EEN SNOEZIG MONDJE
Spraakstoornissen
Md imiaai dag
H|t Camera-mysterie
ZONDAG 27 APRIL 1941
Koersen Nederlandsch Clearing-
instituut
MEDISCHE KRONIEK
BEURS VAN NEW-YORK
Omzet 160.000 shares
3VA
DOOR PERCY KING
„De tanden", zelde oudtante Euphrasia,
.zijn er in hoofdzaak om den mond bekoor
lijk te maken", en ze klemde haar lippen
stijf opeen. „Een mond zonder mooie tan
den", ging ze voort, nadat ze gezien had,
dat we niet naar haar goudglanzend gebit
keken, ,4s als een koning zonder kroon." En
al die achternichtjes (aangetrouwd aanver-
loofd en anderszins) glimlachten breed en
royaal met tanden die gezien mochten wor
den.
„Zoo'n gouden snijtand," zei de tandarts
tot zijn patiënte, „ontsiert den mond als U
lacht, mevrouw; ik kan U van harte een
witten snytand aanbevelen. Die is wel niet
zoo sterk maarZijn patiënte echter
bekende onverhoeds; „Och, dokter, ik
glimlach toch allang met lange lippen."
Er is een tijd geweest, dat onze elegante
grootouders hun tanden eventueel poetsten met
de asch uit vaders pijp, of van deszelfs sigaren.
Ze kenden geen wetenschappelijke of andere
tandpasta's, tandenborstels waren onbekend, en
ziet, deze lieden hadden tanden, waar wij ja-
loersch op zijn, ondanks onze hygiënische tan
denborstels, onze meer dan wetenschappelijke,
ai of niet remineraliseerende tandpasta's, on
danks de advertenties over tandmiddelen, die
gezegd worden bestanddeelen 'e bevatten, waar
elke scheikundige nachtmerries of koude rillin
gen van krijgt. Naarmate de tandhygiëne voort
schreed, werden de gebitten slechter; naarmate
er meer tandartsen kwamen, werden de inven
tarissen der monden zieliger en kunstiger.
Ligt dat aan die tandartsen? Foei net... Het
omgekeerde is natuurljjki het geval. De tand
artsen zijn ons/een zwakke troost in deze tijden,
dat onze gebitten zoo overtuigend achteruit
gaan. Hoezeer ons hart ook klopt, wanneer we
bij den tandarts aan de bel staan, wij kunnen
alleen nog maar een soort gebit in stand hou
den door zijn verre van aangename, maar
uiterst verdienstelijke hulp.
Onze grootvaders hadden, met vijftig Jaar,
nog alle twee-en-dertig bijtwerktuigen in hun
mond en nu zult ge met moeite een kind van
vijftien zoeken, dat een gaaf gebit heef Onze
gebitten zijn gedegenereerd, zegt men.
Er zijn allerlei argumenten voor die degene-
ratietheorie: bijvoorbeeld neemt het aantal
menschen toe, dat nooit ofte nimmer zijn volle
portie verstandskiezen krijgt. (Dat kun je wel
merken, zegt de pessimist!)
Bij dieren, die in het wild de verschillende
bh den mensch voorkomende tandafwijkingen
niet kennen, ontstaan dergelijke ziekten van
het gebit, wanneer ze „veredeld", d.i. ,,in6eteeld"
worden, dat is „degenereeren". Bij honden komt
tend wolf (cariës) slechts sporadisch voor en
dan nog alleen bij rassen, die inderdaad stam-
boomen hebben met een forsche kruin, bij ras
sen, waarvan elk exemplaar minstens zijn eigen
neef of nicht is. Wat dat betreft gaan wij, men
schen ook niet vrij uit; indien we onzen stam
boom tot ongeveer het jaar 1200 zouden kun
nen completeeren, zouden we ontdekken, dat
van de ongeveer 30.000.000 voorouders, die we in
dat jaar gehad zouden moeten hebben, er slechts
dertigduizend in deze Lage Landen bij de Zee
voorradig waren, zoodat we van elk dier der
tigduizend zoo ongeveer duizend maai moeten
afstammen. Het is duizelingwekkend!
Gelukkig echter speelt, in het opzicht der
gebitsdegeneratie, de inteelt waarschijnlijk
slechts een zeer ondergeschikte rol. lat blijkt
u.f meerdere feiten. Vooreerst is de achteruit
gang van het gemiddelde gebit aanmerkelijk er
ger geworden gedurende de laatste ijftig k zes
tig Jaren, toen dus, in onze streken, van ver
dere inteelt geen sprake meer was.
Vervolgens en dit is wel hoogst zonderling,
heeft men in afgelegen streken der wereld
kleine gemeenschappen van menschen gevon
den, die een volkomen afgesloten leven leidden;
ver van alle beschaving, een klein maatschap
pijtje op zich. In 'n dergelijke gemeenscha., staat
meer dan welk ander volksdeel ook, bloot aan
inteelt, maar het merkwaardige is, dat enkele
voorbeelden bekend zijn. hoe juist in di' stre
ken, waar de hygiëne en de mondverzorging
alles te wenschen overlaat, tandwolf vrijwel niet
voorkomt: dergelijke menschengroepen vertoon
den een benijdenswaardig goed gebit.
De laatste tientallen jaren heeft men ge-
leerd, dat veel ziekten, en vooral veel aan
leg tot ziekten, veroorzaakt worden door
diëetfouten. De leer der vitamines bijvoor
beeld heeft ons het inzicht gebracht, dat de
vrij primitieve opvattingen van het einde
der vorige eeuw volkomen onvoldoende wa
ren om daarop een voedingsleer te bouwen.
