Bekeering en Apologie Deensch zeebanket in Spaarndam m Jhr. de Geer in Den Haag terug De verlaging van de leerlingenschaaï VRIJ MAN, DIE ONS ALLER LOT WILDEELEN ZONDAG 23 FEBRUARI 1941 Kerkdijk leven Duizenden kil° 's Vitamine- rijke puling in de Valsche voorstellingen weerlegd VAN WEEK TOT WEEK Z. H. Exc. Mgr. J. Reesinck Zaterdag is deze missie-bisschop 60 jaar geworden Te water geraakt en verdronken Grossiers in lederwaren Aan gevolgen der aanrijding overleden STEENKOOLDIEFSTALLEN TE TILBURG „Ik stel mij hier niet ten doel, een verdediging te leveren van het Katholiek-Christelijk geloof, maar eene oprechte verklaring te geven van den gang der denkbeelden, waardoor ik met Gods genade een katholiek christen geworden ben" aoo waarschuwt Mr. Herman des Amorie van der Hoeven in het achtste hoofdstuk van „Mün te rugkeer tot de Kerk van Christus" zijn lezers en beoordeelaars. Eigentijdsche critici hebben die waarschuwing in den wind geslagen en het geschrift beoordeeld als ware het de samenvatting van beweegrede nen, die er ieder weldenkend sterveling toe moe ten leiden, Roomsch Katholiek te worden. Hun aankondiging van de boek-uitgave werd dan ook meestal een polemiek over deze zijde van de zaak. De schranderste onder hen, Busken Huet, zocht die reactie te verantwoorden door Van der Hoeven zelf verantwoordelijk te stellen. Hij zegt: „In plaats van een zuivere zielsgeschiedenis te blijven, de getrouwe beschrijving van ondervon den gemoedsaandoeningen, ontaardt het verhaal allengs in eene met bijbelteksten doorweven polemiek, die alleen zulke protestanten in het nauw kan brengen, welke niet nog daarenboven goede controversisten zijn. Geheel dit oorlogs zuchtig gedeelte van Mr. van der Hoeven's ge- Schrift is bedroevend oppervlakkig: en, tenzij een aangeboren gebrek aan wetenschappelijken zin mede tot de redenen behoort, die hem het katholicisme deden omhelzen, men zou het fabel achtig willen noemen, dat iemand, die een doc torstitel voor zijn naam voert en eene academi sche opleiding heet ontvangen te hebben, zijn Verstand aan zulke argumenten gevangen geeft. De eerste de beste colporteur van het eerste het beste bijbelgenootschap zou, des genoodigd, hem een voor een al zijne teksten uit de hand weten te slaan; en ik wensch te vragen of te redetwis ten met colporteurs ooit kan worden aangemerkt als een teeken, dat men de goddelijke waarheid deelachtig is geworden?" Dit klinkt niet malsch, maar het is schreeu wend onrechtvaardig, want al zoekt Mr. van der Hoeven zijn denkbeelden objectief te motiveeren en aldus misverstand te voorkomen bij zijn lezers, hij streeft allerminst naar godsdienst-polemiek: hij streeft naar persoonlijke geschiedschrijving en belijdenis. Zijn werkje wil dus allereerst ge lezen zijn als een subjectief verhaal, niet als een ongevoelige aaneenrijging van objectieve bewijs stukken. Hierin werd het ook miskend door een zijner felste beoordeelaars uit die dagen, dr. B. A. Lasonder, die in het tijdschrift „Geloof en Vrij heid" er op uit was, den schrijver te betrappen op inconsequenties betreffende het leerstuk der „alleenzaligmakende Kerk". Des Amorie van dei- Hoeven heeft hem van antwoord gediend in „De Wachter" van 1872 (Tweede Jaargang, eerste deel, blz. 242260). Het is in zeker opzicht jam mer, dat dr. Piket deze „Anti-Kritiek" niet als bijlage aan zijn goedverzorgden herdruk heeft toegevoegd, want al wordt de schrijver door zijn aanvaller genoodzaakt, in te gaan op allerlei