v?p||S! HOUTSNIJWERK uit Oberau I Kerstfeest: G Folklore DINSDAG 24 DECEMBER 1946 PAGINA 5 y*A, VÜ rond het Kerstfeest De eerwaarde heer Flaudrigaux,her der over het kleine Vlekje Letour, ergens diep in de Provence, liet juist een bidprentje vallen uit zijn bre vier, toen er gebeld werd en advocaat Beyoux binnentrad. Abbé Flaudrigaux kon zijn ietwat heesch geluid hooren in het portaal. Het was nauwelijks te onderscheiden van dat van zijn huis- houdster, wier stem altijd zoo had ge klonken van den dag af, dat zij bij hem gekomen was. Hij leed zelf ook aan ver koudheid, maar hij wist heel goed, dat zoo iets aan den klank van zijn stem niets kon veranderen. Terwijl hij het bidprentje opraapte bij het bukken sprong er een knoop van zijn soutane schoot hem in een flits de gedachte door het hoofd, dat er een zeklr verband moest bestaan tusschen dit vallende doodsbericht en het bezoek, dat mon sieur Beyoux hem kwam brengen. Maar toen hij direct daarop overwoog, dat hij er dan ook den knoop van zijn soutane bij moest betrekken, stond hem de dwaasheid van dergelijke gedachten duidelijk voor oogen. Hij glimlachte en luisterde naar de klok. Zij sloeg acht uur. Daarna schoof hij het prentje voor zichtig terug in zijn brevier. „Goeienavond", riep monsieur Beyoux Hzoo in gedachten?" Abbé Flaudrigaux antwoordde niet. Hij schudde alleen het hoofd en duwde zijn gast zachtjes in de kamer, waar hij hem een stoel wees, vlak bij het haardvuur. Zelf schoof hij zijn zetel wat verder-af, want hij had het niet koud en hij vreesde slaperig te worden. Hij werd altijd slaperig van een haard. Het was daar bij nog de vraag, of hij ook niet slaperig zou worden Van monsieur Beyoux. Misschien leek die gedachte niet erg vriendelijk, Abbé Flaudrigaux sprak haar voor geen geld van de we reld uit, ofschoon hij toch heimelijk een beetje wrevel voelde, dat dit be zoek nu gekomen was. Was het niet rechtvaardig? De advocaat ging mis schien niet naar de Nachtmis, maar abbé Flaudrigaux droeg haar op. En dat beteekende: om vier uur er uit. En dat beteekende ook, dat hij zich nu op die nachtmis voorbereiden wilde. ,,Je bent vanavond verschrikkelijk in gedachten", sprak langzaam monsieur Beyoux. Zij bleven bijeen, langer dan abbé Flaudrigaux lief was En tofn kwam hun gesprek op een onderwerp, da.' hem juist het minst aanlokte. Monsieur Beyoux begon heel onschuldig; hy sprak over het kwaad en de zondige dingen van de wereld. Hij meende, dat daarin de invloed van den Booze nog niet bewezen was. Hij vermeed zorgvul dig het woord Satan uit te spreken, ver moedelijk, omdat hij voelde, dat dit den abbé storen moest. En het stoorde hem ook. „Ons hoofd staat op het oogenblik niet naar dergelijke dingen," zei abbé Flaudrigaux, „het is beslist beter er niet over te spreken." „Maar is dat nu een reden om het te laten," antwoordde dé advocaat, „het is misschien juist de invloed van het kwade, die je er toe aanzet er niet over te spre ken?" Hij bestreed daarmee wat hij eers1 gezegd had en de abbé maakte er hem °Pmerkzaam op. Zij discussieerden hef tig. En naarmate hij er zich meer over opwond, voelde abbé Flaudrigaux een Warmte in zich opstijgen als van een fonkelenden dronk. Het kon zijn, dat het kwam van den wijn,-dien hij nu al meer. malen geschonken had. Het was echter va-n de vurigheid, waarmee hij zijn standpunt verdedigde. Maar spoedig voel de hij zich vermoeid. Het was hem daar bij vreemd te moede. Wat hij eerst ver dedigde bestreed hij nu. Hij deed het ech. ter met een soort onverschilligheid, die bem zelf verwonderde. De vermoeidheid öam gaandeweg de overhand. Én omdat bjj nog altijd bezorgd was voor zijn