Landbouwgrond in Joodsche handen
moet worden aangegeven
Silvikrin
Victoria-Water
Alles ondergaat Pinkstertij
Nieuwe onderzoekingen
over ischias
ZONDAG 1 JUNI 1941
Verplichte verkoop uiterlijk
September
Gebruiks- en genotsrechten
gaan te niet
iill
Brabantsche brieven
Ook den mensch?
Vervreemding
Professor Polland over
i -
Haren groeien door
Pachtverhoudingen
Overige maatregelen
Strafbepalingen
MEDISCHE KRONIEK
Katholiek Comité van actie
„Voor God"
Assistent-bibliothecaris
Academische examens
Verschenen is een verordening van den Rijks
commissaris voor het bezette Nederlandsche
gebied betreffend de aangifte en de behandeling
van landbouwgronden in Joodsche handen.
Afdeeling I van deze verordening regelt
de verplichting tot aangifte.
Art. 1 vermeldt daaromtrent:
(1) als „landbouwgrond in Joodsche han
den" wordt beschouwd ieder land met de
daarbij behoorende gebouwen.
1) waarop eenige vorm van bodemcultuur
ais bedrijf wordt uitgeoefend of dat ten be
hoeve van de visscherij wordt gebruikt, en
2) waarop een Jood (artikel 4 der verorde
ning no. 189/1940 betreffende het aangeven
van ondernemingen) of een onderneming
artikel 2, lid 1, onder 2 tot en met 5, van
genoemde verordening) gerechtigde of me-
degerechtigde is, of op of na 9 Mei 1940
was, krachtens recht van eigendom, bezit,
recht van opstal, van erfpacht, van be
klemming of van vaste huur, van vrucht
gebruik, voorts van pacht of op grond van
eenig ander recht, hetwelk aanspraak op
gebruik of genot verschaft.
(2) de toepasselijkheid van deze verorde
ning wordt niet uitgesloten door het feit,
dat op grond tevens een niet agrarisch be
drijf of een ambacht wordt uitgeoefend.
Artikel 2.
(1) Landbouwgrond in Joodsche handen moet
worden aangegeven, ook al diende de onderne
ming, waartoe die grond behoort, ingevolge de
bepalingen van de verordening no. 189/1940
betreffende het aangeven van ondernemingen
aangegeven te worden.
(2) De gerechtigde, als bedoeld in artikel 1,
lid 1, onder 2, is tot het doen van aangifte ge
houden. Artikel 5 van de verordening no. 189/
3940 is van overeenkomstige toepassing, met dien
verstande, dat de bewindvoerders (Treuhander),
die ingevolge artikel 7 van de verordening tot
verwijdering van Joden uit het bedrijfsleven
(no. 48/1941) aangesteld zijn, eveneens tot het
doen van aangifte zijn gehouden.
(3) Is landbouwgrond vóór het tijdstip van
inwerkingtreding van deze verordening ver
vreemd, dan is ook de verkrijger daarvan tot
het doen van aangifte gehouden.
Artikel 3.
(1) Bij de aangifte moet worden opgegeven:
1) De nauwkeurige beschrijving van het land,
en wel wat betreft zijn ligging, zulks met ver
melding van de gemeente en de provincie, waar
in het land is gelegen, de kadastrale kenmer
ken, ae grootte en de bestemming, welke daar
aan is gegeven, alsmede het getal en de soort
van de bij het land behoorende gebouwen.
2) De belangrijkste rechtsverhoudingen,
welke ten opzichte van het land bestaan, meer
in het bijzonder de eigendomsverhoudingen,
eventueele verpachting en andere rechtsverhou
dingen, welke aanspraak op gebruik of genot
verschaffen.
3) De op het goed rustende lasten, oude
hypothecaire schulden, alsmede de overige
schulden en verplichtingen, welke met de ex
ploitatie van het goed verband houden.
4) Het tijdstip en de titel van verkrijging,
alsmede de prijs, welke uit dien hoofde is be
taald. Voorts, in geval van wedervervreem-
óing na 9 Mei 1940, de feiten, op zoodanige ver
vreemding betrekking hebbende, met name ook
de prijs, welke daarbij is betaald, en de naam
van den verkrijger.
(2) Bij de aanmelding moeten afschriften van
de volgende akten worden overgelegd, voor zoo
ver de aangever dezulke onder zich heeft
1) Extract uit de kadastrale leggers en ge
tuigschrift van de bewaarders der hypotheken
2) Koopakten of andere akten, jruikt. betref
king hebben op de laatstelijk plaiets van te-
bende overdracht. otaal van 44
3) Pachtovereenkomsten of a/.V.V. de das
waaruit blijkt van een bestaanc27 runs. Der-
ding, welke aanspraak op gebrudasse cricket,
schaft. r zwak dar
(3) Van de personen of van geen Afnemin
gen, die tot het doen van aangrite gehouden
zijn, kunnen verdere inlichtingen, alsmede het
overleggen van boeken en bescheiden, gevor
derd worden.
