Landbouwgrond in Joodsche handen moet worden aangegeven Silvikrin Victoria-Water Alles ondergaat Pinkstertij Nieuwe onderzoekingen over ischias ZONDAG 1 JUNI 1941 Verplichte verkoop uiterlijk September Gebruiks- en genotsrechten gaan te niet iill Brabantsche brieven Ook den mensch? Vervreemding Professor Polland over i - Haren groeien door Pachtverhoudingen Overige maatregelen Strafbepalingen MEDISCHE KRONIEK Katholiek Comité van actie „Voor God" Assistent-bibliothecaris Academische examens Verschenen is een verordening van den Rijks commissaris voor het bezette Nederlandsche gebied betreffend de aangifte en de behandeling van landbouwgronden in Joodsche handen. Afdeeling I van deze verordening regelt de verplichting tot aangifte. Art. 1 vermeldt daaromtrent: (1) als „landbouwgrond in Joodsche han den" wordt beschouwd ieder land met de daarbij behoorende gebouwen. 1) waarop eenige vorm van bodemcultuur ais bedrijf wordt uitgeoefend of dat ten be hoeve van de visscherij wordt gebruikt, en 2) waarop een Jood (artikel 4 der verorde ning no. 189/1940 betreffende het aangeven van ondernemingen) of een onderneming artikel 2, lid 1, onder 2 tot en met 5, van genoemde verordening) gerechtigde of me- degerechtigde is, of op of na 9 Mei 1940 was, krachtens recht van eigendom, bezit, recht van opstal, van erfpacht, van be klemming of van vaste huur, van vrucht gebruik, voorts van pacht of op grond van eenig ander recht, hetwelk aanspraak op gebruik of genot verschaft. (2) de toepasselijkheid van deze verorde ning wordt niet uitgesloten door het feit, dat op grond tevens een niet agrarisch be drijf of een ambacht wordt uitgeoefend. Artikel 2. (1) Landbouwgrond in Joodsche handen moet worden aangegeven, ook al diende de onderne ming, waartoe die grond behoort, ingevolge de bepalingen van de verordening no. 189/1940 betreffende het aangeven van ondernemingen aangegeven te worden. (2) De gerechtigde, als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder 2, is tot het doen van aangifte ge houden. Artikel 5 van de verordening no. 189/ 3940 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat de bewindvoerders (Treuhander), die ingevolge artikel 7 van de verordening tot verwijdering van Joden uit het bedrijfsleven (no. 48/1941) aangesteld zijn, eveneens tot het doen van aangifte zijn gehouden. (3) Is landbouwgrond vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening ver vreemd, dan is ook de verkrijger daarvan tot het doen van aangifte gehouden. Artikel 3. (1) Bij de aangifte moet worden opgegeven: 1) De nauwkeurige beschrijving van het land, en wel wat betreft zijn ligging, zulks met ver melding van de gemeente en de provincie, waar in het land is gelegen, de kadastrale kenmer ken, ae grootte en de bestemming, welke daar aan is gegeven, alsmede het getal en de soort van de bij het land behoorende gebouwen. 2) De belangrijkste rechtsverhoudingen, welke ten opzichte van het land bestaan, meer in het bijzonder de eigendomsverhoudingen, eventueele verpachting en andere rechtsverhou dingen, welke aanspraak op gebruik of genot verschaffen. 3) De op het goed rustende lasten, oude hypothecaire schulden, alsmede de overige schulden en verplichtingen, welke met de ex ploitatie van het goed verband houden. 4) Het tijdstip en de titel van verkrijging, alsmede de prijs, welke uit dien hoofde is be taald. Voorts, in geval van wedervervreem- óing na 9 Mei 1940, de feiten, op zoodanige ver vreemding betrekking hebbende, met name ook de prijs, welke daarbij is betaald, en de naam van den verkrijger. (2) Bij de aanmelding moeten afschriften van de volgende akten worden overgelegd, voor zoo ver de aangever dezulke onder zich heeft 1) Extract uit de kadastrale leggers en ge tuigschrift van de bewaarders der hypotheken 2) Koopakten of andere akten, jruikt. betref king hebben op de laatstelijk plaiets van te- bende overdracht. otaal van 44 3) Pachtovereenkomsten of a/.V.V. de das waaruit blijkt van een bestaanc27 runs. Der- ding, welke aanspraak