Nacht- bds, maakte hij een eind aan het ge sprek en stond op om zijn bezoeker uit te laten. Hij voelde zich toen even heel duizelig. Hij was blij, dat monsieur beyoux het niet gezien had. Liter, in de koude van zijn slaapver trek, kwam het abbé Flaudrigaux onwezenlijk voor, dat bij zoo opge zonden was geweest en zoo moe. En het as eigenlijk dwaas, dacht hij, dat ge sPrek, denis: zoo dwaas wel als de gesehie- s.sen, die wij elkaar vertellen aan de j offietafel bij een reünie of des zomers n het gras, als ons hoofd naar iouter waasheden staat. Geen gesprek toch voor 8n Kerstavond, al was het onderwerp ®h bespiegeling waard. Maar de ernst .«bespiegeling, Een beetje beschaamd rio abbé Flaudrigaux, dat hij aan uen ernst moi i bggen. ernst wel weinig gelegen had laten Eerst een meening verkondigen en V, ïv-in.v/«vw5oxi aan1' daarna, alsof het hem niet bestrÜden. Waarom deed hij nipt zoo? Hi-i kon er de verklaring heer vinden- Maar achteraf wan- h"ri t weer naging wat oij gesproken ba bij er toch een egisch ver- Vr. ln ontdekken. Dat stemde hem te- Uit i n opende het venster er keek klaoJ1 den nacbt. De vrieslucht was den 6n belder, de maan scheen. Op rier ™l)ur vlekten de grillige schaduwen Het was een onheilspellend schnai telkens bewegende ehaduwen. Waarom vond nij hef. on- t\er^eT1S 0r lang naar te kijker.? Zij pen herinneringen op aan den tijd, had H-.nog een bange jongen was. Hij Som angst voor het donker gehad. s> later, kon hem die angst nog wel eens overvallen. Hij wist, dat het kin derachtig was, maar hij moest altijd' huiveren als hij er aan dacht. Hij hui verde ook nu. „Maar dat is van de kou," zei hij tot zich zelf, „wat r'oe ik ook het raam open te maken." Hij sloot het en keerde zich om. Hij was toch niet heelemaal gerust. Een beetje oruusk nam hij zijn brevier en legde het weer neer. Het was het werk van een oogen blik. Maar in dat oogenblik schoot, weer het bidprentje naar buiten en het dwar relde omlaag. Het was hetzelfde bid prentje dat hij liet vallen bij de komst van advocaat Beyoux. Abbé Flaudrigaux keek het verbouwereerd na.- Toen bukte hij zich voorzichtig en raapte het op Hij hield het even in zijn hand- het was een eenvoudig, zwart omrand bid prentje. Hij dacht aan monsieur Beyoux en de gedachte, die hij gehad had bij zijn binnentreden. Was dat niet dwaas geweest? Maar zijn gesprek met hem, had hij dat ook niet als een dwaasheid verworpen? En toch had hij er een lo gisch verband in ontdekt. Hij luisterde even, hij dacht, dat er voetstappen klonken op 't grint. Het bleef stil Toen boog hij zich weer naar het venster om te zien, of de auto van den advocaat er nog was. Die was al lang verdwenen. „Net wat ik dacht," zei abbé Flaudri gaux, „net wat ik dacht". Maar voor zichzelf moest hij bekennen, dat hij ieder oogenblik verwachtte hem te zien terugkomen. Waarom? Onhandig knoop te hij zijn schoenen los. Toen hoorde hij ineens het geluid van een wegrydenden auto. Maar alles wat hij zag ir. den nacht, waren twee zich snel voortbe wegende kleine lichten. Zij waren al ver weg. Door het half open raam blies de Oostenwind hem fel in het gezicht. Nu had hij het werkelijk koud. Ik ben niet erg in de stemming voor het Kerstfeest, dacht hij. Toen hij een tijdje later het licht in zijn kamer had uitgedraaid, durfde hij even zijn oogen niet open te houden. Het maanlicht wierp zulke zon derlinge figuren op het behang. Maar er gebeurde niets. „Er gebeurt niets," dacht abbé Flaudrigaux en hij lachte. Maar het was geen vroolijke lacn.... Toen abbe Flaudrigaux insliep, moest het al ver na middernacht zijn. Hij had liggen denken aan de gebeurtenissen van dien avond: hij bleef er voortdurend mee bezig. Eigenlijk kon hij uit zichzelf niet goed wijs. Het gesprek met monsieur Beyoux had hem niet het meest getrof fen. Eerder wat er aan was vooraf gegaan. Toch geloofde hij wel, dat het een met het ander iets uitstaande had. Er speelden gevoelens een rol, die hij niet kon ontraadselen. Wanneer hij het by zichzelf naging, moest hij bekennen, Hij hield het even in zijn hand, het was een eenvoudig, zwat omrand bidprentje Haastig opende hij de deur.... buiten stond een priester dat hij geloofde in den geest, die vaardig wordt over de booze dingen. Hij was diep in zijn hart overtuigd, dat achter al zijn onrustige gedachten iets stak: een voorgevoel voor een onheil, een angst voor iets, wat moest gebeuren. Hem moest gebeuren? Hij dacht aan zich zelf als aan dien bangen jongen van vroeger. Toch wist hij, dat hij niet laf was. Hij zou zeker geen priester geworden zijn als hij laf was. Hij kon er voor leven, er voor sterven als het moest. Maar martelaar zijn was in zijn oogen iets reëels. Je kon het zien aankomen, het kreeg altijd gestalte. Alleen het werk van het kwaad kreeg die gestalte niet. Het kwaad maakte zich niet los uit het duister. Het greep in het leven in en het verdween zonder dat het zich had laten zien. Maar wanneer het concreet werd, wanneer het in den persoon van den satan zichtbaar werdAbbé Flau drigaux wist, dat hij daarvoor bang was. Het was hem, of hij door er over te praten den Booze zelf opriep. Hem uit daagde zich met zijn zwakke krachten te rheten. En die krachten waren te zwak. Of was dit een gebrek aan ver trouwen? Hoe had hij eigenlijk gedacht, dat een man martelaar werd? Abbé Flaudrigaux wist het niet. Hij had den Kerstnacht op andere wijze willen doorbrengen. Hij voelde hem nu ontheiligd en het was zijn zwakheid en misschien wel zijn ijdelheid, die hem parten speelde. De geschiedenis met het bidprentje zat hem daarbij ook dwars. „Waarom ben ik toch zoo?" dacht hij. Maar hij had evengoed kunnen vragen, waarom hij niet zoo was. Heel de avond kwam hem als onwerkelijk voor. Het was hem of hier krachten een rol speelden, die hem hun wil oplegden. Terwijl zij het d^den voorkomen, alsof hij uit zichzelf zoo sprak. Zou het dan toch hun opzet zijn, dat hy dezen nacht ontheiligde met gedachten en gevoelens, die hem den vrede van zijn hart ontna men? De vrede van de menschen van goeden wil. Want waar was zijn goede wil? En waarom gaf hij geregeld aan die gedachten toe? Hij voelde het als een oplossing. Bijna tegelijkertijd sliep hij in. De slaap over viel hem, zwaar en donker. Hij werd wakker van schrik. Het maanlicht scheen nog in zijn ka mer en niets duidde er op, dat hij zich verslapen had. De verlichte wijzers van zijn wekker wezen drie uur. Vreemd, nu wakker te zijn. Hij vond het meteen onplezierig. Want ik ben wakker ge worden, omdat ik (het moest Omdat ik niet slapen mag. Er moert iets aan de hand zijn, iets, dat me dwingt op mijn hoede te we zen. Ik moet gereed zijn, als men mijn hulp noodig heeft. Hij sprak geen na men uit. Hij stond op en begon zich te kleeden. Maar toen hij daarmee klaar was, wist hij niet wat te doen. Hij had het heel koud gekregen. Misschien zou het beter zijn naar be neden te gaan, te zien of de haard nog brandde Hij nam zijn brevier mee. Beneden warm de hij zich> sloeg het boek open en begon te bidden. Zijn geest dwaalde af. Hij over. woog het mysterie van Kerstmis en het wonder van dezen nacht. Met een luiden klank ging de bel over. Abbé Flaudri gaux verroerde zich niet. Toen sprong hij met een zachten kreet overeind Hij liep door de gang, hij maakte geen licht. Op den tast vond hij de grendels. