Bekeering en
Apologie
Deensch zeebanket in Spaarndam
m
Jhr. de Geer in Den Haag terug
De verlaging van de
leerlingenschaaï
VRIJ MAN, DIE ONS ALLER
LOT WILDEELEN
ZONDAG 23 FEBRUARI 1941
Kerkdijk leven
Duizenden kil° 's Vitamine-
rijke puling
in de
Valsche voorstellingen
weerlegd
VAN WEEK TOT WEEK
Z. H. Exc. Mgr. J. Reesinck
Zaterdag is deze missie-bisschop
60 jaar geworden
Te water geraakt en verdronken
Grossiers in lederwaren
Aan gevolgen der aanrijding
overleden
STEENKOOLDIEFSTALLEN
TE TILBURG
„Ik stel mij hier niet ten doel, een verdediging
te leveren van het Katholiek-Christelijk geloof,
maar eene oprechte verklaring te geven van den
gang der denkbeelden, waardoor ik met Gods
genade een katholiek christen geworden ben"
aoo waarschuwt Mr. Herman des Amorie van der
Hoeven in het achtste hoofdstuk van „Mün te
rugkeer tot de Kerk van Christus" zijn lezers en
beoordeelaars.
Eigentijdsche critici hebben die waarschuwing
in den wind geslagen en het geschrift beoordeeld
als ware het de samenvatting van beweegrede
nen, die er ieder weldenkend sterveling toe moe
ten leiden, Roomsch Katholiek te worden. Hun
aankondiging van de boek-uitgave werd dan ook
meestal een polemiek over deze zijde van de
zaak. De schranderste onder hen, Busken Huet,
zocht die reactie te verantwoorden door Van der
Hoeven zelf verantwoordelijk te stellen. Hij zegt:
„In plaats van een zuivere zielsgeschiedenis te
blijven, de getrouwe beschrijving van ondervon
den gemoedsaandoeningen, ontaardt het verhaal
allengs in eene met bijbelteksten doorweven
polemiek, die alleen zulke protestanten in het
nauw kan brengen, welke niet nog daarenboven
goede controversisten zijn. Geheel dit oorlogs
zuchtig gedeelte van Mr. van der Hoeven's ge-
Schrift is bedroevend oppervlakkig: en, tenzij
een aangeboren gebrek aan wetenschappelijken
zin mede tot de redenen behoort, die hem het
katholicisme deden omhelzen, men zou het fabel
achtig willen noemen, dat iemand, die een doc
torstitel voor zijn naam voert en eene academi
sche opleiding heet ontvangen te hebben, zijn
Verstand aan zulke argumenten gevangen geeft.
De eerste de beste colporteur van het eerste het
beste bijbelgenootschap zou, des genoodigd, hem
een voor een al zijne teksten uit de hand weten
te slaan; en ik wensch te vragen of te redetwis
ten met colporteurs ooit kan worden aangemerkt
als een teeken, dat men de goddelijke waarheid
deelachtig is geworden?"
Dit klinkt niet malsch, maar het is schreeu
wend onrechtvaardig, want al zoekt Mr. van der
Hoeven zijn denkbeelden objectief te motiveeren
en aldus misverstand te voorkomen bij zijn lezers,
hij streeft allerminst naar godsdienst-polemiek:
hij streeft naar persoonlijke geschiedschrijving
en belijdenis. Zijn werkje wil dus allereerst ge
lezen zijn als een subjectief verhaal, niet als een
ongevoelige aaneenrijging van objectieve bewijs
stukken.
Hierin werd het ook miskend door een zijner
felste beoordeelaars uit die dagen, dr. B. A.
