v?p||S!
HOUTSNIJWERK
uit Oberau
I
Kerstfeest: G
Folklore
DINSDAG 24 DECEMBER 1946
PAGINA 5
y*A,
VÜ
rond het Kerstfeest
De eerwaarde heer Flaudrigaux,her
der over het kleine Vlekje Letour,
ergens diep in de Provence, liet
juist een bidprentje vallen uit zijn bre
vier, toen er gebeld werd en advocaat
Beyoux binnentrad. Abbé Flaudrigaux
kon zijn ietwat heesch geluid hooren
in het portaal. Het was nauwelijks te
onderscheiden van dat van zijn huis-
houdster, wier stem altijd zoo had ge
klonken van den dag af, dat zij bij hem
gekomen was. Hij leed zelf ook aan ver
koudheid, maar hij wist heel goed, dat
zoo iets aan den klank van zijn stem
niets kon veranderen. Terwijl hij het
bidprentje opraapte bij het bukken
sprong er een knoop van zijn soutane
schoot hem in een flits de gedachte door
het hoofd, dat er een zeklr verband
moest bestaan tusschen dit vallende
doodsbericht en het bezoek, dat mon
sieur Beyoux hem kwam brengen. Maar
toen hij direct daarop overwoog, dat
hij er dan ook den knoop van zijn
soutane bij moest betrekken, stond hem
de dwaasheid van dergelijke gedachten
duidelijk voor oogen. Hij glimlachte en
luisterde naar de klok. Zij sloeg acht
uur. Daarna schoof hij het prentje voor
zichtig terug in zijn brevier.
„Goeienavond", riep monsieur Beyoux
Hzoo in gedachten?"
Abbé Flaudrigaux antwoordde niet.
Hij schudde alleen het hoofd en duwde
zijn gast zachtjes in de kamer, waar
hij hem een stoel wees, vlak bij het
haardvuur. Zelf schoof hij zijn zetel wat
verder-af, want hij had het niet koud
en hij vreesde slaperig te worden. Hij
werd altijd slaperig van een haard. Het
was daar bij nog de vraag, of hij ook
niet slaperig zou worden Van monsieur
Beyoux. Misschien leek die gedachte
niet erg vriendelijk, Abbé Flaudrigaux
sprak haar voor geen geld van de we
reld uit, ofschoon hij toch heimelijk
een beetje wrevel voelde, dat dit be
zoek nu gekomen was. Was het niet
rechtvaardig? De advocaat ging mis
schien niet naar de Nachtmis, maar
abbé Flaudrigaux droeg haar op. En dat
beteekende: om vier uur er uit. En dat
beteekende ook, dat hij zich nu op die
nachtmis voorbereiden wilde.
,,Je bent vanavond verschrikkelijk in
gedachten", sprak langzaam monsieur
Beyoux.
Zij bleven bijeen, langer dan abbé
Flaudrigaux lief was En tofn kwam
hun gesprek op een onderwerp, da.' hem
juist het minst aanlokte. Monsieur
Beyoux begon heel onschuldig; hy
sprak over het kwaad en de zondige
dingen van de wereld. Hij meende, dat
daarin de invloed van den Booze nog
niet bewezen was. Hij vermeed zorgvul
dig het woord Satan uit te spreken, ver
moedelijk, omdat hij voelde, dat dit
den abbé storen moest. En het stoorde
hem ook. „Ons hoofd staat op het
oogenblik niet naar dergelijke dingen,"
zei abbé Flaudrigaux, „het is beslist
beter er niet over te spreken."
„Maar is dat nu een reden om het te
laten," antwoordde dé advocaat, „het is
misschien juist de invloed van het kwade,
die je er toe aanzet er niet over te spre
ken?" Hij bestreed daarmee wat hij eers1
gezegd had en de abbé maakte er hem
°Pmerkzaam op. Zij discussieerden hef
tig. En naarmate hij er zich meer over
opwond, voelde abbé Flaudrigaux een
Warmte in zich opstijgen als van een
fonkelenden dronk. Het kon zijn, dat het
kwam van den wijn,-dien hij nu al meer.
malen geschonken had. Het was echter
va-n de vurigheid, waarmee hij zijn
standpunt verdedigde. Maar spoedig voel
de hij zich vermoeid. Het was hem daar
bij vreemd te moede. Wat hij eerst ver
dedigde bestreed hij nu. Hij deed het ech.
ter met een soort onverschilligheid, die
bem zelf verwonderde. De vermoeidheid
öam gaandeweg de overhand. Én omdat
bjj nog altijd bezorgd was voor zijn Nacht-
bds, maakte hij een eind aan het ge
sprek en stond op om zijn bezoeker uit
te laten. Hij voelde zich toen even heel
duizelig. Hij was blij, dat monsieur
beyoux het niet gezien had.
