in de Nederlandsche volkshuishouding I ODIW PARQCI ^e4 zwakke Pu*«tf Wij vertegenwoordigen 1939 In- en Uitvoer van Textielgoederen over VEREENIGDE KATHOLIEKE PERS UTRECHTSCHE VOORJAARSBEURS 1941 Ook de linnenindustrie herneemt haar rechteti Thans staat de celvezel in het middelpunt der belangstelling DEN HAAG - LEKSTRAAT 1-7 - TELEFOON: 772070 Bij alle Apothekers en Drogisten verkrijgbaar a 25Vi, 35H en 61 et. Farrtiliedoozen f 1-27. Dat is Uw keel, waar de microben nestelen om hare gevaarlijke aan vallen voor te bereiden. - Een regelmatige verzorging van de keel, speciaal bij heerschende griep, is voor Uw gezondheid onontbeerlijk. Neemt U daarom dagelijks eenige Wybert-tabletten. 3 EXTIEL De textielindustrie is en was reeds vele eeuwen een van de grond pijlers van ons economisch leven. De economische structuur van ons land w°rd reeds in de 15e en 16e eeuw gekenmerkt door een naar verhouding sterk ontwik kelde industrie en de textielindustrie nam daarbij wel de eerste plaats in. In de Zuidelijke Nederlanden bewerkte men wol en vlas en in de 15e eeuw was het Leiden dat door zijn laken beroemdheid verwierf. Later verloor Leiden weliswaar door politieke omstandigheden deze eereplaats, doch de industrie bleef voor ons land be houden en bloeide na een moeitevolle periode weer sterk op. Het eerste bloeitijdperk van de Neder- landsche textielindustrie duurt van de 15e to.t het begin van de 17e eeuw. Daarna ontstaat in Brabant en Twente de huis nijverheid. In het begin der 19e eeuw ont staat de tweede bloeiperiode door de groote vraag van Indië. Twente ging zich op katoen toeleggen en vestigde zoo een reputatie. Omstreeks 1850 bedroeg oe Twentsche uitvoer naar Indië ca. 20 mill, gulden, naar andere landen ca. 1 millioen gulden per jaar. Omstreeks 1870 reeds resp. 60 en 28 millioen gulden per jaar. Van 18701880 is er een inzinking, doch dan bloeit de export weer krachtig op. Een minder gunstige omstandigheid voor de katoenweverijen was en is nog, dat men in sterke mate van het buitenland afhanke lijk is ten aanzien van de garenvoorzie ning. Hoewel het aantal spindels van 191C tot 1930 met ca. 1.000.000 vermeerderde tol 1.200.000 stuks, voorzien de Nederlandsehe spinnerijen slechts voor 70 a 72 pCt. in de behoefte aan katoenen garens. Wij geven onderstaand eenige cijfers betref fende de katoenindustrie: Jaar Productie Afzet Binnenland Export in mill, guldens 1921/25 210 211,4 112.6 98,7 1926/30 221.9 221,9 114,1 107,4 1931 134.2 145,1 87.6 57,5 1932 91.8 100.5 68.2 32.2 1933 86,9 96,5 75,6 20.8 1934 85,9 84 67.1 16.9 1935 89 90.1 72.3 17,7 1936 105,9 106,5 81.9 24 6 1937 155 149,5 101,3 48,1 1938 135,7 135,2 91,8 43,4 Devaluatie van den gulden. In 1930 was de afzetverhouuing voor de katoenindustrie: binnenland 50 pCt., Indië 25 pCt., andere landen 25 pCt. en'was 75 pCt. van het binnenlandsch verbruik ge dekt door Nederlandsch fabrikaat Dit laat ste percentage is thans 90 pCt. Het centrum der wolindustrie is Bra bant. In 1938 was de verdeeling der wol industrie over Nederland als volgt: Spinnerij/ Spin We- Spin- We»I- weverij nerij very dels stoelen N. Brabant 42 3 11 177.020 4.268 Rest v. Nederl. 