Artikel 4. De aangifte moet uiterlijk op
30 Juni 1941 worden ingediend bij het
pachtbureau, hetwelk ingevolge het besluit
no. 219/1940, houdende regelen met betrek
king tot het vervreemden van landbouw
gronden, in geval van overdracht bevoegd
„vervreemding" gere-
In afdeeling II is de
geld
Artikel 5.
(1) Landbouwgronden, waarop een Jood
of een onderneming (artikel 2, lid 1, onder 2
tot en met 5, der verordening no. 189/1940)
gerechtigde of medegerechtigde is krachtens
recht van eigendom, bezit, recht van op
stal, van erfpacht, van beklemming of van
vaste huur, moeten, voor zoover deze op het
tijdstip van inwerkingtreding dezer veror
dening nog niet vervreemd zijn, uiterlijk op
1 September 1941 bij notarieelc akte worden
verkocht, bij de overeenkomst mag als mo
ment van overdracht slechts worden bedon
gen een tijdstip vóór 1 Januari 1942.
(2) Verbod van vervreemding op grond van
wet of overeenkomst staat aan bedoelden
verkoop en aan zijn tenuitvoerlegging niet
in den weg.
Artikel 6.
(1) De koopovereenkomsten behoeven de goed
keuring van een door het departement van
Landbouw en Visscherij in te stellen bureau
(bureau voor de goedkeuring).
(2) Verkoop van landbouwgronden in Jood
sche handen, welke tusschen 9 Mei 1940 en
het tijdstip van inwerkingtreding dezer ver
ordening heeft plaats gevonden, dient achteraf
goedgekeurd te worden. De achteraf te verlec-
nen goedkeuring moet uiterlijk op 31 Juli 1941
door den vervreemder en door den verKiijger
worden aangevraagd.
Artikel 7; 1) Wordt goedkeuring verleend, dan
zijn het besluit no. 291/1940, houdende regelen
met betrekking tot het vervreemden van land
bouwgronden, en de krachtens dat besluit uitge
vaardigde uitvoeringsvoorschriften van toepas
sing, met dien verstande, dat het bureau voor
de goedkeuring in de plaats treedt van het pacht
bureau.
Voorts dient rekening gehouden te worden met
de beginselen van een goede bodemverdeeling.
Bü verpachte eigendommen worden de belangen
van den pachter in aanmerking genomen, indien
mogelijk wordt hij in de gelegenheid gesteld het
land te verkrijgen.
(22) Te dien einde kan de koopprijs worden
vastgesteld en aan het verleenen van goedkeu
ring voorwaarden en verplichtingen worden ver
bonden. Met name kan worden bepaald:
1) Dat een door het bureau voor de goedkeu
ring aan te wijzen natuurlijke of rechtspersoon
geheel of ten deele in de rechten en verplichtin
gen van den kooper treedt, welke voor dezen
ingevolge de koopovereenkomst bestaan.
2) Dat de voldoening van den koopprijs, on
der betaling van een vast te stellen rente, tot
nader order wordt uitgesteld.
3) Dat het beding van vervalbaarheid van door
hypotheek verzekerde vorderingen in geval van
vervreemding niet tegenover den nieuwen ver
krijger zal kunnen worden geldend gemaakt
4) Dat tot op 1 Juli 1942 geen rechten tegen
over den verkrijger ontleend kunnen worden
aan het feit, dat door hypotheek verzekerde vor
deringen zijn vervallen.
5) Dat een hypotheek te niet gaat, voor zoo
veel de door haar verzekerde vordering niet kan
worden voldaan uit de kooppenningen.
(3) Wordt de goedkeuring geheel of ten deele
geweigerd, dan beslist het bureau voor de goed
keuring of en op welke wijze de getroffen maat
regelen ongedaan dienen te worden gemaakt, dan
wel of zij rechtsgeldigheid missen. Het kan daar
bfj bindend beslissen omtrent de daardoor ont
staande rechtsverhoudingen, met overeenkom
stige toepassing'van de in lid 1 en 2 genoemde
beginselen.
(4) Zoodanige beslissingen van het bureau
voor de goedkeuring zijn ook bindend voor de
organen der rechterlijke en uitvoerende macht.
Artikel 8: Behoort het land tot het vermogen
van een onderneming, welke een niet agrarisch
bedrijf uitoefent, dan treedt de goedkeuring in
gevolge artfkel 6 van deze verordening in de
plaats van die, welke is vereischt ingevolge ar-
-t.iK§L 2 van de verordening tot verwijdering van
eveneens eefi 'jet bedrijfsleven. Alvorens in dat ge
leeren kennen.suring te verleenen, wordt de Rijks-
Op een av^.s voor het bezette Nederlandsche ge-
schen 4 (commissaris-generaal voor Financiën en
Economische Zaken) verzocht zich omtrent zijn
standpunt te verkl .ren en wordt, zoo noodig,
dienovereenkomstig van de in artikel 11 genoem
de bevoegdheid gébruik gemaakt.