Maar behalve zulke griezelig-ingewikkelde
dingen als vitamines leeren we steeds weer,
dat ook de zouten van onze voeding, de asch-
bestanddeelen dus, een groote rol spelen ten
opzichte van onzen gezondheidstoestand.
Het blijkt, dat we veel en veel meer bestand
deelen in ons voedsel noodig hebben, dan
men aanvankelijk dacht. En zelfs in een
schijnbaar zoo „dood" weefsel als de tanden
en de beenderen zijn, vindt nog een leven
dige stofwisseling plaats.
a Afn
mtmtciB m Dtn 'ahcmit un at hancc» mum Biuviu
(Teekening Boost)
(Teekening Boost)
Men kan bijvoorbeeld aantoonen, dat fluor-
zouten in het drinkwater of in ons voedsel, het
tandglazuur in korten tijd bederven, wat zich
het eerste uit in een gespikkeld worden van
de emaille-laag.
Een feit, dat eveneens kan wijzen op den in
vloed van de aschbestanddeelen van het voed
sel op onze tanden is een vondst van den Delft-
schen Hoogleeraar ter Meulen, die bewees, dat
in tanden en kiezen, aangetast door tandwolf,
minder van het element molybdenium voor
komt, dan in gezonde bijtertjes.
Iedereen weet langzamerhand óók, dat het
toedienen van kalk (in combinatie met de vita-
mine-D-houdende levertraan) het doorkomen
van de tanden bij onze kleuters aanmerkelijk
vergemakkelijkt.
Dat zijn al drie feiten uit vele, die zouden
wijzen in de richting van diëet-fouten, die aan
sprakelijk zouden kunnen zijn voor den achter
uitgang van de gebitten der beschaafde landen.
Toevallige feiten, en daarop gegronde, be
wuste, proeven hebben echter vrij duidelijk aan
getoond, dat een bepaalde samenstelling van ons
voedsel een gunstigen invloed kan uitoefenen
op ons gebit. Eén dier feiten is bijvoorbeeld, dat
de toestand der gebitten in de Centrale landen,
aan het eind van den vorigen oorlog béter was,
dan in 1913; toen echter in die landen het eten
wederom eenige jaren volop was geweest, wer
den de gebitten weer slechter.
Een ander voorbeeld is, dat in een Ameri-
kaansch hospitaal, waar kinderen lijdencij aan
suikerziekte gedurende geruimen tijd werden
verpleegd en een bijzonder dieet genoten, ge
constateerd werd, dat de gebitten, tegen de
verwachting in, verbeterden.
Men heeft getracht, zoowel in het voorbeeld
der oorlogservaring, als in het hospitaal-toeval,
alsook bij de geïsoleerde bevolkingsgroepen met
mooie gebitten, na te gaan, welke bestanddee
len van die diëeten aanzienlijk verschillen van
het gebruikelijke „beschaafde" diëet. En zon
der in détails af te dalen, kan men wel zeggen,
dat in al die gevallen het diëet minder „ver
edeld", ruwer was, dan wat wij in normale tij
den genieten. In haast al de gevallen is bij
voorbeeld onze mooie, witte kristalsuiker uit
gesloten geweest; voorzoover er graanproduc
ten gegeten werden, waren deze bereid van on
geslepen tarwe, rogge of gerst; men at dus geen
bloem en wittebrood, maar volkorenbrood en
volkorenmeel.
De geheele conclusie zou voorloopig kunnen
zijn, dat ons voedsel te veredeld is, dat we te
veel kunststukken uithalen met onze voedings-
De secretaris-generaal van het departement van Volksvoorlichting en Kunsten, dr.
Goedewaagen en generaal-commissaris dr. Wimmer woonden te 's-Gravenhage de
opening der tentoonstelling „Het nieuwe Duitsche hoek" hij
(Foto Schimmelpenningh)
middelen, vóórdat ze in onze, in normale tijden
ter nauwernood hongerige magen verdwijnen.
Het lijkt, alsof de natuur ons, in dit opzicht
wel het noodige wil geven, maar dat ze ver
langt, dat we nu niet al te eigenwijs en al té
kieskeurig zijn.
In allerlei opzichten is gebleken, dat geva
rieerd en natuurlijk voedsel voor ons lichaam
verkieselijk is en het schijnt, alsof in dit op
zicht ons gebit geen uitzondering maakt.
Het is natuurlijk niet uitgesloten, uat vroeg
of laat een of meer speciale stoffen zullen ont
dekt worden die in ons voedsel aanwezig moe
ten zijn willen we goede tanden behouden;
maar voorloopig lijkt dit toch niet zeer waar
schijnlijk: eerder zou men aannemen, dat een
tamelijk ingewikkeld complex van factoren in
het spel is, dat ons gewone menschen echter
geen hoofdbrekens hoeft te kosten.
We kunnen namelijk voorloopig eenvoudige,
natuurlijke en niet te ver veredelde spijzen nut
tigen, wanneer we den tandarts uit de handen
willen blijven, of althans onzen omgang met de
zen verdienstelijken redder in zwaren nood wil
len beperken.
Maar lust het ons (en thans krijgen we de
kans toch niet!) om hoogfijn wittebrood te nut
tigen en allerlei ingewikkelde en sierlijke spij
zen té savoureeren, waarvan je nauwelijks meer
proeft waar ze van gemaakt zijn, dan moeten we
een kleine financieele reserve maken e een
beetje moed gereed houden, om als een groote
jongen of een flink meisje van tijd tot tijd een
afspraakje te maken met den den ast.