Lasonder, die in het tijdschrift „Geloof en Vrij
heid" er op uit was, den schrijver te betrappen
op inconsequenties betreffende het leerstuk der
„alleenzaligmakende Kerk". Des Amorie van dei-
Hoeven heeft hem van antwoord gediend in „De
Wachter" van 1872 (Tweede Jaargang, eerste
deel, blz. 242260). Het is in zeker opzicht jam
mer, dat dr. Piket deze „Anti-Kritiek" niet als
bijlage aan zijn goedverzorgden herdruk heeft
toegevoegd, want al wordt de schrijver door zijn
aanvaller genoodzaakt, in te gaan op allerlei
détails, die den hedendaagschen lezer zoo vast
niet meer boeien, de geheele strekking van dit
betoog draagt er zeker toe bij, het bekeerings-
verhaal te leeren lezen in den geest, waarin het
werd te boek gesteld. Bovendien verheldert het
verscheidene punten van discussie, b.v. de op-
Vatting over de vrijheid van den christen. Maar
t is vooral van waarde, omdat het ons duidelijk
aantoont, waar Van der Hoeven het zwaarste
accent wil zien vallen bij de lectuur Van zijn
Werkje.
Dit is op de woorden, die hij wijdt aan de ver
giffenis der zonden. Hij schrijft: „Wat is dan
voor mij de hoofdzaak in het groote pleit tus
schen christendom en ongeloof? Dit: of Christus
in de wereld gekomen is om zondaren zalig te
maken. Een ontkennend antwoord op die vraag
ontneemt aan het .christendom al zijn beteekenis
en de reden zelve van zijn bestaan."
Nog scherper stelt hij deze grondgedachte,
waar hij schrijft: „Hij is niet alléén gekomen om
zondaren te roepen tot bekeering, maar bovenal
om zondaren zalig te maken."
Wat hem dreef tot de aanvaarding van de ka-
ttiolieke leer, was allereerst de katholieke op-
Vatting over het berouw. Door na te gaan.^hoe
deze opvatting in hem ontkiemde en uitbloeide-
lvolgt men eerst waarlijk het proces van zijn
geest en hierdoor ook krijgt men een zuivere
karakteristiek van zijn heele gestalte. Zijne argu
mentatie voor de leerstellige waarheden ontleent
hjj aan de vierdeelige „Etudes philosophiques sur
le Christianisme" van den Franschen jurist A.
Nicolas. Hij had ze. bij wijze van spreken, aan
iedere willekeurige uiteenzetting der katholieke
leer kunnen ontleenen, en de nieuwe uitgever
van zijn werk plaatst dan ook bij zijn verwijzing
naar de boeken van Nicolas een voetnoot, waarin
moderne werken van denzelfden aard worden
aanbevolen aan hedendaagsche lezers, voor wie
A. Nicolas niet veel aantrekkelijks meer heeft.
Ten overstaan van de hoofdpunten der apolo
getica neemt van der Hoeven geen oorspronkelijk
standpunt in; slechts de leer omtrent de vergif
fenis der zonden heeft hem op een bijzondere
Wijze aangegrepen. De andere leerstukken over
tuigden hem daarna vrij gemakkelijk door hun
Samenhang met dit cardinale dogma der Ge
loofsbelijdenis. Het ongewone belang van zijn
boekje ligt bij de uiteenzetting, die het geeft over
de psychologie en (als dat woord gebruikt mag
Worden) de metapsychiek van het berouw.
Wie dit helder voor den geest houdt, zal zich
niet slechts lichter dan Busken Huet verzoenen
met de onmiskenbare oppervlakkigheid der dog
matische motiveering, voorzoover die vraagt om
allerhande rationeele uiteenzettingen, maar zulk
een lezer zal bovendien dit werkje weten te
Plaatsen in de sfeer van de 19e eeuw. De 19e
eeuw hechtte weinig belang aan het berouw. Ze
zag daar de positieve werking niet van. Het be
rouw was in strijd met haar vooruitgangs
optimisme. Des Amorie van der Hoeven, schrij
ver van „De cirkelloop der menschheid", deelde
dit optimisme echter niet. Hij geloofde van na
ture niet aan den vooruitgang, hoewel hij ver
scheidene liberale denkbeelden deelde en ook
nog na zijne bekeering de gedachte verdedigde,
dat men in bepaald opzicht een goed liberaal
móet zijn om een goed christen te kunnen wor
den. In Juli 1869 schreef hij bijvoorbeeld aan
Alberdingk Thijm; „Ik geloof niet. dat de tegen
stelling tusschen katholieken en liberalen, te
genwoordig door „De Tijd" en „De Maasbode"
verkondigd, steek houdt." Wel maakte hij scherp
onderscheid tusschen de liberale politiek, die hij
veelal bekrompen achtte, en het algemeene be
ginsel der liberaliteit, dat hij zocht in de eerbie
diging van andermans eventueel ook falende
eerlijkheid. Doch de vooruitgangsgedachte
was hem vreemd, en de optimistische mensch-
beschouwing van Rousseau, die hem tijdelijk had
geboeid, stond hem aldra tegen, omdat hij, ook
door de eigen inborst, haar allerminst bevestigd
zag.