Liter, in de koude van zijn slaapver
trek, kwam het abbé Flaudrigaux
onwezenlijk voor, dat bij zoo opge
zonden was geweest en zoo moe. En het
as eigenlijk dwaas, dacht hij, dat ge
sPrek,
denis:
zoo dwaas wel als de gesehie-
s.sen, die wij elkaar vertellen aan de
j offietafel bij een reünie of des zomers
n het gras, als ons hoofd naar iouter
waasheden staat. Geen gesprek toch voor
8n Kerstavond, al was het onderwerp
®h bespiegeling waard. Maar de ernst
.«bespiegeling, Een beetje beschaamd
rio abbé Flaudrigaux, dat hij aan
uen ernst moi i
bggen.
ernst wel weinig gelegen had laten
Eerst een meening verkondigen
en V, ïv-in.v/«vw5oxi
aan1' daarna, alsof het hem niet
bestrÜden. Waarom deed hij
nipt zoo? Hi-i kon er de verklaring
heer vinden- Maar achteraf wan-
h"ri t weer naging wat oij gesproken
ba bij er toch een egisch ver-
Vr. ln ontdekken. Dat stemde hem te-
Uit i n opende het venster er keek
klaoJ1 den nacbt. De vrieslucht was
den 6n belder, de maan scheen. Op
rier ™l)ur vlekten de grillige schaduwen
Het was een onheilspellend
schnai telkens bewegende
ehaduwen. Waarom vond nij hef. on-
t\er^eT1S 0r lang naar te kijker.? Zij
pen herinneringen op aan den tijd,
had H-.nog een bange jongen was. Hij
Som angst voor het donker gehad.
s> later, kon hem die angst nog wel
eens overvallen. Hij wist, dat het kin
derachtig was, maar hij moest altijd'
huiveren als hij er aan dacht. Hij hui
verde ook nu. „Maar dat is van de
kou," zei hij tot zich zelf, „wat r'oe ik
ook het raam open te maken." Hij sloot
het en keerde zich om. Hij was toch niet
heelemaal gerust. Een beetje oruusk
nam hij zijn brevier en legde het weer
neer. Het was het werk van een oogen
blik. Maar in dat oogenblik schoot, weer
het bidprentje naar buiten en het dwar
relde omlaag. Het was hetzelfde bid
prentje dat hij liet vallen bij de komst
van advocaat Beyoux. Abbé Flaudrigaux
keek het verbouwereerd na.- Toen bukte
hij zich voorzichtig en raapte het op
Hij hield het even in zijn hand- het
was een eenvoudig, zwart omrand bid
prentje. Hij dacht aan monsieur Beyoux
en de gedachte, die hij gehad had bij
zijn binnentreden. Was dat niet dwaas
geweest? Maar zijn gesprek met hem,
had hij dat ook niet als een dwaasheid
verworpen? En toch had hij er een lo
gisch verband in ontdekt. Hij luisterde
even, hij dacht, dat er voetstappen
klonken op 't grint. Het bleef stil Toen
boog hij zich weer naar het venster om
te zien, of de auto van den advocaat
er nog was. Die was al lang verdwenen.
„Net wat ik dacht," zei abbé Flaudri
gaux, „net wat ik dacht". Maar voor
zichzelf moest hij bekennen, dat hij
ieder oogenblik verwachtte hem te zien
terugkomen. Waarom? Onhandig knoop
te hij zijn schoenen los. Toen hoorde hij
ineens het geluid van een wegrydenden
auto. Maar alles wat hij zag ir. den
nacht, waren twee zich snel voortbe
wegende kleine lichten. Zij waren al ver
weg. Door het half open raam blies de
Oostenwind hem fel in het gezicht. Nu
had hij het werkelijk koud. Ik ben niet
erg in de stemming voor het Kerstfeest,
dacht hij. Toen hij een tijdje later het
licht in zijn kamer had uitgedraaid,
durfde hij even zijn oogen niet open te
houden. Het maanlicht wierp zulke zon
derlinge figuren op het behang. Maar
er gebeurde niets. „Er gebeurt niets,"
dacht abbé Flaudrigaux en hij lachte.
