iMHMM De egende van den herdersjongen DINSDAG 24 DECEMBER 1946 PAGINA 3 Bewerkt door.- hans verhoeven Vervolg op pagina 4 DE VIERDE WIJZE Ge ken± de geschiedenis der Drie Wijzen ui± hel Oosten en ge weel hoe zij van verre reisden om hun gaven le brengen naar hel kribje le Beihlehem. Maar hebt ge ooil de geschiedenis gehoord van den Vierden Wijze, die eveneens de sier zag opkomen en zich opmaakte deze le volgen en loch niet mei zijn broeders bij hel jonge Kindje Jezus aankwam? Van hel groole verlangen van dezen vierden pelgrim, hoe de vervulling ervan hem werd onthouden, hoewel hij loch in die onthouding bevrediging vond, van den langen weg, dien hij ging en de vreemde wijze, waarop hij Dengene vond, dien hij zochl, zal ik u hel verhaal vertellen, zooals ik er fragmenten van heb opgevangen in de Zaal der Droomen, in hel paleis van hel Menschenhari. I In de dagen, toen keizer Augustus over vele koningen heerschte en Herodes in Jeruzalem regeerde, woonde in de stad Ecbatana, in de bergen van Perzië, een man, genaamd Artaban. Zijn huis stond vlak bij den buitenmuur, die de ko ninklijke schatkamer omringde. Als hij op zijn dak stond, kon hij uitzien over de zevenvoudige kanteelen, zwart, wit, karmozijnrood, blauw, wijnrood, zilver en goud, naar den heuvel, waar het zomer paleis der Parthische keizers glinsterde als een juweel in een kroon. Rondom het woonhuis van Artaban lag een fraaie tuin, een wirwar van bloemen en fruitboomen, besproeid door de beekjes, die van de hellingen van de Orontes afdaalden en overgoten met de muziek van ontelbare vogels. Doch alle kleur was verloren in de zachte en geu rige duisternis van den laten Septem- bernacht en alle klanken waren tot zwij gen gebracht in de zoete betoovering der stilte, behalve het klateren van het wa ter, dat was als een half snikkende, half zingende stem in de schaduw. Hoog bo ven de boomen scheen een zachte licht glans door de met gordijnen behangen togen van de kamër, Waar de heer des huizes met zijn vrienden zouden samen komen. Hij stond aan de voordeur om zijn gas ten te begroeten, een groote, donkere man van ongeveer veertig jaar, met hel dere oogen, die dicht bij elkaar stonden onder een breed voorhoofd en met diepe lijnen om zijn dunne lippen uitgesneden; het voorhoofd van een droomer en de mond van een krijgsman, een man met fijne gevoelens, doch met een ontemba- ren wil eén van diegenen, die, in welke eeuw zij ook mogen leven, voorbe stemd zijn voor innerlijke conflicten en onvermoeid zoeken. Zijn mantel was van zuiver witte wol en zij hing over een zij den tuniek; een witte puntkap met lange lapels aan de kanten rustte op zijn gol vend zwart haar. Het was 't gewaad der oude Magipriesters, die vuuraanbidders Worden genoemd. „Welkom!" zei hij met lage, prettige Stem, toen de een na den ander de ka mer binnentrad. „Welkom Abdus; vrede zij met u, Rhodaspes en Tigranes en met u mijn vader Abgarus. Gij zijt allen welkom. Dit huis wordt vreugdig door uw aanwezigheid." Er waren negen mannen bijeen. Zij Waren van verschillenden leeftijd, doch gelijk in den rijkdom der kleeding van veelkleurige zijde en zij droegen allen massief gouden banden om de ha's, waardoor zij als Parthische edelen ken baar waren en in de gevleugelde gouden ringen op hun borst stond het teeken der volgelingen van Zoroaster. Zij namen hun plaatsen in rondom het kleine, zwarte altaar, waar een zwak vlammetje brandde. Artaban, die er naast stond, voedde het met droog pijnboom hout en geurige oliën. Daarna begon hij het oude gezang van de Yasma en de stemmen van zijn metgezellen vielen hem bij in een hymne tot