Onder deze condities las hij in 1858 de twee
eerste deelen van Lacordaire's „Conférences de
Notre-Dame de Paris." Van der Hoeven was een
critische geest. Hoewel Lacardaire hem diep
ontroerde, behield hij tegenover den gewijden
redenaar het voorbehoud, dat iedere welopge
voede jurist tegenover schitterende welspre
kendheid in acht neemt. Hij schrijft:
„Pater Lacordaire was, naar mijn tegenwoor
dige meening, geen diepzinnig denker, en ik ge
loof niet, dat de lezing zijner conférences vele
Protestantsche godgeleerden tot Rome terug
brengen zou. Tegen zijn bewijsvoering valt som
tijds veel in te brengenMaar dit is zeker,
dat ik hem de grootste dankbaarheid 'verschul
digd ben."
Leest men zulke bekentenissen, dan wordt het
duidelijk, hoe bij Van der Hoeven iets in de ziel
werd aangeraakt, dat niet uitsluitend naar de
taal van de rede luistert. De aantrekkingskracht
van het katholieke geloof op allerhande verte
genwoordigers van het romantische tijdperk is
herhaaldelijk op een of andere wijze „verklaard",
maar wanneer men eens al de teksten, die hier
over getuigen, nauwgezet met elkander verge
leek, zou men inzien, dat die aantrekkingskracht
zich gewoonlijk richtte op andere zielsvermogens
dan het redeneerende verstand. De romanticus
voelde zich eenzaam en verbannen. De Kerk
kwam hem verzekeren, dat hij niet eenzaam be
hoefde te zijn en dat de ballingschap een ge
lukkig einde kon nemen.
Deze eenzaamheid van den romanticus nu
ervoer Van der Hoeven als het isolement van de
zonde. Het kwaad maakt den mensch eenzaam.
In onze litteratuur heeft de dichter van „Adam
in Ballingschap", schooner wellicht dan in eenige
buiten den Bijbel bestaande letterkunde, die
eenzaamheid van den zondigen mensch afge
beeld. De zonde is een eenzaamheid van de ziel,
en het berouw is een heimwee, dat haar vleuge
len geeft. Lacordaire, die voor wereldlingen
sprak, en die veel meer een religieus psycholoog
was dan een dogmatisch theoloog, heeft dat
zuiver aangevoeld. Lees zijn preeken, en er
wordt een heimwee in u wakker naar den staat
van genade. Ziedaar de ervaring, die voor Des
Amorie van der Hoeven het uitgangspunt is ge
weest naar zijn bekeering.
Het is dan ook geen toeval, dat Pater Piket
bij v. d. Hoeven's „schoone bladzijde over het
nut der biecht" de opmerking plaatst, dat deze
bladzijde alleen „de psychologische voordeelen
belicht" en het dogmatisch leerpunt te z;eer in
de schaduw laat. Van der Hoeven haakte naar
zielsbevrijding uit de eenzaamheid van de zon
de. Hij wilde verlost worden. Zijn onderzoek
naar de ware Kerk was minder gericht op de
verstandelijk meest aanvaardbare leerstellig
heid, dan op de grootst mogelijke heilsverze-
kerdheid, en Busken Duet noemde dit zijn
„egoïsme", maar zulk egoïsme is niets anders
dan het verantwoordelijkheidsbesef voor het
eeuwig heil, hetwelk aan al onze sociale plich
ten voorafgaat.