Maar het was geen vroolijke lacn....
Toen abbe Flaudrigaux insliep, moest
het al ver na middernacht zijn. Hij had
liggen denken aan de gebeurtenissen van
dien avond: hij bleef er voortdurend mee
bezig. Eigenlijk kon hij uit zichzelf niet
goed wijs. Het gesprek met monsieur
Beyoux had hem niet het meest getrof
fen. Eerder wat er aan was vooraf
gegaan. Toch geloofde hij wel, dat het
een met het ander iets uitstaande had.
Er speelden gevoelens een rol, die hij
niet kon ontraadselen. Wanneer hij het
by zichzelf naging, moest hij bekennen,
Hij hield het even in zijn hand, het was
een eenvoudig, zwat omrand bidprentje
Haastig opende hij de deur.... buiten stond een priester
dat hij geloofde in den geest, die vaardig
wordt over de booze dingen. Hij was
diep in zijn hart overtuigd, dat achter
al zijn onrustige gedachten iets stak:
een voorgevoel voor een onheil, een angst
voor iets, wat moest gebeuren. Hem
moest gebeuren? Hij dacht aan zich zelf
als aan dien bangen jongen van vroeger.
Toch wist hij, dat hij niet laf was. Hij
zou zeker geen priester geworden zijn
als hij laf was. Hij kon er voor leven,
er voor sterven als het moest. Maar
martelaar zijn was in zijn oogen iets
reëels. Je kon het zien aankomen, het
kreeg altijd gestalte. Alleen het werk
van het kwaad kreeg die gestalte niet.
Het kwaad maakte zich niet los uit het
duister. Het greep in het leven in en
het verdween zonder dat het zich had
laten zien. Maar wanneer het concreet
werd, wanneer het in den persoon van
den satan zichtbaar werdAbbé Flau
drigaux wist, dat hij daarvoor bang was.
Het was hem, of hij door er over te
praten den Booze zelf opriep. Hem uit
daagde zich met zijn zwakke krachten
te rheten. En die krachten waren te
zwak. Of was dit een gebrek aan ver
trouwen? Hoe had hij eigenlijk gedacht,
dat een man martelaar werd?
Abbé Flaudrigaux wist het niet. Hij
had den Kerstnacht op andere wijze
willen doorbrengen. Hij voelde hem nu
ontheiligd en het was zijn zwakheid en
misschien wel zijn ijdelheid, die hem
parten speelde. De geschiedenis met het
bidprentje zat hem daarbij ook dwars.
„Waarom ben ik toch zoo?" dacht hij.
Maar hij had evengoed kunnen vragen,
waarom hij niet zoo was. Heel de
avond kwam hem als onwerkelijk voor.
Het was hem of hier krachten een rol
speelden, die hem hun wil oplegden.
Terwijl zij het d^den voorkomen, alsof
hij uit zichzelf zoo sprak. Zou het dan
toch hun opzet zijn, dat hy dezen nacht
ontheiligde met gedachten en gevoelens,
die hem den vrede van zijn hart ontna
men? De vrede van de menschen van
goeden wil. Want waar was zijn goede
wil? En waarom gaf hij geregeld aan
die gedachten toe?
Hij voelde het als een oplossing. Bijna
tegelijkertijd sliep hij in. De slaap over
viel hem, zwaar en donker.
Hij werd wakker van schrik. Het
maanlicht scheen nog in zijn ka
mer en niets duidde er op, dat hij
zich verslapen had. De verlichte wijzers
van zijn wekker wezen drie uur. Vreemd,
nu wakker te zijn. Hij vond het meteen
onplezierig. Want
ik ben wakker ge
worden, omdat ik
(het moest Omdat
ik niet slapen mag.
Er moert iets aan
de hand zijn, iets,
dat me dwingt op
mijn hoede te we
zen. Ik moet gereed
zijn, als men mijn
hulp noodig heeft.
Hij sprak geen na
men uit. Hij stond
op en begon zich te
kleeden.
Maar toen hij
daarmee klaar was,
wist hij niet wat te
doen. Hij had het
heel koud gekregen.
