EEN ZAKELIJK KUNSTENAAR
MOEDER DE GANS 250 JAAR
Tiet wïfiaal dm da§
Gouden regen
Strijd
er voor zijn gezin
Raadsels om den
schrijver
WOENSDAG 21 MEI 1941
Bach in zijn Leipziger
jaren
WEEKSTAAT NED.
BANK
BEURS VAN NEW YORK
Bach's concurrent
den en de een- i J- Oetl de Lente 1
zaamheid In huh i
Koersen Nederlandsch
Clearinginstituut
door OWEN RUTTER
Stemming lusteloos, slot
verdeeld
Omzet: 470.000 shares
De legende maakt van de karakters der
meeste groote kunstenaars reeds spoedig na
hun dood ware caricaturen. Zij vergroot hun
deugden in het matelooze. Zij werkt hun nor
male, echt menschelijke eigenschappen weg en
plaatst hen zoodoende in een aureool, waarin
zij figuren schijnen, die niet meer van deze
aarde zijn.
Zoo heeft de legende ook gestaan ten aanzien
van den grooten Johann Sebastian Bach, den
Leipziger Thomascantor, die bij al zijn groot
heid volstrekt niet een bovenmenschelijk wezen
was, dat dagelijks verwijlde op mystieke hoog
ten, maar een eenvoudig burger van zijn stad,
drager van een maatschappelijk ambt, dat hem
vele bij uitstek practische verplichtingen op
legde, een man en vader van een omvangrijke
familie, die zeer hard en met sterken nuchteren
zin werkte om in het levensonderhoud van zijn
gezin te voorzien.
Een voorval, dat Bach in zijn ware gedaante
zeer scherp teekent, speelde zich af kort na
zijn benoeming tot cantor aan de Thomas-
school te Leipzig in 1723. De functie van Tho
mascantor was de belangrijkste muzikale func
tie. die men in de groote stad Leipzig kon be-
kleeden. Zij omvatte behalve het muzikale
lecraarsambt het directorium over de muziek in
de Leipziger stadskerken, t.w. de Nicolaikerk, de
Thomaskeric en de „Neukirche" of nieuwe kerk.
De Nicolaikerk was de voornaamste, de Tho-
maskerk kwam haar in beteekenis zeer nabij, de
„Neukirche" was van veel minder belang. Het
koor van de Thomasschool was in drie groepen
over deze kerken verdeeld. De beste stond on
der Bachs eigen leiding, de andere onder pre
fecten. Met zijn eigen koor verzorgde Bach om
den anderen Zondag de muziek in een van de
twee eerstgenoemde kerken.
Behalve over deze staatskerken was het ge
bruikelijk, dat de Thomascantor ook het direc
torium voerde over de muziek van de universi-
teitskerk, de „Paulinerkirche", aan welke func
tie de titel van „Universitatsmusikdirektor".
verbonden was.
Dit was natuurlijk een schoone titel, zeer ge
schikt om het eerzuchtige gemoed te streelen.
En het is dan ook heel logisch, dat Bach de
traditie in stand wilde houden en het universi-
teitsmuziekdirectoraat ambiëerde.
Deer Bach dit evenwel zuiver voor de eer?
Het antwoord op die vraag vinden wij duidelijk
gegeven door Arnold Schering in zijn onlangs
bij Kistner und Siegel te Leipzig verschenen
boek „Joh. Seb. Bach und das Musikleben
Leipzigs im 18. Jahrhundert". De schrijver
maakt het daarin waar, dat Bach volstrekt niet
gedreven werd door onverstandige eerzuchtige
motieven.
De feiten hebben zich als volgt toegedragen.
Bach ontmoette op zijn weg een concurrent
naar het begeerde ambt in den persoon van den
organist der Nicolaikerk Johann Gottlieb Gör-
ner. In den tijd, die er verstreken was tusschen
den dood van Bachs voorganger als Thomas
cantor, Johann Kuhnau, en Bachs benoeming
had Görner, in afwachting van een nadere
beslissing, gratis zijn diensten als leider van de
muziek in de Paulinerkerk aangeboden, hopen
de, dat hij door het uitwerpen van dit spierinkje
later het kabeljauwtje wel zou vangen. En hij
kwam niet bedrogen uit.
Onmiddellijk, nadat hem op den vijfden Mei
1723 zijn benoeming bekend was geworden, sol
liciteerde Bach bij den rector van de Universi
teit. Daar Bach nog niet als Thomascantor ge
ïnstalleerd was, maakte men een voorloopige
afspraak in enkele vluchtige trekken. Terstond
ging Bach aan het werk. Reeds voor het Pink
sterfeest, dat op 16 Mei viel, verzorgde hij een
muziek in de St. Pauli en hij herhaalde zijn
activiteit bij nog enkele groote plechtigheden in
de daarop volgende maanden. Toen Bach echter
eind September het hem toekomende honora
rium van 12 fl. wilde afhalen, werd hij door de
universiteit afgewezen, omdat hij er geen recht
op had. Na over en weer praten gaf men hem
de helft van het bedrag, terwijl de rest aan
Görner werd toegewezen.
Bach heeft zich daarover wel geërgerd, maar
als goed collega heeft hij er zich toch bij neer
gelegd, overwegende, dat Görner vele maanden
gratis was ingesprongen.
Hij ging dan ook, altijd in goed geloof op een
spoedige regeling van de kwestie, nog drie jaren
door met de verzorging van de muziek bij de
bijzondere feesten in de St. Pauli. Toen heeft
hil er definitief een einde aan gemaakt, omdat
hem bleek, dat het totale honorarium over die
drie jaren, zijnde 36 Thaler, voor het groot
ste gedeelte wederom aan Görner werd uitbe
taald. Bach kreeg slechts 13 Thaler en 13
Groschen.