Ook is het geen toeval, dat dominee Lason
der, vrijzinnig als hjj was, den schrijver van
„Mijn Terugkeer" heenwees naar „een zeer
verstandig man, den wijsgeer Spinoza". Zon
dert men Descartes uit, die deze problema
tiek angstvallig ontweek, dan is de wijsgeer
Spinoza de eerste denker, die op grond van
„redelijke" inzichten het berouw afwees als
een verlamming van de ziel. Hij zocht naar
een natuurlijke, onrouwmoedige vroomheid
voor den mensch, en zijn diepgaande invloed
op het negentiende-eeuwsche denken heeft
den afkeer van berouw en ootmoed bevorderd,
die bij Nietzsche een ziekelijk paroxysme be
reikt. In onze taal vond die tendentie haar
neerslag, toen de dichter Marsman hooghar
tig sprak van het „deemoedsgedierte" om de
christenheid aan te duiden.
Wat nu Des Amorie van der Hoeven be
treft: hij behoort tót de school van Pascal, in
zooverre deze in scherpe tegenstelling blijft tot
de school van Descartes en die van Spinoza.
Hij begreep, wat later Max Scheler onder
woorden brengen zou, n.l. dat hei berouw niet
een verschijnsel is van zielkundige oneven
wichtigheid, noch zelfbedrog of hoogmoed,
maar een normale functie van de gezonde,
levenskrachtige ziel, die vooruit wil in de
geestelijke wereld.
Dit bewustzijn ligt ten grondslag aan Van
der Hoeven's „Terugkeer", en ofschoon hij dit
aandient als een persoonlijk denkbeeld
iets, dat hemzelven voortbewoog, terwijl an
deren bewogen kunnen worden door geheel
andere motieven is het duidelijk, dat de
apologetische strekking van zijn geschrift
minder moet worden gezocht bij de rationeele
verdediging der katholieke leerstukken dan
bij de belijdenis van deze religieuze ervaring.
Wil men de waarde van zijn boekje voor den
hedendaagschen mensch bepalen, dan heeft
men hiervan uit te gaan, en dan moet men
het werk ook in dezen geest lezen en beoor-
deelen.
A. v. D.
Zaterdag heeft Z. Ex. Mgr. J. Reesinck,
apostolisch-vicaris van Oeganda, zijn zestigsten
verjaardag gevierd. Deze Nederlandsche missie
bisschop heeft in de St. Josephscongregatie van
Mill-Hill achtereenvolgens de hoogste functies
bekleed, tot hij een drietal jaren geleden tot
de episcopale waardigheid werd geroepen.
Mgr. Reesinck werd geboren te Delft en in
1908 priester gewijd.
In November 1908 vertrok de jonge neomist
voor de eerste maal naar de missie. Hij werd
geplaatst in het vicariaat van den Boven-Nijl,
dat toen juist verschrikkelijke jaren had door
gemaakt door de teistering van slaapziekte, pest
en pokken, alsmede van hongersnood.
Vele jaren heeft father Reesinck hier onaf
gebroken gewerkt, aanvankelijk onder Mgr. Hou-
lon en sedert 1911 onder den (in Januari jj.
overleden) Nederlandschen missie-bisschop Mgr.
J. H. M. Biermans. Door zijn onverdroten arbeid
werd de gezondheidstoestand van father Ree
sinck geschokt, zoodat hij genoodzaakt werd in
1921 naar het vaderland terug te keeren.
Reeds in September van het daarop vol
gende jaar vertrok hij weer naar zijn missie in
Oeganda. Nog bijna zeven jaren heeft father
Reesinck nadien in verschillende staties zijn ar
beid verricht.
In het bijzonder dienen twee feiten te wor
den vermeld,' n.m. vooreerst de oprichting van
een catechistenschool te Nazigo, waartoe Mgr.'
Biermans hem opdracht verstrekte. Father Ree
sinck kweet zich dusdanig van zijn taak en gaf
daarbij tevens blijk van zulk een organisatielatent,
dat, toen de school eenmaal goed functionneerde,
Mgr. Biermans hem een nieuwe zware taak op
de schouders legde, t.w. de oprichting van een
klein-seminarie te Nyenga. Ook deze opdracht
wist father Reesinck tot een succesvol einde te
brengen, hetgeen echter tevens een voorloopig
einde beteekende van zijn missie-arbeid.