Ahura-Mazda: Wij vereeren den Heiligen Geest, die alle wijsheid en goedheid bezit, Omringd door Heilige Onsterfelijken, de schenkers van overvloed en genade Wij verheugen ons in het werk Zijner handenZijn waarheid en Zijn macht. Wij prijzen alles wat zuiver is, want Hij heeft dit geschapen, Gedachten, die waar zijn en woorden en daden, die als goed worden be schouwd zijn aan Hem ontsprongen en daarom vereeren wij Hem. Hoort ons aan, o Mazda! Gij leeft in waarheid en hemelsche vreugde; Reinigt ons van het kwade en bewaar ons voor het slechte en voor valschheid; Stort het licht en de vreugde van Uw leven uit over onze duisternis en droefheid. Werpt Uw glans over onze tuinen en velden, over ons werken en weven, Werpt Uw glans over het geheele rn.enschenras, geloovig of ongeloovig, Werpt Uw glans over ons, thans in den nacht, Werpt op ons den glans van Uw macht Rn ontvangt van ons de vlam van onze heilige liefde en den zang onzer verheerlijking- Het vuur rees met het gezang omhoog, killend, alsof de vlam de muziek beant woordde, tot de geheele kamer helder Verlicht was, waardoor haar eenvoud en Pracht werden geopenbaard. He vloer was ingelegd met donkerblauwe, wit gemarmerde tegels; pilasters van ge vlochten zilver staken scherp af tegen de blauwe wanden; de ronde bogen van de vensters waren behangen met azuurkleu- rige zijde; de gewelfde zoldering was een Plaveisel van blauwe steen, als een he- hiel in alle klaarheid en zij was bezaaid met zilveren sterren. In de vier hoeken hingen groote, gouden, magische wielen, de tongen van de goden werden ge- hoemd. Aan den oostelijken kant, achter het altaar, verhieven zich twee donker rode Pilaren van porphyr, op de boven- shjlen van denzelfden steen waren ge- leugelde boogschutters uitgesneden. In den doorgang tusschen de twee pi- aren zij bood toegang tot het dak- ei ras hing een zwaar gordijn in de meur van een granaatappel. Het was ge- orduurd met ontelbare gouden stralen, me uit den vloer naar boven schoten. Het vertrek deed denken aan een stillen ster rennacht, azuur en zilver, terwijl in het osten de rose belofte van de schemering Bioeide. Het was, zooals het huis van een an behoort te zijn, een uitdrukking van a rak ter en geest van den bewoner, Terwijl hij sprak, stak hij zijn hand tusschen een plooi van zijn gordel en haalde er drie groote juweelen vandaan Na het gezang wendde hij zich tot zijn vrienden en noodigde hen uit op den divan aan den westelijken kant van het vertrek te gaan zitten „Gij zijt vannacht hier gekomen," zei bij, terwijl hij den kring rondkeek, „op mijn verzoek, als trouwe volgelingen van Zoroaster, om uw vereering te hernieuwen en uw geloof in den God van de Reinheid te doen opvlammen, zooals dit vuur op het altaar is opgevlamd. Wij vereeren niet het vuur, doch Hem, waarvan het 't uitverkoren symbool is, omdat het 't zui verste is van al het geschapene. Het spreekt tot ons van Ben, die Licht en Waarheid is. Is dat niet juist, vader?" „Het is goed gezegd mijn zoon" ant woordde de eerbiedwaardige Abgarus. Verlichte menschen zijn nimmer dwe pers. Zij gaan in tot de werkelijkheid en nieuw licht en nieuwe waarheid ko men voortdurend tot hen door middel van de oude symbolen". „Hoor mij dan aan, vader en vrien den," zei Artaban, „dan zal ik u ver tellen van het nieuwe licht en de nieuwe waarheid die tot mij zijn ge komen door de oudste aller teekenen. Wij hebben samen de geheimen van de natuur doorvorscht en de genezende kracht van water, vuur en planten bestudeerd. Wij hebben ook de boeken van de profeten gelezen, waarin de toekomst vaag wordt voorspeld in woor den, die