Bach heeft toen de zaak aan den keurvorst
voorgelegd. Het antwoord was gunstig voor hem.
doch aan de Universiteit werd de vrijheid ge
geven om de leiding van de muziek bij toekom
stige plechtige diensten naar eigen inzicht te
regelen.
Het gevolg daarvan is geweest, dat Bach de
leiding kreeg van de bijzondere feesten, Görner
van de gewone Zondagsdiensten. Doch de ta
melijk geringe financieele mogelijkheden, die
dit hem bood, hebben zijn belangstelling heel
snel doen bekoelen. Hij heeft de Pauluskerk nog
slechts by uitzondering betreden en tenlaatste
heeft hij ook den titel van Universiteitsmuziek
directeur aan Görner overgelaten, zonder eenige
bitterheid overigens, na een collegiale gedach-
tenwisseling met den organist.
Natuurlijk had het de universiteit meer ge
sierd, wanneer zij Bach voorgoed aan zich ver
bonden had. Maar al te zwaar behoeft men de
zaak ook niet te nemen. Miskenning van het
genie zou een veel te groot woord zijn. Niemand
van zijn tijdgenooten zag in Bach iets meer dan
een kundig dragen van een ambt, men zou
tegenwoordig zeggen: een bekwaam hoofd
ambtenaar. Hij begeerde nog een ander ambt,
doch de omstandigheden waren nu eenmaal
zóó, dat hij het niet kreeg.
Bach en Görner hebben elkander volstrekt
niet als felle concurrenten beschouwd. Beiden
mannen was het niet te doen om de eer, maar
om het belang van hun omvangrijke gezinnen.
Bach had aan zijn cantoraat en zijn kerkdienst
meer dan genoeg werk. Nergens blijkt, dat hij
zijn kunstenaarsijdelheid gekwetst heeft ge
voeld. Alleen toen hij zag, dat hij er niet in zou
slagen het ambt aan de universiteitskerk te
bemachtigen, heeft hij in gemoede de heele
functie met den titel aan zijn collega Görner
overgelaten. Schering concludeert zeer terecht'.
„De werkzaamheid in de Pauliner Godsdienst
oefening had voor Sebastian slechts zoolang
bekoorlijkheid, als hij daarvoor betaald werd.
Hij liet haar zonder spijt varen, toen dit niet
meer het geval was".
Het teekent Bach als een reëel, goed rekenend
mensch.
De 250ste verjaardag van „Moeder de Gans"
is een van die data, die zooals men het pleegt
uit te drukken, in stilte, maar met dankbaarheid
zullen worden gevierd. Er worden dit jaar,
waarin Moeder de Gans den eerbiedwaardigen
leeftijd van twee en een halve eeuw bereikt,
geen groote feesten ter eere van haar gevierd en
geen officieele herdenkingsplechtigheden geor
ganiseerd. Dat is ook 'niet noodig. Als Moeder
de Gans herdacht moet worden, laat het dan
gebeuren in de huiskamer in tegenwoordigheid
van een aantal kinderen die altijd weer met
spanning zullen luisteren naar de oude en steeds
weer nieuwe vertellingen van Kleinduimpje en
Roodkapje, van Riket met de Kuif en de
Schoone Slaapster in het Bosch, Blauwbaard en
de Gelaarsde Kat.
Misschien dat de vader of de moeder, die zich
met het voorlezen er van Weiast, zelf ook weei
pleizier krijgt in deze oude sprookjes, die in
den loop der eeuwen van geslacht op geslacht
zijn overgeleverd, die honderden malen her
schreven en geparaphraseerd zijn en die vooral
in hun oorspronkeliiken vorm de bekoorlijkheid
van hun frissche spontaneïteit, hun poëzie en
hun verrassenden humor volkomen behouden
hebben. Want het is een vergissing te meenen,
dat sprookjes alleen maar bestemd zijn voor
kinderen en dat zij ouderen niet meer kunnen
boeien. Niet alleen zijn er sprookjes, die in het
geheel niet voor kinderen geschreven zijn en
die zij niet goed kunnen begrijpen, maar ook de
volkomen onschuldige vertellingen van Moeder
de Gans bezitten vele trekken, die slechts vol
wassenen volledig naar waarde zullen kunnen
schatten, wanneer zij er ten minste een goede
uitgave van bezitten, die gelijk is aan den eer
sten druk van de negent ger jaren der zeven
tiende eeuw, of dezen althans nabij komt.
Ofschoon wij met zekerheid weten, dat Moeder
de Gans 250 jaar geleden geboren werd, is het
raadsel van het auteurschap van haar sprookjes
nooit heelemaal opgelost. Ter verklaring van dit
feit moge er op de eerste plaats op gewezen
worden, dat de naam Moeder de Gans eerst
later aan de sprookjes gegeven is en dat de ver
tellingen zelf al veel ouder zijn dan 250 jaar.
Vele sprookjes immers zijn eeuwen lang van
mond tot mond gegaan, totdat iemand op de
gedachte kwam ze te boek te stellen en er een
definitieven vorm aan te geven. Daardoor is het
ook te verklaren, dat men in de werken van
sommige bekende sprookjesschrijvers uit ver
schillende landen en verschillende tijden ge
meenschappelijke elementen aantreft. In „Hans
en Grietje" van Grimm b.v. nemen de kinderen,
die door hun ouders naar het bosch worden ge
bracht dezelfde list te baat om den terugweg
te kunnen vinden als Klein Duimpje doet in de
spookjes van Moeder de Gans. Dergelijke paral
lellen zijn ook aan te wijzen in de sprookjes
van Grimm en van Andersen. Er is hierbij vol
strekt geen sprake van plagiaat. Schrijvers als
Grimm en Andersen, die in hun vertellingen van
een zoo groote oorspronkelijkheid getuigen, oe-
hoefden daartoe zeker hun toevlucht niet te
nemen. Integendeel kan men er uit afleiden,
dat aan sommige van hun sprookjes eenzelfde
oeroud volksverhaal ten gondslag ligt, dat in de
verschillende landen op verschillende manieren
verteld werd. Vele sprookjes moeten dan ook wei
ontstaan zijn in de jeugd van een volk, in een
tijd, waarin de menschen nog niet lazen, maar
waarin daarom de kunst van het vertellen veel
meer beoefend en veel meer geappecieerd werd
dan tegenwoordig veelal het geval is. Het is het
fortuin van menig sprookjesverteller geweest,
dat hij in zijn jeugd een vader of moeder of ook
wel een oude keukenmeid heeft gehad, die deze
groote kunst verstond. Het is b.v. bekend, dat
Gogol de stof voor de sprookjes, welke hij in
zijn jongen tijd heeft geschreven, te danken
heeft gehad aan de vertellingen van een oude
gedienstige in het huis van zijn ouders.
