iMHMM
De
egende
van den
herdersjongen
DINSDAG 24 DECEMBER 1946
PAGINA 3
Bewerkt door.- hans verhoeven
Vervolg op pagina 4
DE VIERDE WIJZE
Ge ken± de geschiedenis der Drie Wijzen ui± hel
Oosten en ge weel hoe zij van verre reisden om
hun gaven le brengen naar hel kribje le Beihlehem.
Maar hebt ge ooil de geschiedenis gehoord van den
Vierden Wijze, die eveneens de sier zag opkomen en
zich opmaakte deze le volgen en loch niet mei zijn
broeders bij hel jonge Kindje Jezus aankwam? Van
hel groole verlangen van dezen vierden pelgrim, hoe
de vervulling ervan hem werd onthouden, hoewel
hij loch in die onthouding bevrediging vond, van den
langen weg, dien hij ging en de vreemde wijze,
waarop hij Dengene vond, dien hij zochl, zal ik u hel
verhaal vertellen, zooals ik er fragmenten van heb
opgevangen in de Zaal der Droomen, in hel paleis
van hel Menschenhari.
I
In de dagen, toen keizer Augustus over
vele koningen heerschte en Herodes
in Jeruzalem regeerde, woonde in de
stad Ecbatana, in de bergen van Perzië,
een man, genaamd Artaban. Zijn huis
stond vlak bij den buitenmuur, die de ko
ninklijke schatkamer omringde. Als hij
op zijn dak stond, kon hij uitzien over
de zevenvoudige kanteelen, zwart, wit,
karmozijnrood, blauw, wijnrood, zilver en
goud, naar den heuvel, waar het zomer
paleis der Parthische keizers glinsterde
als een juweel in een kroon.
Rondom het woonhuis van Artaban
lag een fraaie tuin, een wirwar van
bloemen en fruitboomen, besproeid door
de beekjes, die van de hellingen van de
Orontes afdaalden en overgoten met de
muziek van ontelbare vogels. Doch alle
kleur was verloren in de zachte en geu
rige duisternis van den laten Septem-
bernacht en alle klanken waren tot zwij
gen gebracht in de zoete betoovering der
stilte, behalve het klateren van het wa
ter, dat was als een half snikkende, half
zingende stem in de schaduw. Hoog bo
ven de boomen scheen een zachte licht
glans door de met gordijnen behangen
togen van de kamër, Waar de heer des
huizes met zijn vrienden zouden samen
komen.
Hij stond aan de voordeur om zijn gas
ten te begroeten, een groote, donkere
man van ongeveer veertig jaar, met hel
dere oogen, die dicht bij elkaar stonden
onder een breed voorhoofd en met diepe
lijnen om zijn dunne lippen uitgesneden;
het voorhoofd van een droomer en de
mond van een krijgsman, een man met
fijne gevoelens, doch met een ontemba-
ren wil eén van diegenen, die, in
welke eeuw zij ook mogen leven, voorbe
stemd zijn voor innerlijke conflicten en
onvermoeid zoeken. Zijn mantel was van
zuiver witte wol en zij hing over een zij
den tuniek; een witte puntkap met lange
lapels aan de kanten rustte op zijn gol
vend zwart haar. Het was 't gewaad der
oude Magipriesters, die vuuraanbidders
Worden genoemd.
„Welkom!" zei hij met lage, prettige
Stem, toen de een na den ander de ka
mer binnentrad. „Welkom Abdus; vrede
zij met u, Rhodaspes en Tigranes en met
u mijn vader Abgarus. Gij zijt allen
welkom. Dit huis wordt vreugdig door
uw aanwezigheid."
Er waren negen mannen bijeen. Zij
Waren van verschillenden leeftijd, doch
gelijk in den rijkdom der kleeding van
veelkleurige zijde en zij droegen allen
massief gouden banden om de ha's,
waardoor zij als Parthische edelen ken
baar waren en in de gevleugelde gouden
ringen op hun borst stond het teeken
der volgelingen van Zoroaster.
