De „Slootmaker" Nieuwe regeling van de zuivelprijzen f K De nieuwe Phase Granen, zaden en peulvruchten ZONDAG 29 JUNI 1941 VAN WEEK TOT WEEK Wijziging in de regeling tot verplichte inlevering Betere prijzen voor de boeren slechts mogelijk door hoo gere prijzen voor de consumenten Prijzen van consumptiemelk Dank zij den geregelden aanvoer herkrijgt de kaasmarkt van Alkmaar haar ouden luister. De dragers ver hoogen weer het cachet van dit interessant stukje traditie UDto Pax-Holla ad.) De marge voor handelaar en winkelier Overgangsmaatregel „VOEDING IN DEZEN TIJD" Tentoonstelling te Groningen geopend Vestiging in de verboden landsdeelen BOVENHUIS UITGEBRAND Baby uit de vlammen gered Ondersteuning burgerlijke ambtenaren „H.O.R.A." 4- Terwijl hij nog theologie studeerde te Leuven, was Antonius van Gils in het begin van het jaar 1794 aangesteld tot proost en biechtvader van het zoogenaamde Witte-Vrouwen-klooster in de Diestsche straat aldaar. Het werd bewoond door zusters Augustinessen, die haar naam van ,,Albae Dominae" aan de witte kleur van haar habijt dankten. Dat hü zijn taak ernstig opnam, ver zekert zijn karakter. Dat ze hem dierbaar was, gelooven wij niet. De conventsmis voor de Witte Vrouwen liet hij opdragen door een mijnheer van Erp, dien wij uit de stukken als „eruditis- simus" kennen, maar die in den zomer van 1795 ziek of afwezig was, zoodat H. Wilkamp, later rector van het Leuvensche weeshuis, aan zijn beschermer van Gils moest vragen, of hij voort aan dezen post mocht waarnemen, waarin de proost bij schrijven van 23 Juni bewilligde. Deze gegevens wekken niet den indruk, dat Antonius van Gils meer dan gewone belangstelling had voor de zaken van het klooster. In zijn latere correspondentie met Oomen versterkt hij dien indruk door altijd met zeker wantrouwen over de mentaliteit van nonnetjes te spreken. NU eens waarschuwt hij tegen het onberaden asce tisme, waartoe zij dikwijls neigen, dan weer is hij bang voor den ijver van nieuwelingen; het duidelijkst drukt hij zich uit bü schrijven van 16 Februari 1801, waarin hij een zekere tenden tie naar eigengereidheid kenschetst door de teekenachtige waarschuwing: „Gij zult een nieuw diocees in uw diocees krijgen, ja, zooveel dioce sen als er hoofden zijn". Wat men in pastorale kringen wel eens vertrouwelijk een „nonnen- enthousiast" noemt, dat is Antonius van Gils vast niet geweest. Met Adrianus Oomen was het eenigszins anders gesteld. Hoewel hij de wijze raadgevingen van zijn ervaren vriend behartigde, voelde hij meer dan deze voor kloosterlijke vroomheid en werd hij lichter ontroerd door kloosterlijke mystiek. Van Gils was daar een beetje bang voor, zooals men in den Verlichtings- tijd over het algemeen een beetje bang was voor ervaringen, waarbij het goede hart een bedrieger van zwakke denkkracht kan worden. Lang is van Gils geen proost geweest, want op 29 November 1796 werd de heele proosdij, prac- tisch door Wilkamp bestuurd, eenvoudig opge heven. Twintig dagen te voren waren te Leuven ook de Franciscanessen uit haar klooster verdre ven. Dit was 's morgens om 11 uur gebeurd. Tot den avond bleven de zusters bijeen in 't huis van den huidenvetter Willemaers, daarna moest ieder haars weegs gaan, in burgerkleeding, terug naar de geboorteplaats, of elders heen, waar zij een particulier onderkomen vond. Het was moeilijk contact met elkander te houden. Doch men begrijpt, dat de vurigsten droomden van een herstel der kloostergemeenschap. Hier toe behoorden dan allereerst Soeur Augustine van de Witte Vrouwen en Soeur Constance van de Franciscanessen, of juister uitgedrukt, van de Penitenten-Recollectinen. Daar beide zusters onder de leiding van Oomen moeder-overste te Dongen zijn geweest, mag hier een korte levens schets volgen. Mère