Wat dien sprookjes va Moeder de Gans
betreft, ook daarvan staat vast, dat zij
reeds lang bestonden, toen zij twee en een
halve eeuw geleden hun definitieven vorm
kregen en vrijwel tegelijkertijd in Parijs
en in Den Haag verschenen onder den
titel van „Contes du temps passé, Avec
des Moralitez".
Men kan hieruit dus afleiden, dat de re
laties van het Nederlandsche publiek met
Moeder de Gans van den beginne af
zeer hartelijk zijn geweest. Men sprak
toen echter nog niet van de sprookjes van
Moeder de Gans, maar van de vertellin
gen van Perrault. En hier nu begint de
moeilijkheid, waarover reeds vele belang
stellenden zich in den loop der jaren het
hoofd hebben gebroken. Want wie was
Perrault?
Sommigen beweerden en beweren nog, dat
daarmede niemand anders werd bedoeld den
Charles Perrault, den broeder van den beken
den architect onder Bodewijk XIV. En hoewel
voor deze stelling slechts weinig bewijsmate
riaal is te vinden, heeft men zeer lang Char
les Perrault beschouwd als den auteur van de
sprookjes van Moeder de Gans. Langzamer
hand zijn er echter stefnmen opgegaan, die
deze eer, welke zoo grif en critiekloos gegeven
werd aan Charles Perrault. opeischten voor
diens zoon: Pierre Darmancour Perrault
Daarmede was een van de litterair-historische
strijdvragen geboren, die evenals de kwestie
van het auteurschap van de werken van Shakes
peare wel veel pennen in beweging brengen,
maar zelden leiden tot een door alle partijen
als juist erkende conclusie.
Voor het auteurschap van Charles Perrault
zijn de bewijzen slechts schaarsch te vinden Ten
gunste van deze opvatting pleit slechts een oude
traditie, die wil, dat Charles Perrault de
sprookjes heeft uitgegeven onder den naam van
zijn zoon, omdat hij zich eenigszins schaamde
door te gaan als de schrijver van zulke kinder
lijke vertellingen. Inderdaad vermeldde de
eerste uitgave, die in Nederland van de sprook
jes verscheen bij den Haagschen uitgever Moet-
jens, dat zij geschreven waren „par le fils de
M. Perrault, de l'Académie francaise". En dat
niet alleen. De eerste uitgave ging ook verge
zeld van een opdracht aan Madamoiselle Char
lotte d'Orléans, de zuster van den lateren re
gent. En in die opdracht heet het: „Men zal er
zich niet over verbazen, dat een kind er ver
maak in heeft geschept, deze vertellingen te
schrijven."
Hier wordt dus duidelijk te verstaan gegeven,
c!at de sprookjes het werk zijn van een kind.
En indien Pierre Darmancour Perrault, die deze
opdracht onderteekende, inderdaad de schrij
ver van de sprookjes geweest is, moet men wel
toegeven, dat hij niet overdreef, toen hij zich
zelf een kind noemde. Immers toen de sprook
jes verschenen had hij nog niet den leeftijd van
ne°entien jaar bereikt. En aangezien hij waar
schijnlijk verschillende jaren aan dit werk be
steed heeft, zou men moeten aannemen, dat de
schrijver van de sprookjes van Moeder de Gans
niet ouder dan vijftien jaar was, toen hij begon
de oude vertellingen uit zijn geheugen te boek
staven, zonder er zich vermoedelijk bewust van
te zijn, dat hij zich daarmee de onsterfelijkheid
verwierf. Is dit mogelijk? Sommigen hebben
het besist ontkend. Zij hebben er niet ge
heel en al zonder reden op gewezen,
dat er in de sprookjes van Moeder de
Gans talrijke staaltjes van psychologie, vooral
van de vrouwelijke natuur voorkomen, die on
mogelijk afkomstig kunnen zijn van een jon
gen van vijftien a negentien jaar, maar die
iemand geschreven moet hebben met veel meer
levenservaring en menschenkennis. Anderen
hebben getracht te bewijzen, dat de zoon va.n
Charles Perrault slechts tien jaar oud was, toen
de sprookjes het li^ht zagen, dat die veronder
stelling berustte op een verkeerd gelezen jaar
tal.
Het is intusschen een feit, dat zelfs de tijd
genooten van Perrault niet geweten hebben of
zij de sprookjes te danken hadden aan den
vader of den zoon. Hun meeningen liepen uit
een, al'pleit het meerendeel van hen voor het
auteurschap van den zoon. Charles Perrault
zelf heeft er zich niet over uitgelaten. Maar het
is de vraag of men hem geloofd zou hebben,
wanneer hij bevestigd had, dat niet hij, maar
zijn zoon de schrijver was van de sprookjes.
Men zou vermoedelijk de waarheid van zijn
woorden des te gemakkelijker in twijfel hebben
getrokken, omdat Charles Perrault zelf ook
sprookjes heeft geschreven, zij het in versvorm,
terwijl de vertellingen van zijn zoon in proza
geschreven waren.
