TEELTPLAN AKKERBOUW 1941
„Crucifixisme"
DUITSCH LANDGERECHT
ZONDAG 30 MAART 1941
Directeur N.Z.H.T.M.
Nadere uiteenzettingen ten
aanzien van de bepalingen
R. K. UNIVERSITEIT
Promotie dr. J. P. Michels
O.P.
Belangen van den landbouw
Granaatscherf in hersenen
van een kind
VAN WEEK TOT WEEK
Gevolgen van een burenruzie
BLOEM ALS PLAKMIDDEL
De politie geloofde het niet
Jhr. ir. J. J. Röell opvolger van
ir. W. J. Burgersdijk
Nieuwe schuilplaatsen in
Groningen
Technische Hoogeschool
Verboden gewassen
Beperkte teelt
Wanneer méér haver?
Prijsvragen voor verschillende
faculteiten
VASTE BRANDSTOFFEN.
DISTRIBUTIE
Bewaart de „identiteitskaarten"
Besprekingen van belang
hebbenden
Merkwaardig ziekteverloop
D. W. BRAND 'S 53 ste EFFECTENVEILING
Was Hubert van Nispen tot Sevenaer op het
Seminarie een goed student? Bij rijn lijkbaar
heeft pater L. Steger S. J. verzekerd „dat hij,
met een door velen benijdbaar goed gevolg, te
Hageveld en daarna te Warmond zijn studiën
yoltrok."
Staat het ons vrij, deze voorzichtige formu
leering zóó te lezen, dat wij er nfet uit be
sluiten tot de aanwezigheid van een bijzonder
grooten aanleg voor de studie? Een goed gevolg,
dat door velen (dus zeker niet allen) kan
worden benijd, is Iets anders, dunkt ons, dan
een schitterend of ook maar opvallend resul
taat. Dom was van Nispen niet, maar het komt
ons voor, dat een deel der groote moeilijkheden,
waardoor hij beproefd werd fn zijn later leven,
verband hield met de omstandigheid, dat zijn
verstandelijke vermogens niet volledig in staat
waren, de machtige impulsen van zijn wil te
volgen. Voor iemand, die in het gedachtenleven
Zijn plaats zoekt, fs dit een tragische eigen
schap.
Over den seminarist Van Nispen zijn de ge
tuigenissen van degenen, die hem kenden, eens
luidend met het zijne: hij dweepte met Broerë.
JDaar zat hij met gespannen aandacht" ver-
Volgt zijn lijkredenaar „onder het gehoor der
uitnemende leeraren, maar daar vooral hecht
te hü zich voor immer aan den man, wiens in
drukken bij hem nooft zouden worden uitge-
wischt, wiens gedachte hij in de hoogste sferen
steeds bleef achtervolgen, wiens herinnering hij
Vereerde als van den vader zijns geestes en
zijns harten, aan den grooten Magister, den
onvergetelijken Broere".
Wanneer Van Nispen in 1893 de verwerke
lijking van een jeugddroom nabij waant en de
drukproeven van „Het Katholieke Boek" laat
gereedmaken om te worden aangeboden aan
Paus Leo Xirt, schrijft hij daar een hoogdra
vende inleiding voor, waarin hij zich voorstelt
oan den Heiligen Vader als een leerling van
den grooten Broere, over wien hij zich letter
lijk uitput in lofspraak: „Hij heeft aan Hage
veld een nieuw wijsgeerig stelsel geschonken;
Sc durf zeggen d e waarheid".
Bij herhaling komt hij erop terug, dat onder
Broere's gehoor zijn geest als het ware ten
leven werd gewekt. Te pas en werkelijk te onpas
brengt hij Broere in verhouding tot alle ge
wichtige zaken, die hij onderneemt. Als op den
28en December van het jaar 1890 het vergroote
Gezellenhuis te Nijmegen wordt ingewijd,
spreekt de Centraal Praeses uit Amsterdam een
feestrede uit, die hij, allermerkwaardigst, aan
vangt met de woorden;
„Het is heden de sterfdag van mijn grooten
leermeester, Mgr. Broere. Het is heden de dag,
waarop ik mij in het jaar 1881 heb gewijd aan
den Drieëenen God en aan Christus, den Ge
kruiste". Voor het overige komen deze twee
Incidenten in de redevoering niet meer recht
streeks ter sprake. 2e beduiden alleen, dat Prae
ses van Nispen den 28en December beschouw
de als een bijzonderen dag in zijn bestaan en
dat hij Broere niet vergeten kon.
Het klinkt zeker eenlgszins egocentrisch, een
feestrede bij een gelegenheid te Nijmegen met
zulke particuliere herinneringen in te leidei»
doch uit alles blijkt, dat Hubert van Nispen,
die allesbehalve een egoïst is geweest, altijd
zeer egocentrisch is gebleven; te zeer om daar
zelf niet veel last van te hebben. Hier ligt de
groote moeilijkheid van zijn karakter, waaruit
verscheidene moeilijkheden ln den omgang
voortkwamen. Dit werd heel goed begrepen
door den bisschop van Haarlem, Mgr. Caspar
Rottemanne, van wiens hand eenige zéér per
soonlijke brieven aan Praeses van Nispen be
waard worden in het archief van de Sint Jo
sephs Gezellen-Vereeniging. Ze dateeren van
20 Januari, 8 Maart, 4 November en 6 No
vember 1884 (het tweede jaar van Mgr. Botte-
manne's episcopaat) en behelzen een afwijzen
de beschikking op het verzoek van den praeses
tot oprichting eener priestercongregatie van
„Crucifixisten" onder zijn eigen leiding.