moeilijk te begrijpen zijn. Doch de hoogste aller wetenschappen is de kennis van de sterren. Hun loop te volgen is de draden van het levens mysterie van begin tot einde te ont warren. Als wij hen volkomen zouden kunnen volgen, zou ons niets meer verborgen zijn. Maar is onze kennis op dit gebied niet zeer onvolledig? Bevin den zich nog niet vele sterren achter den horizon lichten, die slechts be kend zijn aan de bewoners van het verre Zuidland, onder de kruidige boo men van Punt en bij de goudmijnen van Ophir?" Er klonk een gemompel van instem ming onder de luisteraars. „De sterren," zei Tigranes, „zijn de ge dachten van het Eeuwige Zij zijn talloos. Doch de gedachten van den mensch kun ben worden geteld, evenals de jaren van zijn leven. De wijsheid van den Magi is de grootste aller wijsheden op aarde, daar zij eigen onwetendheid kent. En dat is het geheim van macht De menschen zullen altijd uitkijken naar een nieuwen zonsopgang. Maar wij zelf begrijpen, dat de duisternis gelijk is aan het licht en dat de strijd tuschen hen nooit zal wor den beëindigd." „Dat bevredigt mij niet," zei Artaban, „want als het wachten eindeloos moet zijn, als het nooit zal worden beloond, dan is het niet wijs uit te kijken en te wachten. Wij zouden dan worden als die nieuwe Grieksche leeraren, die zeggen, dat er geen waarheid bestaat en dat de eeuwige wijzen zij zijn, dte hun leven wijden aan het ont dekken en blootleg gen van de leugens, die tot dusverre in de wereld zijn ge loofd. Doch de nieu we zonsopgang zal voorzeker op den aangegeven tijd plaats vinden. Zeg gen onze eigen boe ken niet, dat dit voorbijgaand is en dat de mensch de helderheid van een groot licht zal zien?" ,,Dat is waar", zei de stem van Abgarus, „iedere trouwe volge ling van Zoroaster kent de voorspelling en draagt dit woord in zijn hart. „Op dien dag zal Sosiosh de Onoverwinnelijke naar voren komen uit alle profeten van het Oostland. Rond om hem zal een machtig schijnsel zijn en hij zal het leven eeuwigdurend maken en de dooden zullen weer opstaan." „Het is een duistere uitspraak", zei Ti granes, ,,en het is mogelijk dat wij haar nooit zullen begrij pen. Het is beter zich te verdiepen in na bije dingen en den invloed van den Magi in het eigen land te versterken en dan uit te zien naar iemand die wellicht een vreemdeling is en wien wij onze macht moeten overdragen." De anderen schenen het met deze woorden eens te zijn. Een stilzwijgend gevoel van overeenstemming was onder hen merkbaar; hun blik had die on definieerbare uitdrukking, die altijd volgt, als een spreker de gedachte uit spreekt, die in de harten van zijn toe hoorders sluimert. Artaban wendde zich echter met een vreemden gloed op zijn gelaat tot Abgarus en zei: „Vader, ik heb deze voorspelling in een geheim hoekje van mijn ziel be waard. Godsdienst zonder hoop zou zijn ais een altaar zonder levend vuur. En nu de vlam helderder brandt, heb ik bij het licht er van andere woorden ge lezen; z.j komen ook uit de fontein der Waarheid en spreken toch duidelijker van de komst van den Zegepralende in al zijn schittering." Hij haalde onder de borst van zijn tuniek twee kleine rolletjes fijn perka ment te voorschijn en ontvouwde ze zorgvuldig op zijn knieën. Er was op ge schreven: „In de jaren, die in het verleden ver loren zijn gegaan, lang voor onze vade ren in het land van Babyion kwamen, leefden er wijze mannen in Chaldea, van wie de eersten der Magi's het ge heim des hemels leerden. En onder hen was Balaam, de zoon van Beor, een der machtigsten. Hoor de woorden van zijn profetie: Er zal een ster uit Jacob komen en er zal