Maar ook hier geldt een opmerkmg van
een groot werker op het gebied der voe
dingsleer: als ik door een ideale levenswijze
mijn leven kon verlengen met vijftig jaar,
en vrijwel alle ziekten kon voorkomen, dan
geloof ik, dat ik nóg een flinke sigaar, een
goed glas, een benauwde concertzaal of een
onfrisschen schouwburg zou prefereeren bo
ven een heel lang leven als aapmensch. En
geef hem nu eens ongelijk!
Ir. E. NICOLAS
's-GRAVENHAGE, 26 April. Koersen voor
stortingen op 28 April 1941 tegen verplichtingen
luidende in:
Belga's 30.1432
Zwitsersche francs 43.56
Fransche francs 3.768
Lires 9.87
Deensche kronen 36.37
Noorsehe kronen 42.82
Zweedsche kronen 44.85
Tsjechische kronen (oude schulden) 6.42
D nar (oude schulden) 3.43
Dinar (nieuwe schulden) 4.23
Turksche ponden 1.45%
Lewa 2.30
Pengoe (oude schulden) 36.519
Pengoe (nieuwe schulden) 45.89
Zloty (oude schulden) 35.—
Zloty (nieuwe schulden) 37.68
Lei 1.28.
Er zijn kinderen, die op een leeftijd van drie,
vier jaar en zelfs ouder nog niet spreken op de
wijze, die men van dien leeftijd mag verwach
ten. Een van de meest merkwaardige achterlijk
heden is, dat zij het woord „ik" nog niet ge
bruiken. Ook hebben zij nog niet geleerd, een
zin te vormen, en zij spreken dus gewoonlijk in
zoogenaamde zinnen, die uit twee woorden be
staan, zooals b.v. „Dik pap", d. w. z. Dirk wil
pap hebben, hetgeen beteekent „Ik wil pap
hebben."
Soms is zelfs de uitspraak van de woorden
nog achterlijk; zij kunnen verscheidene mede
klinkers niet uitspreken en kunnen geen woord
met een slotmedeklinker besluiten; die slot
medeklinker wordt dan weggelaten.
Zeer curieus is ook dat een betrekkelijk goede
ontwikkeling van de spraak noodig is, om de
voorzetsels te gebruiken, als: in, door, van, met
enz. Nu wijst inderdaad het gebruik van de
voorzetsels op een reeds rijpe werking van het
verstand. Een kind, dat zijn moeder door de
deur ziet gaan en dan het woord „door" weet te
gebruiken, heeft blijkbaar al een helder begrip
van de verhouding van den eenen vorm (moeder)
tot een andere (deur). Het is dan ook geen
zeldzaamheid, dat kinderen gedurende eenigen
tijd slechts één voorzetsel gebruiken efe dat zij
alles b.v. „op" noemen, ook wanneer zQ eigen
lijk de voorzetsels: met, door, in en andere zou
den moeten gebruiken. Wanneer de kinderen op
bovenbedoelde wijze spreken op een leeftijd,
waarop men beter zou verwachten, dan spreekt
men van vertraging, indien dit zich voordoet
op drie-, vierjarigen leeftijd; soms kan men het
ook nog vertraging noemen, indien zij zeven
jaar zijn. Wordt de spraak dan nog niet ver
beterd, dan kan men eigenlijk wel van een
stoornis spreken. Dat is dan in den regel ge
baseerd op een algemeene geestelijke achter
lijkheid.
Maar er zijn ook verschillende spraakstoor
nissen, die in beginsel niet veroorzaakt worden
door vertraging of achterlijkheid, maar die
doorgaans bestaan bij een normale intelligentie.
Dat zijn dan in hoofdzaak de stoornissen, die
genoemd worden: brabbelen, broddelen en stot
teren. Dit zijn stoornissen, die doorgaans be
staan bij normale intelligentie en ook bij nor
male hersenen. Er zijn talrijke ziekten van her
senen en ruggemerg en perifere zenuwen, die
de spraak belemmeren (iedereen kent b.v. de
spraakstoornissen, die na een beroerte kunnen
voorkomen), maar daarover willen wij thans
niet spreken.
We staan dus voor het geval, dat er ver
scheidene menschen zijn, wier intelligentie en
wier zenuwstelsel goed zijn en die toch spraak
stoornissen hebben.
Door het spreken drukken wij uit, hetgeen
wij denken. Wij denken op twee verschillende
wijzen. Zooals de lezer bemerken zal, wordt het
woord denken hier in zijn meest algemeene be-
teekenis gebruikt. Welnu, op de eerste plaats
denken wij in zintuiglijke indrukken en in be
wegingen. Daarvoor zijn nauwelijks of in 't ge
heel geen woorden noodig. Het is heel eenvou
dig: een kind leert loopen, voordat het woord
„loopen" hem bekend is. Een kind weet wat
zoet is, voordat het woord hem bekend is.
Deze dingen kunnen in den regel wel in woor
den uitgedrukt worden, maar niet altijd. Er zijn
sommige bewegingen en sommige zintuiglijke
aandoeningen waarvoor geen woord bestaat I
en toch weten wij zeer goed, -wat het is. Ik her
inner mij het volgende voorval. Ik zag eens om
den hoek van een gebouw een armbeweging van
een jongen, die een bal gooide. Ik zag den jon
gen niet in zijn geheel, ik zag alleen zijn be-
wegenden arm. Maar ik wist terstond, welke jon
gen het was, want die beweging was voor hem
karakteristiek. Het is duidelijk, dat er voor zulk
een bepaalde beweging geen woord bestaat.
Eveneens kent een ieder van ons bepaalde zin
tuiglijke aandoeningen, die hem zeer bekend
zijn, maar waarvoor geen naam bestaat; de
meeste reuken hebben geen naam, vele smaken
hebben geen naam en zoo zijn er tallooze naam-
looze dingen, die wij kennen, waaraan wij den
ken kunnen, maar zonder woorden.
Daarentegen zijn er vele dingen, die wij prac-
tisch niet kunnen denken zonder woorden. Ja,
als men de zaak theoretisch neemt, kunnen wij
wel alles zonder het juiste woord denken, ook
zulke dingen als belastingcapaciteit, brandwaar
borgmaatschappij, coloratuurzangeres; want het
spreekt vanzelf, dat de brandwaarborgmaat
schappij uitgedacht werd, voordat het woord er
was.
Maar evenzeer is het duidelijk, dat elke al
gemeene voorstelling, die wij hebben, moet uit
gedrukt worden door een woord. Amsterdam-
sche kinderen noemen, wanneer zij buiten ko
men, elk dier b.v. een poes, maar weldra weten
zij over een paard, koe en schaap te spreken.
Maar hoe zouden ze hun gedachten kunnen uit
drukken, en ja, hoe zouden ze kunnen denken,
als ze de woorden: paard, koe en schaap niet
kenden.
En dit zijn nu nog alleen maar de woorden
voor bepaalde zelfstandigheden (zelfstandige
naamwoorden)maar die zelfstandigheden be
wegen wel, of worden bewogen, loopen, sprin
gen, vallen, stijgen (werkwoorden); op de een
of andere manier (bijwoorden), en in bepaalde
omstandigheden (voorzetsels), in de wei, door
het veld, met elkaar enz. enz.
Inderdaad is het fantastisch, hoe snel het
kind de taal leert; men zou bijna zeggen, dat
wij, menschen, nog zoo dom niet zijn.
Doch er bestaat niets in het menschelijk le
ven of het kan gestoord worden en zoo ook deze
uitdrukking van de gedachten en woorden.
Merkwaardig is dat 14 procent van de 180 stot
teraars, die door dr. Pichon en mevr. Borel
Maisonny onderzocht werden, in hun jeugd in
twee (of meer) talen werden opgevoed, b.v.
Russisch en Fransch. Deze kinderen leerden
dus in geen van beide talen goed denken. Zij
aarzelen in het omzetten van hun gedachten
in de taal en wanneer men overweegt, welk een
geweldig ingewikkeld geheel de taal is, is dat
geen wonder.
Maar behalve dus de moeilijkheid om de ge
dachten in de taal uit te drukken, is er soms
ook een moeilijkheid om de woorden goed uit
te spreken. Sommige menschen willen vlugger
spreken dan zij kunnen en dan beginnen zij te
brabbelen. Wij zeggen zoo ook tot onze kinde
ren, dat ze hun gebeden niet zoo moeten af
raffelen. Zulke menschen worden soms onver
staanbaar. Zeer goed te begrijpen is het. dat
dezulken in een vreemde taal niet brabbelen;
dan zijn ze gedwongen na te denken en lang
zaam en daardoor verstaanbaar te spreken.
Maar het brabbelen is een afwijking, die met
goeden wil gemakkelijk is te genezen. Indien
de brabbelaar langzaam spreekt, kunnen de
impulsen van de zenuwen en de bewegingen
van strottenhoofd, keel, verhemelte, lippen en
tong maat houden met de bedoeling. Hier is
dus een stoornis van het spreken, niet van de
taal.
Een stoornis van de taal, d. w. z. een moeilijk
heid, om de gedachten door de taal uit te druk
ken, ziet men in het broddelen. Zij, die brod
delen, maken geen enkelen zin af, beginnen te
spreken, voordat zü weten, wat zij precies zeg
gen willen, of liever nog: het gaat bij hen niet
van zelf. Ook in hun uiteenzettingen, ik bedoel
in den logischen opbouw, zijn zij gebrekkig. Zij
verliezen zich in details, onderbreken zichzelf,
verbeteren zichzelf, beginnen telkens een nieu-
den zin, laten den begonnen zin onafgemaakt
en staan dus in één woord te hakkelen.
Zij, die stotteren, lijden aan twee euvels. In
de eerste plaats weten zij hun gedachten niet
nauwkeurig onder woorden te brengen, maar
in de tweede plaats is de uitspraak zelf bemoei
lijkt, dus de zenuw- en spierbewegingen zijn
abnormaal. Het stotteren is in sociaal opzicht
de belangrijkste afwijking en verdient dus later
een afzonderlijke bespreking.
Dr. TH. H. SCHLICHTING
Frans Stansen zat leelijk in de nesten. Hij
keek heel grimmig. Cato, zijn vrouw, stond
naast hem, de handen op haar heupen. „Dè
komt er naauw aaf", verweet ze, „as ge
zoveul in de herbergen hangt. Ik heb oew al
zo dikkels gewaorschouwd, dè 't nogins onzen
ondergaank zo worre. Mar gij het nie wille
luistere Waor halde naauw 't geld dè we vur
de paacht tekort kome, vendaon?"
„Of 't op die paor borrels op on komt,"
bromde Frans. „Ge wit hil goed, Ceto, dè wij
den letsten tijd veul schaoj hebbe geleeje."
Dit wist Cato ook, maar dat in dp herber
gen blijven plakken, dat was een leelijke
kwaal van Frans en dat kostte meer centen
dan iemand kon vermoeden.
Ze waren on
gelukkig geweest
met het vee 7-, 7 7 p.
Twee prachtig? DC uC lOjtC DCLYl
koebeesten dooi T-, 0
mond- en klauw- j rVCLtlS SUMSen
zeeer verloren er
niet verzekerd
Het was om nooit te vergeten. Maar over den
oogst hadden ze geen klagen. Dit moest gezegd.
Ze ging naar het vuur, waar de „mulksche
pap" begon te pruttelen en, teTwijl ze er in
roerde om het aanbranden te voorkomen, be
gluurde ze haar man, die maar rekende en
telde, of hij uit het stapeltje bankbriefjes
niet een grooter bedrag zou kunnen tooveren.
Zou ik het hem nu zeggen? peinsde ze.' Neen,
besloot ze, hij moet maar wat zorgen hebben.
Alles komt altijd op mij neer. Hij steunt ge
woon op me. En, als er iets op onze boerderij
eens niet gedaan is, dan durft hij nog zeggen:
„Ik docht, dè gij daor wel vur gezorgd zodt
hebbe". Ja, zoo was Frans. Ze wendde zich
tot hem: „Komde veul tekort?"
,,'n Honderclvijftig gulden."
„Honderdvijftig! 't Is gin kleinigheid," vond
Cato.
„Witte wè gij most doen, Ceto," zei Frans,
de briefjes bijeen pakkend, „gij most vaoders
is efkes gon vraoge ofof hij ons nie wè
vuruit wil hellepe. Ge zegt mar leene."
„Ik bedaank ouw fistelijk," verwees Cato.
„Onze vaoder zal mij zien onkome. As ge dè
wilt, gao dan zellef. 't Is toch ouw schuld, dè
wij der naauw zoo veur zitte."
Maar Frans wist, dat van €en koude
markt zou thuiskomen. Vader Stolders was
niet prut. En als hij Frans in een herberg
aantrof, den vroeg hij: „Motte gij niet nor
huis toe, zuiplap?"
Frans sprak er niet rneer over. De scheld
naam: „Zuiplap" zat hem altijd dwars. Het
was waar: hij dronk graag een borrel, maar
een zuiplap was hij niet, meende hij. Doch
als Frans winst gemaakt had met vee op de
markt, dan dronk hij; had hij verlies, dan
werden er ook enkele klaartjes genomen en
hij vergat, dat hij getrouwd was en Cato op
hem zat te wachten.
„Ge zult zien, dè vrouw Kaamps gin uitstel
gift," veronderstelde Cato. „Ze zal ons nog
liever de pacht opzegge."
„Dan krijgt ze niks."
„En ze stuurt ons den durwerder op ons
dale."
„Dè gao zoo mar nie."
„We ga'on nog benkroet. Innen boer die
benkroet gao.... ik gleuf, dè dè nog noot op
ons düürp ins Vurgekome. Ik zo in den grond
zakke van schomt."
„Lig mar niet zo te zaoneke, daor komde
nie wijer meej," snauwde Frans en stiet met
drift zijn stoel achteruit. Hij borg het geld in
een la van de kast en verliet de woning.
„De pap is klaor," zei Cato. „Waor godde
naauw wir henen?"
Ze kreeg geen antwoord. Hij gaat weer drin
ken, dacht ze met schrik. En wie weet, hoe
laat hij weer thuiskomt. „Fraans!" riep ze,
„heur is efkens!"
„Wè motte naauw wir?"
„Kom mar is binne," wenkte Cato met een
geheimzinnig lachje.
Weifelend kwam hij terug Toen hij in dc
keuken was, sloot ze de deur, taste in haar
zwarten zak onder haar kleed, en haalde er
het ontbrekende geld uit.
„Hoe komde daor aon?" was hij verwonderd.
„Van vaoders?"
„Neeë, gespaord. Ik wiest, dè we geld tekort
zon kome. Ik haaj 't al so dikkels geteld en
ik ben aarig zuinig gewist omdè.... omdè ik
wel kon begrijpe, dat 't aanders zooj misloope."
Ze genoot van zijn verbouwereerd gezicht
„Dè hadde niet gedocht, wat?" glunderde ze.
„Ik zal mar 't gaauw nor vrouw Kaamps
gon brengen," vond Frans. „Mèrrege kon t
w-el is te laot zijn, as ge hurren braandbrief
ziet."
„Neeë, Fraans," zei Cato beslist, „ik gao. Ge
begrijpt wel waorveur. Ge komt vurbij zoveul
heilige huiskes en des nie te vertrauwen. Ik
ben seffes vrom. Schep mar vast in bord pap
vur oew op."
Cato nam het geld uit de kast, sloeg een
doek om en vertrok.
„Verdikkeme nog on toe," bromde Frans,
haar nakijkend. „Dè zij naauw zellef go. Mar
dè ze zoveul heej kunnen spaore, dè kan nie.
Ze beliegt mij. De heej ze van vaders gekrege.
Daor zo ik alles om dürreve verwedde."
Cato ha,d de waarheid gesproken. Zij had
hét geld beetje voor beetje kunnen sparen en
wetend, dat er voor de pocht moeilijkheden
zouden komen, er Frans niets van gezegd.
Toen ze terugkwam, toonde ze hem de qui-
tantie en zei: „Ge ziet, dè ik zuiniger ben
dan gij en dè heb ik oe wille laote zien. Mar
van naauw aaf hauw „ik" vort de porteme-
neej. Godde nar de mert, ik gao meej en *t
is vort uit meej borrels drinken. Naauw wittet.
En al godde nog zoo op oewen kop staon, ik
doej 't. Ik heb toch zeker ook wel wè te zegge!"
Doch Frans wist dat niet gaan zou.
Cato kon niet altijd van huis. Hij antwoordde
dus maar niet op haar betoog.
In het begin hield Cato woord, maar toen
zij moeder zou worden, was zij wel genood
zaakt thuis te blijven. Frans dronk als voor
heen zijn borreltjes. Waarom ook niet? Cato
zou wel weer iets apart leggen voor de pacht,
meende hij. Of van haar ouders krijgen.
Frans werd vader van een flinken zoon. Hij
was zeer trotsch op rijn stamhouder. Maar
Cato schreide en zei: „Was 't mar 'n meske,
naauw got-ie muschien laoter ook zo drinken
als gij. Fraans. En dan maoke ze hem ook
vur zuiplap uit
Dit trof den jongen vader. Hij ging het
vertrek uit, liep een tijdje door de velden en
peinsde over haar gezegde na. Hij voerde een
hevigen strijd met zichzelf, maar, toen hij dien
overwonnen had, kwam hij bij Cato terug en
zei: „Kèk, Ceto, wè gij mij daor net gezeed
het daor heb ik is over naogedocht en naauw
kom ik oew erlijk belodve, dè gij nie mir over
mij te klaoge zult hebbe. Naauw is 't gedaon
meej borrels drinken en meej in de herbergen
te hange."
Cato keek hem wantrouwend aan.
„Ge gleuft mij zeker nie?" vroeg Frans.
„Dèr, m'n haand der op.... Ik zwèèr oe, Ceto,
dè 't niet mir zal gebeure. Marmar daor
motte naauw nie vur simme, meske."
Dit plechtig en heerlijk oogenblik zou Cato
nooit vergeten.
(Nadruk verboden)
NEW YORK, 26 April 1941, De New Yorksche
effectenbeurs toonde den laatsten dag der week
opnieuw een lustelooze houding. Reeds bij ope
ning deed men bij het plaatsen van kooporders
een voorzichtige keuze. De omzet bleef beperkt,
terwijl de voorkomende koersschommelingen
niet groot waren. De vrees, dat nieuwe belas-
tingverhoogingen zouden worden ingevoerd, en
het voortduren der moeilijkheden met de werk
nemers remden den ondernemingslust. Een groot
aantal fondsen veranderde dan ook nauwelijks
van koers. Spoorwegfondsen toonden weerstand,
al zal zich de kolenschaarschte ook bij de spoor
wegen doen gevoelen.
De bedrijvigheid in de staalindustrie gedu
rende de komende week raamt men voor de om
geving van Youngstown op 88 procent, die voor
het gebied van Pittsburgh op 93 procent der
capaciteit. Men verwacht echter, dat de raming
van het ijzer- en staal-instituut der Ver Staten
de volgende week slechts 85 procent der capa
citeit zal aangeven. De inkomsten van 175
ondernemingen, die tot nu zijn gepubliceerd,
zijn in het eerste kwartaal van dit jaar verge
leken met de overeenkomstige periode van het
vorige jaar met 16 procent gestegen.
Tijdens het laatste beursuur werd de handel
niet levendiger en de beurs sloot lusteloos.
NEW-YORK
Air Reduction
Allied Chem
American Can
American Radiator
Amer Rolling
Am. Smelting
Am. Sugar Refining
Amer Tel Tel
Am. Tobacco B
Am Waterworks
Anac. Copper
Atchls Topeka
Baldwin Locomotive
Baltim. Ohio
Bethlehem St
Canada Pacif
Com Investm
J. X. Case
Ches Ohio
Chicago Rock 161.
Chrysler Corp
Cons Edison
Slotk.
26/4
3614
147%
82
6
1314
36%
14%
154%
67%
4%
2314
2614
13%
3%
69'A
3%
27
44%
3814
A
57%
19
Slotk.
25/4
36%
148%
82%
614
13%
36%
15%
155%
68%
23%
23%
26%
13%
3%
70
4%
31%
45%
38%
5814
19%
Slotk
24/4
36%
147%
82% ex
6%
12%
3(
15%
155
68
4%
23%
26%
13
3%
69%
3%
37%
a
57%
19
Slotk
23/4
35%
148
8314
6
12%
35%
15%
155
67%
4%
22%
25%
12%
3%
3%
30
44%
3714
A
56%
19
Delaw Huds
Detroit Edison C.
Dupont d'Nem
Eastman Kod
Gener Electric
Gen Foods Crp
Gen Motors
Gooayear Tyr
Hudson Motor
Int. Harvester
Intern. Nickel
International Paper
Int Tel a Tel
Kenn Copper
Mack Trucks Incorp.
Montgomery
National Biscuit Co
N v Central
Norfolk Western
Nord. Amer. n.a.
Northern Pacific
Packard
Pennsylvania
Proctor Chamble
P Serv of N.J
Pullman Incorporat.
Pure Oil Company
Radio Corp
Reading Company
Republic Steel
Reyn Tobac B.
Sears Roebuck
Shell Union Oil
Sopony-Vac i
Southern Pacific
Southern Railway
Standard Brands
St. Oil N.-Jers
Texas Gulf Sulphur
Tw. Fox Film
Union Carbon
Union Pacific
Unit. Aircraft
United Corpor.
United Pruie Con-"
Un. States Ind. Ale
Un. St Rubber
Un. St Steel
Un. St. Steel pr.