détails, die den hedendaagschen lezer zoo vast niet meer boeien, de geheele strekking van dit betoog draagt er zeker toe bij, het bekeerings- verhaal te leeren lezen in den geest, waarin het werd te boek gesteld. Bovendien verheldert het verscheidene punten van discussie, b.v. de op- Vatting over de vrijheid van den christen. Maar t is vooral van waarde, omdat het ons duidelijk aantoont, waar Van der Hoeven het zwaarste accent wil zien vallen bij de lectuur Van zijn Werkje. Dit is op de woorden, die hij wijdt aan de ver giffenis der zonden. Hij schrijft: „Wat is dan voor mij de hoofdzaak in het groote pleit tus schen christendom en ongeloof? Dit: of Christus in de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken. Een ontkennend antwoord op die vraag ontneemt aan het .christendom al zijn beteekenis en de reden zelve van zijn bestaan." Nog scherper stelt hij deze grondgedachte, waar hij schrijft: „Hij is niet alléén gekomen om zondaren te roepen tot bekeering, maar bovenal om zondaren zalig te maken." Wat hem dreef tot de aanvaarding van de ka- ttiolieke leer, was allereerst de katholieke op- Vatting over het berouw. Door na te gaan.^hoe deze opvatting in hem ontkiemde en uitbloeide- lvolgt men eerst waarlijk het proces van zijn geest en hierdoor ook krijgt men een zuivere karakteristiek van zijn heele gestalte. Zijne argu mentatie voor de leerstellige waarheden ontleent hjj aan de vierdeelige „Etudes philosophiques sur le Christianisme" van den Franschen jurist A. Nicolas. Hij had ze. bij wijze van spreken, aan iedere willekeurige uiteenzetting der katholieke leer kunnen ontleenen, en de nieuwe uitgever van zijn werk plaatst dan ook bij zijn verwijzing naar de boeken van Nicolas een voetnoot, waarin moderne werken van denzelfden aard worden aanbevolen aan hedendaagsche lezers, voor wie A. Nicolas niet veel aantrekkelijks meer heeft. Ten overstaan van de hoofdpunten der apolo getica neemt van der Hoeven geen oorspronkelijk standpunt in; slechts de leer omtrent de vergif fenis der zonden heeft hem op een bijzondere Wijze aangegrepen. De andere leerstukken over tuigden hem daarna vrij gemakkelijk door hun Samenhang met dit cardinale dogma der Ge loofsbelijdenis. Het ongewone belang van zijn boekje ligt bij de uiteenzetting, die het geeft over de psychologie en (als dat woord gebruikt mag Worden) de metapsychiek van het berouw. Wie dit helder voor den geest houdt, zal zich niet slechts lichter dan Busken Huet verzoenen met de onmiskenbare oppervlakkigheid der dog matische motiveering, voorzoover die vraagt om allerhande rationeele uiteenzettingen, maar zulk een lezer zal bovendien dit werkje weten te Plaatsen in de sfeer van de 19e eeuw. De 19e eeuw hechtte weinig belang aan het berouw. Ze zag daar de positieve werking niet van. Het be rouw was in strijd met haar vooruitgangs optimisme. Des Amorie van der Hoeven, schrij ver van „De cirkelloop der menschheid", deelde dit optimisme echter niet. Hij geloofde van na ture niet aan den vooruitgang, hoewel hij ver scheidene liberale denkbeelden deelde en ook nog na zijne bekeering de gedachte verdedigde, dat men in bepaald opzicht een goed liberaal móet zijn om een goed christen te kunnen wor den. In Juli 1869 schreef hij bijvoorbeeld aan Alberdingk Thijm; „Ik geloof niet. dat de tegen stelling tusschen katholieken en liberalen, te genwoordig door „De Tijd" en „De Maasbode" verkondigd, steek houdt." Wel maakte hij scherp onderscheid tusschen de