Eind 1928 werd father Reesinck n.m. door zijn
overheden naar Nederland teruggeroepen, waar
hij 15 Januari 1929 aankwam. In Februari daar
opvolgend werd hij benoemd tot leeraar aan het
St. Josephsstudiehuis te Tilburg, welke functie
hij in September 1931 verwisselde met den ver
antwoordelijken post van directeur van het mis
siehuis te Roosendaal, in welke kwaliteit Mgr.
Reesinck tevens voor Nederland den algemeen
overste der congregatie vertegenwoordigde.
Op 8 Juli 1934 riep het algemeen kapittel te
Mill-Hill hem tot een der hoogste posten in het
bestuur der St. Josephscongregatie n.m. dien
van tweeden consultor van den algemeen-over
ste. Sedert dien verbleef Mgr. Reesinck te Lon
den, tot hij in Maart 1938 door Z. H. Paus Pius
XI tot opvolger van Mgr. Campling werd be
noemd als apostolisch-vicaris van den Boven-
Nijl. 1 Mei 1938 volgde in de kapel van het moe
derhuis der Congregatie te Mill-Hill de plechtige
bisschopswijding door Z. Em. Kardinaal Hinsley,
Aartsbisschop van Westminster en oud-aposto-
lisch-delegaat der Oeganda-missie.
-
'f
Hollands glorie. In de étalage van het kantoor der V.V.V. te Amsterdam is een
specimen te bewonderen van de tentoonstelling „Het Schip van 1600—1900", welke
op 't oogenblik in het Historisch Scheepvaartmuseum in de hoofdstad gehouden wordt
(foto Pax-Holland)
Menigeen zal nog met een tikje heim
wee in het hart aan de dagen denken, dat
hij zijn vette vingers kon aflikken als hij
een heerlijke portie blanken Hollandschen
zeepaling soldaat gemaakt had. Dergelijke
manipulaties komen tegenwoordig aan
tafel nog maar weinig voor. Hoe zou men
in dezen tijd ook vette vingers kunnen
krijgen zonder bonnen!
Ja, de H-ollandsche visscherij beleeft een
moeilijken tijd. De aanvoer is dalende en de
prijzen stijgen steeds. Het merkwaardige is
echter, dat er langs de kust nog nooit zoo in
tensief gevischt is als voorheen. De beperken
de bepalingen kunnen niet beletten dat onder
normale weersomstandigheden vele motortraw
lers, botters, schokkers en kotters wekelijks het
ruime sop kiezen. De schepen gaan tot onge
veer 50 mijl uit de kust en daar zij 's avonds
weer m-ceien binnenloopen, blijft de vangst in
den regel slechts bepaald tot het kleine grut
zooals wijting schar, spiering en bot.
De heerlijke Hollandsche zeepaling is van
het tooneel verdwenen en dat is voor velen
een groote teleurstelling.
Maar zoo af en toe en dat gebeurt elke
veertien dagen komt een enorm groote
vrachtwagen over de Hollandsche grenzen ge
hobbeld, die naar Spaarndam koerst en daar
zijn vette lading in een van Nederland's groot
ste rookerijen deponeert.
De Deensche visschers hebben bij hun Hol
landsche collega's vergeleken nog een streepje
voor. Z)ij verkeeren in een veel betere positie,
omdat de zeepaling daar nog binnenkomt en
zij die ook nog in gematigde hoeveelheden kun
nen uitvoeren..
Deze paling werd vroeger door ons wel met
een half oogje bekeken, omdat wij „beter" ge
wend waren, maar nu wil iedereen er nog dol
graag een pondje van hebben. Ze smaakt
best en gaat er in als koek. Zou er tien maal
zooveel op de markt van verschijnen, er zou
den liefhebbers genoeg te vinden zijn. Nu de
„echte Hollandsche" niet meer te krijgen is,
vindt iedereen den Deenschen paling iets bij
zonders. Er zijn er nog die dit bonlooze voedsel
critish bekijken, maar laten zi) er dan nog even
om denken dat de paling vitaminerijk is dus
de voedselwaarde nu ook iets in de melk heeft
te brokkelen.
