EEN SNOEZIG MONDJE Spraakstoornissen Md imiaai dag H|t Camera-mysterie ZONDAG 27 APRIL 1941 Koersen Nederlandsch Clearing- instituut MEDISCHE KRONIEK BEURS VAN NEW-YORK Omzet 160.000 shares 3VA DOOR PERCY KING „De tanden", zelde oudtante Euphrasia, .zijn er in hoofdzaak om den mond bekoor lijk te maken", en ze klemde haar lippen stijf opeen. „Een mond zonder mooie tan den", ging ze voort, nadat ze gezien had, dat we niet naar haar goudglanzend gebit keken, ,4s als een koning zonder kroon." En al die achternichtjes (aangetrouwd aanver- loofd en anderszins) glimlachten breed en royaal met tanden die gezien mochten wor den. „Zoo'n gouden snijtand," zei de tandarts tot zijn patiënte, „ontsiert den mond als U lacht, mevrouw; ik kan U van harte een witten snytand aanbevelen. Die is wel niet zoo sterk maarZijn patiënte echter bekende onverhoeds; „Och, dokter, ik glimlach toch allang met lange lippen." Er is een tijd geweest, dat onze elegante grootouders hun tanden eventueel poetsten met de asch uit vaders pijp, of van deszelfs sigaren. Ze kenden geen wetenschappelijke of andere tandpasta's, tandenborstels waren onbekend, en ziet, deze lieden hadden tanden, waar wij ja- loersch op zijn, ondanks onze hygiënische tan denborstels, onze meer dan wetenschappelijke, ai of niet remineraliseerende tandpasta's, on danks de advertenties over tandmiddelen, die gezegd worden bestanddeelen 'e bevatten, waar elke scheikundige nachtmerries of koude rillin gen van krijgt. Naarmate de tandhygiëne voort schreed, werden de gebitten slechter; naarmate er meer tandartsen kwamen, werden de inven tarissen der monden zieliger en kunstiger. Ligt dat aan die tandartsen? Foei net... Het omgekeerde is natuurljjki het geval. De tand artsen zijn ons/een zwakke troost in deze tijden, dat onze gebitten zoo overtuigend achteruit gaan. Hoezeer ons hart ook klopt, wanneer we bij den tandarts aan de bel staan, wij kunnen alleen nog maar een soort gebit in stand hou den door zijn verre van aangename, maar uiterst verdienstelijke hulp. Onze grootvaders hadden, met vijftig Jaar, nog alle twee-en-dertig bijtwerktuigen in hun mond en nu zult ge met moeite een kind van vijftien zoeken, dat een gaaf gebit heef Onze gebitten zijn gedegenereerd, zegt men. Er zijn allerlei argumenten voor die degene- ratietheorie: bijvoorbeeld neemt het aantal menschen toe, dat nooit ofte nimmer zijn volle portie verstandskiezen krijgt. (Dat kun je wel merken, zegt de pessimist!) Bij dieren, die in het wild de verschillende bh den mensch voorkomende tandafwijkingen niet kennen, ontstaan dergelijke ziekten van het gebit, wanneer ze „veredeld", d.i. ,,in6eteeld" worden, dat is „degenereeren". Bij honden komt tend wolf (cariës) slechts sporadisch voor en dan nog alleen bij rassen, die inderdaad stam- boomen hebben met een forsche kruin, bij ras sen, waarvan elk exemplaar minstens zijn eigen neef of nicht is. Wat dat betreft gaan wij, men schen ook niet vrij uit; indien we onzen stam boom tot ongeveer het jaar 1200 zouden kun nen completeeren, zouden we ontdekken, dat van de ongeveer 30.000.000 voorouders, die we in dat jaar gehad zouden moeten hebben, er slechts dertigduizend in deze Lage Landen bij de Zee voorradig waren, zoodat we van elk dier der tigduizend zoo ongeveer duizend maai moeten afstammen. Het is duizelingwekkend! Gelukkig echter speelt, in het opzicht der gebitsdegeneratie, de inteelt waarschijnlijk slechts een zeer ondergeschikte rol. lat blijkt u.f meerdere feiten. Vooreerst is de achteruit gang van het gemiddelde gebit aanmerkelijk er ger geworden gedurende de laatste ijftig k zes tig Jaren, toen dus, in onze streken, van ver dere inteelt geen sprake meer was. Vervolgens en dit is wel hoogst zonderling, heeft men in afgelegen streken der wereld kleine gemeenschappen van menschen gevon den, die een volkomen afgesloten leven leidden; ver van alle beschaving, een klein maatschap pijtje op zich. In 'n dergelijke gemeenscha., staat meer dan welk ander volksdeel ook, bloot aan inteelt, maar het merkwaardige is, dat enkele voorbeelden bekend zijn. hoe juist in di' stre ken, waar de hygiëne en de mondverzorging alles te wenschen overlaat, tandwolf vrijwel niet voorkomt: dergelijke menschengroepen vertoon den een benijdenswaardig goed gebit. De laatste tientallen jaren heeft men ge- leerd, dat veel ziekten, en vooral veel aan leg tot ziekten, veroorzaakt worden door diëetfouten. De leer der vitamines bijvoor beeld heeft ons het inzicht gebracht, dat