De bisschop meent met beslistheid te moeten
Witkennen, dat het plan hiertoe van God komt.
„Er> waarom? Op de allereerste plaats, omdat
bet Ons duidelijk bleek dat gij zonder het
te weten, te willen of te vermoeden de speel
bal waart van de ongelukkige neiging, die ons
allen zoovele parten speelt; laat ik het rond
uit zeggen: de nederigheid ontbrak. Dit bleek
zoowel uit het gansche plan, dat de heele we
reld omvatte, als uit de kleinere détails: zoo
moesten b.v. om er één te noemen „eens in het
jaar (in perpetuum) uwe beschouwingen
worden voorgelezen".
Praeses van Nispen heeft zich nederig on
derworpen, maar dit heeft hem groote moeite
gekost, en de gedachte aan het „Crucifixisme"
Is hem dan ook bijgebleven. Geheel uit zijn
hoofd gezet heeft hij het nooit. Nog in zijn
testament spreekt hü er over en houdt hij
rekening met de mogelijkheid, dat zijn pries-
tercongregatie ooit tot stand komt. Bij het zil
veren feest der Sint Josephs Gezellen-Veree-
niging te Amsterdam liet hi) een oratorium
uitvoeren, door hem zeiven geschreven. Het
Verscheen zonder imprimatur bü Desclée
«Je Brouwer te Brugge, en is getiteld: „Het
Crucifixisme aan den Drieëenen God, oorzaak,
type en doel van het heelal, en aan Jesus-
Christus, den Gekruiste." De. verzen zijn
men kan niet anders oordeelen bijzonder
Biecht.
Maar de uitgave van dit werkje bij Desclée
de Brouwer levert het bewijs eener zekere
koppigheid, als men dat woord mag gebruiken
voor zoo'n vromen man als Van Nispen, want
op 28 September 1891, nog maar goed een jaar
geleden (Immers het oratorium werd uitge
voerd op 8 Januari 1893) had hij weer eens
een verwijtend briefje van Mgr. Bottemanne
gekregen, omdat hü zün vlugschrift „Drie Pro
gramma's" te Brugge had laten verschijnen
met een imprimatur uit het Brugsche diocees.
„U Eerw. heeft er zeker niet aan gedacht,
dat geschriften of boeken, door Eerw. Gees
telijken uitgegeven, in hun eigen diocees aan
de censuur behooren onderworpen te worden.
In dit geval evenwel Is het gelukkig, dat het
zoo geschied is. Ik zou tegen de verspreiding
van het werkje bezwaar gemaakt hebben, daar
ik overtuigd ben, dat dergelijke duistere be
spiegelingen over het „Vaderschap" en het
„Zoonschap" niet alleen niet nuttig, maar
schadelijk zijn."
Deze kleine schermutselingen tusschen bis
schop Bottemanne, die. naar wü weten, wel erg
gauw bang was voor het gevaar van publica
ties (Schaepman en Poels hebben dat onder
vonden), en Hubert van Nispen, die wel bij
zonder gehecht blijkt te zijn geweest aan zün
eigen religieuze denkbeelden, omdat hij hun
verspreiding voor een roeping hield, hebben het
leven van den laatste zeer bemoeilijkt, doch
ze hebben het ook gevrijwaard tegen de mono
manie, waarnaar het verstand van Hubert van
Nispen neigde.
Hij was, gelooven wij, een man van zeer bij
zonder intellect, geen man van veel-omvat-
tend intellect.
Dat hü buitengewoon goed zou hebben ge
studeerd, achten wij onwaarschijnlijk. Hü be
hoorde in het gunstigste geval tot de betere
helft der middelmatigen, maar hü bezat sterke,
impulsieve geestkrachten, die hem in staat stel
den, de genialiteit van Broere dadelijk „aan
te voelen" en uit het ietwat dialectische stelsel
van Broere alles naar voren te halen, waar
mede hij zijn eigen gemoedsleven voeden kon.
Om hem werkelük te kennen, moet men zich
verdiepen in zijn „Crucifixisme". Dit heeft hü
niet mocilyk gemaakt, want hij spreekt er
practisch altüd over, duidelijk of bedekt. Een
dagboek uit het jaar 1894, in handschrift be
waard, gaat over absoluut niets anders. Het
is bijna onleesbaar van eenzijdigheid. Hier
mede zün wij Inderdaad aan de grenzen der
zuivere monomanie.
Een eenvoudig mensch is Jonkheer van Nis
pen dan ook allerminst geweest, maar hij had
enkele karaktertrekken van een groot man.
Het plan om aan te dringen op zün zaligver
klaring, door vurfge bewonderaars weleer
hartstochtelijk verdedigd, lükt misschien wat
overdreven: het is even begrijpelijk, dat zulk
een plan kan opkomen, als onwaarschünlük,
dat het slagen zou.