Misschien zou het
beter zijn naar be
neden te gaan, te
zien of de haard
nog brandde Hij
nam zijn brevier
mee. Beneden warm
de hij zich> sloeg het
boek open en begon
te bidden. Zijn geest
dwaalde af. Hij over.
woog het mysterie
van Kerstmis en het
wonder van dezen
nacht.
Met een luiden
klank ging de bel
over. Abbé Flaudri
gaux verroerde zich
niet. Toen sprong hij
met een zachten
kreet overeind Hij liep door de gang, hij
maakte geen licht. Op den tast vond hij
de grendels. Haastig opende hij de deur.
Buiten stond, rijzig in het maanlicht,
een priester....
Toen hij den priester in zijn kamer
gelaten had, besefte abbé Flaudrigaux,
dat hij hem eigenlijk niet eens had ge
vraagd naar de reden van zijn komst.
Hij voelde zich zoo overrompeld, hij wist
niet hoe hij beginnen zou. Door zijn
geest voeren weer al de gedachten, die
hem hadden verward, verontrust, die
zelfs nu niet aflieten hem te kwellen. Hij
zag naar zijn gast en hij kon zich niet
voorstellen, dat hij hem ooit eerder had
gezien. „Wie bent u," vroeg hij toen, „ik
ken u niet. Wordt u gestuurd? Wat komt
u hier doen?" Hij wist, dat het niet
vriendelijk klonk. Zijn toon was bijna
vijandig.
„Maar u hebt my toch laten roepen?"
vroeg de vreemde.
„U laten roepen," riep abbé Flaudrigaux.
„Ik?" Hij kon er niets aan doen, maar
hij moest er om lachen. En toen trok er
een trilhng over zijn gezicht. Zijn han
den begonnen te beven. Ik ben zenuw
achtig, dacht hij. Hij probeerde deze ner
veuze trilling de baas te worden, maar
het lukte niet. Hij moest nu wel een heel
krampachtig gezicht trekken. Terwijl hij
zich wat afwendde, begon de priester te
spreken.
,,Ik ben verbaasd," zei hij. „Nog geen
uur geleden kwam er een jongen met de
boodschap, dat u me noodig had. Ik wil
de hem vragen waarom, maar hij was al
weggegaan. Ik ging meteen naar hier toe.
En het verwondert me daarom, te mer
ken, dat u heelemaal niet op mij gere
kend hebt."
„Wie bent u dan?", vroeg abbé Flau
drigaux. „En waar komt u vandaan?"
„Ik ben aangesteld om abbé Prévot te
assisteeren," antwoordde de vreemde. „Ik
ben hier nauwelijks een week. Abbé Pré
vot had den Bisschop om een kapelaan
gevraagd. Ik ben kapelaan Dubost.
„Kapelaan Dubost?", herhaalde abbé
Flaudrigaux.
Hy kon niet ontkennen, dat hij wan
trouwend was. Hy begreep niet, waarom
de priester gekomen was. Wat wilde hy
van hem? En waarom was abbé Prévot
zelf niet naar hem toegegaan? Kon het
zyn, dat hem hier een hinderlaag werd
gelegd? Was het dit misschien, wat hij
had voorvoeld? Een vreemde, die voorgaf
kapelaan te zijn? De donkere machten,
die haar spel met hem speelden?
„En wat bent u van plan te doen?"
vroeg hij.
„Ja, watf ben ik van plan te doen," her
haalde de priester. „Ik denk, dat ik maar
weer terug ga. Het is erg ongeioofwaar-
dig, maar misschien heeft een of andere
grappenmaker geprobeerd de wijding van
dezen nacht te verstoren door den draak
met ons te steken, door mij dezen tocht
te laten maken zonder reden. Toch is
het niet erg. Ik kan mij geen nacht heu
gen, waarin ik zoo Kerstmis heb ge
vierd als nu. U kunt het zich wel voor
stellen: je gedachten gaan vanzelf uit
naar God, als je buiten loopt, alleen, on
der dezen hemel met het nerdenken van
het wonder, tweeduizend jaar geleden!"
„Ik wilde, dat ik het me voorstellen
kon. Ik kan het niet", zei abbé Flaudri
gaux. Zelden heb ik zoo weinig den
vrede gevoeld, dien ik vroeger voeide m
dezen nacht. Ik 'oen onrustig en ver
ward. Ik kan niet zeggen, dat ik mij
uw gedachten voor kan stellen. Ik zou
een leugen spreken als ik het deed."