Artikel 9: De in artikel 6 bedoelde goedkeu
ring wordt aangevraagd door indiening van de
aanvrage bij het bevoegde pachtbureau, het
ROOS
De tijd van experimenten
en van onwetenschappe
lijke middelen tegen roos
en haaruitval is voorbij.
De onderzoekingen van be
faamde geleerden, zooals
Dr. Weidner, Prof. Pohl-Pin-
cus en Prof. Zuntz, hebben be
wezen, dat haarverlies kan wor
den voorkomen.
T) ooi, haaruitval en kaalheid ontstaan, wanneer de bloeds-
omloop de haarwortels niet meer voorziet vah de 14
organische substa'nties, welke onmisbaar zijn voor den
gezonden groei van het haar.
Deze belangrijke ontdekking werd'gedaan door den bio
chemicus Dr. Weidner, die tevens vond, dat de gezonde
toestand van het haar alleen kan worden hersteld,
wanneer de uitgeputte haarwortels met deze veertien
Stoffen van buitenaf (door hoofdmassage) worden gevoed.
In zijn preparaat Neo Silvikrin Haarvoeding heeft
Dr. Weidner de£e veertien stoffen - de bestand-
deelen van menschelijk haar, in hoofdzaak amino
zuren zwavelalbumosen), op vernuftige wijze ge
concentreerd en er verrassende resultaten mede
bereikt. De belangrijkste aminozuren zijn:
Prof. Dr. Polland, de be
kende dermatoloog en
hoogleer aar, heeft een
speciale studie gemaakt
van roos, haaruitval en
kaalheid en -zegt: „Roos
is het eerste symptoom
van een gebrek aan haar-
voeding. Deze toestand
leidt tot haaruitval en
eindigt met kaalhèid. Ik
schrijf in zulke gevallen
steeds Silvikrin voor -
omdat het de natuurlijke
voeding is voor de haar-
vormende weefsels en de
haarwortels
Tryptophaan
Zonder dit is geen
celvorming (leven)
mogelijk
Tyrosine
Voor den opbouw
van de bas daag en
de haarschacht.
Cystine - Cysteine
Noodzakelijk voor
de celdeeling. oor
zaak v. d. haargroei.
NEO SILVIKRIN HAARVOEDING
De geconcentreerde haarvoeding (die alle 14 organische
substanties bevat) wordt toegepast in alle gevallen van
roos, haaruitval, dun baar, vet haar. kale plekken en
dreigende kaalheid.
IPlacon voor éen maand J 3.80
De Complete Kuur (met Lotion) voor een maand f 4.95
ROOS WAS BEZIG MIJN
HAAR TE DOODEN.
Deze enthousiaste brief is van
iemand, die aan hevige roos leed
en op het punt stond, zijn haar
te verliezen
Mijne Heeren,
Jarenlang leert Ik aap haar
uitval en roos. Ik probeerde
van alles, doch niets hielp
en lk was ten einde raad.
toen een speolallet ml) Sllvi
krln aanbeval. Een flacon
deed de rooe voor goed ver
dwijnen en den haaruitval op
houden. Mijn photo laat U slen.
hoe dik mijn haar thans ls,
dank slj Silvikrin.
w. gR. Duyn.
Vmrkrggbaar in alle goede zaken.
IR-78-MI
pachtbureau onderzoekt de zaak summier, vol
gens door het bureau voor de goedkeuring vast
ta stellen richtlijnen, en dient van schriftelijk
advies.
Afdeeling III betreft de pachtverhoudingen en
gebruiks- of genotsrechten.
Artikel 10: (1) Is een Jood of een onderneming
pachter of vruchtgebruiker van een landbouw
grond in den zin dezer verordening of heeft hij
(zij) andere gebruiks- of genotsrechten op zoo-
danigen grond, dan gaan zijn (haar) rechten te
niet aan het einde van het boekjaar, waartoe
de dag van het in werking treden van deze ver
ordening behoort.
(2) Bepalingen van wet of overeenkomst, wel
ke aan dit te niet gaan in den weg staan, heb
ben geen gevolg.
(3) Geschillen, welke tusschen den eigenaar
en den tot gebruik of genot gerechtigde uit het
te niet gaan voortspruiten, worden in hoogste
instantie door het bureau voor de goedkeuring
beslecht.
In afdeeling IV zijn de „overige maatregelen"
opgenomen.
Artikel 11: Het bureau voor de goedkeuring
kan in bijzondere geval vrijstelling verleenen
van de ingevolge artikel 5 bestaande verplich
ting.