Zij namen hun plaatsen in rondom het
kleine, zwarte altaar, waar een zwak
vlammetje brandde. Artaban, die er naast
stond, voedde het met droog pijnboom
hout en geurige oliën. Daarna begon hij
het oude gezang van de Yasma en de
stemmen van zijn metgezellen vielen hem
bij in een hymne tot Ahura-Mazda:
Wij vereeren den Heiligen Geest, die
alle wijsheid en goedheid bezit,
Omringd door Heilige Onsterfelijken,
de schenkers van overvloed en genade
Wij verheugen ons in het werk Zijner
handenZijn waarheid en Zijn macht.
Wij prijzen alles wat zuiver is,
want Hij heeft dit geschapen,
Gedachten, die waar zijn en woorden
en daden, die als goed worden be
schouwd zijn aan Hem ontsprongen
en daarom vereeren wij Hem.
Hoort ons aan, o Mazda! Gij leeft in
waarheid en hemelsche vreugde;
Reinigt ons van het kwade en bewaar
ons voor het slechte en voor
valschheid;
Stort het licht en de vreugde van Uw
leven uit over onze duisternis en
droefheid.
Werpt Uw glans over onze tuinen en
velden, over ons werken en weven,
Werpt Uw glans over het geheele
rn.enschenras, geloovig of ongeloovig,
Werpt Uw glans over ons, thans in
den nacht,
Werpt op ons den glans van Uw
macht
Rn ontvangt van ons de vlam van
onze heilige liefde en den zang onzer
verheerlijking-
Het vuur rees met het gezang omhoog,
killend, alsof de vlam de muziek beant
woordde, tot de geheele kamer helder
Verlicht was, waardoor haar eenvoud en
Pracht werden geopenbaard.
He vloer was ingelegd met donkerblauwe,
wit gemarmerde tegels; pilasters van ge
vlochten zilver staken scherp af tegen de
blauwe wanden; de ronde bogen van de
vensters waren behangen met azuurkleu-
rige zijde; de gewelfde zoldering was een
Plaveisel van blauwe steen, als een he-
hiel in alle klaarheid en zij was bezaaid
met zilveren sterren. In de vier hoeken
hingen groote, gouden, magische wielen,
de tongen van de goden werden ge-
hoemd. Aan den oostelijken kant, achter
het altaar, verhieven zich twee donker
rode Pilaren van porphyr, op de boven-
shjlen van denzelfden steen waren ge-
leugelde boogschutters uitgesneden.
In den doorgang tusschen de twee pi-
aren zij bood toegang tot het dak-
ei ras hing een zwaar gordijn in de
meur van een granaatappel. Het was ge-
orduurd met ontelbare gouden stralen,
me uit den vloer naar boven schoten. Het
vertrek deed denken aan een stillen ster
rennacht, azuur en zilver, terwijl in het
osten de rose belofte van de schemering
Bioeide. Het was, zooals het huis van een
an behoort te zijn, een uitdrukking van
a rak ter en geest van den bewoner,
Terwijl hij sprak, stak hij zijn hand tusschen een plooi van
zijn gordel en haalde er drie groote juweelen vandaan
Na het gezang wendde hij zich tot zijn
vrienden en noodigde hen uit op den
divan aan den westelijken kant van het
vertrek te gaan zitten
„Gij zijt vannacht hier gekomen," zei
bij, terwijl hij den kring rondkeek, „op
mijn verzoek, als trouwe volgelingen van
Zoroaster, om uw vereering te hernieuwen
en uw geloof in den God van de Reinheid
te doen opvlammen, zooals dit vuur op
het altaar is opgevlamd. Wij vereeren
niet het vuur, doch Hem, waarvan het 't
uitverkoren symbool is, omdat het 't zui
verste is van al het geschapene. Het
spreekt tot ons van Ben, die Licht en
Waarheid is. Is dat niet juist, vader?"
„Het is goed gezegd mijn zoon" ant
woordde de eerbiedwaardige Abgarus.
Verlichte menschen zijn nimmer dwe
pers. Zij gaan in tot de werkelijkheid
en nieuw licht en nieuwe waarheid ko
men voortdurend tot hen door middel
van de oude symbolen".
„Hoor mij dan aan, vader en vrien
den," zei Artaban, „dan zal ik u ver
tellen van het nieuwe licht en de
nieuwe waarheid die tot mij zijn ge
komen door de oudste aller teekenen. Wij
hebben samen de geheimen van de
natuur doorvorscht en de genezende
kracht van water, vuur en planten
bestudeerd. Wij hebben ook de boeken
van de profeten gelezen, waarin de
toekomst vaag wordt voorspeld in woor
den, die moeilijk te begrijpen zijn. Doch
de hoogste aller wetenschappen is de
kennis van de sterren. Hun loop te
volgen is de draden van het levens
mysterie van begin tot einde te ont
warren. Als wij hen volkomen zouden
kunnen volgen, zou ons niets meer
verborgen zijn. Maar is onze kennis op
dit gebied niet zeer onvolledig? Bevin
den zich nog niet vele sterren achter
den horizon lichten, die slechts be
kend zijn aan de bewoners van het
verre Zuidland, onder de kruidige boo
men van Punt en bij de goudmijnen
van Ophir?"
Er klonk een gemompel van instem
ming onder de luisteraars.
„De sterren," zei Tigranes, „zijn de ge
dachten van het Eeuwige Zij zijn talloos.
Doch de gedachten van den mensch kun
ben worden geteld, evenals de jaren van
zijn leven. De wijsheid van den Magi
is de grootste aller wijsheden op aarde,
daar zij eigen onwetendheid kent. En dat
is het geheim van macht De menschen
zullen altijd uitkijken naar een nieuwen
zonsopgang. Maar wij zelf begrijpen, dat
de duisternis gelijk is aan het licht en
dat de strijd tuschen hen nooit zal wor
den beëindigd."
„Dat bevredigt mij niet," zei Artaban,
„want als het wachten eindeloos moet
zijn, als het nooit zal worden beloond,
dan is het niet wijs uit te kijken en te
wachten. Wij zouden dan worden als die
nieuwe Grieksche leeraren, die zeggen,
dat er geen waarheid bestaat en dat de
eeuwige wijzen zij zijn, dte hun leven
wijden aan het ont
dekken en blootleg
gen van de leugens,
die tot dusverre in
de wereld zijn ge
loofd. Doch de nieu
we zonsopgang zal
voorzeker op den
aangegeven tijd
plaats vinden. Zeg
gen onze eigen boe
ken niet, dat dit
voorbijgaand is en
dat de mensch de
helderheid van een
groot licht zal zien?"
,,Dat is waar", zei
de stem van Abgarus,
„iedere trouwe volge
ling van Zoroaster
kent de voorspelling
en draagt dit woord
in zijn hart. „Op
dien dag zal Sosiosh
de Onoverwinnelijke
naar voren komen
uit alle profeten van
het Oostland. Rond
om hem zal een
machtig schijnsel zijn
en hij zal het leven
eeuwigdurend maken
en de dooden zullen
weer opstaan."
„Het is een duistere
uitspraak", zei Ti
granes, ,,en het is
mogelijk dat wij haar
nooit zullen begrij
pen. Het is beter zich
te verdiepen in na
bije dingen en den
invloed van den Magi
in het eigen land te
versterken en dan uit
te zien naar iemand die wellicht een
vreemdeling is en wien wij onze macht
moeten overdragen."
De anderen schenen het met deze
woorden eens te zijn. Een stilzwijgend
gevoel van overeenstemming was onder
hen merkbaar; hun blik had die on
definieerbare uitdrukking, die altijd
volgt, als een spreker de gedachte uit
spreekt, die in de harten van zijn toe
hoorders sluimert. Artaban wendde zich
echter met een vreemden gloed op zijn
gelaat tot Abgarus en zei:
„Vader, ik heb deze voorspelling in
een geheim hoekje van mijn ziel be
waard. Godsdienst zonder hoop zou zijn
ais een altaar zonder levend vuur. En
nu de vlam helderder brandt, heb ik
bij het licht er van andere woorden ge
lezen; z.j komen ook uit de fontein der
Waarheid en spreken toch duidelijker
van de komst van den Zegepralende
in al zijn schittering."
Hij haalde onder de borst van zijn
tuniek twee kleine rolletjes fijn perka
ment te voorschijn en ontvouwde ze
zorgvuldig op zijn knieën. Er was op ge
schreven:
„In de jaren, die in het verleden ver
loren zijn gegaan, lang voor onze vade
ren in het land van Babyion kwamen,
leefden er wijze mannen in Chaldea,
van wie de eersten der Magi's het ge
heim des hemels leerden. En onder hen
was Balaam, de zoon van Beor, een der
machtigsten. Hoor de woorden van zijn
profetie: Er zal een ster uit Jacob komen
en er zal een scepter uit Israël ontsprui
ten."
De lippen van Tigranes waren ver
achtelijk gekruld, terwijl hij zei:
„Juda werd gevangen gehouden bij de
wateren van Babyion en de zonen van
Jacob waren slaven van onze koningen.
De stammen van Israël zijn in de ber
gen verspreid als verloren schapen en
uit wat in Judea onder Romeinsch juk
leeft, zal ster noch scepter voortkomen.''
„En toch," antwoordde Artaban, „was
het de Hebreeër Daniël, de groote droo
mer, de raadsman van vorsten, die het
meest geëerd en geliefd werd door onzen
machtigen koning Cyprus. Daniël be
wees aan ons volk 'n profeet der waar
heid en een lezer van gedachten der
eeuwigheid te zijn." .Hij las voor van het
tweede perkament: „Weet daarom en
begrijp, dat van het gebod af Jeruzalem
te herbouwen tot den Gezalfde de tijd
zal zijn zeven en zestig jaar en twee
weken."
„Maar mijn zoon", zei Abgarus wei
felend, „dat zijn mystieke getallen. Wie
kan ze uitleggen of wie kan den sleutel
tot hun beteekenis vinden?"
Artaban antwoordde: „Zij zijn mij
uitgelegd en aan mijn drie broeders
onder den Magi; Caspar, Melchior en
Balthazar. Wij hebben de oude tafelen
van Chaldea onderzocht en den tijd be
rekend. Hij valt in dit jaar. wij hebben
den hemel bestudeerd en in de lente
zagen wij twee der grootste planeten bij
elkaar in het teeken van de Visch, het
huis der Hebreeërs. Wij zagen er ook
een nieuwe ster, die één nacht scheen
en daarna verdween. Thans ontmoeten
de twee planeten elkaar wederom. In
dezen nacht valt hun samenstand. Mijn
drie broeders kijken er naar uit bij den
ouden Tempel der Zeven Sferen te Bor-
sippa in Babylonië en ik kijk er hier
naar uit. Als de ster weer schijnt, zullen
zij tien dagen bij den tempel op mij
wachten en dan gaan wij gezamenlijk
naar Jeruzalem, om den Beloofde, die
als Koning van Israël zal worden gebo
ren, te zien en te aanbidden. Ik heb mij
voor die reis klaargemaakt. Ik heb mijn
bezittingen van de hand gedaan en deze
drie juweelen gekocht een saffier, een
robijn en een parel om ze den koning
als eerbewijs aan te bieden. En nu vraag
ik u mee te gaan op dezen pelgrimstocht,
opdat wij samen de vreugde genieten
den vorst te hebben gevonden, die waar
dig is door ons te worden gediend."
Terwijl hij sprak, stak hij zijn hand
tusschen een plooi van zijn gordel en
haalde er drie groote juweelen vandaan
de een blauw als een stuk van den
avondhemel, de t eede rooder dan een
straal van de opgaande zon en de derde
zoo zuiver als de top van een besneeuw-
den berg in de schemering en legde
ze op de uitgerolde perkamenten voor
zich.
Doch zijn vrienden keken toe met
vreemde en vijandige oogen. Een scha
duw van twijfel en wantrouwen trok
over hun gelaat, zooals een nevel uit een
moeras omhoog
kruipt om de heuvels
te bedekken. Zij
keken elkaar verwon
derd en medelijdend
aan, alsof zij naar
iets ongeloofelijks
hadden geluisterd,
naar een verhaal van
een wild visioen c."
een voorstel tot een
onmogelijke onderne
ming.
Tigranes zei ten
laatste; „Artaban,
dat is een ijdele
droom. Ge hebt te
veel naar de sterren
gekeken en te veel
trotsche gedachten
gevoed. Wijzer zou
zijn, geld bijeen te
brengen voor. den
nieuwen vuurtempel
in Chala. Nooit zal
een koning uit het
verstrooide volk van
Israël voortkomen en
er zal nooit een einde
komen aan den eeu
wigen strijd tusschen
licht en duisternis. Wie er naar zoekt,
jaagt schaduwen. Vaarwel."
En een ander zei; „Artaban, ik ken
deze dingen niet en mijn ambt als be
waker der koninklijke schatten bindt mij
aan deze plaats. Als gij meent dezen
tocht te moeten maken, vaarwel dan."
En een ander zei: „In mijn huis slaapt
een nieuwe bruid en ik kan haar niet
verlaten, noch haar mee nemen op deze
vreemde reis. Maar ik hoop, dat uw
voetstappen worden gezegend, waarheen
gij ook gaat. Vaarwel dus".
En een ander zei; „Ik ben ziek en kan
geen ontberingen verdragen, doch er is
een man onder mijn bedienden, dien ik
met u zal mee zenden als gij gaat, om
mij te vertellen hoe gij het maakt".
Aldus verlieten zij een voor een het
huis van Artaban. Maar Abgarus, de
oudste, die hem het meest liefhad, bleef
achter, nadat de anderen waren vertrok
ken en zei ernstig: „Mijn zoon, mogelijk
is het licht der waarheid in dit teeken
In Rome kan men in den Kersttijd deze prachtige Kerstgroep zien. welke behoort tot de schoonste uitingen der kerkelijke kunst
van de 17de eeuw. Zij werd vervaardigd door de beste Napolitaansche kunstenaars uit dien tijd
dat aan den hemel is verschenen en dan
zal het zeker leiden naar den vorst en
de machtige klaarheid. Het kan ook zijn,
dat het slechts een schaduw is van het
licht, zooals Tigranes heeft gezegd ea
dan zal hij, die volgt, een langen pel
grimstocht maken en vruchteloos zoe
ken. Het is evenwel beter de schaduw
van het beste te volgen, dan tevreden te
blijven met het slechtste. En zij, die
wonderlijke dingen willen zien, moeten
dikwijls bereid zijn alleen te reizen. Ik
ben te oud voor dezen tocht, doch mijn
hart zal dag en nacht uw metgezel zijn
en ik zal weten hoe gij vaart. Ga ir.
vrede".
Daarna verliet Abgarus de azureu
kamer met de zilveren sterren en Arta
ban bleef in eenzaamheid achter.
Hij raapte de juweelen op en deed ze
weer in zijn gordel. Langen tijd stond
hij te staren naar de vlam, die opflikker
de en ineenkromp op het altaar. Dan
doorliep hij het vertrek, lichtte het zware
gordijn op en kwam tusschen de pilaren
van porphyr door op het dakterras.
De rilling, die door de aarde vaart
voor zij uit haar nachtslaap ontwaakt,
Het vage licht der sterren stelde hem in staat den vorm te
zien van een man, die dwars over het pad lag
was reeds begonnen en de koele wind,
die het aanbreken van den dag aankon
digt, trok reeds van de besneeuwde ra
vijnen van de Orontes naar beneden.
Half-wakkere vogels kropen tusschen de
ritselende bladeren rond en de geur van
rijpe druiven dreef in korte golven van
den wingerd.
Ver weg over de vlakte in het oosten
strekte zich de witte mist als een meer
uit. Doch waar de verwijderde pieken
van Zagros den westelijken horizon van-
eenreten, was de hemel helder. Jupite;
en Saturnus stonden dicht bijeen als
druppels vloeibaar vuur, die op het punt
staan één te worden.
Terwijl Artaban naar deze sterren
keek, werd uit de duisternis beneden
hen een staalblauwe vonk geboren, een
vonk, die veranderde tot purperen luis
ter en tenslotte in een spiraal opwaarts
ging in stralen van saffraan en oranje
tot een wit. schitterend punt. Klein en
oneindig ver weg, toch volmaakt in elk
onderdeel, leek het, alsof de drie juwee
len uit den gordel van den Magiër daar
bijeenstonden in een levend hart van
licht.
Hij boog zijn hoofd en bedekte zijn
voorhoofd met zijn handen.
„Het is het teeken", zei hij. „De
Koning komt en ik zal uitgaan om hem
ie ontmoeten"
Hierboven een fraai onderdeel uit een groote Kerstgroep, welke te zien is op het Forum Trajanus te Rome. Zij stelt het gevolg
voor van de Drie Wijzen, die naar den stal van Bethlehem kwamen om het Jezus-kind te aanbidden
Geheel den nacht had Vasda, de
snelste van Artabans paarden, ge
zadeld en opgetuigd in haar stal
gereed gestaan. Zij beploegde den bodem
ongeduldig en schudde haar bit, alsof
zij het verlangen van hadr meester
deelue.