„Maar waarom?" vroeg de priester.
Toen begon abbé Flaudrigaux te ver
tellen.
Maar terwijl hij daarmee bezig was,
werd het hem hoe langer hoe
moeilijker te spreken. Het was of
zijn stem nu eens luid, dan weer zacht
klonk, of zij telkens van verder kwam en
hem soms in den steek liet. Ook voelde
hij het koude zweet op zijn gezicht. Hij
probeerde zijn handen stil te houden,
maar zij beefden eens zoo sterk. Soms
zag hij den kapelaan als door een waas.
Hij voelde zich weer duizelig en heel
moe. Hij kreeg opeens aandrang te hui
len. Hij huilde toen ook even. Hij snikte.
Hij was zoo hulpeloos als een kind.
„U bent ziek", zei kapelaan Dubost.
„Nee, nee", riep abbé Flaudrigaux. Hij
probeerde te loopen, maar hij moest
meteen steun zoeken bij de tafel. Een
oogenblik voelde hij den grond ondei
zijn voeten wegzinken. Hij leunde zwaar
op den kapelaan, toen deze hem naar
zijn leutnstoel bracht. „Be ben bang",
zei hij.
„U bent bang?" vroeg de priester.
Maar abbé Flaudrigaux kon niet ant
woorden. Eén keer doorleefde hij nog
eens helder de beteekenis der dingen.
Het bidprentje en de gedachte aan mon
sieur Beyoux. De werken van den Booze
en zijn onrust en moeite om in slaap te
Zwijgend, vol eerbiedige bewondering, staren de kleinen naar het Kindje in de /.ribbe.
Maar ook op de mooie beeldjes van Maria en Jozef met de herders en de schaapjes
raken zij niet uitgekeken
komen. Zijn angst en zijn vreesachtig
heid En toen was er ook het oogenblik
weer, dat hij wakker gewerden was sn
wist, dat hij wakker moest worden. God
schonk hem de genade van niet onvoor
bereid heen te gaan. God keerde zijn
hoogmoed en ijdelheid nog ten goede.
Want het was hoogmoed, dat hij geen
verband gelegd had tusschen het bid
prentje en zijn betrekkelijken levens
duur. Had hij niet willen begrijpen, dat
die onrustige gedachten hem tot onder
werping dwongen aan 't lot, dat hy aan
een ander had toegedacht? Hij zou nu
het feest van den Vrede vieren, waar
het niemand ontnomen werd. Want zijn
vrees voor het kwade was zijn vrees voor
den dood. Hij zou kunnen sterven, dap
per, zonder lafheid. En monsieur
Beyoux? Even nog wilde hij gelooven,
dat het toch monsieur Beyoux was, die
een priester noodig had. Was niet deze
kapelaan gekomen, dat hij gemakkelij
ker naar hem heen kon gaan? Maar
toen werd alles zwart voor zijn oogen
Hij vroeg naar den dokter. Hij begon
zijn biecht te spieken
Dit zijn de gulden <jagen voor het
gezinsleven. Voor het goede gezin.
Voor het groote gezin. Als allen
naar de Nachtmis geweest zijn vindt de
feestelijk gedekte kersttafel allen voor
't ontbijt bijeen! Er is nu eens geen
baast: er is geen werk dat wacht; geen
club, die dwingt, geen bijeenkomst die
wegroept! Klein en groot voelt zich ver
heugd: de kaarsen bij den kerststal
mooie beelden of eenvoudig houtsnywerk
desnoods hl enkele plaat de kaar
sen op de versierde tafel, zij spreiden
een licht, dat feestelijk stemt. Ook al
zal in vele arme of groote gezinnen de
luxe en de overvloed op de tafel ont
breken, op dezen morgen wordt het ge
mis niet gevoeld. De kerstsfeer na een
nachtmis is een geheel eigene niet
gauw te verstoren. Het geeft niet of een
der kleinsten het kaarsje uitblaast van
z'n buurman; men wordt niet kwaad als
een kopje thee bijna omvalt; de meisjes
kiften niet, wie er inschenken of brood
bijsnyden moet! Het is Kerstmis, dat
wil zeggen,. Vrede op aarde bijzonder-
vrede in het gezin.