6 8 18 81.053 1-373 Nederland 48 11 29 258.073 5.341 De waarde der productie Dedroeg 51,6 mill, gld., de uitvoer 2,2 miü. gld In totaal werd voor 8,5 mill. gld. aan wollen weefsels ingevoerd, zoodat dus 85 pCt. van het ver bruik door Nederlandsch fabrikaat werd gedekt. Op de a.s. Utrechtsche Jaarbeurs ver schijnen de Nederlandsehe kunstzijdespin nerijen en de kunstzijde verwerkende in dustrie met een collectieve inzending. Het is wel interessant van eenige cijfers hier omtrent kennis te nemen. Er zijn in Neder land 4 kunstzijdespinnerijen: De Algemeene Kunstzijde Unie (A.K.U.) heeft twee fa brieken, n.l. te Arnhem en Ede (Nederland sehe Kunstzijdefabriek Enka». daarnaast hebben we de Hollandsche Kunstzijde In dustrie (H.K.I.) te Breda, welke eveneens door de A.K.U. gecontroleerd wordt, en de zelfstandige Nijma te Nijmegen, welke laatste is opgericht door eenige Twentsche textielfabrikanten. De Nederlandsehe Kunstzijde-industrie bestaat ca 30 jaar en haar productie bedraagt ongeveer 11 mill K.G. per jaar, waarvan 80 pCt. geëxpor teerd wordt. Na Italië en Japan had Ne derland den grootsten export van kunst zijde, terwijl het ten aanzien der productie de 7e plaats inneemt, zooals uit onder staande cijfers blijkt: Productie Kunstzijde 1938 Export 1938 ÜB.A. 115.000 t. Italië 22.000 L Japan 90.000 Japan 10.000 M Duitschland 70.000 w Nederland 8.500 Engeland 50.000 Italië 45.000 (1939 ca. 9000) Frankryk 30.000 M Duitschland 7.000 W Nederland 11.000 Engeland 6.000 W België 8.000 H Frankrijk 5.000 Wereld 450.000 België 3.000 M De verwerking van kunstzijde was dus in Nederland zeer gering. Hetgeen verband houdt met het feit, dat Nederland zich steeds heeft kunnen permitteeren de na tuurlijke vezels in te voeren i.v.m. de posi tie van zijn betalingsbalans. Wij zien juist in landen met een zwakkere Dositie van de betalingsbalans het streven naar zelfvoor ziening, terwijl deze landen ter verkrijging van deviezen zoo mogelijk nog in het bui tenland afzet trachten te vinden van hun kunstzijde. Ook ten aanzien van andere synthetische vezels, speciaal de celvezel geldt dit, hetgeen hierna nog zal blijken. Doch dat de Nederlandsehe textielin dustrie wel degelijk in staat is de kunst matige vezels te verwerken, zal men op de Jaarbeurs te Utrecht kunnen vaststellen, waar de producten uit deze stoffen getoond worden. In verband met de plannen van de A.K.U. tot stichting van een celvezelfabriek en een cellulosefabriek zij gewezen op de belangrijke plaats die de celvezel zich in enkele jaren tijds in de textielwereld heeft veroverd; de celvezel is pas 10 jaar oud en eerst de laatste 6 a 7 jaar van beteekenis De plannen van de A.K.U. om celvezel te gaan vervaardigen stuitten aanvankelijk op de moeilijkheid, dat dit slechts rendabel is, indien het op eenigszins grootere schaal plaats heeft. Een betrekkelijk groot kapi taal zal hiervoor dus noodig zijn. Doch an derzijds heeft men overwogen, dat de cel vezel een goede kans maakt een blijvende plaats in de textielindustrie te veroveren, zoowel in de katoen- als in de wolnijver heid. Daar het eenter een vraag is of men vol doende houtcellulose zou kunnen invoeren, heeft men zich op het standpunt gesteld, dat voor de vervaardiging der cellulose stroo uit eigen land gebruikt moet worden. Stroo zou men voldoende kunnen krijgen en ook de Nederlandsehe papierindustrie heeft daarin een soliede grondstofbasis ge had. Bovendien is het rendement van cellulose stroo veel grooter dan b.v. van een hectare dennenhout. (In Italië resp. 5.000 en 400 kg. per ha.). Het plan van de A.K.U. werd op grond hiervan: ten eerste de stichting van een stroocellulosefabriek en ten tweede de stichting van een celvezelfabriek. De cel- vezelproductie zou dan plaats kunnen heb ben op een schaal van 30.000 bg. per dag of in continubedrijf 11.000.000 kg. per jaar. De productie der Nederlandsehe kunstzijdespinnerijen is ook ca. 11 mill, kg., doch de kunstzijde wordt vervaardigd uit geïmporteerde houtcellulose, terwijl de cel vezel uit grondstoffen van eigen bodem vervaardigd zal worden. De bouw en inrichting van de celvezelfa briek eischen een kapitaal van 12 mill. gld. die van een celvezel- en een