Op 15 Augustus 1863 werd Hubert van Nis
pen priester gewijd door Mgr. Wilmer; daags
daarna deed hü zün. Eerste Mis: het was pre
cies zijn 27c verjaardag. Zün eerste stand
plaats werd Beverwijk in Noord-Holland. Hier
heerschte typhus; kapelaan van Nispen, die
de besmetten bezocht, werd zelf besmet, en
het scheelde weinig, of hij zou bezweken zijn.
Te Beverwük begon hü te werken aan „Het
Katholieke Boek", dat nooit voltooid is. Dit
moest een uitgebreide catechismus worden, een
handboek van de Katholieke Geloofsleer, ge
heel uitgewerkt naar de fdee van Eenheid-en-
Drievuldigheid. Tallooze kladjes zijn ervan be
waard, enkele afleveringen zijn gedrukt en er
is een grootsche drukproef gemaakt, op kost
baar papier, uiterst nauwgezet gecorrigeerd
door van Nispen, die blijkbaar door de ge
ringste slordigheid althans in zün eigen
werk gehinderd werd. Beziet men die frag
menten, dan wordt al spoedig duidelijk, dat
de schrijver ver boven zijn macht greep. De
zucht om alle waarheden des geloofs te. behan
delen volgens het schema eener vaste drie-
deeling heeft hem volslagen verward. Hoe im
posant het schema ook lijkt, wie het goed be
kijkt, bemerkt aldra, dat het veel te gekunsteld
is om ooit bevredigend uitgewerkt te kunnen
worden. Maar de grondgedachte van het Cru
cifixisme zit er van het begin af in. Deze ge
dachte is de ware bezielster geweest van Hu-
bert van Nispen.
Waarin bestaat zij? Eigenlijk behelst zü niet
In een plaatsje in de omgeving van Heerlen
was tusschen twee buurvrouwen oneenigheid
ontstaan, welke op zekeren dag nogal hoog op
liep, als gevolg waarvan een harer twee geld
boeten kreeg, een van f 40 wegens het schop
pen van een 4-jarig kind van haar tegenstand
ster en een van f 30 wegens het gooien met
steenen naar haar buurvrouw, toen deze het
feit van de mishandeling van het kind bü de
politie wilde gaan aangeven.
De beklaagde in dit overigens niet belangrijke
zaakje, die in hooger beroep was gekomen bij
het Duitsche Landgerecht te 's Gravenhage en
als een ware Kenau Simons Hasselaar de recht
zaal kwam binnenstappen, bleek bij haar ver
hoor niet op haar mandje te zijn gevallen en
herhaaldelijk moesten rechter en Staatsanwalt
haar met nadruk tot de orde roepen. Ook dit
hielp echter niet en toen beklaagde bleef door
gaan met interrumpeeren en daarbij zelfs be-
leedigende woorden gebruikte, kwam aan de
lankmoedigheid van het gerecht een einde.
De Staatsanwalt vorderde twee dagen opslui
ting, doch de rechter nam als clementie nog
eenigszins den gemoedstoestand van beklaagde
in aanmerking en veroordeelde haar wegens
onbehoorlük optreden voor het gerecht tot een
geldboete van f 100, bü niet betaling daarvan
te vervangen door twee dagen hechtenis.
Overigens bleef beklaagde de haar opgelegde
boeten van f 40 en f 30 behouden.
Twee inwoners van Noordwijk hadden inder
tijd, toen de verplichting tot aangifte van meel
soorten afkwam, een partü bloem verzwegen.
Zü hadden nl. elk vüf balen achtergehouden
van 120 K.G. per baal.
Geruimen tijd later besloten zü. de tien ba
len te verkoopen en wel aan een 34-jangen
kellner op de Lange Beestenmarkt te 's-Gra-
venhage. Deze verkocht de bloem aan een oom-
binatie van drie personen, nl. den 26-jarigen
teekenaar A. van E., den 28-jarige handelsrei
ziger W. J. M. van N. en den 34-jarigen schil
der P. M. H. Deze mannen sloegen de balen
op in de woning van een hunner in de Heem-
straat.
Dezer dagen kwam de politie in deze woning
een kijkje nemen en zü had bijzondere belang-
veel meer dan de Paulinische vermaning, dat
wü den ouden Adam in ons zeiven moeten
kruisigen om gelükvormig te worden aan den
gekruisigden Jesus. Maar deze gedachte is in
nig verbonden met de aanbidding van de
Heilige Drievuldigheid, immers de gelükvormig-
heid aan Christus aidus van Nispen is
in het Zoonschap gelegen, en schept de ver
houding tot den Vader en den Heiligen Geest.
Al wat driedeelig is, wordt aldus een zinne
teeken, en van Nispen ziet heel het leven
het godsdienstige, het maatschappelij ke, het
persoonlüke als een gedurige vervulling-in-
drieën.
Hü leefde streng, maar als hij vleesch at,
sneed hü dft eerst in drieën ter eere van de
Heilige Drievuldigheid. Alles, wat hü onder
nam, moest drievuldig zün, tot in de kleinste
zaken toe. Een aalmoes gaf hü in drie parten.
Deze détails behoorden tot de practük van het
Crucifixisme.