O, de Kerstdagen in een gezin, vooral
in een groot gezin, kunnen dagen van
groot huiselijk geluk zijn. De wereld
mag met groot tam-tam en veel geglin-
ster van roode lichten op klatergoud de
menschen uit hun echte, ware kerst
stemming trachten te halen, den band
die het gezin op deze dagen bijeen
houdt, kan zij niet makkelijk verbreken.
Daar worden voor en na de aloude en
de nieuwe kerstliederen gezongen Is het
niet ontroerend de kleine bewaarschool-
Oberammergau dankt zijn faam op
de eerste plaats aan de passiespe
len, die er sinds 1633, toen de pest
het dorp teisterde, werden gehouden.
Wy zuilen ons dikwijls hebben afge
vraagd, hoe het toch mogelijk was, dat
zulke eenvoudige menschen als de be
woners van dat dorpje zooveel byzon-
dere eigenschappen aan den dag kon
den leggen op het terrein der dramati
sche kunst. De verklaring, die wy er van
kunnen geven, is mogelijk niet afdoen
de, maar in elk geval werpt zij toch het
licht op de begaafdheden van men
schen, die beschikken over een vermo
gen tot uitbeelding, dat slechts aan bij-,
zonderbegaafden is voorbehouden. Van
vader op zoon wordt by de Oberammer-
gauers de houtsnijkunst oeoefend. In
kerstgroepen, crucifixen, beelden van
heiligen leven zy hun vroom gemoed
uit en geven in hout dramatische ge
stalte aan wat zy anders verbeelden
op het tooneel. Hun kunst is hur, am
bacht en dat is eigenlijk wel de gun
stigste voorwaarde voor den bloei van
een arbeid, die ons telkenmale treft
door de gevoeligheid, waarmee hij ver
richt wordt.
Vele bekende passiespelers beoefenen
nog dit ambacht. Het is dus handen
arbeid, maar hoe onaangetast door de
vervlakking van de moderne techniek!
Religieuze kunst, die bedreven wordt
met een diep en oorspronkelijk gevoel
voor eenvoud van verhouding, sober
heid van vorm en vol uitdrukking, zoo
als uit ieder der figuren van bygaande
foto's blijkt. Men zie maar eens naar de
gespannen houding van de herders, op
weg naar den stal. Men beschouwe de
kerstgroep met den eerbiedigen en
zorgzamen Sint Jozef, de middenfiguur
en naast de kribbe met het Kind den
ouden herder, heelemaal in zijn verruk
king opgaand, terwijl hij het schuw en
wat verlegen knaapje naast hem stevig
vasthoudt. Dat de eenvoud het ken
merk is van het ware kon niet beter
dan uit deze groepen blijken. Elk voor
zich weerspiegelen zy de ongekunsteld
heid van hun maker. In zijn kunst dient
hy nog God. En daarom krijgen de
beelden die onder zyn hand vandaan
komen, een beteekenis, die beantwoordt
aan wat hij er in wil uitdrukken. Zy zijn
de vrucht van moeizamen en ingespan
nen arbeid. Een vergelijking met de
producten, die stijlloos en zonder ca
chet, onharmonieus van kleur en tot
geen eenheid verweven, gemeengoed
moeten worden van het katholieke ge
zin, toont wel aan, hoe er behoefte be
staat aan de voortbrengselen van waar
achtig gevoel, niet aan den loopenden
band gemaakt. De houtsnijkunst van
Oberammergau is dan ook op zijn minst
al een voortreffelijk getuigenis van
goeden smaak.