Artikel 12: Het is verboden het toebehooren
(waaronder wordt begrepen al hetgeen zich als
onroerend goed door bestemming, hetzij doode
of levende have, daarop bevindt eh daartoe be
hoort (Inventar), alsmede de voorraden of de
onderdeelen van een landbouwgrond in den zin
van deze verordening, welke eigendom zijn -van
een ingevolge artikel 2 tot het doen van aan
gifte gehouden persoon, te vervreemden, voor
zoover zoodanige vervreemding niet binnen het
kader van een behoorlijke bedrijfsuitoefening
noodzakelijk is.
Artikel 13. (1) Wegens de behandeling der zaak
krachtens deze verordening kunnen leges wor
den geheven.
(2) De behandeling van een aanvrage kan van
de geheele of gedeeltelijke vooruitbetaling der
leges afhankelijk worden gemaakt.
Ten slotte bevat afdeeling IV de straf- en slot
bepalingen.
Art'kel 14. (1) Hij die opzettelijk in strijd met
de bepalingen dezer verordening of met een
krachtens haar uitgevaardigde bepaling, gestelde
voorwaarde of verplichting handelt of dezelve
ontduikt, wordt gestraft met gevangenisstraf van
ten hoogste vijf jaar en met geldboete van ten
hoogse honderdduizend gulden of met een van
deze straffen, tenzij volgens eenige andere be
paling tegen het feit een zwaardere straf is be
dreigd.
(2) Wordt het feit door schuld gepleegd, dan
wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten
hoogste een jaar of met geldboete van ten hoog
ste tienduizend gulden.
Artikel 15. (1) Naast de straffen kan de ver
beurdverklaring van de waarden, waarop het
strafbaar feit betrekking heeft, worden uitge
sproken.
(2) Kan geen bepaaldelijk aan te wijzen per
soon vervolgd óf veroordeeld worden, dan kan
de verbeurdverklaring als op zich zelf staand
(selbstandige Einziehung) worden bevolen.
Artikel 16. (1) De strafvervolging vindt slechts
plaats op vordering van den Rijkscommissaris
voor het bezette Nederlandsche gebied (commis
saris-generaal voor Financiën en Economische
Zaken).
(2) De vordering tot starfvervolging kan, zoo
lang de uitspraak van het vonnis in laatste in
stantie nog niet heeft plaats gevonden, worden
ingetrokken.
Artikel 17. De strafbare feiten, als bedoeld in
artikel 14, zijn delicten in den zin van par. 3
der verordening no. 52/1940 betreffende de Duit
sche rechterlijke macht in strafzaken.
Artikel 18. (1) Deze verordening treedt in
werking op den dag harer afkondiging.
(2) Zij wordt aangehaald als „Verordening
tot verwijdering van Joden uit het agrarische
bedrijfsleven".
EEN HEERLIJKE EN GEZONDE DRANK
Het ziektebeeld van de ischias is wel bekend:
de hevige pijnen in het been, die steeds voort
duren of meestal bij aanvallen verergeren, de
onmogelijkheid om den paradepas uit te voeren,
d.w.z. het in de knie gestrekte been te buigen
in de heup, de plaats van de pijnlijkheid n.l.
van achter in den rug tot de achter- en buiten
zijde van het bovenbeen en de buitenkant van
het onderbeen tot den buitenenkel; verder de
kenmerkende punten, die voor druk gevoelig zijn,
vooral die in de bilplooi en de knieholte; dit
zijn de meest gewone teekenen van ischias. Duurt
de ziekte langer dan 5 of 6 weken, dan wordt
het zieke been vaak aanmerkelijk dunner; de
heup wordt dan scheef gehouden, meestal zóó
dat de zieke kant hooger staat, om den druk
op het been te verminderen. Is de ischias van
hevigen aard, dan wordt de patiënt uitermate
gekweld; hij vermagert, kan van pijn nauwelijks
leven en moet door morphine tot rust gebracht
worden.
Dit alles is bekend sedert de Italiaansche ge
neesheer Cotugno de eerste goede beschrijving
van de Ischias gaf. Daarna is het onderzoek naar
de oorzaak van de ischias in gang gekomen. De
naaste oorzaak is een aandoening van een zenuw,
den nervus ischiadicus, die uit het ruggemerg
ontspringt, door het bovenbeen loopt en zich in
de buurt van de knieholte splitst in twee takken.
Wanneer men zegt, dat deze zenuw uit het
ruggemerg ontspringt, moet men dit zoo ver
staan, dat het ruggemerg door elk gat van de
wervelkolom zenuwen afgeeft.
De zenuwen nu, die uit de onderste lenden
wervels en de bovenste heiligwervels ontspringen,
vereenigen zich tot verschillende strengen en
verreweg de voornaamste streng daarvan is de
ischiadicus. Deze zenuw draagt haar naam na de
vereeniging van die strengen; wordt zij nu
verderop getroffen, dan wordt alles, wat door
die zenuw wordt verzorgd, eveneens aangedaan.