Constance, die het eerst de gelegenheid kreeg, de plannen ten uitvoer te brengen, heette in de wereld Anne Thérèse van der. Linden en was op 24 November 1752 te Mecheien geboren; op 18 Juni 1781 werd zij te Leuven geprofest. Toen het convent aldaar werd opgeheven, was zij 44 jaar oud, ze had 16 jaar gefungeerd als „meesteres der pensionnairen' want de Leuvensche Franciscanessen hielden (in tegenstelling tot de Witte Vrouwen) een kost school. Soeur Constance had een zuster, die Clarisse was te Nantes en den kloosternaam van Soeur Marie Victoire de l'Enfant Jésus voerde. Deze moet haar, volgens de overlevering, hebben voorspeld, dat het klooster, waarin zij leefde, zou worden gesupprimeerd, doch dat hiermede haar religieuze loopbaan niet besloten zou wor den. Wellicht gaf deze voorspelling haar de kracht, die noodig zou zijn om te volharden in haar ijver voor de oprichting van een convent in Noord-Brabant, maar als dit zoo is, begrijpt men des te beter de sceptische terughoudendheid van Antonius van Gils. Soeur Augustine was vermoedelijk van wat deftiger komaf dan Soeur Constance; ze was twintig jaar jonger. Haar levensloop staat op haar doodsprentje, afgedrukt door pater Get lach, die de waarde van zulke documenten wij durven, helaas, zeggen; bij uitzondering pre cies weet te schatten. De klacht, dat er met Roomsche familiepapieren zoo rauw wordt om' gesprongen, zal men bü eiken historicus van de volksdevotie hooren doorklinken; bij pater Ger lach kreeg zü een bescheiden plaats in de voet noot op bladzüde 41, waar hü vertelt, dat de zusters van Dongen voor eenige jaren een kerk boekje-met-inschrift, dat aan haar stichteres had toebehoord, als „missie-rommel" naar Udenhout zonden. Het bidprentje vertelt, dat Soeur Augustine; in de wereld Barbara Janssens, te Leuven ge boren was op 11 JuU 1772, aangenomen in het klooster der Witte Vrouwen op 11 Nov. 1791, al daar geprofest op 30 April 1793, uit haar klooster verjaagd op 30 November 1796 (de eigenlijke dag was 29 November, maar op den 30en keerde Barbara Janssens terug naar het ouderlijk huis in de Vaartstraat 34 te Leuven, waar haar vader bierbrouwer was). Ze was het derde van tien kinderen, en vier-en-twintig jaar, toen ze terug thuis kwam. Haar moeder hield haar voorloopig thuis. In 1801 zou zü intreden bij Mère Constanoe te Dongen, wier opvolgster zij worden moest, Toch is mede van haar het initiatief tot herstel van het klooster, maar nu in Bataafsch Bra' bant, uitgegaan; zü schreef hierover op 19 Fe bruari 1798 aan haar biechtvader van Gils, van wiens voormalige hospita Janssens, door hem altüd „Ma tante" genoemd, zü misschien een nichtje was. Op 3 April antwoordde van Gils, doch hü kwam 13 Juli op de zaak terug, na te hebben gesproken met Pater Linus van St, Oedenrode, Capucijn, die geestelük raadsman van de Franciscanessen was geweest, gelük hü van de Augustinessen. Nu kreeg hü op 20 Juli een brief van Soeur Constance. Na veel over-en-weer-gepraat-en-geschrüf besluit van Gils de beide nonnetjes te laten komen, maar hij weet nog niet, waar hü ze huis vesten zal. In Waalwijk heeft hij een broer, die geneesheer is, Jan Baptist van Gils; merkwaar dig genoeg, want Adrianus Oomen, die zooveel gemeen heeft met Van Gils, bezit ook een broer Jan, die ook geneesheer is, en wel te Dongen. Zoons van gegoeden huize hadden echter in Staats-Brabant buiten de clericale loopbaan weinig toekomstmogelijkheden, zoodat het ge neesheerschap, waarvoor ze te Leuven konden studeeren, hen aantrok. Jan van Gils en Jan Oomen zijn bovendien de financieele experts van beider families, bij wie de heerbroers ieder heeft er twee! bij voorkeur om raad komen in practische moeilijkheden. Via Waalwüksche relaties komt van Gils aan een bouwvallig huis in Besoyen, dat