Voordat de vogels ten volle in staat
waren hun krachtige, vreugdige morgen
zang te beginnen, voordat de witte mist
traag uit de vlakte was opgetrokken, zat
de Vierde Wijze in het zadel en reed snel
over den heirweg langs den voet van de
Orontes naar het westen.
Hoe nauw, hoe intiem is de vriend
schap tusschen een man en zijn meest
geliefde paard op een lange reis. Het
is een stille, begrijpende vriemdschap,
een gemeenschap zonder behoefte aan
woorden.
Zij drinken aan dezelfde bron ter
zijde van den weg en slapen onder
dezelfde beschermende sterren. Samen
beleven zij de betoovering van het vallen
van den nacht, die klein maakt en de
vreugde van den nieuwen dag, die moed
geeft. De meester deelt zijn avondmaal
met zün hongerigen metgezel en hij voelt
hoe de zachte, vochtige lippen zijn hand
liefkoozen, als zij zich over 't stuk brood
sluiten. In de grijze schemering wordt
hij in zijn bivak gewekt door warmen
adem over zijn slapend gezicht en dan
kijkt hij op in de oogen van zijn trou
wen reismakker, klaar voor de vermoeie
nissen van den dag. Tenzij hij een heiden
of een ongeloovige is, zal hij voorzeker,
bij welken naam hij djn God ook aan
roept, Hem danken voor zijn woordelooze
sympathie, zijn stomme toewijdingen zijn
morgengebed zal een dubbelen zegen af-
smeeken God zegene ons beiden, paard
en ruiter en bewaar onze voeten voor
vallen en onze zielen voor den dood.
Dan slaan de snelle hoeven door de
frissche morgenlucht hun roffel op den
weg, in harmonie met het kloppen van
twee harten, die dezelfde begeerte heb
ben de ruimte te overwinnen, den
afstand te verslinden, het doel van de
reis te bereiken.
Artaban moest inderdaad goed en met
overleg rijden, als hij zijn afspraak met
de andere Magiërs wilde nakomen, want
de afstand was honderd en vijftig para-
sangs en meer dan vijftien kon hij per
dag niet afleggen. Doch hij kende
Vasda's kracht en legde eiken dag den
bepaalden afstand af, hoewel hij tot laat
in den nacht moest reizen en 's morgens
lang voor zonsopgang moest vertrekken.
Hij passeerde de bruine uitloopers van
de Orontes, doorploegd met den rotsigen
loop van honderd stroompjes. Hij door
kruiste de eentonige vlakten der Nicae-
ërs waar de beroemde kudden paarden
die op de uitgestrekte weiden graasden,
hun koppen opstaken bij de nadering
van Vasda en met het gedonder van
vele hoeven weggaloppeerden of waar
vluchten wilde vogels plotseling uit de
moerassige grasvelden opvlogen en rond
zwierden met blinkend gefladder van
tallooze vleugels en schrille kreten van
verbazing. Hij trok door de vruchtbare
velden van Concobar, waar het stof van
de dorschvlegels de lucht met een gou
den mist vulde, waardoor de groote tem
pel van Astarte met zijn vierhonderd
pilaren half werd verborgen.
Te Baghistan, tusschen de rijke tui
nen, welke uit de rots worden besproeid,
keek hij op naar den berg, die zijn
ontzaglijken kop boven den weg uit
steekt, en hij zag de figuur van koning
Darius zijn gevallen vijanden vertrap
pen en de trotsche lijst van zijn oorlogen
en overwinningen, hoog in den wand
van de eeuwige rots gegraveerd.
Over menigen kouden en verlaten pas.
door talrijke bergkloven, waar de rivier
brulde en voor hem uit rende als een
woeste gids. door menig lachend dal, met
terrassen van gele kalksteen vol wijn
gaarden en vruchtboomen, door de
eikenbosschen van Carine en de donkere
poorten van Zagros, in de oude stad
Chala, waar de Samaritanen lang ge
leden gevangen hadden gezeten en er
weer uit door de machtige poort in de
omringende heuvelen, waar hij de beel
tenis van den hoogepriester van den
Magi uit den rotswand gehouwen zag, de
stad Ctesiphon voorbij waar de Pharl-
sche keizers hadden geregeerd en langs
de metropolis van Seleucia, welke door
Alexander was gebouwd, over den ko
kenden vloed van de Tigris en de vele zij
rivieren van de Euphraat, die geel door
de korenvelden vloeiden, ging Artaban,
tot hij tegen zonsondergang van den
tienden dag voor de ingevallen muren
van het volkrijke Babyion stond.