cellulosefabriek tezamen van 20 mill. gld. Het risico van de oprichting dezer fabrieken is in textiel- kringen druk besproken en over het alge meen voelden de Nederlandsehe textielfa- De wever (foto 't Getouw» brikanten er niet voor, gezamenlijk de fi nanciering te verzorgen, zooals de Duitsche textielfabrikanten hun celvezelindustrie fi nancieren. De financiering der Nederland sehe fabrieken zal nu door de A.K.U. zelf verzorgd worden. Het verbruik van celvezel was in Neder land vrij gering, in 1939 ca. 2,4 mill. kg. Behalve met kunstzijde en cel vezel houdt de A.K.U. zich bezig met de productie van melkwoi, zij het op bescheiden schaal. De melkwol wordt vervaardigd uit caseïne, deze uit magere melk („ondermelk"). De A.K.U. vervaardigt hierin een goede kwali teit en is van plan de productie daarvan uit te breiden, daar zij van oordeel is, dat ook in normale tijden de afzet bevredigend zal zijn. Verder wordt het voor de produc tie een gunstige voorwaarde geacht, dat Nederland in normale tijden een groot over schot heeft aan ondermelk, waaruit de ca seïne vervaardigd wordt. De uitvoer van caseïne bedroeg in 1938 b.v. ruim 2000 ton, deze zouden dan in eigen land voor de ver vaardiging van melkwol gebruikt kunnen worden. De noodige licenties zouden van Italië en Duitschland verworven kunnen worden. In de laboratoria der A.K.U. worden te vens proefnemingen gedaan met de fabri cage van cellulose uit aardappelloof, doch deze zijn nog niet beëindigd. Naast kunstzijde, celvezel en melkwol zijn er reeds tal van andere synthetische vezel stoffen vervaardigd, doch hierop kan niet nader worden ingegaan. Voor Nederland zijn deze vezels van geringe beteekenis. Van de natuurlijke grondstoffen voor de textielindustrie die Nederland zelf voortbrengt noemen wij: wol en vlas. In 1939 waren er in Nederland ongeveer 690.000 schapen, die aan wol ca. 2.5 mill. kg. opbrachten. Van meer beteekenis is de vlasproductie. Volgens de cijfers van het C.B.S. werden in 1939 ongeveer 25.000 ha. met vlas be bouwd, waarvan de opbrengst per na. 5.220 kg. was. De totale opbrengst was dus ca. 130.000.000 kg. (gerepeld vlas). De Neder landsehe linnenindustrie verwerkt vlasga rens tot linnen en damast en is vooral in Oost-Brabant een belangrijke tak van de textielindustrie gebleven. Sinds begin 19e eeuw is het linnen gedeeltelijk verdrongen door de katoen, die gemakkelijker te ver werken en goedkooper is. Wie echter meent, dat linnen geheel is verdrongen vergist zich. Weliswaar wordt linnen vrijwel uit sluitend voor Nederlandsch gebruik ver vaardigd, doch de hooge kwaliteit kan den toets met het buitenland glansrijk door staan. Aan de hand van de hooge produc tiecijfers voor gerepeld vlas zou men con- cludeeren, dat vlas in dezen tijd een uit komst biedt uit de grondstoffenschaarschte in de industrie. Doch hierbij moet men wel bedenken, dat de verwerking van vlas tot garens vroeger voor 2/3, thans nog voor 1/3 door België plaats heeft. Hoewel onze ver werkingscapaciteit is en wordt uitgebreid is zij onvoldoende om de linnenfabrieken van voldoende garens te voorzien. In totaal telt Nederland 31 linnenfabrie ken met een gezamenlijk oersoneel van ruim 1600 personen en een getouwenaantal van 2446. Verder zijn er nog 7 bedrijven, die zich uitsluitend met het bleken bezighou den met ca. 40 arbeiders. (Cijfers van Ir. L. A. Fruytier in 't gedenkboek van het 50- jarig bestaan der Arbeidsinspectie). In de linnenfabrieken worden niet alleen linnen doch tevens katoenen en halflinnen (waar bij een der dradensystemen katoen is) weefsels gemaakt. Een andere textielvezel van eigen bodem is de turfvezel. Nu is lang niet alle turf ge schikt om er spinbare vezels uit te ver vaardigen, omdat, zooals bijvoorbeeld in het Noorden, de vezels te grof zijn. In het Zui den des lands verkrijgt men echter op som mige plaatsen een zeer goede vezel, welke tot nu toe veelal werd uitgevoerd naar N.