een scepter uit Israël ontsprui ten." De lippen van Tigranes waren ver achtelijk gekruld, terwijl hij zei: „Juda werd gevangen gehouden bij de wateren van Babyion en de zonen van Jacob waren slaven van onze koningen. De stammen van Israël zijn in de ber gen verspreid als verloren schapen en uit wat in Judea onder Romeinsch juk leeft, zal ster noch scepter voortkomen.'' „En toch," antwoordde Artaban, „was het de Hebreeër Daniël, de groote droo mer, de raadsman van vorsten, die het meest geëerd en geliefd werd door onzen machtigen koning Cyprus. Daniël be wees aan ons volk 'n profeet der waar heid en een lezer van gedachten der eeuwigheid te zijn." .Hij las voor van het tweede perkament: „Weet daarom en begrijp, dat van het gebod af Jeruzalem te herbouwen tot den Gezalfde de tijd zal zijn zeven en zestig jaar en twee weken." „Maar mijn zoon", zei Abgarus wei felend, „dat zijn mystieke getallen. Wie kan ze uitleggen of wie kan den sleutel tot hun beteekenis vinden?" Artaban antwoordde: „Zij zijn mij uitgelegd en aan mijn drie broeders onder den Magi; Caspar, Melchior en Balthazar. Wij hebben de oude tafelen van Chaldea onderzocht en den tijd be rekend. Hij valt in dit jaar. wij hebben den hemel bestudeerd en in de lente zagen wij twee der grootste planeten bij elkaar in het teeken van de Visch, het huis der Hebreeërs. Wij zagen er ook een nieuwe ster, die één nacht scheen en daarna verdween. Thans ontmoeten de twee planeten elkaar wederom. In dezen nacht valt hun samenstand. Mijn drie broeders kijken er naar uit bij den ouden Tempel der Zeven Sferen te Bor- sippa in Babylonië en ik kijk er hier naar uit. Als de ster weer schijnt, zullen zij tien dagen bij den tempel op mij wachten en dan gaan wij gezamenlijk naar Jeruzalem, om den Beloofde, die als Koning van Israël zal worden gebo ren, te zien en te aanbidden. Ik heb mij voor die reis klaargemaakt. Ik heb mijn bezittingen van de hand gedaan en deze drie juweelen gekocht een saffier, een robijn en een parel om ze den koning als eerbewijs aan te bieden. En nu vraag ik u mee te gaan op dezen pelgrimstocht, opdat wij samen de vreugde genieten den vorst te hebben gevonden, die waar dig is door ons te worden gediend." Terwijl hij sprak, stak hij zijn hand tusschen een plooi van zijn gordel en haalde er drie groote juweelen vandaan de een blauw als een stuk van den avondhemel, de t eede rooder dan een straal van de opgaande zon en de derde zoo zuiver als de top van een besneeuw- den berg in de schemering en legde ze op de uitgerolde perkamenten voor zich. Doch zijn vrienden keken toe met vreemde en vijandige oogen. Een scha duw van twijfel en wantrouwen trok over hun gelaat, zooals een nevel uit een moeras omhoog kruipt om de heuvels te bedekken. Zij keken elkaar verwon derd en medelijdend aan, alsof zij naar iets ongeloofelijks hadden geluisterd, naar een verhaal van een wild visioen c." een voorstel tot een onmogelijke onderne ming. Tigranes zei ten laatste; „Artaban, dat is een ijdele droom. Ge hebt te veel naar de sterren gekeken en te veel trotsche gedachten gevoed. Wijzer zou zijn, geld bijeen te brengen voor. den nieuwen vuurtempel in Chala. Nooit zal een koning uit het verstrooide volk van Israël voortkomen en er zal nooit een einde komen aan den eeu wigen strijd tusschen licht en duisternis. Wie er naar zoekt, jaagt schaduwen. Vaarwel." En een ander zei; „Artaban, ik ken deze dingen niet en mijn ambt als be waker der koninklijke schatten bindt mij aan deze plaats. Als gij meent dezen tocht te moeten maken, vaarwel dan." En een ander zei: „In mijn huis slaapt een nieuwe bruid en ik