Maar worden de strengen (de wortels, zooals
zij heeten) getroffen, waar zij uit het ruggemerg
treden, dan zijn de verhoudingen eenigszins an
ders. Die strengen ontspringen uit den 4en en
5en lendenwervel en den len, 2en en 3en hei-
ligwervel.
Het zal zelden voorkomen, dat al deze wortels
getroffen worden. Die wortels geven bovendien
nog andere zenuwen af. Worden er dus b.v. drie
wortels getroffen, dan zijn een aantal vezels, die
uit andere wortels ontspringen, in den ischiadicus
verloopen, ongedeerd; terwijl sommige andere
kleine zenuwen, die door dezelfde wortels ge
vormd worden, wèl aangetast zijn, zoodat er
dan b.v. ook pijnen in de lies zijn. Meestal
onderscheidt men deze aandoeningen door het
onderzoek van het gevoel. Men kan heel vaak
nauwkeurig nagaan, waar de zenuw of de
wortels getroffen zijn door te onderzoeken,
welke huidgedeelten van het been ongevoelig
zijn.
De oorzaak van de ischias kan liggen in
ziekten van de wervels, in gezwellen die op
de zenuwen drukken, en soms ook in suiker
ziekte of andere algemeene aandoeningen;
maar dit zijn betrekkelijk uitzonderingen.
Meestal ligt de oorzaak in de zenuw zelf: kou
vatten is de meest voorkomende oorzaak; ook
een verkeerde stand van het lichaam, ver
moeidheid enz. kan meehelpen.
Wat de oorzaak van de aandoeningen van
de wortels betreft, is er in den laatsten tijd
een nieuwe vondst gedaan.
Zooals men weet verloopt het ruggemerg,
waaruit de zenuwen ontspringen, door het rug
gemergskanaal. Dit kanaal wordt gevormd door
de gaten die in de wervels liggen; aan de
voorzijde van den wervel vindt men het zware,
ovale wervellichaam, daarachter een soort ring,
met zijdelingsche en achterwaartsche uitsteek
seis. Deze achterwaartsche uitsteeksels kan men
door de huid heen voelen en ook vaak zien
De zware wervellichamen zijn het een op het
ander gestapeld en vormen de wervelkolom of
ruggegraat. De wervelkolom is elastisch en
dit wordt bereikt doordat er tusschen de wervels
elastische, samendrukbare schijven liggen, die
uit een gelatineuze massa zijn samengesteld. Het
midden van deze schijf is een samenhangend
geheel en heet de kern. De wervels zijn echter
niet alleen elastisch met elkaar verbonden door
deze schijven, zij zijn ook stevig met elkaar
verbonden door de banden, die van het eene
wervellichaam naar het andere loopen en rond
om de tusschenwervelschijf een pezigen koker
vormen. Maar wanneer nu deze koker door een
beleediging scheurt of vaneen wijkt, kan de kern
tusschen twee wervellichamen uitglippen, al
thans gedeeltelijk, en wel naar de achterzijde,
dus in het ruggemergskanaal. Dit komt vooral
voor tusschen den vierden en vijfden lenden
wervel en het gevolg is dat de zenuwen aldaar
gedrukt worden en degene die dit ongeluk heeft
krijgt dan ischias.
Deze soort ischias vertoont nog al eens bijzon
dere kenmerken. Ten eerste verdwijnt de pijn
bij volkomen platte ligging. Tevens ondervindt
men vaak eigenaardige, abnormale gevoelens als
prikkelen, ineenkrimpen enz. van den grooten
teen en den top van den voet.
Toch is het niet altijd gemakkelijk de juiste
oorzaak vast te stellen. En dit is juist zoo be
langrijk en zoo noodig, omdat deze aandoening
in den regel of misschien wel altijd slechts door
een operatie kan genezen worden. Om de oor
zaak vast te stellen, wendt men een zeer fraaie
methode aan, n.l. die met lipiodol-inspuiting.
Boven in het ruggemergkanaal wordt tusschen
een paar wervels door een hoeveelheid lipiodol
ingespoten, een ongevaarlijke stof, die een scha
duw geeft op de Röntgenfoto. Het lipiodol zakt
naar beneden; maar wanneer er nu ergens een
hindernis is, b.v. waar zulk een tusschenwervel
schijf het ruggemergskanaal min of meer af
sluit, kan het niet verder zakken. Waar de
schaduw op de Röntgenfoto ophoudt, moet dus
een hindernis zijn.
Er zijn reeds verscheidene gevallen van deze
soort ischias met succes geopereerd. Dit is geen
overbodige ingreep, want die soort ischias is
anders natuurlijk ongeneeslijk. Thans zijn de
genen, die zich hierop speciaal toegelegd hebben,
waaronder enkele Nederlanders, bezig, een
operatiemethode uit te werken, die zoo veel
mogelijk de weefsels spaart. In elk geval wordt
het gedeelte van de tusschenwervelschijf, dat
er uit steekt, weggenomen.
Men kan niet ontkennen, dat dit een goede
vooruitgang is op het gebied van deze belang
rijke aandoening, de ischias.