het eerste onderdak werd voor Mère Constance en gesellinnen, waarbij dus Soeur Augustine, zeer tot haar spüt, niet inbo- grepen was. In October namen zij er haar intrek. Wij bezitten van Marie Raymakers, dat is Mère Marie-Joseph, stichteres der zusters van Etten, een prachtige beschrijving van het leven te Be soyen in dien winter van 17981799. ,Zü hadden geen de minste huisraad, stoel nog tafel. Edoch, welgemoed en verheugd in hare armoede, stichte zü een ieder, die met H. Ed. in kennis kwamen. Dus de goedhartige inwoonders van Waalwijk toonde aan de Zusters alle genegenheid. Ieder bragt wat aan. De jonge kinderen betoonde hare liefde met hunne spaar potjes byeen te brengen om daarmede voor de nonnekens de nopgdeste (noodigste) geriefjes te koopen. Ja, eenige gingen de huizen rond om te bedelen, zonder daartoe aangezet te zün, dus enkel uit eene godsdienstige genegenheid. Onder- tusschen leden de zusters in een zeer koude winter nog groot gebrek, vooral snachts, wül er gene bedsteden noch deksels voorhanden waren voor 4 zusters. Eene van haar sliep op de vloer in eene kleerkas op eenige mustaarden met en kele sargie of deken, die ze hadden meegebragt. Zü legden de stoelen op zich om door die zwaarte eenige dekking te ontwarenNooit heeft iemand kunnen opmerken, dat zü bedroeft wa ren om het geen haar ontbrak." Na dien winter kwam er voor de zusters in Waalwük zelf een huis vrij; hier trad in 1800 Marie Raymakers binnen als eerste Nederlandsch lid der Congregatie. Deze „Vrouw der Voor zienigheid", een oomzegster van pater Linus, was op dat oogenblik negentien jaar; zü zou 86 worden, zelf een Congregatie stichten en ons het geschiedverhaal van het klooster te Dongen na laten, een meesterwerkje van beschrijvende ver telkunst', arm van taal, maar büzonder rük ain gemoed. Door deze „Beknoopte Aanteekening", die eenmaal zal gerekend worden tot de klassieke katholieke letterkunde van de negentiende eeuw, kennen wü het verloop van de volgende feiten. Op den hevigen stormdag, Zondag 9 Novem ber 1799, is de heele Waalwijksche communeau- teit met paard en wagen naar Breda getrokken, wat onder deze omstandigheden levensgevaarlijk was. Op advies van president van Gils wilde men zich verstaan met Adrianus Oomen te Gin- neken 1) over de mogelükheid tot oprichting eener katholieke kostschool in het Bredasche. Doch ze bereiken Ginneken niet. Drüfnat en vermoeid komen ze in Dongen, waar de pastoor haar afraadt, verder te reizen: „gij züt hier op uwe plaats; ik heb zulke menschen noodig". Er staat een huis leeg buiten Dongen, het zoogenaamde „Bollekens Slotje", en de eigenaar van dit huis, bereid het aan de zusters af te staan, is de dokter van het dorp, Jan Oomen, de genoemde broer van Adrianus Oomen, bü wien Mère Constance met haar plannen succes zal hebben door op zijn vraag naar de beschik bare fondsen te antwoorden, dat die geheel be legd waren in Godsvertrouwen, mijnheer Presi dent! Dit teekent haaren hem. Oomen raadpleegt nu van Gils, die de zusters gaarne van het Bossche aan het Bredasche vica riaat afstaat, maar die dan ook wist, dat ze bij den Bredaschen president in goede handen wa ren. Oomen wordt 'nu zegt Marie Raymakers in haar Beknoopte Aanteekening „besonder derecteur", doch van Gils is weer zijn raadsman, wiens vingerwijzingen hij volgt, wanneer hü op 24 Maart 1801, niet als Vicaris-Generaal voor het Bredasche district, doch als vrijwillig Direc teur, het „Reglement voor de Vergadering der Religieusen te Dongen" opstelt. ,Het slot zal in de vergadering (congregatie) onderhouden worden" luidt punt 2 van dit Grbndreglement, en over deze clausuur-quaestie is te Leuven en te Antwerpen nogal wat te doen geweest, want men vond het heelemaal niet goed, dat Adrianus Oomen zich scheen te ge