Op 28 December heeft hü het plechtige be
sluit genomen geheel te gaan leven als „Cru-
cifixist" en persoonlük heeft hü zich aan dit
besluft gehouden met een wirwar van levens
regels en retraite-voornemens, die hü alle in
middelmatig en tamelük star proza heeft ge
boekstaafd. Aangrüpende lectuur leveren deze
persoonlüke bescheiden niet op. Ze zün van
een vroom man, niet van een grooten geest.
Ze missen de helderheid van een krachtig ont
werp. Men hoort er de scrupules achter van
iemand, die gedurig zün sentimenten moet be
toenen. Men voelt er ook het tekort aan klare,
ordenende intelligentie uit.
De ware beteekenis van praeses van Nispen
ligt echter hierin, dat hü uit deze persoonlüke,
deels speculatieve, deels ascetische gemoeds
overwegingen de kracht heeft geput om een
sociaal werk van groot belang te verrichten op
een oorspronkelijke wüze. 2ijn arbeid als Ge-
zellenvader stond met zün Crucifixisme in
nauwe relatie. Hü brengt het er ook altüd bü
te pas, evenals de nagedachtenis van Broere,
die er op zich zelf even weinig mee te maken
had.
Gepromoveerd tot kapelaan aan de Sint
Catharinakerk op het Singel te Amsterdam,
begon hü al spoedig zijn socialen aanleg te
toonen in de Vereeniging voor Weldadigheid,
die hü leidde, en het Hubertus-Bureau, dat hü
oprichtte. Hier schreef hü ook in 1868 zün
vlugschrift over „De Onderwijs-kwestie", een
vraagstuk, dat de volle belangstelling had van
zijn vader, het Kamerlid.
„Heerlük schoon heeft God Zün Drieëenig
Beeld uitgedrukt in de schepping" is ook
in dit politieke vlugschrift een vast terugkee-
rend motief. En wü ontmoeten er evenzoo „den
grooten, diepdenkenden, en, in al wat hü ter
hand nam, genialen Broere". Verder vertoont
het boekje niet zooveel oorspronkelüks, dat het
reden geeft, er hfer diep op in te gaan. Het
strekt voor ons slechts ten bewijze, dat bij
Hubert van Nispen de ietwat monomane, maar
niet verwerpelijke gedachte gedurig de prac
tük zocht.
Die practijk nu is hem aangewezen in de
Sint Josephs Gezellen-Vereeniging. Daar heeft
hü zijn groot werk gedaan, terwül hü naai
alle waarschijnlijkheid zou mislukt zün, wan
neer hü de congregatie van de Crucifixisten
had mogen oprichten. Hü moest van buiten af
gedwongen worden om zich te houden aan de
realiteit, die er is. Voor zün natuur vol groote
droomen was dit een acte van nederigheid.
Door deze acte te hebben gesteld, heeft hij
aan zijn bestaan de beteekenis gegeven, die het
In onze historie behoudt.
A. v. D.
stelling voor de bloem. Men vertelde haar ech
ter, dat de bloem afgekeurd was en nu zou
worden gebezigd als plakmiddel. Dit verhaal
geloofde de politie evenwel niet en bü onder
zoek Week haar vermoeden julsit: de bloem
was van goede kwaliteit en buiten de distri
butie om, tegen sterk verhoogde pryzen, ver
handeld.
De drie mannen alsmede de kellner en de
twee inwoners uit Noordwijk zün na verhoor
voorioopdg op vrije voeten gesteld; de bloem is
in 'beslag genomen.
Tot directeur van de Noord-Zuid-Hollandsche
Tramweg Mü. te Haarlem is, naar de directie
van de Nederlandsche Spoorwegen ons mede
deelt, benoemd jhr. ir. J. J. Röell. Hü zal over
enkele maanden ir. W. J. Burgersdijk opvolgen
en zal tevens zün huidige functie van directeur
der Westlandsche Tramweg Mü. blüven waar
nemen.
B. en w. van Groningen hebben bij den
raad een voorstel ingediend betreffende het
maken van 56 nieuwe schuilplaatsen, nadat
een vorige voordracht reeds was goedgekeurd.
Thans wordt toestemming gevraagd voor
den bouw van 56 schuilplaatsen in baksteen.
De oorspronkelijke opzet kwam op een raming
van f 54.800, wejk bedrag door het rijk zal
worden vergoed. De nieuwe kostenraming be
draagt f 110.000. De rijksbüdrage hierin is vast
gesteld op' f 70.000. Voor rekening der ge
meente Groningen blyft dus een bedrag van
f 40.000.
De afdeeling A van de Technische Hooge
school te Delft wüst er op, dat zü, die in
December 1940 propaedeutisch examen (na-
examens. of tentamina als gedemobiliseerden
etc.) hadden moeten doen, thans daarvoor spoe
dig een oproeping kunnen verwachten en dus
goed zullen doen, zich onmiddellük voor hun
examen (tentamen) voor te bereiden.
Naar aanleiding van het feit, dat nog niet
iedere landbouwer op de hoogte is van de be
palingen van het Teeltplan Akkerbouw 1941
heeft het A.N.P. zich met het departement
van Landbouw in verbinding gesteld.