Western Union
Westing house
Woolworth
laten, t ex-dlv., 9
WISSELKOERSEN
NEW YORK
26 (4
10%
21%
21%
21%
21
139
141
139%
139
125
127
124%
125%
29%
29%
.29%
29%
35%
36 ex
36%
36
37%
38
37%
37%
17
17%
17
16%
3
3%
3%
3%
45
45
44%
44%
27%
27%
27%
26%
13%
13%
13%
13%
2%
2%
2
2
32%
32%
32%
31%
24%
25%
24%
24%
32%
33%
33%
32%
16
16%
16%
16%
12
12%
12%
11%
200
2041%
204
204%
13%
13%
13%
13%
6%
6%
6%
5%
2%
2%
2%
2%
23%
23%
23%
23%
51%
52 ex
53%
53%
23%
24%
24%
24%
23%
24%
24
23%
8%
8%
8%
8
3%
3%
3%
3%
14%
14%
14
13%
17%
17%
17%
17
30
30 ex
30%
30%
68
68%
68%
67%
12%
12%
12%
12
8%
10
8%
8%
10%
11
10%
10
12%
5%
12%
12%
12%
5%
5%
5%
36%
35%
34%
34%
31%
32%
32
31%
5%
5%
6%
5%
63%
63%
63
62%
77%
73%
35%
76%
75%
35%
35%
34%
11
11
62
62%
61%
62
21
21%
21
20%
21%
21%
20%
20
51%
51%
52%
119%
118%
118%
118%
20%
20%
20%
19%
88%
89%
89
88%
28
28%
28%
28
t-recht
ex
•coup..
t bied.
A'dam c
Londen
Parüs
Berlijn
Brussel
Rome
Madrid
Zwit6erl.
Zw. vrll
4.03
4.03
2.32
40.07
6.05
23.19%
23.19%
25/4
4.03%
4.02'4
2.31
40.07
5.05
9.25
23.21
23.21
26/4
Weenen 4.75%
Stock h 23.84
Montreal 88.125
Mntr.Lnd. 4.57%
B. Aires P 23 .16
B.Aires M. 2355
York C. 23.45t
Shanghai 5.26
25/4
4.75%
23 83
4.55%
4.54%
23 15
23.60
23.45T
5.30
33
Nadruk verboden
Bates schokschouderde. „Waarschijnlijk ook
één van de problemen, die volgens jou tot
Maandag op hun oplossing moeten wachten.
Wanneer je...." Hij stokte; een auto hield voor
*t huls stil. „Daar zullen we de dame hebben,
"k Denk niet, nu ze jou tot raadsman heeft ge
kozen, dat ze capties maakt over de manier,
waarop we zijn binnengekomen."
„Ik ook niet." Op 't zelfde oogenblik zette
de detective 't vertrek in 't duister. Ontstemd
vervolgde Henderson; „Waar dient dat toe?"
„Weet je, waar 'k ben?" fluisterde Bates snel.
„Recht over me," was 't verbaasde antwoord.
„Steek een hand uit."
Henderson vond die van den detective en
voelde zich voetje voor voetje geleid. Onderwijl
sprak Bates op gedempten toon:
„Achterin in een diepe kast. Pas op. dat je
geen leven maak. 't Is Mary Brent niet. 't Zijn
op zijn m'nst twee kerels." Hij liet Henderson
binnen gaan, volgde en trok de kast achter zich
dicht.
De straatdeur werd geopend; geschuifel van
Voeten klonk in de hall, daarna in de huis
kamer, waar iemand 't licht weer aanknipte.
Een poosje was 't stil. Toen verried een kraken
van traptreden, dat de bovenverdieping een
beurt kreeg.
„Ze zijn met hun tweeën," fluisterde Bates.
Minuten verstreken: 't bezoek keerde terug.
Een stoel werd verplaatst, 't cylinderbureautje
opengeschoven en de inhoud geïnspecteerd.
Papieren ritselden. Nu kwamen voetstappen
naar de kast. Bates wachtte niet langer af, maar
nam 't initiatief. Hij duwde de deur open en
trad naar buiten, de revolver in de hand. Zóó
verrast waren de bezoekers door zijn plotseling
verschijnen, dat ze met een kreet achteruit
deinsden. De eerste was kort en dik, de andere
lang, normaal van omvang. Diens rechterhand
ging naar een jaszak, zoodra hij van den eersten
„Niet doen," waarschuwde Bates gemoede-
„Niet doen," waarschuwde Bates gemoede
lijk. „Vóór jij bij je blafferd bent, heb ik ge
schoten. We kunnen 't zonder knallende argu
menten af."
„Waar komen jullie vandaan?" gromde de
korte, dikke.
„Je haalt me de woorden uit den mond," glim
lachte Bates. Hij hield in 't bijzonder den langen
kerel in 't vizier. „Bij mijn weten woon je hier
niet."
„Jij soms?"
„Misschien woon ik hier," zei de lange effen
„Misschien hebben de apen in Kameroen
geen staart," antwoordde Bates. „Stop je linker
hand in den rechterzak van je overjas, haal de
revolver er uit en gooi ze op den divan,"
De rechterhand kwam omhoog.
„De linker," herinnerde de detective scherp.
De lange deed 't.
„Verwijder de kogels, Derreck." Bates nam
nu den dikkerd onderhanden; deze bleek onge
wapend te zijn. „We gaan direct maar tot de
zaken over. Waar is 't meisje?"
„Welk meisje?"
„Dat hier woont Mary Brent."
De dikzak haalde de schouders op. „Nooit
van gehoord."
„Neen?" Bates gaf hem een klap in 't gezicht.
„Een memorie-opfrisschertje. Denk nog eens
na."
De man keek hem aan met een boosaardigen
glans in de oogen. Even plooide een valsch
lachje zijn lippen, toen drukte hij ze op elkaar,
tot ze één roode wreede lijn vormden. Geen
woord kwam er uit hem.
De detective wendde zich tot den ander. „Hoe
is 't met jouw geheugen gesteld?"
,,'k Zal honderd en één jaar worden, als 'k
snap, waarover je 't hebt, gentleman."
„Haal hun zakken leeg, Derreck."