dragen als Ordestichter, hetgeen nochtans hoofd zakelijk bleef bij den schijn. „Tot Loven spreekt men veel van den Sloot- maker van het Kasteeltje van den Dongen" schrijft de Maastrichtenaar Caspar Moser óp 19 April 1801 aan Adrianus Oomen, en men maakte zich bezorgd „of het slot onbreekbaar was" en of het een „pauselijk" slot zou worden. De arme Oomen, die alleen maar de nonnetjes wilde voorthelpen, zag nu al spoedig de meest spitse punten van het canonieke recht tegen zich op gezocht. Op 6 Augustus 1801 moest Antonius van Gils hem waarschuwen: „Wat ze in Ant werpen je ook in den weg leggen, zonder eenige aarzeling ben ik van oordeel, dat je moet door zetten." Hiertoe was noodig, dat Oomen bepaalde, wel ke geest er zou heerschen in „Bollekens Slotje". Herhaaldelük drong hij erop aan, dat de zusters een voorbeeld zouden nemen aan de eerste chris tenen en, practisch werkzaam in het pension- naat, zoo Evangelisch mogelijk zouden leven. Allen begonnen dan met grooten moed die nieuwe loopbaan" verhaalt Mère Marie Jo seph „allen achtten zich gelukkig in het be oefenen der religieuze deugden en allen wilden heilig worden. Zij genoten zeer groote en innige vertroostingen des hemels." In het Jubileumboek van de Roosendaalsche Congregatie (1932) brengt pater Bonaventura Kruitwagen O.F.M. op blz. 58 eenige kritiek uit tegen Oomens voorschrift, dat de zusters veel werk zouden maken van de meditatie: „De Heer Oomen schünt over het hoofd te hebben gezien, dat in twee uren koorgebed, iets wat hü niet uit eigen ondervinding kende, toch óók een stuk meditatie zat". Het komt ons voor, dat dit voor schrift milder moet worden beoordeeld. Pater Gerlach haalt met instemming Oomens woorden over de meditatie aan. Zü is „de geestelijke vijl» waardoor al het vuil of roest van de ziel wordt afgehaald". Door de vasten te verzachten, het nachtkoor af te schaffen en de zelfkastijding te verbieden, had de directeur de kloosterlijke ascese zeer ge matigd; van Gils zag graag, dat hij hierin nog verder ging, maar de zusters, die hij het best kende, hadden een vurig verlangen naar het mystieke leven en hieraan wilde hü met alle voorzichtigheid tegemoet komen. In October 1801 trad Soeur Augustine uit Leu ven de nieuwe Congregatie binnen, tot aller groote blijdschap. Op Sinterklaas gaf Oomen aan het kleine gezelschap „drie flesschen war men wijn, met wat er dient om zaam een avond blü te zijn", gelijk hij gemoedelijk rijmde. Een hoogen dunk van zijn dichterlijk vermogen zal dit Sinterklaasversje niet geven; doch zijn'La- tijnsche gedichten uit den Turnhoutschen col- legetijd worden op Ypelaar in handschrift be waard. Ook bestaat daar nog de uitgebreide collectie uitgaven van klassieke en 17e eeuw- sche Latijnsche dichters, die hij in zijn biblio theek had. Hij was zonder twüfel een liefhebber van poëzie. Uit alles wat men van hem in de hand krijgt, leert men hem kennen als een warm gemoedsmensch. Goedig als leidsman, was hü practisch als bestuurder. Hij wist in een jaar tüd het jaar 1801 door particuliere propa ganda voor de inrichting twintig pensionnairen aan te werven. Nieuwjaarsdag 1802 werd te Dongen gevierd door vijf zusters, vier novicen en 27 pensionnairen. Ook financieel was de toe komst der kostschool verzekerd. A. V. D. 1) Niet in 1809, gelük in ons vorig artikel werd gezegd, doch in 1800 kocht Adrianus Oomen het landgoed „Den Grooten Ypelaer" te Gin neken en hier'ontving hij ook het bezoek van Mère Const mee, gelijk de „Beknoopte Aantee kening" bericht. In J. B. Kriigers „Kerkelijke Geschiedenis van het Bisdom van Breda" (II, blz. 413) staat weliswaar het jaartal 1809, dat andere schrijvers overnamen, maar dit is een zetfout. Het Ryksbureau voor de Voedselvoorziening in Oorlogstijd brengt het volgende ter