Dr. TH. H. SCHLICHTTNG
HET VOORTDUREND
PINKSTERWONDER
De Kerk is in haar wezen en
leven niets anders dan een voort»
durende openbaring van de
krachten van den Verrezene, de
voortdurende schepping en
openbaring van den H. Geest,
het voortdurend Pinksterwon»
der. In en door de Kerk worden
wij historisch onverbreekbaar
verbonden met de Verrijzenis,
de Hemelvaart en de zending
van den H. Geest, in zooverre
wij door de ononderbroken rij
van haar Pausen en Bisschoppen
over tijd en ruimte heen in de
tegenwoordigheid der Apos»
telen worden verplaatst en hun
getuigenis rechtstreeks verne»
men.
Adas
AMSTERDAM. Geslaagd voor het assis
tentsexamen 1940-'41 der „Centrale Vereeniging
voor openbare leeszalen in Nederland".
Cursus Groningen: de dames H. Duvergé,
Leeuwarden; A. Mesdag, Groningen; E. M. N.
Schotman, Leeuwarden; M. Sneijders de Vogel,
Groningen, W. Th. Vlasveld, Heerenveen, M. 3.
M. van der Waall, Haren (Gron.).
Cursus Nijmegen: de dames H. C. M. Boeze-
man. Utrecht, A. E. Burgerhoudt, Deventer, L.
J. Fock, Amsterdam; dr. G. Ch. Horsman, Am
sterdam; J. D. J. van Ketwich, Ginneken; H.
Klein, Amsterdam; E. M. Moquette, Amster
dam; M. van Peski, Amsterdam; W. van Put,
Rotterdam; J. E. Scholten, Nijmegen: J. 1VL
Steeman, Hillegersberg.
Cursus Sittard: mej. M. Palmen, Heerlen;
B H. Sevens, Helmond; M. H. G. van de Ven,
Maastricht.
Cursus Utrecht: mej. A. Ch. van Dusseldorp,
Den Haag; M. C. Edelman. Rotterdam; Jkvr.
A. M. L. Goldman, Den Haag; G. W. Lawer-
man, Bergen (N.-H.).; H. J. van der Leemkolk,
Voorschoten; A. M. Marchant, Den Haag; M-
A. van Munster; V. F. H. E. van Schaick,
Utrecht, M. A. Timmers, Leiden; S. M. G. van
Wely, Utrecht.
Geslaagd voor het directeurs-examen: de da
mes I. v. d. Bergh van Eysinga, Zutphen; TA.
Dijkshoorn, Den Haag; T. M. van Heulen, Al
melo; H. T. Knoppien, Alkmaar; K'. Radema
kers, Delft; P. H. Soetens, Gouda; J. Teensma,
Rotterdam; P. G. Veenhoven, Vlaardinger-Am-
bacht; G. S. van 't Verlaat, Zeist; C. J. M. 3.
Vinkenburg, Den Bosch; E. M. van Wiechen,
Hillegersberg; H. Winkelman. Den Haag.
UTRECHT. Geslaagd voor het semi arts
examen N. P. M. van Wayenburg,, Y. G. Stou-
tenbeek, W. A. J. Schijvens en C. W. Klaren-
beek.
Artsexamen H. Dekker, G. E. ten Bokkel Hui-
nink, C. K. J. Kaayk, M. J. w'. Sluijter, H. Hi
F Hobbel.
LEIDEN. Geslaagd voor het doctoraal exa
men Nederlandsche taal- en letterkunde J. O.
M. v. d. Sandt, Alphen a. d. Rijn; doctoraal
examen wis- en natuurkunde (sterrenkunde) A.
Blaauw .Groningen; candidaatsexamen klassieke
taal en letterkunde mej. H. Hymans, Leiden,
F W. Saas, Amersfoort.
DELFT. Geslaagd voor het ingenieurs-examen
voor civiel-ingenieur: A. J. de Boef, Sloten. A-
Egas, Amsterdam, L. van Wagtendonk, Schie
dam.
ULVENHOUT, 29 Mei 1941
Amico,
Lank hebben we 'r op gewacht van 't jaar,
maar den Buiten staat in zijnen weeligsten was.
dom nou, besprankeld mee 't gouwen licht uit
puren Pinksterhemel
Koel, lijk 'nen Seiderzucnt. stroomt 't zomer-
windeke deur den zonneglorie, die de weareld
verglaast in barsteenen gloei; die flonkert aan
't wiegende hout, wit betrosseld mee den dich
ten blossem, wiegend deur aen amber van deus
bloeiende tij, nou het Pinksterlicht van den
hoogen hemel zijgt over de bloeiende eerde.
Wit bloeit den sloot achter onzen erf; vliegs-
kes en biekes vonken in den nalfschaduw van
de zwaarbetrosselde heesters. die te buigen staan
over 't bloeiend eendenkroos, onder 't zomer-
windeke, dat Y kroezelt deur Y loof.