Opmerkelijk is, dat men in de laatste
jaren een opleving van deze oude en be
proefde kunst kan constateeren. Ook
hier te lande legt men zich meer toe
op het houtbeeldwerk, al verschijnen de
voortbrengselen dier kunst voorloopig
nog het meest in den vorm van hout
snywerk, soberder natuurlijk en minder
moeite vergend, maar niettemin, omdat
het 'n persoonlijken stijl vraagt, waard
beoefend te worden. Zooals Neurenberg
vermaard was om zijn speelgoed
wanneer wij de trieste vermaardheid,
die het zich mede verwierf, vergeten
zoo is het het kleine dorpje Oberammer
gau om zyn beelden en groepen. In allen
vrede wordt daaraan het geheele jaar
gewerkt. En zooals de passiespeler van
Oberammergau reeds maanden voor de
eerste opvoering zijn r°l instudeert, zoo
is hij eigenlijk gedurende de jaren, dat
hij voor die spelen niet repeteert, bezig
met zijn vorming, terwijl hij gestalten
schept in hout: herders en Wijzen,
madonna's en crucifixen, het kindje in
de kribbe en de fluitspelende herder bij
os en ezel. In den geest ziet hij zijn
beelden, zooals zij er uit zullen zien,
wanneer zij klaar zijn. In den geest ziet
hy ook zichzelf, zooals hij zijn zal, wan
neer hij in het passiespel zijn rol spelen
gaat. Kerstmis en Paschen, Advent en
Goede Week, beheerschen het gemoed en
den arbeid van de bewoners van Oberam
mergau. Is dit bevorderlijk voor 'n chris
telijk zuivere levensaanvaarding, het is
ook bevorderlyk voor de kunst, die van
die aanvaarding alleen maar getuigenis
afleggen kan. Hoe schoon die getuigenis
wel kan zijn heeft men in Oberammer
gau wel bewezen.
óreumessen met stralende oogen voor
de kerstkribbe te zien neerknielen en
hun nog trillende en haperende stem
metjes te hooren zingen:
„Hier voor Uw kribje neergeknield
O Jesu lieve Heer.
Ga ik U zeggen hoe mijn hart,
U liefheeft immer meer."
Maar ook de grooten voelen zich op
dezen dag één met de kleinen. Ook zy
zingen mee! Op school en club hebben
ze andere,mooiere liederen geleerd
Ook zij schamen zich niet hun liefde
voor 't Kerstkind uit te zingen. Zoo was
het vroeger, toen wij thuis warer; zoo
is het nu. Zoo zal 't blijven, zoolang wa
goede, Christelijke gezinnen hebben.
En als we uitgezongen zyn bij de
kerstkribbe en het Jezuskind onze hulde
gebracht hebben, waarom zouden we
dan niet de lichtjes van den kerstboom
ontsteken? De middagen zyn reeds
donker; het weer buiten lokt niet aan
Waarom niet een paar vrienden of ken
nissen genoodiga, die mee genieten
kunnen van de vreugde? Niemand die
iets heidensch in dezen kerstboom naast
de kribbe ziet! Waarom in het licht van
dezen kerstboom niet gezien het licht
dat van Christus, vooral in den nacht
van zijn geboorte, uitstraalt over alle
menschen? En wat een vreugde paart
het niet aan de kribbe-weelde? In heer-
lyk spannend ongeduld zitten de klei
nen op den grond en volgen vaders be
wegingen, die met zyn vlammerje alle
kaarsjes doet lichten! Nu beginnen de
bellen, de klokken en de sterren te glin
steren. De kleinste steekt misschien zijn
handje al verlangend uit naar een
koekje of lekkertje, dat onder aan den
boom hangt Waarom zou men zyn
wensch niet vervullen? De groote' heb
ben meer geduld en gunnen den klei.
nen wel iets extra's.
Zijn er huiselyker tafereelen denk
baar?
Is het geen feest voor allen, zoo
eenigen tyd om den lichtenden kerst
boom bijeen te zijn?
Neen, vaders en moeders, laten we ons
niet weerhouden terwille van sommige
redeneeringen, die een kerstboon. hei
densch vinden. Als de kerstkribbe dp
eereplaats heeft, het Jezuskind het
middelpunt der feestvreugde is dan
binden we met een kerstboom heel ons
gezin nog vaster aan den huiselijke!»
haard, dan verhoogen We daardoor nog
meer onze kerstvreugde, zonder ook
maar in het minst afbreuk te doen aan
't kerstgebeuren zelf. Maar dar moet
ook de kerstkribbe de eereplaats heb
ben. Zijn we in staat een kerstboom te
koopen en aan te kleeden, dan kunnen
en moeten we ook voor een kerststal
zorgen, al zullen zij, die nu pas tot den
aankoop daarvan overgaan, nog wei
geen hooge eischen kunnen stellen.
Ook de kerstavond is van oudsher
en zal dat ook nu moeten b.'yven
een gezinsavond. De lokkende bios
coopprogramma's, de prachtige schouw
burgstukken moeten ons deze dagen
onbewogen voorbijgaan. Er komen nog
genoeg avonden om uit te gaan. Laat op
Kerstavond de eenzamen, de ongeioovi-
gen en zij, die den huiselijken haard ont.
vlucht zijn, de theaterzalen maar rullen.