liberale politiek, die hij veelal bekrompen achtte, en het algemeene be ginsel der liberaliteit, dat hij zocht in de eerbie diging van andermans eventueel ook falende eerlijkheid. Doch de vooruitgangsgedachte was hem vreemd, en de optimistische mensch- beschouwing van Rousseau, die hem tijdelijk had geboeid, stond hem aldra tegen, omdat hij, ook door de eigen inborst, haar allerminst bevestigd zag. Onder deze condities las hij in 1858 de twee eerste deelen van Lacordaire's „Conférences de Notre-Dame de Paris." Van der Hoeven was een critische geest. Hoewel Lacardaire hem diep ontroerde, behield hij tegenover den gewijden redenaar het voorbehoud, dat iedere welopge voede jurist tegenover schitterende welspre kendheid in acht neemt. Hij schrijft: „Pater Lacordaire was, naar mijn tegenwoor dige meening, geen diepzinnig denker, en ik ge loof niet, dat de lezing zijner conférences vele Protestantsche godgeleerden tot Rome terug brengen zou. Tegen zijn bewijsvoering valt som tijds veel in te brengenMaar dit is zeker, dat ik hem de grootste dankbaarheid 'verschul digd ben." Leest men zulke bekentenissen, dan wordt het duidelijk, hoe bij Van der Hoeven iets in de ziel werd aangeraakt, dat niet uitsluitend naar de taal van de rede luistert. De aantrekkingskracht van het katholieke geloof op allerhande verte genwoordigers van het romantische tijdperk is herhaaldelijk op een of andere wijze „verklaard", maar wanneer men eens al de teksten, die hier over getuigen, nauwgezet met elkander verge leek, zou men inzien, dat die aantrekkingskracht zich gewoonlijk richtte op andere zielsvermogens dan het redeneerende verstand. De romanticus voelde zich eenzaam en verbannen. De Kerk kwam hem verzekeren, dat hij niet eenzaam be hoefde te zijn en dat de ballingschap een ge lukkig einde kon nemen. Deze eenzaamheid van den romanticus nu ervoer Van der Hoeven als het isolement van de zonde. Het kwaad maakt den mensch eenzaam. In onze litteratuur heeft de dichter van „Adam in Ballingschap", schooner wellicht dan in eenige buiten den Bijbel bestaande letterkunde, die eenzaamheid van den zondigen mensch afge beeld. De zonde is een eenzaamheid van de ziel, en het berouw is een heimwee, dat haar vleuge len geeft. Lacordaire, die voor wereldlingen sprak, en die veel meer een religieus psycholoog was dan een dogmatisch theoloog, heeft dat zuiver aangevoeld. Lees zijn preeken, en er wordt een heimwee in u wakker naar den staat van genade. Ziedaar de ervaring, die voor Des Amorie van der Hoeven het uitgangspunt is ge weest naar zijn bekeering. Het is dan ook geen toeval, dat Pater Piket bij v. d. Hoeven's „schoone bladzijde over het nut der biecht" de opmerking plaatst, dat deze bladzijde alleen „de psychologische voordeelen belicht" en het dogmatisch leerpunt te z;eer in de schaduw laat. Van der Hoeven haakte naar zielsbevrijding uit de eenzaamheid van de zon de. Hij wilde verlost worden. Zijn onderzoek naar de ware Kerk was minder gericht op de verstandelijk meest aanvaardbare leerstellig heid, dan op de grootst mogelijke heilsverze- kerdheid, en Busken Duet noemde dit zijn „egoïsme", maar zulk egoïsme is niets anders dan het verantwoordelijkheidsbesef voor het eeuwig heil, hetwelk aan al onze sociale plich ten voorafgaat. Ook is het geen toeval, dat dominee Lason der, vrijzinnig als hjj was, den schrijver van „Mijn Terugkeer" heenwees naar „een zeer verstandig man, den wijsgeer Spinoza". Zon dert men Descartes uit, die deze