op gebrudasse cricket, schaft. r zwak dar (3) Van de personen of van geen Afnemin gen, die tot het doen van aangrite gehouden zijn, kunnen verdere inlichtingen, alsmede het overleggen van boeken en bescheiden, gevor derd worden. Artikel 4. De aangifte moet uiterlijk op 30 Juni 1941 worden ingediend bij het pachtbureau, hetwelk ingevolge het besluit no. 219/1940, houdende regelen met betrek king tot het vervreemden van landbouw gronden, in geval van overdracht bevoegd „vervreemding" gere- In afdeeling II is de geld Artikel 5. (1) Landbouwgronden, waarop een Jood of een onderneming (artikel 2, lid 1, onder 2 tot en met 5, der verordening no. 189/1940) gerechtigde of medegerechtigde is krachtens recht van eigendom, bezit, recht van op stal, van erfpacht, van beklemming of van vaste huur, moeten, voor zoover deze op het tijdstip van inwerkingtreding dezer veror dening nog niet vervreemd zijn, uiterlijk op 1 September 1941 bij notarieelc akte worden verkocht, bij de overeenkomst mag als mo ment van overdracht slechts worden bedon gen een tijdstip vóór 1 Januari 1942. (2) Verbod van vervreemding op grond van wet of overeenkomst staat aan bedoelden verkoop en aan zijn tenuitvoerlegging niet in den weg. Artikel 6. (1) De koopovereenkomsten behoeven de goed keuring van een door het departement van Landbouw en Visscherij in te stellen bureau (bureau voor de goedkeuring). (2) Verkoop van landbouwgronden in Jood sche handen, welke tusschen 9 Mei 1940 en het tijdstip van inwerkingtreding dezer ver ordening heeft plaats gevonden, dient achteraf goedgekeurd te worden. De achteraf te verlec- nen goedkeuring moet uiterlijk op 31 Juli 1941 door den vervreemder en door den verKiijger worden aangevraagd. Artikel 7; 1) Wordt goedkeuring verleend, dan zijn het besluit no. 291/1940, houdende regelen met betrekking tot het vervreemden van land bouwgronden, en de krachtens dat besluit uitge vaardigde uitvoeringsvoorschriften van toepas sing, met dien verstande, dat het bureau voor de goedkeuring in de plaats treedt van het pacht bureau. Voorts dient rekening gehouden te worden met de beginselen van een goede bodemverdeeling. Bü verpachte eigendommen worden de belangen van den pachter in aanmerking genomen, indien mogelijk wordt hij in de gelegenheid gesteld het land te verkrijgen. (22) Te dien einde kan de koopprijs worden vastgesteld en aan het verleenen van goedkeu ring voorwaarden en verplichtingen worden ver bonden. Met name kan worden bepaald: 1) Dat een door het bureau voor de goedkeu ring aan te wijzen natuurlijke of rechtspersoon geheel of ten deele in de rechten en verplichtin gen van den kooper treedt, welke voor dezen ingevolge de koopovereenkomst bestaan. 2) Dat de voldoening van den koopprijs, on der betaling van een vast te stellen rente, tot nader order wordt uitgesteld. 3) Dat het beding van vervalbaarheid van door hypotheek verzekerde vorderingen in geval van vervreemding niet tegenover den nieuwen ver krijger zal kunnen worden geldend gemaakt 4) Dat tot op 1 Juli 1942 geen rechten tegen over den verkrijger ontleend kunnen worden aan het feit, dat door hypotheek verzekerde vor deringen zijn vervallen. 5) Dat een hypotheek te niet gaat, voor zoo veel de door haar verzekerde vordering niet kan worden voldaan uit de kooppenningen. (3) Wordt de goedkeuring geheel of ten deele geweigerd, dan beslist het bureau voor de goed keuring of en op welke wijze de getroffen maat regelen ongedaan dienen te worden gemaakt, dan wel of zij rechtsgeldigheid missen. Het kan daar bfj bindend beslissen omtrent de daardoor ont staande rechtsverhoudingen, met overeenkom stige toepassing'van de in lid 1 en 2 genoemde beginselen. (4) Zoodanige beslissingen van het bureau voor de goedkeuring zijn ook bindend voor de organen der rechterlijke en uitvoerende macht. Artikel 8: Behoort het land tot het vermogen van een onderneming, welke een niet agrarisch bedrijf uitoefent, dan treedt de goedkeuring in gevolge artfkel 6 van deze verordening in de plaats van