Den veugelenzang schiet lijk zilveren pijltjes
de zonneruimte in.
Pinkstertij.
Als ik van den mergen in de velden kwam,
toen den daauw van den nacht nog pèèrlde over
d' akkers, dan begost al rap het witte goud van
den nuuwen dag te laaien, te vlammen aan den
wijen kim, waar overheen den dag op eerde
vloeide als over den rand van 'nen boordevollen
bokaal. Rosig wolkenschuim sproedelde en vlok
te teugen den gouwen glorie aan.
'n Fluweelen stilte hong over 't mergenschoon.
Niks was te hooren, dan t vezelend koren, 'n
gerucht als van 'nen sproeienden motregen.
Hooger rees den zonnehostie uit den gouwen
bokaal. D'n Schepper consacreerde den donkeren
nacht tot 'nen dag, die wit was van Pinkster-
licht....!
De veugelen zongen naar den dag. De biom-
kes vouwden de kelkskes open, ontvingen den
eersten zonneplek. In de donkere bosschen ten-
ende m'n land viel den dag in bussels binnen.
Over de Mark schampte 't nuuwe licht van den
witten mergen, in spiegelenden glans. Violen la
gen in den daauw lijk kapellen zoo schoon. Den
rijpen dotter, blom lijk 'nen boterbol, liet zijnen
room druipen in de spiegelende slooten, die
groen-en-goud en diep lijk oogenglans deur de
weelde van m'n grasland trokkeh. Deur de weel
de, ja!
Want als ge die bloeiende velden beziet, bont
van den bloei, bespikkeld mee de sterren van
madelief en pèèrdeblom, dan ziet ge in 'nen
weelde, dat ge stillekes peinzen gaat. En als ge
dan zoo stille staat, op oew klompen in dieën
bonten pracht, oew oogen zwaar van dageraad
en bloeienden kleurenschemer dichtvallen, oew
ooren suizelen van den veugelenzang en ge wit
dan den hoogen Pinksterhemel boven oe, dan
voelt g'oew eigen lijk 'n madeliefke zoo klein
in die endelooze schepping, zoo vol van kleuren
en van licht, zoo grenzenloos van pèèrlende
ruimte, waarin evenveul plek is veur sterre-
wearelden ais op de Ulvenhoutsche graslanden
veur sterreblomkes!
Ge buigt dan, veur al die Scheppingspracht
onwillekeurig den kop in 'n stil gepeinzen, dat
eigenlijk bidden is
En
trieste verwondering vaart koud deur oew zie-
lement. Want heel de èèrde, want élles op èèr-
de deelt in den lichten luister van den Pink-
stermergen! Alles! Van 't simpelste madeliefke
af, tot de diepe bosschen toe Alles! Van 't ju
belende veugeltje af, tot den glanzenden Mark-
spiegel toe. Alles! Van de bloeiende èèrde af,
tot den pèèrlenden Meihemel toe. Alles! Alles
deelt in den reinen luister van den Pinkstermer-
gen; in 't gouwen licht, dat over den kimrand
vloeit, tijdens den zonnehostie den gouwen
bokaal ontstijgt.
Alles ondergaat Pinksterty, alles! Behalve
den Mensch
En 'n triesten huiver vaart kil deur oew zie-
lement, dat daar op klompen staat, in den
vroegen buiten.
Alles, alles ondergaat de Zaliging van Pink
ster, behalve hy, veur wien 't wonder van Pink
ster wierd ingesteld, behalve den Mensch.
Want den geest van 't Menschdom verkeert
in diepsten duister
Amico, ik ben nie van pïan om wéér 'ns,
veur den zooveulsten keer in jaren, uit te gaan
spinnen de schuldvraag.
Welken mensch ge ook sprikt, hy ls vol
komen op de hoogte. Hij ként de oorzaken van
z'n ellende! 't' Opgefokte egoïsme van lange
jaren, ieder is er de dupe, ieder is er de
oorzaak van! En ieder is daarvan verduld goed
op de hoogte.
Ieder ként, beséft de oorzaken van 'swearelds
leed ènieder voelt zich de dupe van ande
ren! En daarom wil ieder de weareld gaan ver
beteren by.... bij zynen evennoste!
En daarom wordt 't gin vrede, daarom gin
Pinksteren veur deus onwijze Menschdom, dat
de „nostenliefde" bedrijft mee den vuist, inplek
van mee 't hart.
Ik ga dat nie wéér 'ns, veur den zooveulsten
keer in jaren, uitspinnen. Ik word 't beu! Ik
ben 't moei! Hoe geren ik m'n Pinksterbood-
schap ook zou puren daaruit de verbetering
zie 'k nog nie!
Nieverans!