kan haar niet verlaten, noch haar mee nemen op deze vreemde reis. Maar ik hoop, dat uw voetstappen worden gezegend, waarheen gij ook gaat. Vaarwel dus". En een ander zei; „Ik ben ziek en kan geen ontberingen verdragen, doch er is een man onder mijn bedienden, dien ik met u zal mee zenden als gij gaat, om mij te vertellen hoe gij het maakt". Aldus verlieten zij een voor een het huis van Artaban. Maar Abgarus, de oudste, die hem het meest liefhad, bleef achter, nadat de anderen waren vertrok ken en zei ernstig: „Mijn zoon, mogelijk is het licht der waarheid in dit teeken In Rome kan men in den Kersttijd deze prachtige Kerstgroep zien. welke behoort tot de schoonste uitingen der kerkelijke kunst van de 17de eeuw. Zij werd vervaardigd door de beste Napolitaansche kunstenaars uit dien tijd dat aan den hemel is verschenen en dan zal het zeker leiden naar den vorst en de machtige klaarheid. Het kan ook zijn, dat het slechts een schaduw is van het licht, zooals Tigranes heeft gezegd ea dan zal hij, die volgt, een langen pel grimstocht maken en vruchteloos zoe ken. Het is evenwel beter de schaduw van het beste te volgen, dan tevreden te blijven met het slechtste. En zij, die wonderlijke dingen willen zien, moeten dikwijls bereid zijn alleen te reizen. Ik ben te oud voor dezen tocht, doch mijn hart zal dag en nacht uw metgezel zijn en ik zal weten hoe gij vaart. Ga ir. vrede". Daarna verliet Abgarus de azureu kamer met de zilveren sterren en Arta ban bleef in eenzaamheid achter. Hij raapte de juweelen op en deed ze weer in zijn gordel. Langen tijd stond hij te staren naar de vlam, die opflikker de en ineenkromp op het altaar. Dan doorliep hij het vertrek, lichtte het zware gordijn op en kwam tusschen de pilaren van porphyr door op het dakterras. De rilling, die door de aarde vaart voor zij uit haar nachtslaap ontwaakt, Het vage licht der sterren stelde hem in staat den vorm te zien van een man, die dwars over het pad lag was reeds begonnen en de koele wind, die het aanbreken van den dag aankon digt, trok reeds van de besneeuwde ra vijnen van de Orontes naar beneden. Half-wakkere vogels kropen tusschen de ritselende bladeren rond en de geur van rijpe druiven dreef in korte golven van den wingerd. Ver weg over de vlakte in het oosten strekte zich de witte mist als een meer uit. Doch waar de verwijderde pieken van Zagros den westelijken horizon van- eenreten, was de hemel helder. Jupite; en Saturnus stonden dicht bijeen als druppels vloeibaar vuur, die op het punt staan één te worden. Terwijl Artaban naar deze sterren keek, werd uit de duisternis beneden hen een staalblauwe vonk geboren, een vonk, die veranderde tot purperen luis ter en tenslotte in een spiraal opwaarts ging in stralen van saffraan en oranje tot een wit. schitterend punt. Klein en oneindig ver weg, toch volmaakt in elk onderdeel, leek het, alsof de drie juwee len uit den gordel van den Magiër daar bijeenstonden in een levend hart van licht. Hij boog zijn hoofd en bedekte zijn voorhoofd met zijn handen. „Het is het teeken", zei hij. „De Koning komt en ik zal uitgaan om hem ie ontmoeten" Hierboven een fraai onderdeel uit een groote Kerstgroep, welke te zien is op het Forum Trajanus te Rome. Zij stelt het gevolg voor van de Drie Wijzen, die naar den stal van Bethlehem kwamen om het Jezus-kind te aanbidden Geheel den nacht had Vasda, de snelste van Artabans paarden, ge zadeld en opgetuigd in haar stal gereed gestaan. Zij beploegde den bodem ongeduldig en schudde haar bit, alsof zij het verlangen van hadr meester deelue. Voordat de vogels ten volle in staat waren hun krachtige, vreugdige