problema tiek angstvallig ontweek, dan is de wijsgeer Spinoza de eerste denker, die op grond van „redelijke" inzichten het berouw afwees als een verlamming van de ziel. Hij zocht naar een natuurlijke, onrouwmoedige vroomheid voor den mensch, en zijn diepgaande invloed op het negentiende-eeuwsche denken heeft den afkeer van berouw en ootmoed bevorderd, die bij Nietzsche een ziekelijk paroxysme be reikt. In onze taal vond die tendentie haar neerslag, toen de dichter Marsman hooghar tig sprak van het „deemoedsgedierte" om de christenheid aan te duiden. Wat nu Des Amorie van der Hoeven be treft: hij behoort tót de school van Pascal, in zooverre deze in scherpe tegenstelling blijft tot de school van Descartes en die van Spinoza. Hij begreep, wat later Max Scheler onder woorden brengen zou, n.l. dat hei berouw niet een verschijnsel is van zielkundige oneven wichtigheid, noch zelfbedrog of hoogmoed, maar een normale functie van de gezonde, levenskrachtige ziel, die vooruit wil in de geestelijke wereld. Dit bewustzijn ligt ten grondslag aan Van der Hoeven's „Terugkeer", en ofschoon hij dit aandient als een persoonlijk denkbeeld iets, dat hemzelven voortbewoog, terwijl an deren bewogen kunnen worden door geheel andere motieven is het duidelijk, dat de apologetische strekking van zijn geschrift minder moet worden gezocht bij de rationeele verdediging der katholieke leerstukken dan bij de belijdenis van deze religieuze ervaring. Wil men de waarde van zijn boekje voor den hedendaagschen mensch bepalen, dan heeft men hiervan uit te gaan, en dan moet men het werk ook in dezen geest lezen en beoor- deelen. A. v. D. Zaterdag heeft Z. Ex. Mgr. J. Reesinck, apostolisch-vicaris van Oeganda, zijn zestigsten verjaardag gevierd. Deze Nederlandsche missie bisschop heeft in de St. Josephscongregatie van Mill-Hill achtereenvolgens de hoogste functies bekleed, tot hij een drietal jaren geleden tot de episcopale waardigheid werd geroepen. Mgr. Reesinck werd geboren te Delft en in 1908 priester gewijd. In November 1908 vertrok de jonge neomist voor de eerste maal naar de missie. Hij werd geplaatst in het vicariaat van den Boven-Nijl, dat toen juist verschrikkelijke jaren had door gemaakt door de teistering van slaapziekte, pest en pokken, alsmede van hongersnood. Vele jaren heeft father Reesinck hier onaf gebroken gewerkt, aanvankelijk onder Mgr. Hou- lon en sedert 1911 onder den (in Januari jj. overleden) Nederlandschen missie-bisschop Mgr. J. H. M. Biermans. Door zijn onverdroten arbeid werd de gezondheidstoestand van father Ree sinck geschokt, zoodat hij genoodzaakt werd in 1921 naar het vaderland terug te keeren. Reeds in September van het daarop vol gende jaar vertrok hij weer naar zijn missie in Oeganda. Nog bijna zeven jaren heeft father Reesinck nadien in verschillende staties zijn ar beid verricht. In het bijzonder dienen twee feiten te wor den vermeld,' n.m. vooreerst de oprichting van een catechistenschool te Nazigo, waartoe Mgr.' Biermans hem opdracht verstrekte. Father Ree sinck kweet zich dusdanig van zijn taak en gaf daarbij tevens blijk van zulk een organisatielatent, dat, toen de school eenmaal goed functionneerde, Mgr. Biermans hem een nieuwe zware taak op de schouders legde, t.w. de oprichting van een klein-seminarie te Nyenga. Ook deze opdracht wist father Reesinck tot een succesvol einde te brengen, hetgeen echter tevens een voorloopig einde beteekende van zijn missie-arbeid. Eind 1928 werd father Reesinck