kennis van de belanghebbenden: Zooals reeds in een persbericht van 9 Mei 194-1 werd medegedeeld, dienen de telers vóór 1 Juli 1941 alle hun toebehoorende granen, za den en peulvruchten, welke zü hetzij geclorscht op hun bedrijven, hetzij ongedorscht op hun be- drüven of elders in voorraad hebben, bij de P.I.C.A. in te leveren. By genoemde publicatie werd eveneens be kend gemaakt, dat van deze verplichte inleve ring slechts uitgezonderd was het restant van c!e hoeveelheden tarwe en rogge, welke de teler voor eigen gebruik en voor gebruik van de tot zijn gezin of inwonend personeel behoorende personen tegen inlevering van broodbonboekjes, volgens de bepalingen van het Landbouwinle- veringsreglement 1940 2, mocht behouden. Deze regeling is thans in zooverre gewij zigd, dat van de verplichte inlevering boven dien nog uitgezonderd is het restant van de gezamenlijke hoeveelheid akkerbouwproduc ten, welke de teler ingevlge het evenge- noemde reglement aanvankelijk eveneens - niet behoefde in te leveren (n 1. de hoe veelheid van ten hoogste 25 kg. voor den te ler en voor elk lid van zijn gezin en van het by hem inwonend personeel). Dit restant mogen de telers echter slechts behouden tot ten hoogste zooveel veelvouden van 10 kg- als het aantal personen, dat wordt gevormd door den teler, de leden van zijn gezin, en het bij hem inwonend personeel, bedraagt. Er is een nieuwe regeling van de zuivel prijzen vastgesteld. De reden hiervan is in de eerste plaats te zoeken in de noodzakelijkheid, dat de boeren voor hun producten prijzen ontvangen, wel ke een vergoeding voor de gemaakte produc tiekosten en een redelijke belooning betee- kenen Geconstateerd moet worden, dat alle kosten, welke de veehouders moeten maken, zijn geste gen. Hierbij heeft men te denken aan de pry zen, welke zij moeten betalen voor veevoeder, kunstmest, materialen, enz., alsook aan de ar- bnidsloonen. Bovendien is de melkproductie ten gevolge van de omstandigheid, dat kracht voeder slechts in beperkte mate beschikbaar i», verminderd, zoodat de productiekosten per eenheid belangrijk zijn gestegen. De betaling- van betere prijzen aan de boeren voor hun producten kan slechts mogelijk wor den gemaakt, wanneer ook de consumenten hoogere prijzen voor de zuivel gaan betalen. Voorts moet de melk langs den kortsten weg van den producent via de melkinrichtingen naar den verbruiker worden gebracht, opdat zoo weinig mogelijk onkosten ontstaan, Hierby zullen nog maatregelen worden getroffen, krach tens welke de handel een redelijke belooning krijgt voor het werk, dat hü verricht om de melk van den producent naar den consument te brengen. De thans vastgestelde prijzen voor melk, bo ter, kaas en andere zuivelproducten gelden voor zomer- en wintermaanden gelijkelijk- Voor de consumptiemelkprijzen, door de ver bruikers te betalen, is het land verdeeld in vijf groepen van gemeenten. Voor elke groep zyr. afzonderlijke prijzen vastgesteld. Dat in de groote gemeenten de verbruikers een hoogeren prijs moeten betalen dan elders, vloeit onver mijdelijk voort uit de omstandigheid, dat het distributie-apparaat daar duurder is dan in de kleinere plaatsen. Daarbü moet men, wat de groote steden aangaat, in aanmerking nemen, dat de boeren in de omgeving daarvan onder betrekkelük ongunstige omstandigheden werken, die er toe leiden, dat hun voor de melk een wat hoogere prijs behoort te worden betaald dan elders in het land. Het zoogenaamd wettelük gebied, dat reeds eerder bestond en waarin zich de drie groote steden bevinden, is thans gesplitst in twee groe pen van gemeenten. In de eene groep, o.a. dooi de groote steden gevormd, wordt de prüs van losse consumptiemelk van zestien op achttien cent gebracht. In de overige gemeenten van het wettelyk gebied