morgen zang te beginnen, voordat de witte mist traag uit de vlakte was opgetrokken, zat de Vierde Wijze in het zadel en reed snel over den heirweg langs den voet van de Orontes naar het westen. Hoe nauw, hoe intiem is de vriend schap tusschen een man en zijn meest geliefde paard op een lange reis. Het is een stille, begrijpende vriemdschap, een gemeenschap zonder behoefte aan woorden. Zij drinken aan dezelfde bron ter zijde van den weg en slapen onder dezelfde beschermende sterren. Samen beleven zij de betoovering van het vallen van den nacht, die klein maakt en de vreugde van den nieuwen dag, die moed geeft. De meester deelt zijn avondmaal met zün hongerigen metgezel en hij voelt hoe de zachte, vochtige lippen zijn hand liefkoozen, als zij zich over 't stuk brood sluiten. In de grijze schemering wordt hij in zijn bivak gewekt door warmen adem over zijn slapend gezicht en dan kijkt hij op in de oogen van zijn trou wen reismakker, klaar voor de vermoeie nissen van den dag. Tenzij hij een heiden of een ongeloovige is, zal hij voorzeker, bij welken naam hij djn God ook aan roept, Hem danken voor zijn woordelooze sympathie, zijn stomme toewijdingen zijn morgengebed zal een dubbelen zegen af- smeeken God zegene ons beiden, paard en ruiter en bewaar onze voeten voor vallen en onze zielen voor den dood. Dan slaan de snelle hoeven door de frissche morgenlucht hun roffel op den weg, in harmonie met het kloppen van twee harten, die dezelfde begeerte heb ben de ruimte te overwinnen, den afstand te verslinden, het doel van de reis te bereiken. Artaban moest inderdaad goed en met overleg rijden, als hij zijn afspraak met de andere Magiërs wilde nakomen, want de afstand was honderd en vijftig para- sangs en meer dan vijftien kon hij per dag niet afleggen. Doch hij kende Vasda's kracht en legde eiken dag den bepaalden afstand af, hoewel hij tot laat in den nacht moest reizen en 's morgens lang voor zonsopgang moest vertrekken. Hij passeerde de bruine uitloopers van de Orontes, doorploegd met den rotsigen loop van honderd stroompjes. Hij door kruiste de eentonige vlakten der Nicae- ërs waar de beroemde kudden paarden die op de uitgestrekte weiden graasden, hun koppen opstaken bij de nadering van Vasda en met het gedonder van vele hoeven weggaloppeerden of waar vluchten wilde vogels plotseling uit de moerassige grasvelden opvlogen en rond zwierden met blinkend gefladder van tallooze vleugels en schrille kreten van verbazing. Hij trok door de vruchtbare velden van Concobar, waar het stof van de dorschvlegels de lucht met een gou den mist vulde, waardoor de groote tem pel van Astarte met zijn vierhonderd pilaren half werd verborgen. Te Baghistan, tusschen de rijke tui nen, welke uit de rots worden besproeid, keek hij op naar den berg, die zijn ontzaglijken kop boven den weg uit steekt, en hij zag de figuur van koning Darius zijn gevallen vijanden vertrap pen en de trotsche lijst van zijn oorlogen en overwinningen, hoog in den wand van de eeuwige rots gegraveerd. Over menigen kouden en verlaten pas. door talrijke bergkloven, waar de rivier brulde en voor hem uit rende als een woeste gids. door menig lachend dal, met terrassen van gele kalksteen vol wijn gaarden en vruchtboomen, door de eikenbosschen van Carine en de donkere poorten van Zagros, in de oude stad Chala, waar de Samaritanen lang ge leden gevangen hadden gezeten en er weer uit door de machtige poort in de omringende heuvelen, waar hij de beel tenis van den hoogepriester van den Magi uit den rotswand gehouwen zag, de stad Ctesiphon voorbij waar de Pharl- sche keizers hadden geregeerd