n.m. door zijn overheden naar Nederland teruggeroepen, waar hij 15 Januari 1929 aankwam. In Februari daar opvolgend werd hij benoemd tot leeraar aan het St. Josephsstudiehuis te Tilburg, welke functie hij in September 1931 verwisselde met den ver antwoordelijken post van directeur van het mis siehuis te Roosendaal, in welke kwaliteit Mgr. Reesinck tevens voor Nederland den algemeen overste der congregatie vertegenwoordigde. Op 8 Juli 1934 riep het algemeen kapittel te Mill-Hill hem tot een der hoogste posten in het bestuur der St. Josephscongregatie n.m. dien van tweeden consultor van den algemeen-over ste. Sedert dien verbleef Mgr. Reesinck te Lon den, tot hij in Maart 1938 door Z. H. Paus Pius XI tot opvolger van Mgr. Campling werd be noemd als apostolisch-vicaris van den Boven- Nijl. 1 Mei 1938 volgde in de kapel van het moe derhuis der Congregatie te Mill-Hill de plechtige bisschopswijding door Z. Em. Kardinaal Hinsley, Aartsbisschop van Westminster en oud-aposto- lisch-delegaat der Oeganda-missie. - 'f Hollands glorie. In de étalage van het kantoor der V.V.V. te Amsterdam is een specimen te bewonderen van de tentoonstelling „Het Schip van 1600—1900", welke op 't oogenblik in het Historisch Scheepvaartmuseum in de hoofdstad gehouden wordt (foto Pax-Holland) Menigeen zal nog met een tikje heim wee in het hart aan de dagen denken, dat hij zijn vette vingers kon aflikken als hij een heerlijke portie blanken Hollandschen zeepaling soldaat gemaakt had. Dergelijke manipulaties komen tegenwoordig aan tafel nog maar weinig voor. Hoe zou men in dezen tijd ook vette vingers kunnen krijgen zonder bonnen! Ja, de H-ollandsche visscherij beleeft een moeilijken tijd. De aanvoer is dalende en de prijzen stijgen steeds. Het merkwaardige is echter, dat er langs de kust nog nooit zoo in tensief gevischt is als voorheen. De beperken de bepalingen kunnen niet beletten dat onder normale weersomstandigheden vele motortraw lers, botters, schokkers en kotters wekelijks het ruime sop kiezen. De schepen gaan tot onge veer 50 mijl uit de kust en daar zij 's avonds weer m-ceien binnenloopen, blijft de vangst in den regel slechts bepaald tot het kleine grut zooals wijting schar, spiering en bot. De heerlijke Hollandsche zeepaling is van het tooneel verdwenen en dat is voor velen een groote teleurstelling. Maar zoo af en toe en dat gebeurt elke veertien dagen komt een enorm groote vrachtwagen over de Hollandsche grenzen ge hobbeld, die naar Spaarndam koerst en daar zijn vette lading in een van Nederland's groot ste rookerijen deponeert. De Deensche visschers hebben bij hun Hol landsche collega's vergeleken nog een streepje voor. Z)ij verkeeren in een veel betere positie, omdat de zeepaling daar nog binnenkomt en zij die ook nog in gematigde hoeveelheden kun nen uitvoeren.. Deze paling werd vroeger door ons wel met een half oogje bekeken, omdat wij „beter" ge wend waren, maar nu wil iedereen er nog dol graag een pondje van hebben. Ze smaakt best en gaat er in als koek. Zou er tien maal zooveel op de markt van verschijnen, er zou den liefhebbers genoeg te vinden zijn. Nu de „echte Hollandsche" niet meer te krijgen is, vindt iedereen den Deenschen paling iets bij zonders. Er zijn er nog die dit bonlooze voedsel critish bekijken, maar laten zi) er dan nog even om denken dat de paling vitaminerijk is dus de voedselwaarde nu ook iets in de melk heeft te brokkelen. Om de twee weken vertrekt een leege vracht wagen uit ons land