Om de twee weken vertrekt een leege vracht
wagen uit ons land om binnen 60 uur weer vol
geladen terug te keeren met duizenden kilo's
van het veel gevraagde zeebanket, die in de
rookerijen van Spaarndam worden bewerkt om
daarna over geheel Nederland gedistribueerd
te worden.
Eerst wordt de paling twaalf uur lang in
pekelwater schoongewasschen, zoodat het slijm
verdwijnt. Is het reinigingsproces achter den
rug, dan wordt zij aan ijzeren pinnen geregen,
waarna zij verhust- naar de rookerij.
Hier blijkt weer eens, dat alles zijn nut kan
hebben. De ingewanden, die van te voren uit
de visschen worden verwijderd, vormen een
kostelijken maaltijd voor de duizenden meeu
wen en de- reizigers, die rond Spaarndam over
het water scheren en op het eerste teeken hun
buit bestormen.
De invoer van de groote hoeveelheid
Deenschen paling zet weer vele handen in
de rookerijen aan het werk en gelukkig
kunnen enkele dagen later weer vele Ne
derlanders zich eens de vingers aflikken,
niet omdat zij zooveel vetbonnen rijk zijn,
maar door zich te goed doen aan de ge
zonde zeepaling, die den tong steelt en den
vitaminerijkdom vergroot.
Vrijdagavond laat is de 51-jarige caféhouder
A. van Roosmalen van de Prins Hendrikkade
te Rotterdam ten gevolge van de duisternis in
het water van de Koningshaven geloopen. Toen
de drenkeling door enkele toegeschoten burgers
uit het water was gehaald, bleek de dood reeds
ingetreden. Het stoffelijk ovenschot is naar
het Zuiderziekenhuis vervoerd.
In een dezer dagen gehouden vergadering van
grossiers in lederwaren is opgericht de Neder
landsche vereeniging van grossiers in lederwa
ren. Het bestuur is samengesteld uit de volgen
de heeren: D. J. de Jong, voorzitter, A. Langen-
dam, vice-voorzitter; H. Kalse, eerste secreta
ris, B. Menio, penningmeester-
In een van Nederlands grootste rooke
rijen te Spaarndam wordt de Deensche
zeepaling bewerkt, om daarna over het
gansche land gedistribueerd te worden
(Foto Stevens)
Mijn hechte burcht en mijn
toevlucht zijt Gij en omwille
van Uw naam zult Gij mij een
Leider zijn en mij voeden.
Iniroiius
Naar ons van bevoegde zijde wordt medege
deeld, zal de verlaging van de leerlingenschaal
geschieden voor alle vakken van onderwijs,
waarvoor ook de verlaging van de salarissen
van de religieuze leerkrachten wordt doorge
voerd.
Vrijdagavond is op den Weerseloscheweg te
Enschede H. Twente door een vrachtauto van
achteren aangereden. Hij viel van zijn fiets en
werd toen aangereden door een vrachtauto uit
Delft. Met ernstige inwendige verwondingen is
de man naar het R.K. ziekenhuis overgebracht,
waar hij eenige uren later aan de gevolgen var
zijn kwetsuren is overleden.
De politie betrapte op heeterdaad twee perso
nen, die van een steenkolen-opslagplaats van de
Duitsche Weermacht aan de Piushaven te Til
burg kolen wegnamen. Bij een huiszoeking bij
J. B. en J. van V. uit de Stevenzandschestraat
werd bij ieder een vrachtwagen gestolen steen
kolen in beslag genomen. De daders zijn aan de
Duitsche politie overgeleverd en zullen voor het
Duitsche Krijgsgerecht terecht moeten staan.
Daar vermoed wordt dat meerdere personen in
die buurt zich steenkolen hebben toegeëigend,
worden heden bij verschillende personen in de
omgeving van de Stevenzandschestraat huiszo'
kingen verricht.