wordt deze prijs op zeventien cent gesteld. Het land buiten het wettelyk gebied is in de nieuwe regeling in drie groepen van gemeenten verdeeld. In de eerste groep hiervan, waartoe de steden Arnhem, Nijmegen en Maastricht met haar randgemeenten behooren, geldt voortaan een straatprys van zeventien cent. Deze prys is zestien cent in de, door andere steden boven twintig duizend inwoners gevormde, tweede groep van het buitenwettelijk gebied. In de der de groep, waartóe de rest van dit gebied be hoort, is de prüs vijftien cent. De prijzen betreffen gestandaardiseerde melk van 2i/2 pCt. vet. Voor de taptemelk wordt de prys tien cent in de groote steden en de overige gemeenten in de eerste groep, negen cent in de rest van het wettelijk en in de eerste groep van het buiten wettelijk gebied en acht en zeven cent respec- tievelijk in de tweede en de derde groep van laatstgenoemd gebied. Betreft het bovenstaande de melk, een ander voorbeeld van nieuwe prijzen, die de verbruikers zullen moeten betalen, vormt de boterprüs, welke voortaan in de prijsklasse 1 (ZKB-boter) 2.60 per kilogram bedraagt, tegen 2.34 vroe ger. Anders dan bü de melk, gelden de pryzen van boter en kaas voor het geheele land gelijkelijk. Wat kaas betreft, mocht men volgens de vroe gere regeling niet meer dan den prijs .van 9 Mei 1940, vermeerderd met een zeker bedrag, in rekening brengen. Overtredingen van dien re gel waren uiteraard moeilijk te constateeren. Daarom zijn nu voor alle soorten kaas vaste pryzen vastgesteld. De prijzen, waartegen de fabrieken haar pro ducten mogen verkoopen, zijn verhoogd, waar door zij aan de boeren meer voor hun melk zul len kunnen betalen. Dit is, zooals hierboven uiteengezet, dringend noodig. De prijzen, welke aan de boeren kunnen worden uitbetaald, va- rieeren iets, al naar gelang de geleverde melk kan worden gebruikt als consumptiemelk of in de fabriek tot boter, kaas en andere melkpro ducten wordt verwerkt. Voorts zal er naar worden gestreefd, dat de fabrieken in de zomermaanden een zekere re serve vormen, zoodat zy in den winter een wat hoogeren melkprijs zullen kunnen betalen. Doordat de prijzen, welke de producenten (fa brieken, enz.) mogen vragen, en de winkelver koopprijzen zün vastgesteld, zün tevens de mar ges voor handelaars en winkeliers vastgelegd. Dezen zullen aan die marges voldoende moeten hebben. Voor de toekomstige bepaling van de hoogte der marge zal de noodzakelijkheid, om het door tusschenhandel en kleinbedryf ge vormde distributie-apparaat te verbeteren, den doorslag moeten geven. De fabrieken en melkinrichtingen zullen haar bedryfsresultaten nauwkeurig moeten opgeven. Dan zal kunnen worden beoordeeld, of die re sultaten zoo goed mogelük zün, d.w.z. of de on dernemingen, zooals zü zyn ingericht, zoo goed mogelük functionneeren. Voorgeschreven wordt, dat de melkprüs zal worden gescheiden in een grondprüs en een prüs per percent vet. Verder zullen de zuivelfabrieken moeten bre ken met de gewoonte voor de melk een prijs „af boerderü" te betalen. In het vervolg zullen zü een prüs „vrij fabriek" moeten geven en van dien prüs de gemiddelde aanvoerkosten behoo ren af te trekken. De aanvoerkosten namelük loopen uiteen. Worden zy afzonderlyk vermeid, dan kan men de bedrijfsresultaten der fabrieken beter ver- gelyken. Aangezien de pryzen stygen, zal van de be staande voorraden een heffing plaats vinden, opdat niet den houders dier voorraden plotse ling groote, ongemotiveerde voordeelen in den schoot vallen. Onder de aankondigingen in de dagbladen zullen de winkelinkoop- en verkoopprijzen offi cieel worden gepubliceerd. Aan winkeliers en publiek wordt verzocht, die publicatie te be waren. Belanghebbenden wordt voorts aange raden, zich een exemplaar aan te schaffen van de Nederlandsche Staatscourant, waarin alle voorschriften zijn opgenomen. Vrijdag werd de tentoonstelling „Voeding in dezen tüd", welke tot dn met Maandag a.s. te Groningen wordt gehouden, met een rede van ir. S. L. Louwes geopend. Onder de aanwezigen bevonden zich o.m. dr. Conring, gevolmachtigde van den rijkscommis saris voor de provincie Groningen en verschil lende andere Duitsche functionarissen, mr. J. L. Linthorst Homan, commissaris van de pro vincie Groningen, mr. P. W. H. Cort van der Linden, burgemeester van Groningen en vele andere autoriteiten uit stad en provincie. Ir. Louwes wees op het feit, dat de voedsel voorziening in Nederland momenteel in het centrum van de belangstelling staat. Spr. wees op den import, welke in normale tyden een grooten omvang had. De regeering had reeds van tevoren maatregelen getroffen in verband met voedselvoorziening in oorlogstijd. Door den oorlog verviel alle import en was men op eigen voorziening aangewezen. Den voorraad en oogst van graan heeft Nederland geheel gehouden, waarvan zelfs niets is afgestaan aan het bezet tingsleger. Hierdoor is het broodkwantum steeds op peii gebleven. Vervolgens besprak ir. Louwes de aardappelpositie, ook hier is er geen aan leiding om bevreesd te zün. Ten aanzien van de vleeschvoorziening was spr. minder tevre den en de reden hiervoor meende spr. te moe ten zoeken in het veelvuldig clandestien slach ten, wat helaas nog steeds voorkomt. Gelukkig wordt hiertegen streng opgetreden. Verschillen de andere levensmiddelen beschouwen spr. nog, waarbij hü tot de slotconclusie kwam, dat de toestand in Nederland geenszins hopeloos genoemd mag worden. Wy hebben de grootste opbrengst per eenheid in de geheele gematigde zone. Blijft alles zooals het thans is, dan zal er hier geen honger komen. In verband met het verbod tot het betreden door r.iet-ingezetenen van de zgn. verboden landsdeelen is de vraag gerezen, of definitieve vestigingen in bedoelde gebieden eveneens niet zyn toegelaten. Naar aanleiding hiervan wordt medegedeeld, dat tegen definitieve vestigingen in het zgn. spergebied in beginsel geen bezwaar bestaat. Voor elk geval moet echter door tusschenkomst van het gemeentebestuur een voldoend gemoti veerd verzoek tot den bevoegden gevolmach tigde van den Rykscommissaris (Polizeioffizier) worden gericht, die na een onderzoek de toe stemming tot het betreden van het betreffende gebied en de vestigingsvergunning verleent. Het zal wel voor iedereen duidelijk: zijn, dat door het breken van den verdragstoestand en het intreden van den oorlogstoestand tusscnen het nationaal-socialistische Duitscliland en de bolsjewistische Sovjet-Unie de ont wikkeling van den strijd tusschen Groot- Brittannië en het Derde Rijk in een nieuwe phase is gekomen. Dit. is echter niet enkel het geval met de ontwikke ling van den oorlog, maar ook met de door de asmogendheden daaraan ver bonden en daarvan afhankelijk gestelde nieuwe orde in Europa. Om een en ander scherp te accentueeren en tevens om de Nederlanders in het bezette ge bied, op de eerste plaats de nationaal- socialisten, op te roepen tot actieve en positieve medewerking met Duitschlands strijd voor een continentaal Europa zonder bolsjewisme was de groote mas- sabetooging op het IJsclubterrein be Amsterdam belegd, waarop de Rijkscom missaris Rijksminister dr. Seyss-Inquart en tenslotte ook de leider der N.S.B. ir. Mussert het woord hebben gevoerd. De uiteenzetting van het nieuwe acute con flict en zijn achtergrond, welke door den Rijkscommissaris werd gegeven, stemde uiteraard overeen met die, welke door den Führer zelf en door zijn minister van Buitenlandsche Zaken, von Ribben- trop, werd gedaan. Wij, en met ons ongetwijfeld velen in den lande, hebben ons na de gebeurtenissen in Finland, Polen, de