om binnen 60 uur weer vol geladen terug te keeren met duizenden kilo's van het veel gevraagde zeebanket, die in de rookerijen van Spaarndam worden bewerkt om daarna over geheel Nederland gedistribueerd te worden. Eerst wordt de paling twaalf uur lang in pekelwater schoongewasschen, zoodat het slijm verdwijnt. Is het reinigingsproces achter den rug, dan wordt zij aan ijzeren pinnen geregen, waarna zij verhust- naar de rookerij. Hier blijkt weer eens, dat alles zijn nut kan hebben. De ingewanden, die van te voren uit de visschen worden verwijderd, vormen een kostelijken maaltijd voor de duizenden meeu wen en de- reizigers, die rond Spaarndam over het water scheren en op het eerste teeken hun buit bestormen. De invoer van de groote hoeveelheid Deenschen paling zet weer vele handen in de rookerijen aan het werk en gelukkig kunnen enkele dagen later weer vele Ne derlanders zich eens de vingers aflikken, niet omdat zij zooveel vetbonnen rijk zijn, maar door zich te goed doen aan de ge zonde zeepaling, die den tong steelt en den vitaminerijkdom vergroot. Vrijdagavond laat is de 51-jarige caféhouder A. van Roosmalen van de Prins Hendrikkade te Rotterdam ten gevolge van de duisternis in het water van de Koningshaven geloopen. Toen de drenkeling door enkele toegeschoten burgers uit het water was gehaald, bleek de dood reeds ingetreden. Het stoffelijk ovenschot is naar het Zuiderziekenhuis vervoerd. In een dezer dagen gehouden vergadering van grossiers in lederwaren is opgericht de Neder landsche vereeniging van grossiers in lederwa ren. Het bestuur is samengesteld uit de volgen de heeren: D. J. de Jong, voorzitter, A. Langen- dam, vice-voorzitter; H. Kalse, eerste secreta ris, B. Menio, penningmeester- In een van Nederlands grootste rooke rijen te Spaarndam wordt de Deensche zeepaling bewerkt, om daarna over het gansche land gedistribueerd te worden (Foto Stevens) Mijn hechte burcht en mijn toevlucht zijt Gij en omwille van Uw naam zult Gij mij een Leider zijn en mij voeden. Iniroiius Naar ons van bevoegde zijde wordt medege deeld, zal de verlaging van de leerlingenschaal geschieden voor alle vakken van onderwijs, waarvoor ook de verlaging van de salarissen van de religieuze leerkrachten wordt doorge voerd. Vrijdagavond is op den Weerseloscheweg te Enschede H. Twente door een vrachtauto van achteren aangereden. Hij viel van zijn fiets en werd toen aangereden door een vrachtauto uit Delft. Met ernstige inwendige verwondingen is de man naar het R.K. ziekenhuis overgebracht, waar hij eenige uren later aan de gevolgen var zijn kwetsuren is overleden. De politie betrapte op heeterdaad twee perso nen, die van een steenkolen-opslagplaats van de Duitsche Weermacht aan de Piushaven te Til burg kolen wegnamen. Bij een huiszoeking bij J. B. en J. van V. uit de Stevenzandschestraat werd bij ieder een vrachtwagen gestolen steen kolen in beslag genomen. De daders zijn aan de Duitsche politie overgeleverd en zullen voor het Duitsche Krijgsgerecht terecht moeten staan. Daar vermoed wordt dat meerdere personen in die buurt zich steenkolen hebben toegeëigend, worden heden bij verschillende personen in de omgeving van de Stevenzandschestraat huiszo' kingen verricht. (Van onzen Haagschen redacteur) De terugkeer van Jhr. Mr. D. J. de Geer, oud-minister-president, uit Lon den, die in ons land reeds geruimen tijd een publiek geheim was, kan thans ook openlijk in onze kolommen worden be sproken, nu de heer de Geer zelf het min of meer mogelijk heeft gemaakt nader over zijn persoon en daaromheen hangende gebeurtenissen te schrijven. De heer de Geer is, zooals algemeen bekend, vorig jaar tijdens de oorlogsdagen met de ove rige leden van de Regeering naar Londen uit geweken. Reeds in September daarop legde hij zijn ambt als minister-president neer en werd opgevolgd door den heer Gerbrandy. Was dit een algeheel terugtrekken uit het openbaar le ven? Wij weten het niet. Wel is van den heer de Geer bekend, dat hij reeds vroeger heeft geaarzeld met het aanvaarden van hooge func ties in verband met zijn zwakke gezondheid. Nadat er dus langen tijd plots niets meer van den afgetredene was vernomen, doken plotse ling geruchten op omtrent zijn terugkeer naar Nederland, waar hij den 5en Februari op een Woensdagavond in gezelschap van enkele be geleidende officieren arriveerde. De heer De Geer nam zijn intrek in zijn woning aan de Prins Mauritslaan te Den Haag, waar zijn echt- genoote nog steeds woonde. Reeds den 6en Februari werd het feit van den terugkeer bijzonder snel bekend, waaraan waarschijnlijk dan ook te wijten is, dat de onder Engelsche controle staande „Oranjezender" te Londen nadere mededeelingen deed omtrent den persoon van den heer De Geer. De omroeper viel den oud-minister in zeer scherpe bewoor dingen aan en schroomde niet hem te betitelen met den weinig eervollen naam van „deserteur". In sommige kringen te Den Haag, die den persoon van den heer De Geer meer van nabij hadden leeren kennen, wekten deze bewoordin gen en uitlatingen sterken twijfel, vooral, omdat men hem steeds had gekend als een scherpzin nig diplomaat van den eenen kant, maar ook als een „onkreukbaar man" aan den anderen kant. In onze Residentie waren eenigen niet weinig verwonderd, toen zij na eenige da gen constateerden, dat de heer De Geer zich geheel vrij op straat durfde bewegen, hoe hij reeds den eersten Zondag den bes ten in de Duinoord-kerk verscheen en daar zijn gewone plaats innam. Een goede vriend moet hem eens erop attent hebben gemaakt, dat het voor den teruggekeerde levensge vaarlijk was zich op straat te begeven, iets waarover de heer De Geer zich ten hoogste verwonderde. De verklaring van den oud-minister, welke wij in het ochtendblad hebben gepubliceerd, heeft verhelderend gewerkt ten aanzien van den persoon van den heer De Geer. Men kan er uit lezen, dat de eenige reden, waarom hij is teruggekeerd, is geweest het verlangen om in zijn familiekring terug te zijn en het lief en leed, dat zij en wij allen in het bezette gebied hebben te dragen, mede te dragen. Omtrent de rol, die de heer De Geer heeft gespeeld vooral in de laatste dagen moeten wij nog eenige opmerkingen maken. Van En gelsche zijde heeft men de zaak zoo willen voorstellen, alsof de oud-minister naar hier gelokt zou zijn. In dit verband hebben sommi gen zelfs (te belachelijk om er tegen in te gaan) den naam van den heer Linthorst Homan ge bruikt. De „lokken" zou dan zoo zijn gegaan, dat de heer De Geer eerst in Lissabon moest komen, om vandaar naar Duitschland te worden gebracht. Het Amerikaansche persbureau Uni ted Press wist zelf uit Londen te melden, da. de heer De Geer van Lissabon uit door de Duitschers zou zijn ontvoerd en per vliegtuig naar Berlijn overgebracht. Ook dit is een his torische onjuistheid. Uit zeer goede bron vernemen wij n.l., dat de heer De Geer uit Londen vertrokken is met medeweten van de Nederlandsche en Engelsche autoriteiten en in Lissabon aangekomen. Daar vernam hij, zoo deelde men ons mede, hoe de stand van zaken op het Vasteland was en daar voelde hij des te erger, hoe de toestand in Engeland was. Wel is waar was hij op reis naar Ned.