de vrij primitieve opvattingen van het einde der vorige eeuw volkomen onvoldoende wa ren om daarop een voedingsleer te bouwen. Maar behalve zulke griezelig-ingewikkelde dingen als vitamines leeren we steeds weer, dat ook de zouten van onze voeding, de asch- bestanddeelen dus, een groote rol spelen ten opzichte van onzen gezondheidstoestand. Het blijkt, dat we veel en veel meer bestand deelen in ons voedsel noodig hebben, dan men aanvankelijk dacht. En zelfs in een schijnbaar zoo „dood" weefsel als de tanden en de beenderen zijn, vindt nog een leven dige stofwisseling plaats. a Afn mtmtciB m Dtn 'ahcmit un at hancc» mum Biuviu (Teekening Boost) (Teekening Boost) Men kan bijvoorbeeld aantoonen, dat fluor- zouten in het drinkwater of in ons voedsel, het tandglazuur in korten tijd bederven, wat zich het eerste uit in een gespikkeld worden van de emaille-laag. Een feit, dat eveneens kan wijzen op den in vloed van de aschbestanddeelen van het voed sel op onze tanden is een vondst van den Delft- schen Hoogleeraar ter Meulen, die bewees, dat in tanden en kiezen, aangetast door tandwolf, minder van het element molybdenium voor komt, dan in gezonde bijtertjes. Iedereen weet langzamerhand óók, dat het toedienen van kalk (in combinatie met de vita- mine-D-houdende levertraan) het doorkomen van de tanden bij onze kleuters aanmerkelijk vergemakkelijkt. Dat zijn al drie feiten uit vele, die zouden wijzen in de richting van diëet-fouten, die aan sprakelijk zouden kunnen zijn voor den achter uitgang van de gebitten der beschaafde landen. Toevallige feiten, en daarop gegronde, be wuste, proeven hebben echter vrij duidelijk aan getoond, dat een bepaalde samenstelling van ons voedsel een gunstigen invloed kan uitoefenen op ons gebit. Eén dier feiten is bijvoorbeeld, dat de toestand der gebitten in de Centrale landen, aan het eind van den vorigen oorlog béter was, dan in 1913; toen echter in die landen het eten wederom eenige jaren volop was geweest, wer den de gebitten weer slechter. Een ander voorbeeld is, dat in een Ameri- kaansch hospitaal, waar kinderen lijdencij aan suikerziekte gedurende geruimen tijd werden verpleegd en een bijzonder dieet genoten, ge constateerd werd, dat de gebitten, tegen de verwachting in, verbeterden. Men heeft getracht, zoowel in het voorbeeld der oorlogservaring, als in het hospitaal-toeval, alsook bij de geïsoleerde bevolkingsgroepen met mooie gebitten, na te gaan, welke bestanddee len van die diëeten aanzienlijk verschillen van het gebruikelijke „beschaafde" diëet. En zon der in détails af te dalen, kan men wel zeggen, dat in al die gevallen het diëet minder „ver edeld", ruwer was, dan wat wij in normale tij den genieten. In haast al de gevallen is bij voorbeeld onze mooie, witte kristalsuiker uit gesloten geweest; voorzoover er graanproduc ten gegeten werden, waren deze bereid van on geslepen tarwe, rogge of gerst; men at dus geen bloem en wittebrood, maar volkorenbrood en volkorenmeel. De geheele conclusie zou voorloopig kunnen zijn, dat ons voedsel te veredeld is, dat we te veel kunststukken uithalen met onze voedings- De secretaris-generaal van het departement van Volksvoorlichting en Kunsten, dr. Goedewaagen en generaal-commissaris dr. Wimmer woonden te 's-Gravenhage de opening der tentoonstelling „Het nieuwe Duitsche hoek" hij (Foto Schimmelpenningh) middelen, vóórdat ze in onze, in normale tijden ter nauwernood hongerige magen verdwijnen. Het lijkt, alsof de natuur ons, in dit opzicht wel het noodige wil geven, maar dat ze ver langt, dat we nu niet al te eigenwijs en al té kieskeurig zijn. In allerlei opzichten is gebleken, dat geva rieerd en natuurlijk voedsel voor ons lichaam verkieselijk is en het schijnt, alsof in dit op zicht ons gebit geen uitzondering maakt. Het is natuurlijk niet uitgesloten, uat vroeg of laat een of meer speciale stoffen zullen ont dekt worden die in ons voedsel aanwezig moe ten zijn willen we goede tanden behouden; maar voorloopig lijkt dit toch niet zeer waar schijnlijk: eerder zou men aannemen, dat een tamelijk ingewikkeld complex van factoren in het spel is, dat ons gewone menschen echter geen hoofdbrekens hoeft te kosten. We kunnen namelijk voorloopig eenvoudige, natuurlijke en niet te ver veredelde spijzen nut tigen, wanneer we den tandarts uit de handen willen blijven, of althans onzen omgang met de zen verdienstelijken redder in zwaren nood wil len beperken. Maar lust het ons (en thans krijgen we de kans toch niet!) om hoogfijn