Duuzend woorden, duuzend kranten, duuzend
boeken over nostenliefde, zyn alles nog niet
een daad van liefde! 't Zyn maar woorden:
gesproken, gebalkt, geschreven, gedrukt. Wóór
den, woorden, woorden. Nie meer wèèrd dan den
druppel inkt waarmee ze gedrukt wierden. On
verschillig wie ze sprak, wie ze schreef. W r-
d en!
Ik zie gin offers! Ik bedoel: vry willige
offers!
Ik zie nog téveul.... 't teugendeel: baat
zucht
9
En tenende den dag, 't corpus moei van den
arbeid, den kop suf van gepeins, heb ik ge
daan als die gebogen wilgentronken doen, daar
langs den groenen sloot: stillekes en gedachten-
loos gaan droomen, langs den waterkant in 't
gras.
Stillekes droomen, wegdryvend in 'nen gou
wen zonneschottel, op 't golvende windeke, deur
de ambere onendigheid. Lochtekes wegzwevend
als de pluis van 'n uitgebloeide pèèrdeblom,
kaatsend op de handen van 't spulsche Zuid-
oosterke. Soms wegzinkend in den gouwen dons
van zonnepoeier, die daar nevelt veur oew half-
toeë oogen.
Ja zoo'n uur was 't. Een van yi gepeins,
van pluislocht gedroom, van blommegewieg, dat
uur van rust, in den vallenden avond.
Zoo'nen stond om Godsganschelijk te ver
luieren aan den waterkant, mee 'n zuringsteeltje
in oewen malenden mond.
Zoo'nen avond, dat ge gin verschil kent in
minuten en uren, lijk dat ook zyn zal veur de
blommen, die daar zoo maar stillekes in 't gras
staan, mee de voetekes in 't koele water van
de Mark, die daar traag wegvloeit, blinkend lyk
dikken olie.
't Was 'nen dag, rijp van zomer, vol van deugd
lijk 'nen trossel druiven is van wyn. 't Was
'nen dag in Pinkstertij.
En als ge dan lank genogt zoo gelegen hebt,
tot oewen afdruk geplet staat in 't malsche
gras; als ge weer klimt op den kant van 't
bewuste leven, den zonsondergank ros in oew
verraste oogen valt, de kerkklok dan 'n uur
slaat, later dan ge docht, aan dan stapt ge
mee éenen pas uit 'nen goud-amberen hemel,
in de nuchtere weareld.
Ge zijt de blommepluis, die zweefde, zweef
de; kaatste, kaatste; flierde, flierde deur den
rossen zonnewemel om dan te smakken op
den keiweg, waarvan 't pluiske z'n eigen trekt,
trekt, maar nutteloos trekt....!
Oewen kop gaat weer langzaamaan „werken"
Zwaar vallen de plichten er de zaken weer op
oewen nek, ge staat nog efkes onwennig op
de weareld, want ge waart dat uur daar ieve-
raans in den hemel al zoo lekker gewend!
Jaha wakker worden valt nooit mee. zelfs
nie in 't midden op den avond, mee oewen kop
in 't koren en oew beenen van den waterkano-
Maar dan heb ik m'nen kop beklast mee
paar dressen koel Markwater en dan ben
achterom 't korenveld gegaan, naar den groen-
tenakker, om nog- wat nyfuwe uit te doen vein
den wagel van mergen.
Daar was gin volk meer in 't land. Schuin®
viel de rosse avondzon over de akkers. En a'
ik aaar weer aan den arbeid zat, op m'n kniee"
in den zachten akker, dien 'k mee m'n hande»
veurzichtig openlee, dan heb ik daar stillef
O. L. H. gedankt, zoo maar, zonder woordem
zoo maar mee 'n bietje lach veur die gouwe
droomuren daar aan den waterkant, veur m
frissche groenten, veur heel den schoonen
en 'k was weer veul content, da'k mee m'n han
den in dieën geurigen grond kost graven na»
't loon van den arbeid. -
Den gouwen hemel kost me veurloopig
gestolen worden. Wat zoo'n koele klats al 111
doen kan, ee?
Schuiner streek de zon over 't akkergewas. Pf
ser kleurde ze m'n armen, waaraan de vet
eerde koekte- Glimmerde m'n schup als 'n Pj(,
rooi koper op den donkeren èèrde. En als
genogt gerooid had, dan schoffelde-n-ik
ten toe en gong wyerop nog wat slaai afd
en peekes trekken. t.
Daarmee gereed, begost den dag toch zi
aan weg te kruipen achter 'nen violetten y,
die ragfijn van den hemel viel, in dien
jplooien. ,z 0p
Nog zeefde koperen gloex van de aV0 ePt
deur 't pèèrse weefsel; droop gouwen Pas®f dep
van 't boom- en struikeloover maar toch.
avond daauwde al. En blank hong de rnaaj"osCh-
den top van 'nen spar boven 't zwarte e r
'Nen schoonen dag van Pinkstertij was
ten ende.
VoL v en
Veul groeten van Trui, Dré UI, den Eeke
als alty gin horke minder van oewen
t. A