die, welke is vereischt ingevolge ar- -t.iK§L 2 van de verordening tot verwijdering van eveneens eefi 'jet bedrijfsleven. Alvorens in dat ge leeren kennen.suring te verleenen, wordt de Rijks- Op een av^.s voor het bezette Nederlandsche ge- schen 4 (commissaris-generaal voor Financiën en Economische Zaken) verzocht zich omtrent zijn standpunt te verkl .ren en wordt, zoo noodig, dienovereenkomstig van de in artikel 11 genoem de bevoegdheid gébruik gemaakt. Artikel 9: De in artikel 6 bedoelde goedkeu ring wordt aangevraagd door indiening van de aanvrage bij het bevoegde pachtbureau, het ROOS De tijd van experimenten en van onwetenschappe lijke middelen tegen roos en haaruitval is voorbij. De onderzoekingen van be faamde geleerden, zooals Dr. Weidner, Prof. Pohl-Pin- cus en Prof. Zuntz, hebben be wezen, dat haarverlies kan wor den voorkomen. T) ooi, haaruitval en kaalheid ontstaan, wanneer de bloeds- omloop de haarwortels niet meer voorziet vah de 14 organische substa'nties, welke onmisbaar zijn voor den gezonden groei van het haar. Deze belangrijke ontdekking werd'gedaan door den bio chemicus Dr. Weidner, die tevens vond, dat de gezonde toestand van het haar alleen kan worden hersteld, wanneer de uitgeputte haarwortels met deze veertien Stoffen van buitenaf (door hoofdmassage) worden gevoed. In zijn preparaat Neo Silvikrin Haarvoeding heeft Dr. Weidner de£e veertien stoffen - de bestand- deelen van menschelijk haar, in hoofdzaak amino zuren zwavelalbumosen), op vernuftige wijze ge concentreerd en er verrassende resultaten mede bereikt. De belangrijkste aminozuren zijn: Prof. Dr. Polland, de be kende dermatoloog en hoogleer aar, heeft een speciale studie gemaakt van roos, haaruitval en kaalheid en -zegt: „Roos is het eerste symptoom van een gebrek aan haar- voeding. Deze toestand leidt tot haaruitval en eindigt met kaalhèid. Ik schrijf in zulke gevallen steeds Silvikrin voor - omdat het de natuurlijke voeding is voor de haar- vormende weefsels en de haarwortels Tryptophaan Zonder dit is geen celvorming (leven) mogelijk Tyrosine Voor den opbouw van de bas daag en de haarschacht. Cystine - Cysteine Noodzakelijk voor de celdeeling. oor zaak v. d. haargroei. NEO SILVIKRIN HAARVOEDING De geconcentreerde haarvoeding (die alle 14 organische substanties bevat) wordt toegepast in alle gevallen van roos, haaruitval, dun baar, vet haar. kale plekken en dreigende kaalheid. IPlacon voor éen maand J 3.80 De Complete Kuur (met Lotion) voor een maand f 4.95 ROOS WAS BEZIG MIJN HAAR TE DOODEN. Deze enthousiaste brief is van iemand, die aan hevige roos leed en op het punt stond, zijn haar te verliezen Mijne Heeren, Jarenlang leert Ik aap haar uitval en roos. Ik probeerde van alles, doch niets hielp en lk was ten einde raad. toen een speolallet ml) Sllvi krln aanbeval. Een flacon deed de rooe voor goed ver dwijnen en den haaruitval op houden. Mijn photo laat U slen. hoe dik mijn haar thans ls, dank slj Silvikrin. w. gR. Duyn. Vmrkrggbaar in alle goede zaken. IR-78-MI pachtbureau onderzoekt de zaak summier, vol gens door het bureau voor de goedkeuring vast ta stellen richtlijnen, en dient van schriftelijk advies. Afdeeling III betreft de pachtverhoudingen en gebruiks- of genotsrechten. Artikel 10: (1) Is een Jood of een onderneming pachter of vruchtgebruiker van een landbouw grond in den zin dezer verordening of heeft hij (zij) andere gebruiks- of genotsrechten op zoo- danigen grond, dan gaan zijn (haar) rechten te niet aan het einde van het boekjaar, waartoe de dag van het in werking treden van deze ver ordening behoort. (2) Bepalingen van wet of overeenkomst, wel ke aan dit te niet gaan in den weg staan, heb ben geen gevolg. (3) Geschillen, welke tusschen den eigenaar en den tot gebruik of genot gerechtigde uit het te niet gaan voortspruiten, worden in hoogste instantie door het bureau voor de goedkeuring beslecht. In afdeeling IV zijn de „overige maatregelen" opgenomen. Artikel 11: Het bureau voor de goedkeuring kan in bijzondere geval