wittebrood te nut tigen en allerlei ingewikkelde en sierlijke spij zen té savoureeren, waarvan je nauwelijks meer proeft waar ze van gemaakt zijn, dan moeten we een kleine financieele reserve maken e een beetje moed gereed houden, om als een groote jongen of een flink meisje van tijd tot tijd een afspraakje te maken met den den ast. Maar ook hier geldt een opmerkmg van een groot werker op het gebied der voe dingsleer: als ik door een ideale levenswijze mijn leven kon verlengen met vijftig jaar, en vrijwel alle ziekten kon voorkomen, dan geloof ik, dat ik nóg een flinke sigaar, een goed glas, een benauwde concertzaal of een onfrisschen schouwburg zou prefereeren bo ven een heel lang leven als aapmensch. En geef hem nu eens ongelijk! Ir. E. NICOLAS 's-GRAVENHAGE, 26 April. Koersen voor stortingen op 28 April 1941 tegen verplichtingen luidende in: Belga's 30.1432 Zwitsersche francs 43.56 Fransche francs 3.768 Lires 9.87 Deensche kronen 36.37 Noorsehe kronen 42.82 Zweedsche kronen 44.85 Tsjechische kronen (oude schulden) 6.42 D nar (oude schulden) 3.43 Dinar (nieuwe schulden) 4.23 Turksche ponden 1.45% Lewa 2.30 Pengoe (oude schulden) 36.519 Pengoe (nieuwe schulden) 45.89 Zloty (oude schulden) 35.— Zloty (nieuwe schulden) 37.68 Lei 1.28. Er zijn kinderen, die op een leeftijd van drie, vier jaar en zelfs ouder nog niet spreken op de wijze, die men van dien leeftijd mag verwach ten. Een van de meest merkwaardige achterlijk heden is, dat zij het woord „ik" nog niet ge bruiken. Ook hebben zij nog niet geleerd, een zin te vormen, en zij spreken dus gewoonlijk in zoogenaamde zinnen, die uit twee woorden be staan, zooals b.v. „Dik pap", d. w. z. Dirk wil pap hebben, hetgeen beteekent „Ik wil pap hebben." Soms is zelfs de uitspraak van de woorden nog achterlijk; zij kunnen verscheidene mede klinkers niet uitspreken en kunnen geen woord met een slotmedeklinker besluiten; die slot medeklinker wordt dan weggelaten. Zeer curieus is ook dat een betrekkelijk goede ontwikkeling van de spraak noodig is, om de voorzetsels te gebruiken, als: in, door, van, met enz. Nu wijst inderdaad het gebruik van de voorzetsels op een reeds rijpe werking van het verstand. Een kind, dat zijn moeder door de deur ziet gaan en dan het woord „door" weet te gebruiken, heeft blijkbaar al een helder begrip van de verhouding van den eenen vorm (moeder) tot een andere (deur). Het is dan ook geen zeldzaamheid, dat kinderen gedurende eenigen tijd slechts één voorzetsel gebruiken efe dat zij alles b.v. „op" noemen, ook wanneer zQ eigen lijk de voorzetsels: met, door, in en andere zou den moeten gebruiken. Wanneer de kinderen op bovenbedoelde wijze spreken op een leeftijd, waarop men beter zou verwachten, dan spreekt men van vertraging, indien dit zich voordoet op drie-, vierjarigen leeftijd; soms kan men het ook nog vertraging noemen, indien zij zeven jaar zijn. Wordt de spraak dan nog niet ver beterd, dan kan men eigenlijk wel van een stoornis spreken. Dat is dan in den regel ge baseerd op een algemeene geestelijke achter lijkheid. Maar er zijn ook verschillende spraakstoor nissen, die in beginsel niet veroorzaakt worden door vertraging of achterlijkheid, maar die doorgaans bestaan bij een normale intelligentie. Dat zijn dan in hoofdzaak de stoornissen, die genoemd worden: brabbelen, broddelen en stot teren. Dit zijn stoornissen, die doorgaans be staan bij normale intelligentie en ook bij nor male hersenen. Er zijn talrijke ziekten van her senen en ruggemerg en perifere zenuwen, die de spraak belemmeren (iedereen kent b.v. de spraakstoornissen, die na een beroerte kunnen voorkomen), maar daarover willen wij thans niet spreken. We staan dus voor het geval, dat er ver scheidene menschen zijn, wier intelligentie en wier zenuwstelsel goed zijn en die toch spraak stoornissen hebben. Door het spreken drukken wij uit, hetgeen wij denken. Wij denken op twee verschillende wijzen. Zooals de lezer bemerken zal, wordt het woord denken hier in zijn meest algemeene be- teekenis gebruikt. Welnu, op de eerste plaats denken wij in zintuiglijke indrukken en in be wegingen. Daarvoor zijn nauwelijks of in 't ge heel geen woorden noodig. Het is heel eenvou dig: een kind leert loopen, voordat het woord „loopen" hem bekend is. Een kind weet wat zoet is, voordat het woord hem bekend is. Deze dingen kunnen in den regel wel in woor den uitgedrukt worden, maar niet altijd. Er zijn sommige bewegingen en sommige zintuiglijke aandoeningen waarvoor geen woord bestaat I en toch weten wij zeer goed, -wat het is. Ik her inner mij het volgende voorval. Ik zag eens om den hoek van een gebouw een armbeweging van een jongen, die een bal gooide. Ik zag den jon gen niet in zijn geheel, ik zag alleen zijn be- wegenden arm. Maar ik wist terstond, welke jon gen het was, want die beweging was voor hem karakteristiek. Het is duidelijk, dat er voor zulk een bepaalde beweging geen woord bestaat. Eveneens kent een ieder van ons bepaalde zin tuiglijke aandoeningen, die hem zeer bekend zijn, maar waarvoor geen naam bestaat; de meeste reuken hebben geen naam, vele smaken hebben geen naam en zoo zijn er tallooze naam- looze dingen, die wij kennen, waaraan wij den ken kunnen, maar zonder woorden. Daarentegen zijn er vele dingen, die wij prac- tisch niet kunnen denken zonder woorden. Ja, als men de zaak theoretisch neemt, kunnen wij wel alles zonder het juiste woord denken, ook zulke dingen als belastingcapaciteit, brandwaar borgmaatschappij, coloratuurzangeres; want het spreekt vanzelf, dat de brandwaarborgmaat schappij uitgedacht werd, voordat het woord er was. Maar evenzeer is het duidelijk, dat elke al gemeene voorstelling, die wij hebben, moet uit gedrukt worden door een woord. Amsterdam- sche kinderen noemen, wanneer zij buiten ko men, elk dier b.v. een poes, maar weldra weten zij over een paard, koe en schaap te spreken. Maar hoe zouden ze hun gedachten kunnen uit drukken, en ja, hoe zouden ze kunnen denken, als ze de woorden: paard, koe en schaap niet kenden. En dit zijn nu nog alleen maar de woorden voor bepaalde zelfstandigheden (zelfstandige naamwoorden)maar die zelfstandigheden be wegen wel, of worden bewogen, loopen, sprin gen, vallen, stijgen (werkwoorden); op de een of andere manier (bijwoorden), en in bepaalde omstandigheden (voorzetsels), in de wei, door het veld, met elkaar enz. enz. Inderdaad is het fantastisch, hoe snel het kind de taal leert; men zou bijna zeggen, dat wij, menschen, nog zoo dom niet zijn. Doch er bestaat niets in het menschelijk le ven of het kan gestoord worden en zoo ook deze uitdrukking van de gedachten en woorden. Merkwaardig is dat 14 procent van de 180 stot teraars, die door dr. Pichon en mevr. Borel Maisonny onderzocht werden, in hun jeugd in twee (of meer) talen werden opgevoed, b.v. Russisch en Fransch. Deze kinderen leerden dus in geen van beide talen goed denken. Zij aarzelen in het omzetten van hun gedachten in de taal en wanneer men overweegt, welk een geweldig ingewikkeld geheel de taal is, is dat geen wonder. Maar behalve dus de moeilijkheid om de ge dachten in de taal uit te drukken, is er soms ook een moeilijkheid om de woorden goed uit te spreken. Sommige menschen willen vlugger spreken dan zij kunnen en dan beginnen zij te brabbelen. Wij zeggen zoo ook tot onze kinde ren, dat ze hun gebeden niet zoo moeten af raffelen. Zulke menschen worden soms onver staanbaar. Zeer goed te begrijpen is het. dat dezulken in een vreemde taal niet brabbelen; dan zijn ze gedwongen na te denken en lang zaam en daardoor verstaanbaar te spreken. Maar het brabbelen is een afwijking, die met goeden wil gemakkelijk is te genezen. Indien de brabbelaar langzaam spreekt, kunnen de impulsen van de zenuwen en de bewegingen van strottenhoofd, keel, verhemelte, lippen en tong maat houden met de bedoeling. Hier is dus een stoornis van het spreken, niet van de taal. Een stoornis van de taal, d. w. z. een moeilijk heid, om de gedachten door de taal uit te druk ken, ziet men in het broddelen. Zij, die brod delen, maken geen enkelen zin af, beginnen te spreken, voordat zü weten, wat zij precies zeg gen willen, of liever nog: het gaat bij hen niet van zelf. Ook in hun uiteenzettingen, ik bedoel in den logischen opbouw, zijn zij gebrekkig. Zij verliezen zich in details, onderbreken zichzelf, verbeteren zichzelf, beginnen telkens een nieu- den zin, laten den begonnen zin onafgemaakt en staan dus in één woord te hakkelen. Zij, die stotteren, lijden aan twee euvels. In de eerste plaats weten zij hun gedachten niet nauwkeurig onder woorden te brengen, maar in de tweede plaats is de uitspraak zelf bemoei lijkt, dus de zenuw- en spierbewegingen zijn abnormaal. Het stotteren is in sociaal opzicht de belangrijkste afwijking en verdient dus later een afzonderlijke bespreking. Dr. TH. H. SCHLICHTING Frans Stansen zat leelijk in de nesten. Hij keek heel grimmig. Cato, zijn vrouw, stond naast hem, de handen op haar heupen. „Dè komt er naauw aaf", verweet ze, „as ge zoveul in de herbergen hangt. Ik heb oew al zo dikkels gewaorschouwd, dè 't nogins onzen ondergaank zo worre. Mar gij het nie wille luistere Waor halde naauw 't geld dè we vur de paacht tekort kome, vendaon?" „Of 't op die paor borrels op on komt," bromde Frans. „Ge wit hil goed, Ceto, dè wij den letsten tijd veul schaoj hebbe geleeje." Dit wist Cato ook, maar dat in dp herber gen blijven plakken, dat was een leelijke kwaal van Frans en dat kostte meer centen dan iemand kon vermoeden. Ze waren on gelukkig geweest met het vee 7-, 7 7 p. Twee prachtig? DC uC lOjtC DCLYl koebeesten dooi T-, 0 mond- en klauw- j rVCLtlS SUMSen zeeer verloren er niet verzekerd Het was om nooit te vergeten. Maar over den oogst hadden ze geen klagen. Dit moest gezegd. Ze ging naar het vuur, waar de „mulksche pap" begon te pruttelen en, teTwijl ze er in roerde om het aanbranden te voorkomen, be gluurde ze haar man, die maar rekende en telde, of hij uit het stapeltje bankbriefjes niet een grooter bedrag zou kunnen tooveren. Zou ik het hem nu zeggen? peinsde ze.' Neen, besloot ze, hij moet maar wat zorgen hebben. Alles komt altijd op mij neer. Hij steunt ge woon op me. En, als er iets op onze boerderij eens niet gedaan is, dan durft hij nog zeggen: „Ik docht, dè gij daor wel vur gezorgd zodt hebbe". Ja, zoo was Frans. Ze wendde zich tot hem: „Komde veul tekort?" ,,'n Honderclvijftig gulden." „Honderdvijftig! 't Is gin kleinigheid," vond Cato. „Witte wè gij most doen, Ceto," zei Frans, de briefjes bijeen pakkend, „gij most vaoders is efkes gon vraoge ofof hij ons nie wè vuruit wil hellepe. Ge zegt mar leene." „Ik bedaank ouw fistelijk," verwees Cato. „Onze vaoder zal mij zien onkome. As ge dè wilt, gao dan zellef. 't Is toch ouw schuld, dè wij der naauw zoo veur zitte." Maar Frans wist, dat van €en koude markt zou thuiskomen. Vader Stolders was niet prut. En als hij Frans in een herberg aantrof, den vroeg hij: „Motte gij niet nor huis toe, zuiplap?" Frans sprak er niet rneer over. De scheld naam: „Zuiplap" zat hem altijd dwars. Het was waar: hij dronk graag een borrel, maar een zuiplap was hij niet, meende hij. Doch als Frans winst gemaakt had met vee op de markt, dan dronk hij; had hij verlies, dan werden er ook enkele klaartjes genomen en hij vergat, dat hij getrouwd was en Cato op hem zat te wachten. „Ge zult zien, dè vrouw Kaamps gin uitstel gift," veronderstelde Cato. „Ze zal ons nog liever de pacht opzegge." „Dan krijgt ze niks." „En ze stuurt ons den durwerder op ons dale." „Dè gao zoo mar nie." „We ga'on nog benkroet. Innen boer die benkroet gao.... ik gleuf, dè dè nog noot op ons düürp ins Vurgekome. Ik zo in den grond zakke van schomt." „Lig mar niet zo te zaoneke, daor komde nie wijer meej," snauwde Frans en stiet met drift zijn stoel achteruit. Hij borg het geld in een la van de kast en verliet de woning. „De pap is klaor," zei Cato. „Waor godde naauw wir henen?" Ze kreeg geen antwoord. Hij gaat weer drin ken, dacht ze met schrik. En wie weet, hoe laat hij weer thuiskomt. „Fraans!" riep ze, „heur is efkens!" „Wè motte naauw wir?" „Kom mar is binne," wenkte Cato met een geheimzinnig lachje. Weifelend kwam hij terug Toen hij in dc keuken was, sloot ze de deur, taste in haar zwarten zak onder haar kleed, en haalde er het ontbrekende geld uit. „Hoe komde daor aon?" was hij verwonderd. „Van vaoders?" „Neeë, gespaord. Ik wiest, dè we geld tekort zon kome. Ik haaj 't al so dikkels geteld en ik ben aarig zuinig gewist omdè.... omdè ik wel kon begrijpe, dat 't aanders zooj misloope." Ze genoot van zijn verbouwereerd gezicht „Dè hadde niet gedocht, wat?" glunderde ze. „Ik zal mar 't gaauw nor vrouw Kaamps gon brengen," vond Frans. „Mèrrege kon t w-el is te laot zijn, as ge hurren braandbrief ziet." „Neeë, Fraans," zei Cato beslist, „ik gao. Ge begrijpt wel waorveur. Ge komt vurbij zoveul heilige huiskes en des nie te vertrauwen. Ik ben seffes vrom. Schep mar vast in bord pap vur oew op." Cato nam het geld uit de kast, sloeg een doek om en vertrok. „Verdikkeme nog on toe," bromde Frans, haar nakijkend. „Dè zij naauw zellef go. Mar dè ze zoveul heej kunnen spaore, dè kan nie. Ze beliegt mij. De heej ze van vaders gekrege. Daor zo ik alles om dürreve verwedde." Cato ha,d de waarheid gesproken. Zij had hét geld beetje voor beetje kunnen sparen en wetend, dat er voor de pocht moeilijkheden zouden komen, er Frans niets van gezegd. Toen ze terugkwam, toonde ze hem de qui- tantie en zei: „Ge ziet, dè ik zuiniger ben dan gij en dè heb ik oe wille laote zien. Mar van naauw aaf hauw „ik" vort de porteme- neej. Godde nar de mert, ik gao meej en *t is vort uit meej borrels drinken. Naauw wittet. En al godde nog zoo op oewen kop staon, ik doej 't. Ik heb toch zeker ook wel wè te zegge!" Doch Frans wist dat niet gaan zou. Cato kon niet altijd van huis. Hij antwoordde dus maar niet op haar betoog. In het begin hield Cato woord, maar toen zij moeder zou worden, was zij wel genood zaakt thuis te blijven. Frans dronk als voor heen zijn borreltjes. Waarom ook niet? Cato zou wel weer iets apart leggen voor de pacht, meende hij. Of van haar ouders krijgen. Frans werd vader van een flinken zoon. Hij was zeer trotsch op rijn stamhouder. Maar Cato schreide en zei: „Was 't mar 'n meske, naauw got-ie muschien laoter ook zo drinken als gij. Fraans. En dan maoke ze hem ook vur zuiplap uit Dit trof den jongen vader. Hij ging het vertrek uit, liep een tijdje door de velden en peinsde over haar gezegde na. Hij voerde een hevigen strijd met zichzelf, maar, toen hij dien overwonnen had, kwam hij bij Cato terug en zei: „Kèk, Ceto, wè gij mij daor net gezeed het daor heb ik is over naogedocht en naauw kom ik oew erlijk belodve, dè gij nie mir over mij te klaoge zult hebbe. Naauw is 't gedaon meej borrels drinken en meej in de herbergen te hange." Cato keek hem wantrouwend aan. „Ge gleuft mij zeker nie?" vroeg Frans. „Dèr, m'n haand der op.... Ik zwèèr oe, Ceto, dè 't niet mir zal gebeure. Marmar daor motte naauw nie vur simme, meske." Dit plechtig en heerlijk oogenblik zou Cato nooit vergeten. (Nadruk verboden) NEW YORK, 26 April 1941, De New Yorksche effectenbeurs toonde den laatsten dag der week opnieuw een lustelooze houding. Reeds bij ope ning deed men bij het plaatsen van kooporders een voorzichtige keuze. De omzet bleef beperkt, terwijl de voorkomende koersschommelingen niet groot waren. De vrees, dat nieuwe belas- tingverhoogingen zouden worden ingevoerd, en het voortduren der moeilijkheden met de werk nemers remden den ondernemingslust. Een groot aantal fondsen veranderde dan ook nauwelijks van koers. Spoorwegfondsen toonden weerstand, al zal zich de kolenschaarschte ook bij de spoor wegen doen gevoelen. De bedrijvigheid in de staalindustrie gedu rende de komende week raamt men voor de om geving van Youngstown op 88 procent, die voor het gebied van Pittsburgh op 93 procent der capaciteit. Men verwacht echter, dat de raming van het ijzer- en staal-instituut der Ver Staten de volgende week slechts 85 procent der capa citeit zal aangeven. De inkomsten van 175 ondernemingen, die tot nu zijn gepubliceerd, zijn in het eerste kwartaal van dit jaar verge leken met de overeenkomstige periode van het vorige jaar met 16 procent gestegen. Tijdens het laatste beursuur werd de handel niet levendiger en de beurs sloot lusteloos. NEW-YORK Air Reduction Allied Chem American Can American Radiator Amer Rolling Am. Smelting Am. Sugar Refining Amer Tel Tel Am. Tobacco B Am Waterworks Anac. Copper Atchls Topeka Baldwin Locomotive Baltim. Ohio Bethlehem St Canada Pacif Com Investm J. X. Case Ches Ohio Chicago Rock 161. Chrysler Corp Cons Edison Slotk. 26/4 3614 147% 82 6 1314 36% 14% 154% 67% 4% 2314 2614 13% 3% 69'A 3% 27 44% 3814 A 57% 19 Slotk. 25/4 36% 148% 82% 614 13% 36% 15% 155% 68% 23% 23% 26% 13% 3% 70 4% 31% 45% 38% 5814 19% Slotk 24/4 36% 147% 82% ex 6% 12% 3( 15% 155 68 4% 23% 26% 13 3% 69% 3% 37% a 57% 19 Slotk 23/4 35% 148 8314 6 12% 35% 15% 155 67% 4% 22% 25% 12% 3% 3% 30 44% 3714 A 56% 19 Delaw Huds Detroit Edison C. Dupont d'Nem Eastman Kod Gener Electric Gen Foods Crp Gen Motors Gooayear Tyr Hudson Motor Int. Harvester Intern. Nickel International Paper Int Tel a Tel Kenn Copper Mack Trucks Incorp. Montgomery National Biscuit Co N v Central Norfolk Western Nord. Amer. n.a. Northern Pacific Packard Pennsylvania Proctor Chamble P Serv of N.J Pullman Incorporat. Pure Oil Company Radio Corp Reading Company Republic Steel Reyn Tobac B. Sears Roebuck Shell Union Oil Sopony-Vac i Southern Pacific Southern Railway Standard Brands St. Oil N.-Jers Texas Gulf Sulphur Tw. Fox Film Union Carbon Union Pacific Unit. Aircraft United Corpor. United Pruie Con-" Un. States Ind. Ale Un. St Rubber Un. St Steel Un. St. Steel pr. Western Union Westing house Woolworth laten, t ex-dlv., 9 WISSELKOERSEN NEW YORK 26 (4 10% 21% 21% 21% 21 139 141 139% 139 125 127 124% 125% 29% 29% .29% 29% 35% 36 ex 36% 36 37% 38 37% 37% 17 17% 17 16% 3 3% 3% 3% 45 45 44% 44% 27% 27% 27% 26% 13% 13% 13% 13% 2% 2% 2 2 32% 32% 32% 31% 24% 25% 24% 24% 32% 33% 33% 32% 16 16% 16% 16% 12 12% 12% 11% 200 2041% 204 204% 13% 13% 13% 13% 6% 6% 6% 5% 2% 2% 2% 2% 23% 23% 23% 23% 51% 52 ex 53% 53% 23% 24% 24% 24% 23% 24% 24 23% 8% 8% 8% 8 3% 3% 3% 3% 14% 14% 14 13% 17% 17% 17% 17 30 30 ex 30% 30% 68 68% 68% 67% 12% 12% 12% 12 8% 10 8% 8% 10% 11 10% 10 12% 5% 12% 12% 12% 5% 5% 5% 36% 35% 34% 34% 31% 32% 32 31% 5% 5% 6% 5% 63% 63% 63 62% 77% 73% 35% 76% 75% 35% 35% 34% 11 11 62 62% 61% 62 21 21% 21 20% 21% 21% 20% 20 51% 51% 52% 119% 118% 118% 118% 20% 20% 20% 19% 88% 89% 89 88% 28 28% 28% 28 t-recht ex •coup.. t bied. A'dam c Londen Parüs Berlijn Brussel Rome Madrid Zwit6erl. Zw. vrll 4.03 4.03 2.32 40.07 6.05 23.19% 23.19% 25/4 4.03% 4.02'4 2.31 40.07 5.05 9.25 23.21 23.21 26/4 Weenen 4.75% Stock h 23.84 Montreal 88.125 Mntr.Lnd. 4.57% B. Aires P 23 .16 B.Aires M. 2355 York C. 23.45t Shanghai 5.26 25/4 4.75% 23 83 4.55% 4.54% 23 15 23.60 23.45T 5.30 33 Nadruk verboden Bates schokschouderde. „Waarschijnlijk ook één van de problemen, die volgens jou tot Maandag op hun oplossing moeten wachten. Wanneer je...." Hij stokte; een auto hield voor *t huls stil. „Daar zullen we de dame hebben, "k Denk niet, nu ze jou tot raadsman heeft ge kozen, dat ze capties maakt over de manier, waarop we zijn binnengekomen." „Ik ook niet." Op 't zelfde oogenblik zette de detective 't vertrek in 't duister. Ontstemd vervolgde Henderson; „Waar dient dat toe?" „Weet je, waar 'k ben?" fluisterde Bates snel. „Recht over me," was 't verbaasde antwoord. „Steek een hand uit." Henderson vond die van den detective en voelde zich voetje voor voetje geleid. Onderwijl sprak Bates op gedempten toon: „Achterin in een diepe kast. Pas op. dat je geen leven maak. 't Is Mary Brent niet. 't Zijn op zijn m'nst twee kerels." Hij liet Henderson binnen gaan, volgde en trok de kast achter zich dicht. De straatdeur werd geopend; geschuifel van Voeten klonk in de hall, daarna in de huis kamer, waar iemand 't licht weer aanknipte. Een poosje was 't stil. Toen verried een kraken van traptreden, dat de bovenverdieping een beurt kreeg. „Ze zijn met hun tweeën," fluisterde Bates. Minuten verstreken: 't bezoek keerde terug. Een stoel werd verplaatst, 't cylinderbureautje opengeschoven en de inhoud geïnspecteerd. Papieren ritselden. Nu kwamen voetstappen naar de kast. Bates wachtte niet langer af, maar nam 't initiatief. Hij duwde de deur open en trad naar buiten, de revolver in de hand. Zóó verrast waren de bezoekers door zijn plotseling verschijnen, dat ze met een kreet achteruit deinsden. De eerste was kort en dik, de andere lang, normaal van omvang. Diens rechterhand ging naar een jaszak, zoodra hij van den eersten „Niet doen," waarschuwde Bates gemoede- „Niet doen," waarschuwde Bates gemoede lijk. „Vóór jij bij je blafferd bent, heb ik ge schoten. We kunnen 't zonder knallende argu menten af." „Waar komen jullie vandaan?" gromde de korte, dikke. „Je haalt me de woorden uit den mond," glim lachte Bates. Hij hield in 't bijzonder den langen kerel in 't vizier. „Bij mijn weten woon je hier niet." „Jij soms?" „Misschien woon ik hier," zei de lange effen „Misschien hebben de apen in Kameroen geen staart," antwoordde Bates. „Stop je linker hand in den rechterzak van je overjas, haal de revolver er uit en gooi ze op den divan," De rechterhand kwam omhoog. „De linker," herinnerde de detective scherp. De lange deed 't. „Verwijder de kogels, Derreck." Bates nam nu den dikkerd onderhanden; deze bleek onge wapend te zijn. „We gaan direct maar tot de zaken over. Waar is 't meisje?" „Welk meisje?" „Dat hier woont Mary Brent." De dikzak haalde de schouders op. „Nooit van gehoord." „Neen?" Bates gaf hem een klap in 't gezicht. „Een memorie-opfrisschertje. Denk nog eens na." De man keek hem aan met een boosaardigen glans in de oogen. Even plooide een valsch lachje zijn lippen, toen drukte hij ze op elkaar, tot ze één roode wreede lijn vormden. Geen woord kwam er uit hem. De detective wendde zich tot den ander. „Hoe is 't met jouw geheugen gesteld?" ,,'k Zal honderd en één jaar worden, als 'k snap, waarover je 't hebt, gentleman." „Haal hun zakken leeg, Derreck." De visitatie ontlastte den lange van een porte feuille, wat los geld, een vulpen, potlood, een ring met sleutels en een enveloppe, waarin een aantal kaartjes ten name van Tom Railey. De dikkerd had zich den naam Hugh Parker toe geëigend. Zijn zakken bevatten een ongeveer gelijken voorraad artikelen. Uit een vakje van de portefeuille vlschte Bates een strookje papier, waarop vier adressen waren genoteerd; 117 Latchmere Road, Battersea; 58 Comus Place, Walworth; Seven Cedars, Purth; 32 Trinity Street, Surbiton. De eerste drie waren doorge haald. Onder 't vierde had een ongeoefende nand gekrabbeld: „Aurora",, Lewisham. Bates klakte met de tong. „Lest best. Ook jullie bezoek aan Surbiton draaide op nul uit. 