Vasda was bijna uitgeput en Artaban
zou gaarne de stad zijn binnengegaan om
er rust en voedsel voor zich en zijn
paard te zoeken. Doch hij wist. dat hij
nog drie uur moest reizen naar den
Tempel der Zeven Sferen en hij moest
die plaats vóór middernacht bereiken,
wilde hij er zijn vrienden vinden. Daar
om hield hij geen halt, maar reed ge
stadig over de stoppelige velden voort.
Een boschje dadelpalmen vormde een
somber eiland in de vale, gele zee. Toen
zij in zijn schaduw kwam, vertraagde
Vasda haar gang en begon haar weg
voorzichtiger te zoeken. Aan het einde
van de duistere plek scheen haar een
waarschuwend gevoel te overvallen Zij
rook gevaar of een moeilijkheid, doch
het trouwe dier vluchtte er niet voor,
maar ging omzichtig voort. Het boschje
wa$ dicht en stil als een graftombe;
geen blad ritselde, geen vogel zong.
Al haar stappen tastte zij zorgv' :dig
af en zij liep met geboken kop; nu en dan
snoof zij, alsof zij een voorgevoel van iets
verkeerds had. Eindelijk bleef zij tril
lend over haar geheele lichaam stil
staan voor een donker voorwerp in de
schaduw van den laatsten pijnboom.
Artaban stapte af. Het vage lich' der
sterren stelde hem in staat den vorm te
zien van een man, die dwars over het
pad lag. Zijn eenvoudige kleeding en de
vorm van zijn verweerd gezicht toonden
aan, dat hij vermoedelijk een der He
breeërs was, die nog in grooten getale
rondom de stad woonden. Zijn b eeke
huid. droog en geel als perkament, droeg
de sporen van de doodelijke koorts die
de moerassige velden in den herfst teister
de. De kilte des doods was al zijn
magere hand en toen Artaban deze op
beurde, viel zij krachteloos op de on
beweeglijke borst terug
Dg herbergier, die hun geen piaats kon bieden.
Heeft Joseph en Maria naar den stal gebracht,
Een welkom onderdak voor arme lieden....
En Jezus werd geboren in dien nacht.
De englen hebben wijd in 't rond gezongen
En God om 't allerzoetst geheim geloofd.
De herders zijn van vreugde opgesprongen,
Zij zijn gegaan en hebben 't vuur gedoofd.
En tusschen os en ezel is geiegen
Op bussels stroo het kleine Koningskind.
Zij staan verrukt onhandig en verlegen
En geven wat hun hand te geven vindt.
Maar een van hen, het laatst van al gekomen.
Draagt in zijn hand zijn korte fluit van riet.
Hij mengt zich in de vreugde van de vromen
En reikt zijn fluit, want anders heeft hij niet.
Hij ziet het hoofd der Moeder lachend nijgen
En heft zijn fluit. Daar klinkt opeens gedruisch;
Hij ziet de Wijzen van hun zadels stijgen.
De kleine stal is vol van feestgeruisch.
Zij knielen neer en leggen aan de voeten
Van 't Kind den wierook en het goud.
Zij komen om hun Koning te begroeten
In dezen stal, zoo armelijk en koud.
En in een verren hoek teruggedrongen.
Staat nu de herdersknaap en wacht.
„Kom hier, je staat te ver, m'n jongen,"
Fluistert Maria's stem terwijl zij lacht.
Hij komt nabij, de handen opgeheven
En aan zijn lippen trilt de rieten fluit;
Hij wil zijn Schepper al zijn liefde geven
En onbevreesd stoot hij zijn liedje uit.
Verwonderd ziet hij de gezichten stralen.
Zijn lied juicht jub'lend door den heilgen nacht;
Nu openen zich de gouden Hemelzalen
In de oogen van het Kind, dat lieflijk lacht
(Vrij naar Jean Aicard
La Chanson de I" Enfant)