Baltische landen en Roemenië, waar door de Sovjet-Unie met haar bolsje- wiseeringspractijken telkens weer ter reinwinst in den geestelijken en stoffe- lijken zin van dit woord wist te boeken, met bezorgdheid afgevraagd of en wan neer aan de uitbreiding van den haard van bolsjewistische besmetting over een steeds uitgestrekter gebied van het Europeesche vasteland paal en perk zou worden gesteld. Sovjet-Rusland leek een hyena, die op' het slagveld alleen de zwaargewonden en de zwakken overviel om aan zijn vraatzucht te voldoen en het zag er naar uit, dat het ook ten aanzien van het Duitsche Rijk op een tijdstip wachtte, waarop het daar op gelijke wijze zijn slag zou willen en dur ven slaan. Het uitbreken van den oorlog tusschen het Duitsche Rijk en de Sovjet- Unie heeft aan dien toestand een einde gemaakt. De bolsjewistische hyena zal zich nu met den adelaar der Duitsche weermacht moeten meten in een open lijken strijd. Duitschland heeft de Sovjet-Unie beschuldigd van ralsch spel en roept thans heel Europa op tot den veldtocht tegen het bolsjewisme ter ver dediging van de Europeesche beschaving. De nationale en volksche beschaving in Nederland, welke een waardevol element vormt in het groote com plex van het Europeesch beschavings leven, draagt een uitgesproken Christe lijk karakter. Deze Christelijke bescha ving, welke wij dank zij den grooten Geloofsverkondigers de onze mogen noemen, en welke wij verplicht zijn te beschermen, te verdedigen en uit te bouwen, staat rechtlijnig tegenover het godlooze communisme en het marxisme. Indien de huidige oorlog, die thans in een nieuwe en uitermate belangrijke phase is getreden, tot gevolg zal hebben, dat de wereld bevrijd wordt van de nachtmerrie van het infernale revolu- tionnaire bolsjewisme, zal ieder oprecht Christelijk mensch zich over dit gevolg slechts kunnen verheugen. Zaterdagmorgen is brand uitgebroken in het perceel Hooigracht 86a te Leiden. Binnen en kele oogenblikken stond het bovenhuis in vlam men. De brandweer* die onmiddellyk ter plaat se was met een motorspuit, was het vuur spoe dig meester, doch het bovenhuis brandde geheel uit. Een baby, dde alleen in een der bovenkamers was achtergebleven, werd uit de vlammenzee gered dor het snel en doortastend ingrijpen van een drietal aanwezigen. De huurder was tegen brand verzekerd, de onderhuurster echter niet. De brand trok veel publiek, dat door leden van den luchtbeschermingsdienst bp een afstand werd gehouden. De vereenigingsraad van de vereeniging tot ondersteuning van burgerlüke ambtenaren „H.O.R.A." hield Zaterdag te Utrecht zün jaarlüksehe vergadering. Uit het door het hoofdbestuur uitgebrachte jaarverslag bleek, dat de vereeniging op 31 December 1940 11.313 leden en 397 donateurs telde. Over 1940 werden verleend 210 rente- gevende voorschotten tot een bedrag van f 46.123.80, 18 rentelooze voorschotten tot een bedrag van f k.790.76, 26 giften tot een bedrag van f 756.56. terwijl een bedrag van f 3062.25 werd aangewend voor toeslag op de verpleeg- gelden in het herstellingsoord der vereeniging te Ede (Gld.) Als gevolg van de oorlogsomstandigheden liep het aanlal verpleegdagen terug van 9348 in 1939 tot 5056 in 1940. De aan de beurt van aftreding zijnde voor zitter van den raad van commissarissen, de heer ir. M. C. E. Bongaerts, oud-minister van Waterstaat, werd bü acclamatie herkozen, ter- wül in de vacature, ontstaan door het perio dieke aftreden van den heer A. W. IJzerman, werd voorzien door benoeming van den heer ir. H. Vos. De periodiek aftredende bestuursleden: me}. C. 0. M. Scholte en de heeren dr. Joh. J. Han- rath (voorzitter), L. Jagersma (secretaris), G. J. Heemstra en F. Laban werden herkozen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1941 | | pagina 3