't Vijfde adres-is 't ware. Helaas zullen jullie daar geen visite afsteken, vrienden. Dat ge noegen is ons weggelegd." „Zou je denken?" vroeg de lange sarcastisch. „Vast. Omdat er haast bij is, maken we 't kort. Je kent mij, niet?" Met een knik: „Detective Bates." „De naam, die me toekomt. Scotland Yard weet 'er méér van, waarom jij je Railey noemt, Chable. Dit van vanavond is óók niet direct een Zondagsche beurt je drong een huis bin nen, in 't bezit van een blafferd nog wel. 'k Zou de Yard een tip kunnen geven, 'k Kan óók doen, of 'k van niemendal weet, en 'k wi) t, doen als jij zegt, in opdracht van wien jullie achter Mary Brent aanzitten." „Zitten we achter haar aan?" „Nog zoo'n repliek, en Je bent een presentje voor de Yard. Voor wien wordt dit zaakje op geknapt? 'k Vraag 't niet weer. Chable." „Maak je niet dik. Met 't meisje gebeurt niets. Er is een meneer, die belang in haar stelt. Hij gaf ons vijf adressen; aan één er van was ze te vinden. Zoodra we haar hadden, moes ten we 't telegrafeeren aan Moncrieff, Crom well Park, Glasgow, en 't meisje vasthouden, tot hij haar kwam halen. Een andere partij heeft minder goede bedoelingen met haar. Moncrieff wil voorkomen, dat die haar te pakken krijgt. Nou, wat voor misdadigs schuilt er in?" „Geen spat, nobele ziel. Je reinste mensch- lievendheid. Toevallig doen wij voor Moncrieff in die deugd niet onder. Wij ontfermen ons dus over Mary Brent Derrec, maak den auto van de heeren onklaar, wil je? Onnoodig, dat ze ons den weg naar Lewisham wijzen. Evenmin behoeven we dekking in den rug." „Blijf met je handen van den wagen!" viel de lange uit. „t Is de onze niet. Zonder dat zijn we er al leelijk genoeg afgekomen. Vergoed jij de gemaakte onkosten? Naar de honderd pond, als we 't meisje hadden, kunnen we fluiten, dat snap je!" „Niet zoo somberEr is wel een voor schotje in de wacht gesleept, Chable! Wees blij. dat je juist tegen mij aanliep! 'k Heb een voor gevoel. dat Moncrieff met muziek de nor in draait. Mocht hij helaas den dans ontspringen dan tracht hij eerder van jou te leenen, dan dat hij honderd pond afschuift, 't Is maar, dat je 't alvast weet." Bates keerde 't hoofd naar de deur. „Gebeurd, Derreck?" „In orde." „Jullie doen verstandig, hier een poosje uit te rusten, Chable. Prefereeren jullie den weg door 't venster, wacht daar dan mee tot de lantaarn voor 't huis is gedoofd. Er wordt druk gesur veilleerd in Trinity Street. Een arrestatie zou den strop maar completeeren." Bates verliet met Henderson de kamer en sloot de deur aan de buitenzijde af, 't Was een lange, onaangename rit naar Lewisham, meest over wegen, die om een opknappertje schreeuwden Na een stijve vijf kwartier hadden ze 't doel bereikt. Al was de „Aurora" een kavalje de dubbele deur weerstond hardnekkig hun ver eende aanvallen. Evenmin waren de zij-ingan gen te forceeren. ,,'k Rijd den auto hierheen," zei Bates, na de hoogte te hebben getaxeerd. „Als ik op de kap sta, kan 'k een ruit indrukken." Hij slaagde in de onderneming en klom naar binnen, door Henderson gevolgd. De detective lichtte met zijn lantaarn bij. Alom heerschte diepe stilte en 't was aardedonker, 't Bezoek aan 't kantoor leidde alleen tot de ontdekking van een voorraad sleutels; één ervan bleek een duplicaat voor den hoofdingang. De vondst ont sloeg hen tenminste van de moeite, óók weer op zoo omslachtige wijze den terugtocht te aan vaarden. Ze doorzochten de benedenruimte; er bevond zich niemand. „Dacht 'k wel," foeterde Henderson. „Er was een kleine kans, Mary Brent aan te treffen, als Lawrence haar te pakken had gekregen. HU weet van de „Aurora" af. 't Zou meer dan toe val wezen, als de andere partij ook juist de ver vallen fabriek voor haar doel had gekozen." ,,'k Deel je pessimisme niet, Derreck. Er ls wel degelijk iemand hier geweest, en niet lang geleden. Pas tegen een uur of vijf is 't gaan regenen. Er zijn sporen van autobanden in d' modder, versche sporen. Naar boven!" (Wordt vervolgd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1941 | | pagina 2