vrijstelling verleenen van de ingevolge artikel 5 bestaande verplich ting. Artikel 12: Het is verboden het toebehooren (waaronder wordt begrepen al hetgeen zich als onroerend goed door bestemming, hetzij doode of levende have, daarop bevindt eh daartoe be hoort (Inventar), alsmede de voorraden of de onderdeelen van een landbouwgrond in den zin van deze verordening, welke eigendom zijn -van een ingevolge artikel 2 tot het doen van aan gifte gehouden persoon, te vervreemden, voor zoover zoodanige vervreemding niet binnen het kader van een behoorlijke bedrijfsuitoefening noodzakelijk is. Artikel 13. (1) Wegens de behandeling der zaak krachtens deze verordening kunnen leges wor den geheven. (2) De behandeling van een aanvrage kan van de geheele of gedeeltelijke vooruitbetaling der leges afhankelijk worden gemaakt. Ten slotte bevat afdeeling IV de straf- en slot bepalingen. Art'kel 14. (1) Hij die opzettelijk in strijd met de bepalingen dezer verordening of met een krachtens haar uitgevaardigde bepaling, gestelde voorwaarde of verplichting handelt of dezelve ontduikt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaar en met geldboete van ten hoogse honderdduizend gulden of met een van deze straffen, tenzij volgens eenige andere be paling tegen het feit een zwaardere straf is be dreigd. (2) Wordt het feit door schuld gepleegd, dan wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of met geldboete van ten hoog ste tienduizend gulden. Artikel 15. (1) Naast de straffen kan de ver beurdverklaring van de waarden, waarop het strafbaar feit betrekking heeft, worden uitge sproken. (2) Kan geen bepaaldelijk aan te wijzen per soon vervolgd óf veroordeeld worden, dan kan de verbeurdverklaring als op zich zelf staand (selbstandige Einziehung) worden bevolen. Artikel 16. (1) De strafvervolging vindt slechts plaats op vordering van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied (commis saris-generaal voor Financiën en Economische Zaken). (2) De vordering tot starfvervolging kan, zoo lang de uitspraak van het vonnis in laatste in stantie nog niet heeft plaats gevonden, worden ingetrokken. Artikel 17. De strafbare feiten, als bedoeld in artikel 14, zijn delicten in den zin van par. 3 der verordening no. 52/1940 betreffende de Duit sche rechterlijke macht in strafzaken. Artikel 18. (1) Deze verordening treedt in werking op den dag harer afkondiging. (2) Zij wordt aangehaald als „Verordening tot verwijdering van Joden uit het agrarische bedrijfsleven". EEN HEERLIJKE EN GEZONDE DRANK Het ziektebeeld van de ischias is wel bekend: de hevige pijnen in het been, die steeds voort duren of meestal bij aanvallen verergeren, de onmogelijkheid om den paradepas uit te voeren, d.w.z. het in de knie gestrekte been te buigen in de heup, de plaats van de pijnlijkheid n.l. van achter in den rug tot de achter- en buiten zijde van het bovenbeen en de buitenkant van het onderbeen tot den buitenenkel; verder de kenmerkende punten, die voor druk gevoelig zijn, vooral die in de bilplooi en de knieholte; dit zijn de meest gewone teekenen van ischias. Duurt de ziekte langer dan 5 of 6 weken, dan wordt het zieke been vaak aanmerkelijk dunner; de heup wordt dan scheef gehouden, meestal zóó dat de zieke kant hooger staat, om den druk op het been te verminderen. Is de ischias van hevigen aard, dan wordt de patiënt uitermate gekweld; hij vermagert, kan van pijn nauwelijks leven en moet door morphine tot rust gebracht worden. Dit alles is bekend sedert de Italiaansche ge neesheer Cotugno de eerste goede beschrijving van de Ischias gaf. Daarna is het onderzoek naar de oorzaak van de ischias in gang gekomen. De naaste oorzaak is een aandoening van een zenuw, den nervus ischiadicus, die uit het ruggemerg ontspringt, door het bovenbeen loopt en zich in de buurt van de knieholte splitst in twee takken. Wanneer men zegt, dat deze zenuw uit het ruggemerg ontspringt, moet men dit zoo ver staan, dat het ruggemerg door elk gat van de wervelkolom zenuwen afgeeft. De zenuwen