en langs de metropolis van Seleucia, welke door Alexander was gebouwd, over den ko kenden vloed van de Tigris en de vele zij rivieren van de Euphraat, die geel door de korenvelden vloeiden, ging Artaban, tot hij tegen zonsondergang van den tienden dag voor de ingevallen muren van het volkrijke Babyion stond. Vasda was bijna uitgeput en Artaban zou gaarne de stad zijn binnengegaan om er rust en voedsel voor zich en zijn paard te zoeken. Doch hij wist. dat hij nog drie uur moest reizen naar den Tempel der Zeven Sferen en hij moest die plaats vóór middernacht bereiken, wilde hij er zijn vrienden vinden. Daar om hield hij geen halt, maar reed ge stadig over de stoppelige velden voort. Een boschje dadelpalmen vormde een somber eiland in de vale, gele zee. Toen zij in zijn schaduw kwam, vertraagde Vasda haar gang en begon haar weg voorzichtiger te zoeken. Aan het einde van de duistere plek scheen haar een waarschuwend gevoel te overvallen Zij rook gevaar of een moeilijkheid, doch het trouwe dier vluchtte er niet voor, maar ging omzichtig voort. Het boschje wa$ dicht en stil als een graftombe; geen blad ritselde, geen vogel zong. Al haar stappen tastte zij zorgv' :dig af en zij liep met geboken kop; nu en dan snoof zij, alsof zij een voorgevoel van iets verkeerds had. Eindelijk bleef zij tril lend over haar geheele lichaam stil staan voor een donker voorwerp in de schaduw van den laatsten pijnboom. Artaban stapte af. Het vage lich' der sterren stelde hem in staat den vorm te zien van een man, die dwars over het pad lag. Zijn eenvoudige kleeding en de vorm van zijn verweerd gezicht toonden aan, dat hij vermoedelijk een der He breeërs was, die nog in grooten getale rondom de stad woonden. Zijn b eeke huid. droog en geel als perkament, droeg de sporen van de doodelijke koorts die de moerassige velden in den herfst teister de. De kilte des doods was al zijn magere hand en toen Artaban deze op beurde, viel zij krachteloos op de on beweeglijke borst terug Dg herbergier, die hun geen piaats kon bieden. Heeft Joseph en Maria naar den stal gebracht, Een welkom onderdak voor arme lieden.... En Jezus werd geboren in dien nacht. De englen hebben wijd in 't rond gezongen En God om 't allerzoetst geheim geloofd. De herders zijn van vreugde opgesprongen, Zij zijn gegaan en hebben 't vuur gedoofd. En tusschen os en ezel is geiegen Op bussels stroo het kleine Koningskind. Zij staan verrukt onhandig en verlegen En geven wat hun hand te geven vindt. Maar een van hen, het laatst van al gekomen. Draagt in zijn hand zijn korte fluit van riet. Hij mengt zich in de vreugde van de vromen En reikt zijn fluit, want anders heeft hij niet. Hij ziet het hoofd der Moeder lachend nijgen En heft zijn fluit. Daar klinkt opeens gedruisch; Hij ziet de Wijzen van hun zadels stijgen. De kleine stal is vol van feestgeruisch. Zij knielen neer en leggen aan de voeten Van 't Kind den wierook en het goud. Zij komen om hun Koning te begroeten In dezen stal, zoo armelijk en koud. En in een verren hoek teruggedrongen. Staat nu de herdersknaap en wacht. „Kom hier, je staat te ver, m'n jongen," Fluistert Maria's stem terwijl zij lacht. Hij komt nabij, de handen opgeheven En aan zijn lippen trilt de rieten fluit; Hij wil zijn Schepper al zijn liefde geven En onbevreesd stoot hij zijn liedje uit. Verwonderd ziet hij de gezichten stralen. Zijn lied juicht jub'lend door den heilgen nacht; Nu openen zich de gouden Hemelzalen In de oogen van het Kind, dat lieflijk lacht (Vrij naar Jean Aicard La Chanson de I" Enfant)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1946 | | pagina 3