-Inu— en vermoedelijk zou hij daarna doorreizen naar de Vereenigde Staten, maar goede kennissen hadden hem deze onderneming afgeraden in verband met zijn hoogen leeftijd en zwakke ge zondheid. De heer De Geer kon vanuit Lissa bon in contact treden met zijn vrouw en familie leden en nam daarop het besluit te trachten naar het bezette Vaderland terug te keeren. In Engeland had men het voorgesteld, alsof hier in Nederland moord en doodslag heerschte, als of wij in volkomen opstand tegen het bezet tingsleger waren. De heer De Geer heeft zich toen tot de Duitsche instanties gewend om fa ciliteiten voor zijn terugkeer naar zijn familie in het vaderland te krijgen, hetgeen hem is gelukt. Slechts tien dagen heeft hij, naar men ons mededeelde, in Lissabon vertoefd en is daarna via Duitschland naar Nederland terug gekeerd. Wellicht per vliegtuig. Nu weet iedere lezer, dat over dezen terug keer tot nu toe in het geheel geen berichten zijn verschenen. Dit heeft tot eigenaardige ver wikkelingen geleid, die den Engelschen berichten dienst op een dwaalspoor hebben gebracht. Of schoon men in Londen aanvankelijk met groote stelligheid over den terugkeer van den heer De Geer durfde berichten en wel daags nadat hij in Den Haag was aangekomen, verstomden plotseling de stemmen.... Uit Nederland kwam ook geen bericht of geen bevestiging. En daar verscheen enkele dagen geleden de Daily Mirror met een prachtige in formatie, die er ook schitterend naast was. Was zij ingegeven door angst, was zij onnoo- zelheid, of was het een proefballonnetje? In ieder geval de onzin, dien zij bevatte toon de de Engelsche propaganda van haar meest ongunstige zijde. Het heette, dat de heer De Geer in Berlijn danig aan den tand was ge voeld en dat hij geweigerd had geheimen te verraden. Daar stond dus de Daily Mirror in felle tegenspraak met den omroeper, die de ernstige vrees zoo niet had uitgesproken, dan toch had doen vermoeden, dat de heer De Geer verraad zou plegen, nadat hij zoo tegen zijn beloften in was geëclipseerd. Nog erger werd de zaak, doordat de krant met zekerheid schreef, dat de heer De Geer in een kerker was geworpen in Stuttgart. Intusschen zagen wij den heer De Geer hier in Den Haag wandelen. Deze klei nigheden toonen maar eens te meer, dat de Engelsche propaganda niet terugdeinst voor enormiteiten, en zeker, dat zij over de toestan den op het Vasteland heusch niet zoo betrouw baar is als ze zich altijd wenscht voor tc doen. Daar zouden nog vele dingen over te zeggen zijn, maar laten wij ons tot de zakelijke dingen beperken. Men heeft van Engelsche zijde gevreesd, dat de heer De Geer onthullingen zou doen. welke hij niet kon en mocht doen, gezien de positie, waarin hij heeft verkeerd. Wij gelooven niet, den persoon van den heer De Geer kennende, oat hij zou doen, wat hij in geweten niet kaD verantwoorden. Zeker, en dit is zeer belangrijk, hebben de Duitsche autoriteiten, die met den heer De Geer hebben gesproken, hem noch doen vasthouden, noch hebben zij getracht hem militaire gehei men te ontfutselen. Dit is officieel te Berlijn medegedeeld. Hiermede moge de zaak geëindigd zijn er moge de heer De Geer de rustige dagen genie ten, die hij zoozeer wenscht.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1941 | | pagina 5