(Van onzen Haagschen redacteur)
De terugkeer van Jhr. Mr. D. J. de
Geer, oud-minister-president, uit Lon
den, die in ons land reeds geruimen tijd
een publiek geheim was, kan thans ook
openlijk in onze kolommen worden be
sproken, nu de heer de Geer zelf het
min of meer mogelijk heeft gemaakt
nader over zijn persoon en daaromheen
hangende gebeurtenissen te schrijven.
De heer de Geer is, zooals algemeen bekend,
vorig jaar tijdens de oorlogsdagen met de ove
rige leden van de Regeering naar Londen uit
geweken. Reeds in September daarop legde hij
zijn ambt als minister-president neer en werd
opgevolgd door den heer Gerbrandy. Was dit
een algeheel terugtrekken uit het openbaar le
ven? Wij weten het niet. Wel is van den heer
de Geer bekend, dat hij reeds vroeger heeft
geaarzeld met het aanvaarden van hooge func
ties in verband met zijn zwakke gezondheid.
Nadat er dus langen tijd plots niets meer van
den afgetredene was vernomen, doken plotse
ling geruchten op omtrent zijn terugkeer naar
Nederland, waar hij den 5en Februari op een
Woensdagavond in gezelschap van enkele be
geleidende officieren arriveerde. De heer De
Geer nam zijn intrek in zijn woning aan de
Prins Mauritslaan te Den Haag, waar zijn echt-
genoote nog steeds woonde.
Reeds den 6en Februari werd het feit van
den terugkeer bijzonder snel bekend, waaraan
waarschijnlijk dan ook te wijten is, dat de onder
Engelsche controle staande „Oranjezender" te
Londen nadere mededeelingen deed omtrent den
persoon van den heer De Geer. De omroeper
viel den oud-minister in zeer scherpe bewoor
dingen aan en schroomde niet hem te betitelen
met den weinig eervollen naam van „deserteur".
In sommige kringen te Den Haag, die den
persoon van den heer De Geer meer van nabij
hadden leeren kennen, wekten deze bewoordin
gen en uitlatingen sterken twijfel, vooral, omdat
men hem steeds had gekend als een scherpzin
nig diplomaat van den eenen kant, maar ook
als een „onkreukbaar man" aan den anderen
kant.
In onze Residentie waren eenigen niet
weinig verwonderd, toen zij na eenige da
gen constateerden, dat de heer De Geer
zich geheel vrij op straat durfde bewegen,
hoe hij reeds den eersten Zondag den bes
ten in de Duinoord-kerk verscheen en daar
zijn gewone plaats innam. Een goede vriend
moet hem eens erop attent hebben gemaakt,
dat het voor den teruggekeerde levensge
vaarlijk was zich op straat te begeven, iets
waarover de heer De Geer zich ten hoogste
verwonderde.
De verklaring van den oud-minister, welke
wij in het ochtendblad hebben gepubliceerd,
heeft verhelderend gewerkt ten aanzien van
den persoon van den heer De Geer. Men kan
er uit lezen, dat de eenige reden, waarom hij
is teruggekeerd, is geweest het verlangen om
in zijn familiekring terug te zijn en het lief en
leed, dat zij en wij allen in het bezette gebied
hebben te dragen, mede te dragen.
Omtrent de rol, die de heer De Geer heeft
gespeeld vooral in de laatste dagen moeten
wij nog eenige opmerkingen maken. Van En
gelsche zijde heeft men de zaak zoo willen
voorstellen, alsof de oud-minister naar hier
gelokt zou zijn. In dit verband hebben sommi
gen zelfs (te belachelijk om er tegen in te gaan)
den naam van den heer Linthorst Homan ge
bruikt. De „lokken" zou dan zoo zijn gegaan,
dat de heer De Geer eerst in Lissabon moest
komen, om vandaar naar Duitschland te worden
gebracht. Het Amerikaansche persbureau Uni
ted Press wist zelf uit Londen te melden, da.
de heer De Geer van Lissabon uit door de
Duitschers zou zijn ontvoerd en per vliegtuig
naar Berlijn overgebracht. Ook dit is een his
torische onjuistheid.