Kerstavond vindt het gezin weer bijeen.
Hoe moeilijk we het ook mogen heb
ben in het maatschappelijk leven, hoe
zwaar onze zorgen in dezen tüd ook
zyn, we denken daaraan niet op dezen
dag. Misschien hebben goede wenden
of onbekende weldoeners gezorgd, dat
ook op de tafel der minder met aardsche
goederen bedeelden dezen dag en dezen
avond iets extra's is. De v.nding-
rijkheid der ouders zal in ieder geval,
ook vooral in de groote gezinnen den
Kerstavond zoo niet tot een smul- dan
toch wel tot een feestavond Kunnen
maken. Allicht dat er iemand k die
muziek weet te maken! Andersniet
erg! We zingen zonder muziek! We be
denken spelletjes! De gidsen en ver
kenners passen toe, wat ze op hun bij
eenkomsten doen, om elkander ie ver
maken. Die moeten thuis hun beste
beentje ook maar eens voorzetten! Voor
al als ze wat ouder zijn. Niet al es aan
vader en moeder overlaten! Er tan
als we met wat meer zijn iets moois
voorgelezen of gedeclameerd worden.
Voor deze dagen hebben trouwens de
ouders al hun kerstlectuur opgediept en
te grijp gelegd. Er zyn allicht nog oude
kerstnummers; boekjes met kerstverha
len met den nieuwen oogst "an dit
jaar die misschien nog niet zoo erg
groot zal zijn, moeten ze meehelpen de
Kerstdagen te vullen.
Wie bewaart niet herinneringen aan
Kerstavond thuis? Zijn dat geen dingen
en feiten, waaraan we graag terugden
ken? Moeten alle ouders en opvoeders
dan ook niet zorgen, dat de Kerkdagen
door de jeugd van dezen tyd met gTOote
vreugde gevierd kunnen worden .n den
huiselijken kring? Laat geen enkele by-
eenkomst, geen enkele, hoe goed ook
bedoelde Kerstviering buitenshuis den
band verbreken, die in deze dager ge
legd en verstevigd wordt tusschen de le
den van het gezin.
Laat Kerstmis het feest van de Kerk
en het feest van het gezin zyn en blij
ven.
Een typisch, doch meer en meer ver
dwijnend Kerstgebruik is stoken
van een Kerstblok. Het is nog geen
honderd jaar geleden, dat het stoken
van een Kerstblok bij ieder Amsterdam
mer nog in eere werd gehouden, zooals
het thans nog door de Drentsche boe
ren wórdt gedaan. Het Kerstblok was
een stuk hout van buitengewone afme
tingen, dat in den haard werd verbrand.
En wanneer het blok in den haard
brandde, dan zaten de kinderen er rond
om en zongen Kerstliederen. Door het
afschaffen van de haarden en het in
voeren van andere stookgelegenheden,
is het gebruik ook gaan verslappen,
zoodat het in nog slechts enkele streken
bestaat.
Ook de nachtwacht van vroeger dagen
had met Kerstmis haar eigenaardig
heden en gebruiken. Zoo had deze haar
eigen kerstserenade, welke veel langer
en mooier was dan gewoonlijk.
Onder de ouderen zullen zich wel
menschen bevinden, die zich de ratel
wacht kunnen herinneren. Vanaf den
24sten December des avonds tot aan
Nieuwjaar had deze nuttige stadsdienaar
een uitzonderlyk lang couplet bij zyn
nachtelijke rondwandelingen.
Wanneer alles duister was en de mees
te menschen reeds te bed lagen, dan
klonk zyn stem door de holle straten.
Het eigenaardige bij de liedjes, die hy
met Kerstmis en ook bij andere gelegen
heden zong, was, dat de laatste regel
de tijd aankondigde. Daar de man echter
voor de velschillende gelegenheden zoo
veel te onthouden had, moest zijn
vrouw hem ter zijde staan en hem de
strofen af en toe influisteren.
Terwyl het bevende licht in den wind
heen en weer werd geslingerd, stond
daar de nachtwaker te zingen, terwyl
zyn vrouw hem regel voor regel voor
zegde van het blad papier, dat zy in
haar handen >id.