Van officieele zijde werd hieromtrent het
volgende medegedeeld:
Voorop dient te worden gesteld, dat in
het teeltplan slechts sprake is van hoofd
gewassen, de teelt van stoppelgewassen is
geheel vrijgelaten. Uit den aard der zaak
brengt dit mede, dat door de overheid geen
garantie kan worden gegeven, dat stoppel
gewassen, welke in 1941 gezaaid worden om
eerst in 1942 hun volle opbrengst te geven,
zooals b.v. roode klaver, ook in 1942 in hun
geheel zullen mogen worden aangehouden.
Dit hangt vanzelfsprekend af van de om
standigheden.
Volgens het teeltplan 1941 kan men de ge
wassen onderscheiden in drie groepen
a.. De gewassen, waarvan de teelt verbo
den is.
b. De gewassen, waarvan de teelt beperkt is.
c. De gewassen, waarvan de teelt onbeperkt
is toegestaan.
De verboden gewassen zün: karwü, bïauw-
maanzaad, gele en bruine mosterd, spelt en
evene.
Deze gewassen mogen voor den oogst 1941
niet warden uitgezaaid en wanneer zü reeds
uitgelaaid zün in 1940, zocals karwü, dar.
moeten ze worden ondergeploegd, ook al is
in het voorjaar van 1940 hiervoor door de
Landbouw Crisis Organisatie een vergun
ning uitgereikt. Deze vergunningen zün
vervallen.
Slechts speciale selecteurs, aan wie in het
najaar van 1940 een vergunning Uitgereikt is,
mogen hun karwij aanhouden. Dit betreft kar-
wij voor den oogst 1941.
Het verbod van den verbouw van bovenge
noemde gewassen in een tijd, dat alle beschik
bare grond moet worden aangewend om zoo
veel mogelijk voedsel te leveren voor mensch en
dier, zal een ieder duidelijk zün.
Het heeft daarom ook geen zin om omthef-
firigen van dit verbod aan te vragen, omdat men
deze gewassen ook in de voorafgaande jaren
verbouwde. Deze aanvragen zullen zonder meer
worden afgewezen.
Slechts wanneer de bedrijfsomstandigheden
dit dringend noodig maken, of wanneer dooi
mislukking van andere gewassen een dezer ge
wassen als noodgewas nog eenige kans van
slagen heeft, kan hiervan worden afgeweken.
De Landbouw Crisis Organisatie kan dan, na
het advies van den productie-commissaris te
hebben ingewonnen, vergunning verleenen.
Wordt de verbouw van deze gewassen ge
vraagd ter vervanging van mislukte winter
gewassen, dan moet de aanvrage geschieden
vóór 1 April 1941. De keuze van gewassen, die
als vervangers kunnen worden gebruikt, is dar.
echter nog zóó groot, dat de teler kan. verwach
ten, dat elke aanvraag wordt afgewezen.
Betreft het echter de vervanging van een
mislukt zomergewas, dan moet de aanvrage in
elk geval vóór 1 Juni 1941 bij dé L. C. O. wor
den ingediend.
De gewassen, waarvan de teelt beperkt is,
zün:
a. Haver. De oppervlakte hiervan is voor
elk bedryf beperkt tot het gemiddelde opper
vlak, dat in de jaren 1938 en 1939 met dit ge
was was beteeld. Waarbij echter de oppervlak
te niet grooter mag zün dan 15 pet. van het
totale bouwland (het gescheurde grasland in
begrepen). Wanneer iemand in 1938 b.v. heeft
verbouwd 3 H.A. haver en in 1939 4 H.A., dan
is het gemiddelde 3 HA. Heeft hij in 1940 in
totaal 20 HA. bouwland (gescheurd grasland
er bij gerekend) bebouwd, dan zal hij mogen
verbouwen 15 pet. van 20 HA. of 3 H.A. haver.
Voor bedrijven, waar normaal handelsge
wassen als karwü, bruine of gele mosterd of
blauwmaanzaad werden geteeld, mag de op
pervlakte, welke In 1940 met deze gewassen
beteeld was, medegerekend worden voor het
bepalen van de oppervlakte haver in 1941.
Echter mag hierdoor de 15 pCt. niet worden
overschreden. Een bedrijf b.v. met 40 h.a.
bouwland, dat in 1938 en 1939 in doorsnee 4 h.a.
haver verbouwde en in 1940 eveneens 4 h.a.
handelsgewassen verbouwde, mag nu geen 8 h.a.
haver verbouwen, doch slechts 15 pCt. van 40
h.a. of 6 h.a.
Op gescheurd grasland, waarvan vóór 21 Ja
nuari 1941 aan de L. C. O. opgave is gedaan,
mag echter volgens een vroegere publicatie
(27 September 1940) onbeperkt haver of bieten
worden verbouwd. Hiervoor fs echter een ver
gunning noodig van de L.C.O.
Werd echter na 21 Januari 1941 opgave ge
daan, dan geldt de bepaling, dat slechts de ge
middelde oppervlakte haver van 1938 en 1939
mag worden verbouwd, wanneer deze ten hoog
ste 15 pCt. van het bouwland bedraagt.
Het verbouwen van een grootere opper
vlakte haver dan hierboven genoemd, mag
slechts geschieden wanneer de verbouwer
hiertoe een teeltvergunning van de L.C.O.
heeft ontvangen.
Volgens het persbericht van 18 Januari moes
ten aanvragen om meer haver te mogen ver
bouwen, vóór 15 Februari 1941 bü de L.C.O.
zün ingediend, tenzij het betreft de vervanging
van mislukte wintergewassen.
In dit geval moet vóór 1 April 1941 vergun
ning worden aangevraagd.
Voor het geval niet meer haver wordt uitge
zaaid dan toegestaan is, Is geen teeltvergun
ning noodig.
Het is ons bekend, dat de beperking van de
haver vooral in de zandstreken tengevolge zal
hebben, dat niet de normale oppervlakte haver
kan worden uitgezaaid. Hierbü mag de land
bouwer niet vergeten, dat haver voor onze
volksvoeding niet het meest aangewezen ge
was is. Bovendien is haver op deze gronden
niet het eenige gewas, dat met kans op be
hoorlek succes kan worden geteeld.
Daarom zullen de provinciale productie
commissarissen, die door de L.C.O. bü de be
oordeeling van een aanvrage om meer haver
te mogen verbouwen worden gehoord, ook niet
op de eerste plaats uitgaan van de in' de vorige
jaren verbouwde oppervlakte, maar slechts dan
een grootere oppervlakte haver goedkeuren,
wanneer vaststaat, dat haver de eenige teelt
is, welke met succes kan worden verbouwd.
b. De groenvoedergewassen, waaronder hier
zün te verstaan mangels- en voederbieten,
koolrapen, landbouwwortelen, gele wortelen,
klaver, lucerne en eventueel andere groen te
oogsten gewassen, zooals groene maïs, merg-
en voederkool, kuntsweiden e.a., zün in hun ge
heel beperkt tot de oppervlakte, welke in 1940
met deze gewassen beteeld was.
De landbouwer is binnen deze beperking vrij
in de keuze van de gewassen. Wanneer hij, om
een voorbeeld te noemen, in 1940 verbouwd
heeft y, h.a. mangels, h.a. koolrapen, 1 h.a.
klaver, h.a. kunstweide, heeft hü ook dit
jaar recht op 2 h.a. groenvoedergewassen. Hü
behoeft zich echter wat de afzonderlijke ge
wassen betreft, niet te houden aan de opper
vlakte van 1940, m.a.w. hij is vry om b.v. zün
toegestane 2 h.a. geheel met voederbieten te
telea of de voederbieten geheel weg te laten en
2 h.a. klaver aan te houden of op zijn 2 h.a
groenvoedergewassen te verbouwen, die hij het
vorige jaar nfet verbouwd heeft, b.v. groene
maïs, lucerne, landbouwwortelen of merg- en
voederkool.
Bovendien kan hij deze gewassen naar eigen
keuze verbouwen op het oude bouwland dan
wel op het gescheurde welland.
Een uitzondering vontnen de gescheurde gras
landen, waarvan voor 21 Januari 1941 opgave
werd gedaan aan de L. C. O. Deze mogen in
gevolge het persbericht van 27 September 1940
desgewenscht geheel met voederbieten worden
beteeld.
Voor gescheurde perceelen, welke na 21 Janu
ari zyn aangegeven, geldt echter deze bepaling
niet. Hiervoor geldt de bovengenoemde regeling,
dus de oppervlakte, die in 1940 met de genoemde
groenvoedergewassen was beteeld.
Mocht echter de landbouwer ln 1940, tenge
volge van uitwintering of andere oorzaken een
kleinere oppervlakte van deze gewassen hebben
geteeld dan hü gewoon was in andere jaren
te telen en kan hij dit aantoonen en tevens,
dat zün bedrüf meer groenvoedergewassen noo
dig heeft, dan kan de L. C. O. in overleg met
den productie-commissaris een grootere opper
vlakte toestaan. In dit geval wordt aan den
aanvrager een teeltvergunning uitgereikt. Het
verbouwen van een grootere oppervlakte dan in
1940 zonder teeltvergunning is verboden en
hiertegen zal streng worden opgetreden.
Bü de beoordeeling of een grootere opper
vlakte kan worden toegestaan, zal vanzelfspre
kend nagegaan worden of door den verbouw van
stoppelgewassenof door verbetering van de
grasland-cultuur (door betere beweiding, betere
hooiwinning, inkuilen van gras) hetzelfde resul
taat kan worden bereikt. Is dit het geval, dan
kan uitbreiding van de groenvoedergewassen
niet worden toegestaan.
Volgens de gegeven bepalingen zouden
zuivere graslandbedryven, die tot scheuren
van grasland overgaan, geen recht hebben
op den verbouw van groenvoedergewassen,
daar zy die ook in vorige jaren niet ver
bouwden. Dit zou onbillijk zün en daarom
is bepaald, dat voor deze bedrijven kan toe
gestaan worden, dat een oppervlakte van
ten hoogste.4 are, voor elke bij de Decem
ber-telling 1940 op het bedryf aanwezige
melk- of kalfkoe, mag worden beteeld met
mangelwortels, koolrapen (of andere groen
voedergewassen)
Hierby wordt rekening gehouden met de mo
gelijkheid ook op andere wijze (door inkuilen of
drogen van gras, betere hooiwinning enz.) het
benoodigde veevoeder te winnen. Wanneer hier
door mede in het tekort wordt voorzien, wordt
vanzelfsprekend een kleinere oppervlakte toe
gewezen. Voor deze bedrijven is eveneens een
teeltvergunning noodig.
c. Uien. Deze zijn beperkt tot de oppervlakte
die in 1937, 1938 en 1939 gemiddeld met dit
gewas beteeld was. Hiervoor wordt na aanvrage
door de L. C. O. een teeltvergunning uitgereikt.
(De bepalingen omtrent de gewassen, waarvan
de teelt onbeperkt is toegestaan, en de verdere
voorschriften zullen wü in een volgende editie
vermelden).
De Senaat van de R. K. Universiteit te Nij
megen heeft een drietal prijsvragen uitge
schreven voor verschillende faculteiten.
De faculteit der godgeleerdheid verlangt een
verhandeling over „De apologetische methode
van den H. Petrus Canislus".
De faculteit der letteren en wüsbegeerte ver
langt een verhandeling over „De geschiedenis
van de illustre school en quartierlijke acade
mie te Nymegen en haar hoogleeraren."
De faculteit der rechtsgeleerdheid wil „een
beschouwing over de redhtswijsgeerige en staat
kundige opvattingen van den Nijmeegschen
rechtsgeleerde Gerard Noodt, het verband van
deze opvattingen met de toenmaals heerschen-
de stroomingen en haar invloed op de ont
wikkeling der meeningen."
De antwoorden moeten vóór of op 31 Decem
ber 1942 worden toegezonden aan den secre
taris van den Senaat. Bü gelegenheid van den
Dies Natalis der universiteit op 17 October
1943 zal het oordeel der betrokken faculteiten
over de ingekomen antwoorden in het open
baar worden medegedeeld.
Het Rijkskolenbureau vestigt de aandacht
op het volgende:
De aan verbruikers van vaste brandstoffen
van de groepen B, C en D destijds door de
brandstoffen-commissies uitgereikte z.g. „Iden
titeitskaarten", op vertoon waarvan bü de distri-
butiediehsten toewijzingen voor vaste brand
stoffen verkrijgbaar werden gesteld, zullen on
der geen omstandigheden mogen worden ver
nietigd.
Het ligt n.l. in de bedoeling, deze kaarten
zelfs al zouden alle daarop voorkomende vakjes
door den distributiedienst reeds zijn afge-
kruist nog te benutten voor de uitreiking van
toewijzingen van vaste brandstoffen na 31 Mrt.
1941. Deze „identiteitskaarten" dienen derhalve
zorgvuldig te worden bewaard.
Naar wü vernemen zal pater dr. J. P. Michels
O.P. Dinsdag 1 April a.s. aan de R.K. Univer
siteit te Nümegen promoveeren tot doctor in
de H. Godgeleerdheid. Pater Michels behaalde
in 1931 het lectoraat ln de theologie, studeerde
aan de R.K. Universiteit te Nümegen en ver
volgens aan de Staatsuniversiteit te Weenen,
waar hij de colleges in de Vergelijkende Gods
dienstwetenschap volgde van mannen als
Schmidt en Koppers en die in de praehistorie
van Menhin. In 1937 promoveerde hü te Weenen
tot doctor in de philosophic.
De dagelüksche besturen der drie centrale
landbouworganisaties en de vertegenwoor
diger van F.N.Z. en N.PF. vergaderden dezer
dagen te 's-Gravenhage.
Men besprak het besluit van den Rijkscom
missaris betreffende de samenwerking der
landbouworganisaties in het belang van onze
bodemproductie en was van meening, dat men
in positieven geest moest staan tegenover deze
voorgeschreven samenwerking. Een zeer be
langrijk deel van den arbeid stond steeds en
staat nog In dienst van de vergrooting der
bodemopbrengst. Nu de Rijkscommissaris heeft
besloten, dat de drie organisaties een deel van
haar werk volgens bepaalde richtlünen moeten
verrichten, willen zü ook hier medewerken.
Besloten werd, ook in dit nieuwe verband
elke gelegenheid om boerenstand en volk te
dienen, ten volle te benutten.
Waar de werkzaamheid der commissie-
Posthuma tot het technisch terrein der bodem
productie is beperkt, zal de overige arbeid der
organisaties op cultureel, sociaal en economisch
terrein gewoon voortgang vinden.
Opnieuw werd over de oplossing van het
vaste lasten-vraagstuk van gedachten gewis
seld. Als gevolg van het vastleggen der pacht
prijzen, de belemmeringen ten aanzien van den
grondverkoop en de verhooging van de opcen
ten op de grondbelasting, is de positie van den
zwaarbelasten eigenaar aanzienlijk verslech
terd. De aandacht werd gevestigd op den druk
der waterschapslasten voor den Landbouw.
Gebleken is, dat een betere verdeeling van den
druk der waterschapslasten gewenscht is in
dier voege dat de gebouwde eigendommen daar
in meer bijdragen dan thans het geval is. Voorts
zou het billyk zün dat de kosten der zeewater-
keerende dijken niet meer uitsluitend door de
oevereigenaren werden gedragen, doch mede
door de gemeenschap.
Met het oog op de tijdsomstandigheden achtte
de vergadering het zeer gewenscht, dat de
schapenhouderij belangrijk wordt uitgebreid.