- Frankrijk. De textielindustrie verwerkte de turfvezels daar in kleedingstof (ondergoed) die voor de tropische koloniën bestemd was. Daar de turfvezel sterk absorbeerend en antiseptisch is, is zij zeer geschikt om in kleedingstof verwerkt te worden. Bij ge brek aan kapok gebruikt men deze vezels thans ook als vulmateriaal voor matrassen e.d., terwijl men er in Duitschland zelfs verbandgaas uit fabriceert. Er kan in een kort bestek niet gedacht worden aan een beschrijving van alle tak ken der textielindustrie, doch een enkel woord moet nog gewijd worden aan de zoo belangrijke Nederlandsehe confectieindus- trie. De confectieindustrie vertoonde de laatste jaren een sterken opbloei, waardoor de import van wollen en halfwollen con fectie sterk daalde, hetgeen uit de volgen de cijfers blijkt: Mantels, complets, mantelpakken Japonnen zyden en kunstzijden japonnen e.d. ■Weefsels met rubber (regenjassen e.d.) De uitvoer nam toe: Mantels, complets en mantelpakken Japonnen i.d. zyden en kunstzyden weefsels met rubber (regenjassen e.d.) De Brabantsche en Twentsche industrie ondervonden groote voordeelen van de ont wikkeling der confectieindustrie. De Nederlandsehe textielindustrie neemt in ons economisch leven een zeer be langrijke en vooraanstaande plaats in, hetgeen men op verschillende manieren kan aantoonen. Neemt men als maatstaf het aantal per sonen, dat rechtstreeks in de textielindus trie (excl. den handel) werkzaam is, dan moet men op grond van de volgende cijfers ooncludeeren, dat de textielindustrie de eerste plaats inneemt onder de Nederland sehe industrieën. Het aantal arbeiders, dat in de textielindustrie werkzaam is bedraagt ca. 10 pCt. van het aantal dat in alle in dustrieën te zamen werkzaam is INVOER UITVOER Grondstoffen en Garens (xlOOO K.G.) (XlOOO gld.) (xlOOO K.G.) (xlOOO gld.) katoen, katoenafval, linters e.d. 65.209 26.585 3.654 1.267 wol, wolafval en kunstwol 16.141 19.257 2.142 2.056 hennep, sisal cantala, e.d. 33.253 5.445 780 38 kapok 4.761 2.576 717 554 ruwe jute en juteafval 9.446 1.826 56 6 stapelvezels, kunstzydeafval e.d. 2.303 1.181 738 314 dierlyk haar. behalve wol 936 1.123 1.437 746 Vlas en vlasafvallen 1.431 367 87.105 12.439 Ramie e.a. splnb. plantenvezels 109 31 8 4 Caseïne 1.318 265 2.212 323 Garens van wol en halfwol 10.275 23.908 221 470 katoenen garens en afval daarvan 20.368 19.770 1.947 3.800 Garens met vlas 2.158 3.112 208 366 Kunstzyden garens 1.522 2.792 8.934 17.210 Jute garens 7.591 2.225 39 13 Garens geh. of ged. v. echte zyde 237 1.268 1 4 Kokosgarens 7.649 1.402 29 6 Garens van hennep 285 256 60 48 Andere garens 394 466 6 7 Totaal grondstoffen en garens 185.386 113.855 110.294 40.171 Lompen (excl. oud papier) 4 871 676 27.595 4.528 Totaal grondstoffen, garens en lompen 190.257 114.531 137.889 44.699 Weefsels etc. Manufacturen, stoffen en weefsels 53.304 46502 Boven- en onderkleeding, modewaren e.d. 35.482 6.088 Touw en touwwerk, netten etc. 1.431 5.744 totaal weefsels 90.217 58.334 totaal generaal textielgoederen 204.748 103.033 Caseïne wordt niet uitsluitend voor de vervaardiging van textielvezels gebruikt. Aantal arbeiders Katoen- en linnenindustrie 36.000 Wolindustrie 14.000 Jute industrie 2.000 Tricotageindustrie 13.000 Zeil- en tapytindustrie 25.000 Confectie-industrie 30.000 Kunstzijdespinnerüen ca5.000 Totaal 125.000 De waarde der jaarlijksche productie be droeg over 1938 (C.B.S.) voor eenige onder- deelen der textielindustrie: Confectiefabrieken ca. 90.000.000 Katoenindustrie 140.000.000. Tricotagefabrieken 27.500.000. Wolindustrie 50.500.000. Tapytindustrie 13.000.000. De waarde der productie van de geheele textielindustrie kan men taxeeren op 250 a 300 millioen gld. per jaar. In het topjaar 1929 bedroeg de waarde der productie zelfs stuks X 1000.