De visitatie ontlastte den lange van een porte
feuille, wat los geld, een vulpen, potlood, een
ring met sleutels en een enveloppe, waarin een
aantal kaartjes ten name van Tom Railey. De
dikkerd had zich den naam Hugh Parker toe
geëigend. Zijn zakken bevatten een ongeveer
gelijken voorraad artikelen. Uit een vakje van
de portefeuille vlschte Bates een strookje papier,
waarop vier adressen waren genoteerd; 117
Latchmere Road, Battersea; 58 Comus Place,
Walworth; Seven Cedars, Purth; 32 Trinity
Street, Surbiton. De eerste drie waren doorge
haald. Onder 't vierde had een ongeoefende
nand gekrabbeld: „Aurora",, Lewisham.
Bates klakte met de tong. „Lest best. Ook
jullie bezoek aan Surbiton draaide op nul uit.
't Vijfde adres-is 't ware. Helaas zullen jullie
daar geen visite afsteken, vrienden. Dat ge
noegen is ons weggelegd."
„Zou je denken?" vroeg de lange sarcastisch.
„Vast. Omdat er haast bij is, maken we 't
kort. Je kent mij, niet?"
Met een knik: „Detective Bates."
„De naam, die me toekomt. Scotland Yard
weet 'er méér van, waarom jij je Railey noemt,
Chable. Dit van vanavond is óók niet direct
een Zondagsche beurt je drong een huis bin
nen, in 't bezit van een blafferd nog wel. 'k
Zou de Yard een tip kunnen geven, 'k Kan
óók doen, of 'k van niemendal weet, en 'k wi)
t, doen als jij zegt, in opdracht van wien jullie
achter Mary Brent aanzitten."
„Zitten we achter haar aan?"
„Nog zoo'n repliek, en Je bent een presentje
voor de Yard. Voor wien wordt dit zaakje op
geknapt? 'k Vraag 't niet weer. Chable."
„Maak je niet dik. Met 't meisje gebeurt
niets. Er is een meneer, die belang in haar
stelt. Hij gaf ons vijf adressen; aan één er van
was ze te vinden. Zoodra we haar hadden, moes
ten we 't telegrafeeren aan Moncrieff, Crom
well Park, Glasgow, en 't meisje vasthouden, tot
hij haar kwam halen. Een andere partij heeft
minder goede bedoelingen met haar. Moncrieff
wil voorkomen, dat die haar te pakken krijgt.
Nou, wat voor misdadigs schuilt er in?"
„Geen spat, nobele ziel. Je reinste mensch-
lievendheid. Toevallig doen wij voor Moncrieff
in die deugd niet onder. Wij ontfermen ons dus
over Mary Brent Derrec, maak den auto van
de heeren onklaar, wil je? Onnoodig, dat ze
ons den weg naar Lewisham wijzen. Evenmin
behoeven we dekking in den rug."
„Blijf met je handen van den wagen!" viel
de lange uit. „t Is de onze niet. Zonder dat zijn
we er al leelijk genoeg afgekomen. Vergoed
jij de gemaakte onkosten? Naar de honderd
pond, als we 't meisje hadden, kunnen we
fluiten, dat snap je!"
„Niet zoo somberEr is wel een voor
schotje in de wacht gesleept, Chable! Wees blij.
dat je juist tegen mij aanliep! 'k Heb een voor
gevoel. dat Moncrieff met muziek de nor in
draait. Mocht hij helaas den dans ontspringen
dan tracht hij eerder van jou te leenen, dan dat
hij honderd pond afschuift, 't Is maar, dat je
't alvast weet." Bates keerde 't hoofd naar de
deur. „Gebeurd, Derreck?"
„In orde."
„Jullie doen verstandig, hier een poosje uit te
rusten, Chable. Prefereeren jullie den weg door
't venster, wacht daar dan mee tot de lantaarn
voor 't huis is gedoofd. Er wordt druk gesur
veilleerd in Trinity Street. Een arrestatie zou
den strop maar completeeren."
Bates verliet met Henderson de kamer en sloot
de deur aan de buitenzijde af, 't Was een lange,
onaangename rit naar Lewisham, meest over
wegen, die om een opknappertje schreeuwden
Na een stijve vijf kwartier hadden ze 't doel
bereikt. Al was de „Aurora" een kavalje de
dubbele deur weerstond hardnekkig hun ver
eende aanvallen. Evenmin waren de zij-ingan
gen te forceeren.
,,'k Rijd den auto hierheen," zei Bates, na de
hoogte te hebben getaxeerd. „Als ik op de kap
sta, kan 'k een ruit indrukken."
Hij slaagde in de onderneming en klom naar
binnen, door Henderson gevolgd. De detective
lichtte met zijn lantaarn bij. Alom heerschte
diepe stilte en 't was aardedonker, 't Bezoek aan
't kantoor leidde alleen tot de ontdekking van
een voorraad sleutels; één ervan bleek een
duplicaat voor den hoofdingang. De vondst ont
sloeg hen tenminste van de moeite, óók weer op
zoo omslachtige wijze den terugtocht te aan
vaarden.
Ze doorzochten de benedenruimte; er bevond
zich niemand.
„Dacht 'k wel," foeterde Henderson. „Er was
een kleine kans, Mary Brent aan te treffen, als
Lawrence haar te pakken had gekregen. HU
weet van de „Aurora" af. 't Zou meer dan toe
val wezen, als de andere partij ook juist de ver
vallen fabriek voor haar doel had gekozen."
,,'k Deel je pessimisme niet, Derreck. Er ls
wel degelijk iemand hier geweest, en niet lang
geleden. Pas tegen een uur of vijf is 't gaan
regenen. Er zijn sporen van autobanden in d'
modder, versche sporen. Naar boven!"
(Wordt vervolgd