Het meest waarschijnlijke is misschien
wel, dat de waarheid ook in dit geval in het
midden ligt, d. w. z. dat de sprookjes van
Moeder de Gans inderdaad het werk zijn
van den zoon van Perrault, doch dat de
vader het werk van zijn begaafden en vroeg-
gestorven zoon heeft gereviseerd en hier en
daar heeft verrijkt met zijn levens- en men
schenkennis. Daaraan zou het te danken
kunnen zijn, dat men in deze kinderlijke en
naïeve vertellingen herhaaldelijk stuit op
geestige invallen en gezegden, die een jon
gen van vijftien a achttien jaar vermoedijk
niet zoo gemakkelijk gelanceerd zou heb
ben.
In „De Schoone Slaapster" b.v. luidt het:
„Toen de betoovbring verbroken was, ont
waakte de Prinses en den Prins aanziende met
teederder blikken, dan bij een eerste ontmoe
ting passend leek, zei zij „Bent u daar, Prins?
U hebt lang op u laten wachten." De Prins,
nog meer bekoord door de manier, waarop zij
deze woorden sprak dan door de woorden zelf,
wist niet, hoe hij zijn vreugde en dankbaarheid
zou uiten. Zijn woorden waren slecht gekozen,
Toon Granders, schoenmaker, keek naar den
appelboom voor zijn huis en terwijl hij aan zijn
pijpje trok, peinsde hij: Zóó oud en nu weer
in bloei en vol nieuw leven. De lente maakt
jong. Ik voel mij zelfs, nu het lente is en ik
alles zoo zie herleven, een geheel ander mensch.
Het is, of ik tien, twintig jaar terug tel en of
er ook nieuw leven in mij gekomen is. En
en zooals ik er nu voorsta, zou ik best willen
hertrouwen. Ik heb gisteren op 't land gewerkt;
ik stond er zelf verbaasd van hoe vlot dit ging.
Dit kwam natuurlijk door de lentezon en al dat
jonge groen en die eerste bloemen overal en
het gefluit, getjilp en getierelier van de vogels
in het struikgewas. Het monterde je op, zoodat
je zelf mee zoudt gaan zingen of fluiten.
Toon zette zich op de bank onder den bloeien-
den appelboom en dacht aan zijn overleden
vrouw. Hij had
veel door haar
afsterven gele- 7 i
bleef hem zwaar et" WCLS j
vallen. Hij moest
nu ook zelf vooi
alles zorgen; want kinderen had hij niet.
Toon mijmerde verder. Ja, hij kon best her
trouwen. Zeventig jaren was geen ouderdom,
om alleen te blijven. Hij had zijn eigen huisje,
meubels en hij kende zijn vak. Hij en IVJarie-
zaliger hadden nooit honger hoeven te lijden, dus
kon hij dit een andere vrouw ook waarborgen.
Maar wie moet ik vragen? dacht Toon, met een
bedenkelijk gezicht. Een vrouw van mijn leef
tijd wil ik niet. Ze moet minstens twintig jaar
jonger zijn, of tien, dat kan ook nog.
Toon liet voor zijn geest de huwbare vrouwen
uit het dorp de revue passeeren. Daar was
Mientje Erben, wel een eerste kwebbel, men
noemde haar niet voor niets ,Het Nieuwsblad
van het Dorp"; maar verder 'was er niets op
haar aan te merken. Mientje moest ongeveer
den leeftijd van vijftig jaar hebben. Maar ze is
Verdraaid leelijk, vond Toon, en trok zijn wenk
brauwen samen. Neen, Mientje schrijf ik maar
af. Wie is er dan nog?Ah! Hanna, de
weduwe Troms. Een flink wijf, geen kinderen
en nog wel wat in de kous, veronderstel ik.
MaarHanna heeft haar op de tanden. Ik
zal geen baas zijn in mijn eigen huis.
Toon trok een bedenkelijk gezicht. Het is nog
niet gemakkelijk, meende hij.
„Maar, potdorie! er zijn toch nog wel andere
vrouwen dan juist die twee," mompelde hij.
Toon staarde in de verte. Hij zag Kee Blom-
mers bezig langs den weg met voer zoeken voor
haar geiten.
„Kee!" zei Toon, als bracht deze hem uit
komst „Ik ga eens een babbeltje met haar
houden."
Maar zijn geestdrift daalde weer, toen hij het
gore gezicht van Kee zag en haar vuile klee
ding. Marie-zaliger was altijd zoo proper geweest.
Kee zou haar nooit kunnen vervangen.
„Dag, Kee," groette hij. „Staat er veel voer?"
„Dat gaat wel," antwoordde Kee. Ze zette
haar handen op haar heupen, gereed om een
praatje te houden.
Zij spraken over het weer en toen begon Kee
over het alleen-zijn van Toon.
„Niets gedaan voor een man," vond Kee. Je
moest liever naar een Gesticht gaan. Daar heb
je een goeden oppas."
„Wat!" viel Toon uit, „ik naar een Gesticht!
Ben je gek Kee. Ik dacht er juist zelfs nog
over, dat ik best kon hertrouwen. Ik voel mij
als een jonge spring-in-'t veld."
Kee keek hem spottend aan. „Je moest liever
aan je graf denken, Toon,lachte ze.
De schoenmaker wond zich op, snauwde een
scheldwoord en maakte rechtsomkeert.
„Ouwe gek!" hoorde hij Kee hem nog na
roepen.
Weldra was het in het dorp bekend dat Toon
Granders met trouwplannen rondliep.
„Wel, ja," beaamde Toon, als men er hem
over aansprak, „waarom zou ik niet? Ik ben
nog lang geen negentig. Maarik moet eerst
een vrouw zien te vinden, die mij wil hebben."
„Vrouwen genoeg!" moedigde men hem aan.
Er werden hem verschillende namen genoemd
van weduwen en meisjes die al of niet voor een
huwelijk in aanmerking konden komen.
„Daar heb ik jullie niet voor noodig," verwees
Toon lachend. Maar toch prentte hy enkele na
men in zijn geheugen en overwoog, welke de
beste vrouw voor hem zou zijn.
De appelboom was uitgebloeid en begon reeds
vruchten te vormen. Toon had nog geen keus
kunnen maken; hoewel enkele trouwlustigen,
die van zijn plan gehoord hadden, haar schoe
nen brachten, om te repareeren en bleven
keuvelen.
Mientje Erben kwam wel eens voorbij en keek
tersluiks even in; maar bang voor praatjes,
durfde zij niet bü Toon binnengaan.
„Ze is een proper wijfke," dacht Toon dan.
„Ik zou het met haar misschien goed treffen."
Zag hij de weduwe Troms, dan peinsde hy:
„Wu zouden toch wel samen overweg kunnen,
al is ze zoo baasachtig. En ze heeft geld. Daar
voor kan ik mü wel een beetje op mijn kop la
ten zitten. Ja, het zou best gaan met ons."
Kee Blommers kwam brutaal naast hem op
de bank onder den appelboom zitten, stiet
hem met haar elleboog aan en vroeg: ,Wil je
mij niet, Toon?"
„Ik zal er eens over denken," antwoordde hij
„Maar ik heb wel andere dan jou in myn klad
boekje," plaagde hij.
„Een opschepper ben je altijd geweest," zei
Kee. „Maar als je mij wilt vragen, moet je naar
myn huis komen."
„En je hebt jezelf daar juist al gepresen
teerd."
„Nou dag!" lachte Kee. „Zie maar wat je
doet."
Toon kon het met zichzelf niet eens worden,
wie hij de groote vraag zou stellen.
De appels waren rijp. Ze werden door Toon
geplukt en aan een fruithandelaar verkocht.
De boom verloor zyn bladeren. Het was
herst. De koude deed zich voelen. Toon stak
de kachel aan en warmde zijn knieën, die be
vroren leken. Het loopen ging niet gemakkelijk.
Ik word oud, dacht Toon. ik moest maar ergens
in een Gesticht zien te komen.
Hij keek naar den appelboom, die krom en
gebogen stond. „Voor jou Komt weer een nieuwe
lente," dacht Toon hardop, „al sta je daar nu
ook als een grijsaard. Maar voor my nadert
meer en meer de winterdoch nooit meer een
nieuwe lente
Toon Granders zuchtte zwaar en stak, voor
troost, een pijp op.
(Nadruk verboden)
daarom vielen zij des te meer in den smaak;
Weinig welsprekendheid, veel liefde. Hij was
meer onder den indruk dan zij en dat was geen
wonder, want zij had tijd genoeg gehad om er
over na te denken, wat zij hem te zeggen had."
En wanneer het paar dienzelfden dag gehuwd
is en zich ter ruste begeeft verzekert de ver
teller van het sprookje: „Zij sliepen weinig, de
Prinses had er geen erge behoefte aan."
In „Klein Duimpje" wordt uitvoerig een hui-
seiyke scène geschetst tusschen den houthakker
en diens vrouw, die haar man verwijten maakt,
dat hij hun kinderen in het bosch heeft achter
gelaten. En dan vervolgt de verteller: „De hout
hakker werd ten slotte ongeduldig, want zij
herhaalde wel meer dan twintig maal, dat zij
er spijt van zouden hebben en dat zij het wel
gezegd had. Hij dreigde haar te slaan, wanneer
zij haar mond niet hield. Dat beteekent niet,
dat de houthakker niet evenveel, zoo niet meer,
spijt van het gebeurde had dan zijn vrouw, maar
hij behoorde nu eenmaal tot die mannen, die
veel houden van vrouwen, die verstandige din
gen weten te zeggen, maar die een hekel heb
ben aan haar, die het altyd achteraf wel ge
zegd hebben."
Volkomen opgelost zal het raadsel Van Moe
der de Gans wel nooit worden. Wat doet het
er toe? Als de eene Perrault ze niet geschre
ven heeft, heeft in elk geval de andere het ge
daan. Tot een soortgelijke conclusie is Mark
Twain eens gekomen ten aanzien van het werk
van Shakespeare, dat zooals hij beweerde, niet
Shakespeare geschreven heeft, maar een ande
re schrijver, die ook Shakespeare heette.
's-GRAVENHAGE, 20 Mei. Koersen voor
stortingen op 21 Mei 1941 tegen verplichtingen
luidende in:
Belga's 30 1432.
Zwitsersche francs 43.56.
Fransche francs 3.768.
Lires 9.87.
Deensche kronen 36.37.
Noorsche kronen 42.82.
Zweedsche kronen 44.85.
Tsjechische kronen (oude schulden) 6.42.
Dinar (oude schulden) 3.43.
Dinar (nieuwe schulden) 4.23.
Turksche ponden 1.4514.
Lewa 2.30.
Pengö (oude schulden) 36.519.
Pengö (nieuwe schulden) 45.89.
Zloty (oude schulden) 35.00.
Zloty (nieuwe schulden) 37.68.
Lei 1.28.
Rentestand sedert 29 Aug. 1939:
8
pet
3H
pet
Voorschotten m Rek.-Cour
CO
pet
Beleening van Effecten
3 y,
pet
Beleening van Goederen en Ceeien
3 y,
pet
12
Nadruk verboden
Rufus greep den Datoh by den kraag van zyn
jas.
„Tipu!" riep hy uit. „Bedrieger! Dat is mijn
broeder niet!"
De Datoh spartelde in dien stevigen greep.
„Laat me los, Toewan!" klaagde hij. ,,'t Kan
toch mogelijk zijn, dat ze hem op Dusun-
manier hebben begraven
„Varken!" schreeuwde Rufus, hem door elkaar
schuddend. „Ben je vergeten, dat myn broer
gouden tanden had? Dat is hij niet."
Datoh Tua verdedigde zich wel tegen Rufus'
verwyt, maar hy was geenszins uit het veld ge
slagen. Hy gaf grif toe, dat hij ongeiyk had.
Blykbaar was dit niet het graf van den Toewan
koopman. Hy moest zich vergist hebben. Maar
hy had ons toch ook gezegd, dat hy er niet
heelemaal zeker van was. Er moet nog ergens
een ander graf zijn Als wy hem maar tijd
wilden laten, zou hij het wel vinden. Het kon
niet ver weg zyn.
Nu had ik er, evenals Rufus, genoeg van. Ik
had rüyn best gedaan om geduld aan den dag
te leggen, maar vond t nu welletjes. Alleen
wanneer we dien ouden schelm genoeg vrees
inboezemden, zouden we het geheim van Yule's
dood kunnen achterhalen.
„De Prentah is geen kind dat men met
praatjes om den tuin kan leiden," zei ik streng.
„Het lot van hen, die den draak trachten te
steken met het gouvernement is vreeselyk,
zooals je zien zult. Zonder acht te slaan op
zyn protesten, riep ik Simang. „Maak- drie van
je mannen klaar om terug te keeren," beval ik
„Ze moeten goed kunnen opschieten. En neem
twee flesschen petroleum van den voorraad. Bij
dit weer moet het atap daarmee begoten worden
om te kunnen branden."
Simang riep zijn mannen. Ik gaf Max een
teeken zich met hen bezig te houden. Er kwam
een vreesachtige blik in het oog van den Datoh
en zyn gelaat kreeg die groenige geestkleur, die
men by alle inlanders z'en kan als ze bang
worden
„Wat wil Toewan gaan doen?" mompelde hij.
„Ik ga je huis tot den grond toe laten af
branden," zei ik. „Je hebt ons nu lang genoeg
bedrogen
De oude kerel gilde. Was hy eerst ondoor
dringbaar, nu was zijn gezicht leesbaar als een
open boek. Hij stond voor me met een gezicht,
dat vertrokken was van schrik. ,Van den eenen
kant vreesde hij hen, die hem gezegd hadden,
ons om den tuin te leiden. Van den anderen,
dat zijn huis voor zyn oogen zou worden afge
brand Eenerzijds wachtte hem de wraak, die
over dengene komt, die een hoofdman verraadt,
anderzijds die vergelding voor hem, die be
driegt.
Maar wat veraf is kan ontweken worden en
aan het tweede kon hy niet ontkomen: het
was onverbiddelyk. Hy zag in, dat praatjes niet
meer zouden helpen. Het kon hem zwaar vallen,
de waarheid te zeggen, maar ze verzwygen kon
hem nog duurder te staan komen. Hij was als
een opgejaagd dier. Maar hij aarzelde nog. Toen
klonk van ver weg, aan den rivierkant, de
stem van Simang, die zijn twee flesschen te pak
ken had en zich verkneukelde in het gezicht,
dat het huis van den Datoh zou opleveren.
He brak den twijfel bij onzen vriend den
Datoh. Hij zag dat hij verloren spel speelde.
Eerbiedig trok hy even aan mijn mouw.
„Er is nog een ander graf Toewan," fluisterde
hij. „Kom!"
Wy keerden om en volgden hem. Rufus en ik.
Ik zond Kassim, om Max en de anderen terug
te halen.
Twintig minuten lang marcheerden we door
de jungle en kwamen eindelyk op een minder
dicht begroeide plek uit, omringd door hooge
bamboes.
De Datoh hield hier halt en wees met een
knokigen vinger.
„Daar Toewan," bibberde hij.
Aan den overkant van deze plek was een
grafheuveltje. Het gras groeide er heel kort op.
Wederom begonnen de agenten hun werk. Het
kostte hun nu niet zooveel tyd en ditmaal was
er ook geen twijfel meer. Wat wij vonden in het
ondiepe graf, was het verminkte lichaam van
Adam Yule.
Toen heb ik Rufus bewonderd. Ik zag zyn
keel werken, maar hij gaf geen geluid. Ik stak
mijn arm door den zyne
„Je had toch gelyk, Rufus," zei ik. „Dat gaat
herrie geven."
Voor den eersten keer in zijn leven zei hy eens
niet: „Dat zei ik je immers."
ZESDE HOOFDSTUK
Datoh Tua was een innemende oude schurk.
Hy was nog heelemaal niet uit het veld ge
slagen, toen zyn dubbelhartigheid was blootge
legd en zoo gauw hy zag, dat verder huichelen
geen resultaat meer zou hebben, was hy gaarne
bereid ons de heele geschiedenis te vertellen.
Tabiko had den Toewan koopman gedood,
Dat bekende hy, was de zuivere waarheid. Hij
had het eerder niet durven zeggen, omdat hij
bang was voor Tabiko. Het was op Tatiko's be
vel, dat hij gezegd had, dat de Toewan aan koorts
gestorven was Op diezelfde vrees Voor Tabiko
berustte ook, dat hij ons eerst een verkeerd graf
gewezen had.
„Tabiko is machtig," zei hij, op een stuk
betelnoot kauwend, „maar de Toewan Resident
is erg wys. Wie kan een blanke bedriegen? Nu
hyzelf achter de waarheid gekomen is, kan
Tabiko op mij of de anderen niet meer boos
zyn."
Tabiko had den Toewan verscheidene dagen
gadegeslagen, maar het was moeilyk, buiten zijn
bereik te blijven, Hy legde zyn revolver maar
alleen af, als hij een bad nam in de rivier. Zij
hadden dus gewacht, totdat hij een bad nam
en waren toen met messen en speren op hem
afgevlogen. Toen hadden zy het lichaam uit
het water gehaald.
„Voor hij wegging, Toewan," vertelde de
Datoh, „berichtte hij me nog, dat wanneer ik of
een ander er iets over zou zeggen aan het Gou
vernement, hij ons zou vermoorden. Die bood
schap werd my gezonden door een man, die
de rivier afkwam; en niemand durfde ongehoor
zaam zijn. Tabiko is erg machtig."
Datoh's verhaal eischte veel tijd om er een
fatsoenlijk geheel van te maken en toen ik alles
wist, was het me nog niet allemaal erg duide
lijk.
Ik veronderstelde, dat Yule moeilijkheden ge
kregen had en dat had best aanleiding tot den
moord kunnen zijn.
Maar de zaak was zeldzaam volmaakt. Voor
een wilde, al was het dan ook al zoo'n mchtig
opperhoofd als Tabiko, was het meesterstuk te
keurig afgewerkt. Het was aan te nemen, dat
Tabiko een soort terreur uitoefende over al zijn
buurlui, maar in die afgezonderde groepen in
de Borneosche heuvels, is de macht van een
opperhoofd in het gunstigste geval nog altijd
begrensd binnen de plaatselyke uitgestrektheid
van een district. Tabiko oefende macht uit in
de Tarap heuvels, maar de dorpen lager aan de
rivier gelegen kenden hem niet. Toch stonden
we voor het feit, dat al de dorpen, van de
heuvels tot het strand toe het geheim van Yule's
dood bewaard hadden.
Activa
12 Mei '41
19 Mei 1941
Binn. Ws. Prom. enz.
227.500.000
179.500.000
Agentschappen
149.794
159.894
Totaal
227.649.794
179.659.894
Buitenl. wisseis
147.221.856
198.598.536
Beleeningen:
Hooldbank
144.711.719*
148.175.081*
Bijbank
3.537.276
2.937.200
Agentschappen
'39.123.216
37.612.119
Totaal beieen
187.372.213
188.724.400
waarvan op Eff
18T.128.364*
188.485.651*
op Goed. en Ceel.
243.848
238.748
Voorscn a n Ruk
187.372.213*
188.724.400*
Goud. munt en Mai
1.021.691.006
1.021.701.252
Munt Zilv. enz.
17.079.553
17.050.624
Tot. metaatv.
1.038.770.559
1.038.751.876
Beieg-g v Kap
48.739.369
48.758.733
4.500.000
4.500.000
Div Rekeningen
206.953.210
196.091.255
Totaal
L.861.207.003
1.855.084.697
Passiva:
Kapitaal
20.000.000
20.000.000
Reserveionds
4.454251
4.454.251
Byzondere Reserves
13.494.513
13.494.513
Pensioenionüs
10.924.191
10.924.553
Bankb in omloop
1.616.592.545
1.615.021.685
Bankass in omloop
18.646
29.130
Rek.-Cour Saldo's:
Van het Ryk
18.193.460
2.210.962
Van anderen
164.567.342
175.959.339
Div. Reken
12.962.051
12.990.260
Totaal
L.861.207.003
1.855.084.697
W.v. a. Ned.-lna
57.977.150
57.977.150
Bescn Metaaisaiac
322.970.250
325.413.256
Sch.kistp. rechtstr. o.
221.000.000
173.000.000
NEW YORK, 20 Mei. De New Yorksche Ef
fectenbeurs opende vandaag opnieuw met zeer
loomen handel. Een groot aantal fondsen bleef
van het begin af zonder omzet en de koers
schommelingen bleven aanvankelijk binnen de
nauwste grenzen. Aan kooperszijde veroorzaak
ten de verschillende politieke en economische
factoren van spanning een zeer sterke terug
houdendheid en men wenschte over het alge
meen opheldering van de hangende kwesties af
te wachten. Later namen dan de omzetten iets
foe, zonder dat daarbij de handel veel levendi
ger werd. Toch konden zich in enkele afdeelin-
gen kleine fractioneele koersstijgingen baan
breken, die evenwel zonder eenigen invloed ble
ven op den kooplust. Na de voorafgaande koers
schommelingen richtte zich de belangstelling
gedeeltelijk op petroleum- en staalfondsen, als
mede enkele specialiteiten. Bij de petroleum-
waarden bestond vooral vraag naar Socony
Vacuum Oil, in verband met de verhooging van
den prijs van ruwe petroleum, waardoor de
koers van dit fonds met omstreeks een punt
steeg. Ondanks de in enkele afdeelingen be
haalde koersvoordeelen bleef de markt haar
lusteloos voorkomen behou-den.
De eischen der organisaties van spoorweg
arbeiders tot loonsverhooging en de voorstellen
van het ministerie van Financiën tot aanzier.-
lyke verhooging der belasting op overmatige
winsten, waardoor in het byzonder de zware
industrie getroffen zou worden, oefenden even
wel ook slechts geringen invloed op de markt
uit, en deden wat de koersen betreft nauwe
lijks veranderingen van eenige beteekenis ont
staan. Men legde dit feit aldus uit, dat de ver
schillende binnenlandsche economische verhou
dingen in New Yorksche beurskringen nauwe
lijks nog al van eenige doorslaggevende betee
kenis voor de toekomstige inkom, sten cijfers wor
den beschouwd, en dat men eerder het zwaar
tepunt legt op de ontwikkeling buiten het Wes
telijk Halfrond en den in verband daarmede
ontstaanden toestand der wereldpolitiek. Onder
deze omstandigheden bleef de handel zeer kalm.
Tijdens het laatste beursuur deden zich geen
nieuwe factoren voor en de beurs sloot ver
deeld. Vandaag werden 682 fondsen verhan
deld. Daarvan zy'n er 344 in kóers gestegen,
175 gedaald. De noteeringen der 163 overige
bleven onveranderd.
Slotk. Slotk. Slotk. Slotk.
NEW-YORK
Air Reduction
Allied Chem
American Can
American Radiator
Amer Rolling
Am. Smelting
Am. Sugar Refining
Amer Tel Tel
Am. Tobacco B
Am Waterworks
Anac. Copper
Atchfs Topeka
Baldwin Locomotive
Baltim Ohio
Bethlehem St
Canada Pacif.
Com Investm
J. I. Case
Ches Ohio
Chicago Rock Isl.
Chrysler Corp
Cons Edison
Delaw Buds
Detroit Edison C.
Dupont d'Nem
Eastman Kod
Gener Electric
Gen Foods Crp
Gen Motor?
Gooayear lyr
Huason Motor
int. Harvester
Intern Nickel
international Paper
Int Tel a Tel
Kenn Copper
Mack Trucks Incorp.
Montgomery
National Biscuit C
N Central
Norfolk Western
Nord Amer. n.a
Northern Pacific
Packard
Pennsylvania
Proctor Chamble
P Serv of N.J
Pullman Xncorporat.
Pure Oil Company
Radio Corp
Reading Company
Republic Steel
Reyn Tobac B.
Sears Roebuck
Shell Union Oil
Socony-Vac
Southern Pacific
Southern Railway
itacdard Brands
St. Oil N.-Jere
Texas Gulf Sulphur
rw Fox Film
Union Carbon
Union Pacific
Unit. Aircraft
United Corpor.
United Frui'
Un. States Ind. Ale
Un St Rubber
Un St Steel
Un st Steel pr
Western Union
Westing house
Woolwortb
laten. T ex-dlv„ i
WISSELKOERSEN
NEW YORK,
20/5
19/5
17/6
16/5
40
39V4
39
39%
150
149%
148 J4
148 Vi
79%
79%
79%
79%
6%
6%
6
6
14
13%
13%
13%
40
38%
37%
37%
15%
15
15%
15
149%
149%
149%
149%
64
64
64%
64%
4
4%
4Vè
4%
26
25%
25%
24%
28
27%
30
29%
13%
13
12%
3%
3%
3%
3%
70%
69%
68%
68%
3
3%
3%
3%
28%
28
28%
28%
53%
51%
51
50'A
34 !i
34%
34%
34%
561/,
55%
55%
55%
17%
17%
17%
18
10
j.0
9%
20%
20
20%
20%
143
140%
140%
140
125
123
124%
124
29%
28%
28%
28%
35*-/8
35%
35%
35%
38%
37%
37%
37%
16%
16%
16%
16%
3
2%
2%
2%
46%
45%
45%
45'/i
24%
24%
24
24
13
2%
13%
13%
13%
2%
2%
2%
36%
35%
35%
25 Vi
34%
26
25%
25 Vj
32%
32%
32%
32
15%
15%
15%
15%!
12%
12%
12%
12%
193
192
190%
1881/a
12%
12
12%
12%
6%
6%
6%
6%
2%
2%
2>/a
21/2
23%
23%
23%
23%
50%
50%
50%
50%
22%
21%
21%
22%
26%
25%
24 Ij
24%
9%
9y4
9%
9%
3%
3%
3%
3%
14%
14%
14%
14%
18%
17%
17%
17%
29%
29%
70%
29%
29%
70%
70%
69%
14%
14%
14%
14%
9%
9%
9%
9%
11%
11%
11%
11%
13
12%
12%
12%
5%
5 y3
5%
51/,
37%
36%
36
36
34%
34
34%
33%
5%
5%
5%
5%
69%
66%
66%
66%
80%
80%
80%
80%
38%
37%
37%
37
62%
62%
60%
22%
20
21
20
21%
21%
21%
21%
53%
52% ex.
52%
52
118%
117%
117
117
23%
22 'A
22%
'22%
88
88%
87
27%
27%
27%
ex-recht
ex-coup-
t bied-
A'dam c
Londen
Parijs
Beriyn
Brussel
Rome
Madrid
Zwitser!
Zw. vrü
20/5 17/6
4.03% 4.03%
2.31 2.29
40.05 40.05
5.05 5.05
9.25 9.25
23.2123.20
23.20 23.25
Weenen -
Stockh
Montreal
Mntr.Lnd
B. Aires P
B Aires M
York c.
Shanghai
20/6 17/5
4.75% 4.75%
23.85 23.85
87.25 87.375
4.62% 4.61%
29.78 '29.78
23.80 23.75
23.45-823.45-8
5.40 5.40
Ik kon heel goed merken, dat de Datoh be
nieuwd was, wat we nu zouden doen en hy was
niet heelemaal op zyn gemak. Ik wist ook, dat
hij brandde van verlangen naar onzen terugkeer,
nu wij het lichaam van Yule gevonden hadden-
Dit was een van de redenen waarom ik kortaf
tegen hem zei, dat we den volgenden dag naaS
Silir zouden gaan.
Ik sloeg hem nauwlettend gade, toen ik het
hem vertelde en nooit heb ik vrees zich duide-
lyker zien af teekenen op het gelaat van een
inlander. Ik nam al voor zeker aan, dat Tabiko
nog leefde en dat het bericht van zijn dood
een nieuw praatje was. om ons zand in de
oogen te strooien. De woorden van den Datoh
bewezen mij, dat ik gelijk had:
„Ik zou maar liever niet gaan, Toewan,
flapte hij er uit. „Hij heeft veel manschapPen'
U bent maar met weinigen, En Pangeran J«W"
din is daar."
Nu overzag ik Ineens alles. De overtuigihS-
die me al een paar dagen lang geen rust gelate
had, de overtuiging, die ik vergeefs het fit'1*
zwijgen had trachten op te leggen, was deug°<%
lijk geweest. En hoe onprettig het ook was,
was voor twijfel geen plaats meer. Dit was n
geheim van Jeludin's verdwyning. Het was zU
invloed, waardoor allen gezwegen hadden en n1.-
door dien van Tabiko. Die kamfergeschie1
was van voor tot achter onwaar. Hij
deni9
was
wo-o V ai. vv/v^* w**
Tabiko's gast niet, maar zijn bondgenoot. u
wilde zeggen, dat de heele geschiedenis one
dig ernstiger was, dan ik eerst gedacht ha
(Wordt vervolg0''