré III, die z'n eigen a?an de tafel, mee dén vuist onder 't hoofd, te ver bijten zat. ,,'t Is tööch.schrok Trui. „Jou krijg ik wel, smellap," zee den Marcus lachend. „Wij hebben 't in den Ouwenbosch van de week nog al 'ns over jou g'had!" Toen: „gij kwam veriejen week toch twee hansjoppen halen, ee? Veur den Eeker??" „Nouvroeg Dré III mee prachtige verwondering. „Nou?? Man, ge hebt onzen Eeker compleet verhuisd!" „Onzen Eeker? Ge bedoelt: m ij n e n Eeker, broer!" Toen zweeg Marcus. Hij keek mi>, dan Trui 'ns lachend aan. D'n kearel begreep. En hij zee dan: „Dréke, t is mee jou nog altij sjuust als vroeger op ons instituut: ge bent en ge blèft 'nen smellap, maar wij kunnen tóch nie kwaad op jou worden!" Toen heb ik de lekkerste sigaar uit de kast gehaald die 'k bezat en teugen Marcus gezeed: „Gooi dat end weg en rook deus! Doe me dat plazier!" Broeder Marcus is vertrokken pas teugen den avond. Hij is heel den verderen Zondag onzen gast gebleven. Op 't end heeft den Dré de sjees „dan maar" ingespannen en z'n „teugenpartij" naar Ouwenbosch gerejen. Maar zoo, amico, zoo wordt er op den oogen blik gestrejen om 't Eekerske, dat eertijds zoo onaanzienlijke zwerverke, dat woonwageljonk, opgeropt deur mijnen Dré m. Ge zou toch zeggen, ee? Wat mij aangaat ik hou me buiten deus kwestie. O. L. H. zal dat wel regelen. Maar hoe 't aflooptKweetnie! Veul groeten van Trui, Dré III, den Eeker en als altij gin horke minder van oewen t. a v. DRÉ

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1941 | | pagina 6