— stuks x 1000.— 1937 1938 164.340 2.552 94.543 1.728 57.058 714 45.267 585 3.060 2.654 39.820 98 11.641 57 15.476 260 85 165 41.331 225 38.300 761 202 247 61.474 349 395 mill, gld., waarvan voor 183 mill. gld. werd uitgevoerd. Vergelijkt men tenslotte de in- en uit- voercijfers van textielgoederen over 1939 met de totaalcijfers van onze handelsbalans dan komen wij tot het resultaat, dat van den totaaluitvoer ad 966.206.000 alleen op textielgoederen betrekking heeft 103.033.000 dJ. 10% pet. en op een totaalinvoer van 1.516.515.000 een invoer van textielgoe deren ad 204.718.000 zelfs 13% pet. uit maakt. Het nadeelige saldo van onze han delsbalans bedroeg f 550.309.000, dat van textielgoederen 101.715.000 d.i. 18% pet. van het totaal. De specificatie van deze cijfers vindt men in de bij dit artikel afge drukte tabel van in- en uitvoercijfers, ont leend aan de Jaarstatistiek van den in-, uit- en doorvoer van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De relatieve positie van de Nederlandsehe textielindustrie op de binnenlandsche markt is de laatste jaren steeds gunstiger geworden, waardoor het aandeel in het binnenlandsche verbruik sterk steeg. Aandeel van de Nederlandsehe industrie in binnenlandsch verbruik 1921 1938 Wollen dekens 96% 99 %W Katoenen dekens 86% 98%W Confectiekleeding (1933) 75% 91%W Katoenen en linnen weefsels (excl. dekens) 83% 90 %W Wollen weefsels excl. dekens 54% 79%W Gebreid en tricotgoed (excl. sokken en kousen) (1929) 49% 79 %W Kousen en sokken (1929) 35% 65 %W Garens voor de katoen- en lin nenindustrie 48% 71% H (W naar de waarde; H naar de hoeveel heid; C.B.S.) De productiecapaciteit van onze industrie is over het geheel genomen zeker groot ge noeg om het Nederlandsehe volk van der noodige textielgoederen te voorzien, het geen blijkt uit de. volgende cijfers die de productie over 1938 aangeven, uitgedrukt in procenten van het Nederlandsehe ver bruik: Productie in van het binnenlandsch verbruik (1938) Wollen dekens 112 (W) Wollen weefsels 84 (W) Katoenen dekens 143 (W) Andere weefsels van ka toen en linnen 161 (W) Gebreid en tricotgoed 82 (W) Kousen en sokken 65 (W) Confectiekleeding 93 (W) Garens v. katoen en linnen 76 (H) De naaste toekomst van de textielindus trie ziet er niet zeer rooskleurig uit, daar de voornaamste grondstoffen als katoen en wol practisch niet kunnen worden aange voerd en de voorraad uitgeput raakt. Zij moet zich dan ook allerlei door de Rijks- bureaux geformuleerde beperkende maat regelen laten welgevallen en zij schikt zich daarin noodgedwongen, in de hoop op be tere tijden, waarin zij haar in de eeuwen verworven kracht weer zal kunnen toonen. En aan den anderen kant neemt zij den huidigen tijd te baat. om zich te bekwa men in de verwerking van de nieuwe, kunstmatige grondstoffen, waarvan de re sultaten op de a.s. Jaarbeurs te zien zullen zijn. Wns» de merken, die zich bij uitstek aanpassen aan de eischen van dezen tijd HANOMAG-personenwagens extra ruim - muurvaste ligging - snel en toch zeer economisch FRAMO-bedrijfswagens de ultra-zuinige, sterke, vierwielige bestel wagens in open en gesloten modellen ELEKTRO-TRAKTOR de uitkomst in den benzine-nood Uitsluitend in de origineele blauwe doozen met het bekende drie-ruiten-merk

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1941 | | pagina 14