Uit zeer goede bron vernemen wij n.l., dat
de heer De Geer uit Londen vertrokken is met
medeweten van de Nederlandsche en Engelsche
autoriteiten en in Lissabon aangekomen. Daar
vernam hij, zoo deelde men ons mede, hoe de
stand van zaken op het Vasteland was en daar
voelde hij des te erger, hoe de toestand in
Engeland was.
Wel is waar was hij op reis naar Ned.-Inu—
en vermoedelijk zou hij daarna doorreizen naar
de Vereenigde Staten, maar goede kennissen
hadden hem deze onderneming afgeraden in
verband met zijn hoogen leeftijd en zwakke ge
zondheid. De heer De Geer kon vanuit Lissa
bon in contact treden met zijn vrouw en familie
leden en nam daarop het besluit te trachten
naar het bezette Vaderland terug te keeren. In
Engeland had men het voorgesteld, alsof hier
in Nederland moord en doodslag heerschte, als
of wij in volkomen opstand tegen het bezet
tingsleger waren. De heer De Geer heeft zich
toen tot de Duitsche instanties gewend om fa
ciliteiten voor zijn terugkeer naar zijn familie
in het vaderland te krijgen, hetgeen hem is
gelukt. Slechts tien dagen heeft hij, naar men
ons mededeelde, in Lissabon vertoefd en is
daarna via Duitschland naar Nederland terug
gekeerd. Wellicht per vliegtuig.
Nu weet iedere lezer, dat over dezen terug
keer tot nu toe in het geheel geen berichten
zijn verschenen. Dit heeft tot eigenaardige ver
wikkelingen geleid, die den Engelschen berichten
dienst op een dwaalspoor hebben gebracht. Of
schoon men in Londen aanvankelijk met groote
stelligheid over den terugkeer van den heer De
Geer durfde berichten en wel daags nadat hij
in Den Haag was aangekomen, verstomden
plotseling de stemmen....
Uit Nederland kwam ook geen bericht of geen
bevestiging. En daar verscheen enkele dagen
geleden de Daily Mirror met een prachtige in
formatie, die er ook schitterend naast was.
Was zij ingegeven door angst, was zij onnoo-
zelheid, of was het een proefballonnetje?
In ieder geval de onzin, dien zij bevatte toon
de de Engelsche propaganda van haar meest
ongunstige zijde. Het heette, dat de heer De
Geer in Berlijn danig aan den tand was ge
voeld en dat hij geweigerd had geheimen te
verraden. Daar stond dus de Daily Mirror in
felle tegenspraak met den omroeper, die de
ernstige vrees zoo niet had uitgesproken, dan
toch had doen vermoeden, dat de heer De Geer
verraad zou plegen, nadat hij zoo tegen zijn
beloften in was geëclipseerd. Nog erger werd
de zaak, doordat de krant met zekerheid schreef,
dat de heer De Geer in een kerker was geworpen
in Stuttgart. Intusschen zagen wij den heer De
Geer hier in Den Haag wandelen. Deze klei
nigheden toonen maar eens te meer, dat de
Engelsche propaganda niet terugdeinst voor
enormiteiten, en zeker, dat zij over de toestan
den op het Vasteland heusch niet zoo betrouw
baar is als ze zich altijd wenscht voor tc doen.
Daar zouden nog vele dingen over te zeggen
zijn, maar laten wij ons tot de zakelijke dingen
beperken.
Men heeft van Engelsche zijde gevreesd, dat
de heer De Geer onthullingen zou doen. welke
hij niet kon en mocht doen, gezien de positie,
waarin hij heeft verkeerd. Wij gelooven niet,
den persoon van den heer De Geer kennende,
oat hij zou doen, wat hij in geweten niet kaD
verantwoorden.
Zeker, en dit is zeer belangrijk, hebben de
Duitsche autoriteiten, die met den heer De Geer
hebben gesproken, hem noch doen vasthouden,
noch hebben zij getracht hem militaire gehei
men te ontfutselen. Dit is officieel te Berlijn
medegedeeld.
Hiermede moge de zaak geëindigd zijn er
moge de heer De Geer de rustige dagen genie
ten, die hij zoozeer wenscht.