Daarvoor is het noodig de prijzen van de
eindproducten wol en vleesch af te stemmen
op een voor de producenten rendabel peil. Voor
de wol zal de minimum-prüs niet lager mogen
zijn dan f 2.25 per K.G. Besloten werd deze
aangelegenheid te bespreken met den direc
teur-generaal van de Voedselvoorziening, wien
tevens zal worden verzocht thans reeds den
prijs van de blootwol overeenkomstig den nieu
wen prijs van de scheerwol te verhoogen.
Verschillende malen was reeds van ge
dachten gewfsseld over een nog nauwere
samenwerking der drie centrale organisaties.
Thans is het secretariaat van de vergade
ring van het Centraal Secretariaat voor
Land- en Tuinbouw Jaarlijks wisselend. In
dezen toestand zou verbetering kunnen wor
den gebracht, indien een vast secretariaat
zou worden gevormd met een eigen des
kundige outillage. Besloten werd dat de
secretarissen der drie C.L.O. en den F.N.2.
een commissie zullen vormen, welke de ver
gadering concrete plannen ln dezen zal
voorléggen.
In het Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde
vertelt dr. G. Stoel, chirurg-gynaecoloog te
Dirksland, het volgende merkwaardige ziekte
verloop:
Hansje, 5 jaar oud, lag rustig te slapen, toen
op enkele tientallen meters afstand een botn
viel. Een der scherven drong hem by den rech
ter slaap in het hoofd. Een half uur daarna
kreeg ik hem ter behandeling. Hü had veel
bloed verloren, verkeerde ln matigen shock-toe
stand, doch was vrij goed by kennis. Een uiter
aard slechts oppervlakkig neurologisch onder
zoek bracht geen afwykingen aan het licht.
Aan den rechter slaap vlak boven het oor be
vond zich een sterk gerafelde wond. De hoofd
tak der slaapslagader was hier doorgescheurd
en de musc. temporalis sterk beschadigd. In het
eronder liggende bot was een gat geslagen ter
grootte van een gulden. Van dit gat uit, waarin
losse stukjes been lagen, liep een breede barst
naar achteren. Uit de wond puilde verbryzeld
hersenweefsel.
De wond werd ruim uitgesneden (met behulp
van plaatseiüke gevoelloosheid) uitgespoeld met
superol pet., de losse en in de hersenen ge
drongen stukjes bot werden evenals de bescha
digde spierflarden verwüderd, de art. temporalis
onderbonden en de huid gehecht. Verder kreeg
de jongen antitetanus- en antigasphlegmone-
serum.
Den volgenden dag, toen de shock verdwenen
was, bleek de jongen geheel bij kennis te zyn;
hy had geen koorts en tijdens een nu veel
nauwkeuriger neurologisch onderzoek werden
geen afwykingen gevonden. Op de Röntgenfoto
echter was een vry groote granaatscherf in de
schedelholte te zien. Deze was van de temporale
inslagplaats af schuin omhoog en mediaalwaarts
door de hersenen geslagen en aan de binnen-
achterzijde van den schedel blüven steken, over
den geheelen schedel heen liep een dwarse
breuk van de inslagplaats tot aan de linker
zijde. Daar inmiddels de temperatuur tot ruim
39 gr. C. was gestegen, werd deze scherf met
behulp van plaatselyke gevoelloosheid verwij -
deerd door een kleine trepanatie aan de achter
zijde van den schedel. De scherf was 1)4x1%
c.m. groot, zeer onregelmatig van vorm en ge
heel omwoeld met wollen draden, waarschijnlijk
afkomstig van een deken waar zij doorheen ge
slagen was. Het hersenweefsel was op de plaats
van de scherf evenals op de inslagplaats tot
„pap" geslagen; de hersenvliezen waren geheel
verkleefd, zoodat het gevaar voor meningitis ge
lukkig gering was. Na de operatie bleef de tem
peratuur nog lang onrustig en de pols zeer snel.
Op de inslagplaats ontwikkelde zich een trau
matische hersenprolaps en een liquorfistel. Deze
laatste sloot zich na eenigen tijd spontaan en
later verdween geleidelijk ook de hersenprolaps.
De jongen bleef gedurende dit alles psychisch
en neurologisch volkomen ongestoord. Zyn in
telligentie was eerder hooger dan lager dan het
gemiddelde voor zijn leeftüd. Ook zyn ouders
konden na zyn ontslag uit het ziekenhuis, onge
veer drie maanden na het ongeval, geen veran
deringen aan hem ontdekken.
Dat een granaatscherf van deze grootte, die
door haar wentelenden, onregelmatigen loop
meestal zulke zware verwoestingen aanricht,
een dergelüke verwonding van het zachte her
senweefsel veroorzaakte, zonder dat het leven
verloren ging en zelfs zonder dat aantoonbare
neurologische of psychische stoornissen ontston
den, was de aanleiding tot deze mededeeling.
zal gehouden worden op DINSDAG 22 APRIL 1941
Inzendingen worden gaarne ingewacht tot uiterlijk 8 April 1941
Verkoop van origineele buitenlandsche fondsen of verkoop van fondsen van niet-
ingezetenen is met toestemming van het Deviezen-Instituut mogelijk. Inlichtingen
worden hierover gaarne verstrekt. D. W. BRAND, Keizersgracht 215, Amsterdam