nu, die uit de onderste lenden wervels en de bovenste heiligwervels ontspringen, vereenigen zich tot verschillende strengen en verreweg de voornaamste streng daarvan is de ischiadicus. Deze zenuw draagt haar naam na de vereeniging van die strengen; wordt zij nu verderop getroffen, dan wordt alles, wat door die zenuw wordt verzorgd, eveneens aangedaan. Maar worden de strengen (de wortels, zooals zij heeten) getroffen, waar zij uit het ruggemerg treden, dan zijn de verhoudingen eenigszins an ders. Die strengen ontspringen uit den 4en en 5en lendenwervel en den len, 2en en 3en hei- ligwervel. Het zal zelden voorkomen, dat al deze wortels getroffen worden. Die wortels geven bovendien nog andere zenuwen af. Worden er dus b.v. drie wortels getroffen, dan zijn een aantal vezels, die uit andere wortels ontspringen, in den ischiadicus verloopen, ongedeerd; terwijl sommige andere kleine zenuwen, die door dezelfde wortels ge vormd worden, wèl aangetast zijn, zoodat er dan b.v. ook pijnen in de lies zijn. Meestal onderscheidt men deze aandoeningen door het onderzoek van het gevoel. Men kan heel vaak nauwkeurig nagaan, waar de zenuw of de wortels getroffen zijn door te onderzoeken, welke huidgedeelten van het been ongevoelig zijn. De oorzaak van de ischias kan liggen in ziekten van de wervels, in gezwellen die op de zenuwen drukken, en soms ook in suiker ziekte of andere algemeene aandoeningen; maar dit zijn betrekkelijk uitzonderingen. Meestal ligt de oorzaak in de zenuw zelf: kou vatten is de meest voorkomende oorzaak; ook een verkeerde stand van het lichaam, ver moeidheid enz. kan meehelpen. Wat de oorzaak van de aandoeningen van de wortels betreft, is er in den laatsten tijd een nieuwe vondst gedaan. Zooals men weet verloopt het ruggemerg, waaruit de zenuwen ontspringen, door het rug gemergskanaal. Dit kanaal wordt gevormd door de gaten die in de wervels liggen; aan de voorzijde van den wervel vindt men het zware, ovale wervellichaam, daarachter een soort ring, met zijdelingsche en achterwaartsche uitsteek seis. Deze achterwaartsche uitsteeksels kan men door de huid heen voelen en ook vaak zien De zware wervellichamen zijn het een op het ander gestapeld en vormen de wervelkolom of ruggegraat. De wervelkolom is elastisch en dit wordt bereikt doordat er tusschen de wervels elastische, samendrukbare schijven liggen, die uit een gelatineuze massa zijn samengesteld. Het midden van deze schijf is een samenhangend geheel en heet de kern. De wervels zijn echter niet alleen elastisch met elkaar verbonden door deze schijven, zij zijn ook stevig met elkaar verbonden door de banden, die van het eene wervellichaam naar het andere loopen en rond om de tusschenwervelschijf een pezigen koker vormen. Maar wanneer nu deze koker door een beleediging scheurt of vaneen wijkt, kan de kern tusschen twee wervellichamen uitglippen, al thans gedeeltelijk, en wel naar de achterzijde, dus in het ruggemergskanaal. Dit komt vooral voor tusschen den vierden en vijfden lenden wervel en het gevolg is dat de zenuwen aldaar gedrukt worden en degene die dit ongeluk heeft krijgt dan ischias. Deze soort ischias vertoont nog al eens bijzon dere kenmerken. Ten eerste verdwijnt de pijn bij volkomen platte ligging. Tevens ondervindt men vaak eigenaardige, abnormale gevoelens als prikkelen, ineenkrimpen enz. van den grooten teen en den top van den voet. Toch is het niet altijd gemakkelijk de juiste oorzaak vast te stellen. En dit is juist zoo be langrijk en zoo noodig, omdat deze aandoening in den regel of misschien wel altijd slechts door een operatie kan genezen worden. Om de oor zaak vast te stellen, wendt men een zeer fraaie methode aan, n.l. die met lipiodol-inspuiting. Boven in het ruggemergkanaal wordt tusschen een paar wervels door een hoeveelheid lipiodol ingespoten, een ongevaarlijke stof, die een scha duw geeft op de Röntgenfoto. Het lipiodol zakt naar beneden; maar wanneer er nu ergens een hindernis is, b.v. waar zulk een tusschenwervel schijf het ruggemergskanaal min of meer af sluit, kan het niet verder zakken. Waar de schaduw op de Röntgenfoto ophoudt, moet dus een hindernis zijn. Er zijn reeds verscheidene gevallen van deze soort ischias met succes geopereerd. Dit is geen overbodige ingreep, want die soort ischias is anders natuurlijk ongeneeslijk. Thans zijn de genen, die zich hierop speciaal toegelegd hebben, waaronder enkele Nederlanders, bezig, een operatiemethode uit te werken, die zoo veel mogelijk de weefsels spaart. In elk geval wordt het gedeelte van de tusschenwervelschijf, dat er uit steekt, weggenomen. Men kan niet ontkennen, dat dit een goede vooruitgang is op het gebied van deze belang rijke aandoening, de ischias. Dr. TH. H. SCHLICHTTNG HET VOORTDUREND PINKSTERWONDER De Kerk is in haar wezen en leven niets anders dan een voort» durende openbaring van de krachten van den Verrezene, de voortdurende schepping en openbaring van den H. Geest, het voortdurend Pinksterwon» der. In en door de Kerk worden wij historisch onverbreekbaar verbonden met de Verrijzenis, de Hemelvaart en de zending van den H. Geest, in zooverre wij door de ononderbroken rij van haar Pausen en Bisschoppen over tijd en ruimte heen in de tegenwoordigheid der Apos» telen worden verplaatst en hun getuigenis rechtstreeks verne» men. Adas AMSTERDAM. Geslaagd voor het assis tentsexamen 1940-'41 der „Centrale Vereeniging voor openbare leeszalen in Nederland". Cursus Groningen: de dames H. Duvergé, Leeuwarden; A. Mesdag, Groningen; E. M. N. Schotman, Leeuwarden; M. Sneijders de Vogel, Groningen, W. Th. Vlasveld, Heerenveen, M. 3. M. van der Waall, Haren (Gron.). Cursus Nijmegen: de dames H. C. M. Boeze- man. Utrecht, A. E. Burgerhoudt, Deventer, L. J. Fock, Amsterdam; dr. G. Ch. Horsman, Am sterdam; J. D. J. van Ketwich, Ginneken; H. Klein, Amsterdam; E. M. Moquette, Amster dam; M. van Peski, Amsterdam; W. van Put, Rotterdam; J. E. Scholten, Nijmegen: J. 1VL Steeman, Hillegersberg. Cursus Sittard: mej. M. Palmen, Heerlen; B H. Sevens, Helmond; M. H. G. van de Ven, Maastricht. Cursus Utrecht: mej. A. Ch. van Dusseldorp, Den Haag; M. C. Edelman. Rotterdam; Jkvr. A. M. L. Goldman, Den Haag; G. W. Lawer- man, Bergen (N.-H.).; H. J. van der Leemkolk, Voorschoten; A. M. Marchant, Den Haag; M- A. van Munster; V. F. H. E. van Schaick, Utrecht, M. A. Timmers, Leiden; S. M. G. van Wely, Utrecht. Geslaagd voor het directeurs-examen: de da mes I. v. d. Bergh van Eysinga, Zutphen; TA. Dijkshoorn, Den Haag; T. M. van Heulen, Al melo; H. T. Knoppien, Alkmaar; K'. Radema kers, Delft; P. H. Soetens, Gouda; J. Teensma, Rotterdam; P. G. Veenhoven, Vlaardinger-Am- bacht; G. S. van 't Verlaat, Zeist; C. J. M. 3. Vinkenburg, Den Bosch; E. M. van Wiechen, Hillegersberg; H. Winkelman. Den Haag. UTRECHT. Geslaagd voor het semi arts examen N. P. M. van Wayenburg,, Y. G. Stou- tenbeek, W. A. J. Schijvens en C. W. Klaren- beek. Artsexamen H. Dekker, G. E. ten Bokkel Hui- nink, C. K. J. Kaayk, M. J. w'. Sluijter, H. Hi F Hobbel. LEIDEN. Geslaagd voor het doctoraal exa men Nederlandsche taal- en letterkunde J. O. M. v. d. Sandt, Alphen a. d. Rijn; doctoraal examen wis- en natuurkunde (sterrenkunde) A. Blaauw .Groningen; candidaatsexamen klassieke taal en letterkunde mej. H. Hymans, Leiden, F W. Saas, Amersfoort. DELFT. Geslaagd voor het ingenieurs-examen voor civiel-ingenieur: A. J. de Boef, Sloten. A- Egas, Amsterdam, L. van Wagtendonk, Schie dam. ULVENHOUT, 29 Mei 1941 Amico, Lank hebben we 'r op gewacht van 't jaar, maar den Buiten staat in zijnen weeligsten was. dom nou, besprankeld mee 't gouwen licht uit puren Pinksterhemel Koel, lijk 'nen Seiderzucnt. stroomt 't zomer- windeke deur den zonneglorie, die de weareld verglaast in barsteenen gloei; die flonkert aan 't wiegende hout, wit betrosseld mee den dich ten blossem, wiegend deur aen amber van deus bloeiende tij, nou het Pinksterlicht van den hoogen hemel zijgt over de bloeiende eerde. Wit bloeit den sloot achter onzen erf; vliegs- kes en biekes vonken in den nalfschaduw van de zwaarbetrosselde heesters. die te buigen staan over 't bloeiend eendenkroos, onder 't zomer- windeke, dat Y kroezelt deur Y loof. Den veugelenzang schiet lijk zilveren pijltjes de zonneruimte in. Pinkstertij. Als ik van den mergen in de velden kwam, toen den daauw van den nacht nog pèèrlde over d' akkers, dan begost al rap het witte goud van den nuuwen dag te laaien, te vlammen aan den wijen kim, waar overheen den dag op eerde vloeide als over den rand van 'nen boordevollen bokaal. Rosig wolkenschuim sproedelde en vlok te teugen den gouwen glorie aan. 'n Fluweelen stilte hong over 't mergenschoon. Niks was te hooren, dan t vezelend koren, 'n gerucht als van 'nen sproeienden motregen. Hooger rees den zonnehostie uit den gouwen bokaal. D'n Schepper consacreerde den donkeren nacht tot 'nen dag, die wit was van Pinkster- licht....! De veugelen zongen naar den dag. De biom- kes vouwden de kelkskes open, ontvingen den eersten zonneplek. In de donkere bosschen ten- ende m'n land viel den dag in bussels binnen. Over de Mark schampte 't nuuwe licht van den witten mergen, in spiegelenden glans. Violen la gen in den daauw lijk kapellen zoo schoon. Den rijpen dotter, blom lijk 'nen boterbol, liet zijnen room druipen in de spiegelende slooten, die groen-en-goud en diep lijk oogenglans deur de weelde van m'n grasland trokkeh. Deur de weel de, ja! Want als ge die bloeiende velden beziet, bont van den bloei, bespikkeld mee de sterren van madelief en pèèrdeblom, dan ziet ge in 'nen weelde, dat ge stillekes peinzen gaat. En als ge dan zoo stille staat, op oew klompen in dieën bonten pracht, oew oogen zwaar van dageraad en bloeienden kleurenschemer dichtvallen, oew ooren suizelen van den veugelenzang en ge wit dan den hoogen Pinksterhemel boven oe, dan voelt g'oew eigen lijk 'n madeliefke zoo klein in die endelooze schepping, zoo vol van kleuren en van licht, zoo grenzenloos van pèèrlende ruimte, waarin evenveul plek is veur sterre- wearelden ais op de Ulvenhoutsche graslanden veur sterreblomkes! Ge buigt dan, veur al die Scheppingspracht onwillekeurig den kop in 'n stil gepeinzen, dat eigenlijk bidden is En trieste verwondering vaart koud deur oew zie- lement. Want heel de èèrde, want élles op èèr- de deelt in den lichten luister van den Pink- stermergen! Alles! Van 't simpelste madeliefke af, tot de diepe bosschen toe Alles! Van 't ju belende veugeltje af, tot den glanzenden Mark- spiegel toe. Alles! Van de bloeiende èèrde af, tot den pèèrlenden Meihemel toe. Alles! Alles deelt in den reinen luister van den Pinkstermer- gen; in 't gouwen licht, dat over den kimrand vloeit, tijdens den zonnehostie den gouwen bokaal ontstijgt. Alles ondergaat Pinksterty, alles! Behalve den Mensch En 'n triesten huiver vaart kil deur oew zie- lement, dat daar op klompen staat, in den vroegen buiten. Alles, alles ondergaat de Zaliging van Pink ster, behalve hy, veur wien 't wonder van Pink ster wierd ingesteld, behalve den Mensch. Want den geest van 't Menschdom verkeert in diepsten duister Amico, ik ben nie van pïan om wéér 'ns, veur den zooveulsten keer in jaren, uit te gaan spinnen de schuldvraag. Welken mensch ge ook sprikt, hy ls vol komen op de hoogte. Hij ként de oorzaken van z'n ellende! 't' Opgefokte egoïsme van lange jaren, ieder is er de dupe, ieder is er de oorzaak van! En ieder is daarvan verduld goed op de hoogte. Ieder ként, beséft de oorzaken van 'swearelds leed ènieder voelt zich de dupe van ande ren! En daarom wil ieder de weareld gaan ver beteren by.... bij zynen evennoste! En daarom wordt 't gin vrede, daarom gin Pinksteren veur deus onwijze Menschdom, dat de „nostenliefde" bedrijft mee den vuist, inplek van mee 't hart. Ik ga dat nie wéér 'ns, veur den zooveulsten keer in jaren, uitspinnen. Ik word 't beu! Ik ben 't moei! Hoe geren ik m'n Pinksterbood- schap ook zou puren daaruit de verbetering zie 'k nog nie! Nieverans! Duuzend woorden, duuzend kranten, duuzend boeken over nostenliefde, zyn alles nog niet een daad van liefde! 't Zyn maar woorden: gesproken, gebalkt, geschreven, gedrukt. Wóór den, woorden, woorden. Nie meer wèèrd dan den druppel inkt waarmee ze gedrukt wierden. On verschillig wie ze sprak, wie ze schreef. W r- d en! Ik zie gin offers! Ik bedoel: vry willige offers! Ik zie nog téveul.... 't teugendeel: baat zucht 9 En tenende den dag, 't corpus moei van den arbeid, den kop suf van gepeins, heb ik ge daan als die gebogen wilgentronken doen, daar langs den groenen sloot: stillekes en gedachten- loos gaan droomen, langs den waterkant in 't gras. Stillekes droomen, wegdryvend in 'nen gou wen zonneschottel, op 't golvende windeke, deur de ambere onendigheid. Lochtekes wegzwevend als de pluis van 'n uitgebloeide pèèrdeblom, kaatsend op de handen van 't spulsche Zuid- oosterke. Soms wegzinkend in den gouwen dons van zonnepoeier, die daar nevelt veur oew half- toeë oogen. Ja zoo'n uur was 't. Een van yi gepeins, van pluislocht gedroom, van blommegewieg, dat uur van rust, in den vallenden avond. Zoo'nen stond om Godsganschelijk te ver luieren aan den waterkant, mee 'n zuringsteeltje in oewen malenden mond. Zoo'nen avond, dat ge gin verschil kent in minuten en uren, lijk dat ook zyn zal veur de blommen, die daar zoo maar stillekes in 't gras staan, mee de voetekes in 't koele water van de Mark, die daar traag wegvloeit, blinkend lyk dikken olie. 't Was 'nen dag, rijp van zomer, vol van deugd lijk 'nen trossel druiven is van wyn. 't Was 'nen dag in Pinkstertij. En als ge dan lank genogt zoo gelegen hebt, tot oewen afdruk geplet staat in 't malsche gras; als ge weer klimt op den kant van 't bewuste leven, den zonsondergank ros in oew verraste oogen valt, de kerkklok dan 'n uur slaat, later dan ge docht, aan dan stapt ge mee éenen pas uit 'nen goud-amberen hemel, in de nuchtere weareld. Ge zijt de blommepluis, die zweefde, zweef de; kaatste, kaatste; flierde, flierde deur den rossen zonnewemel om dan te smakken op den keiweg, waarvan 't pluiske z'n eigen trekt, trekt, maar nutteloos trekt....! Oewen kop gaat weer langzaamaan „werken" Zwaar vallen de plichten er de zaken weer op oewen nek, ge staat nog efkes onwennig op de weareld, want ge waart dat uur daar ieve- raans in den hemel al zoo lekker gewend! Jaha wakker worden valt nooit mee. zelfs nie in 't midden op den avond, mee oewen kop in 't koren en oew beenen van den waterkano- Maar dan heb ik m'nen kop beklast mee paar dressen koel Markwater en dan ben achterom 't korenveld gegaan, naar den groen- tenakker, om nog- wat nyfuwe uit te doen vein den wagel van mergen. Daar was gin volk meer in 't land. Schuin® viel de rosse avondzon over de akkers. En a' ik aaar weer aan den arbeid zat, op m'n kniee" in den zachten akker, dien 'k mee m'n hande» veurzichtig openlee, dan heb ik daar stillef O. L. H. gedankt, zoo maar, zonder woordem zoo maar mee 'n bietje lach veur die gouwe droomuren daar aan den waterkant, veur m frissche groenten, veur heel den schoonen en 'k was weer veul content, da'k mee m'n han den in dieën geurigen grond kost graven na» 't loon van den arbeid. - Den gouwen hemel kost me veurloopig gestolen worden. Wat zoo'n koele klats al 111 doen kan, ee? Schuiner streek de zon over 't akkergewas. Pf ser kleurde ze m'n armen, waaraan de vet eerde koekte- Glimmerde m'n schup als 'n Pj(, rooi koper op den donkeren èèrde. En als genogt gerooid had, dan schoffelde-n-ik ten toe en gong wyerop nog wat slaai afd en peekes trekken. t. Daarmee gereed, begost den dag toch zi aan weg te kruipen achter 'nen violetten y, die ragfijn van den hemel viel, in dien jplooien. ,z 0p Nog zeefde koperen gloex van de aV0 ePt deur 't pèèrse weefsel; droop gouwen Pas®f dep van 't boom- en struikeloover maar toch. avond daauwde al. En blank hong de rnaaj"osCh- den top van 'nen spar boven 't zwarte e r 'Nen schoonen dag van Pinkstertij was ten ende. VoL v en Veul groeten van Trui, Dré UI, den Eeke als alty gin horke minder van oewen t. A

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1941 | | pagina 4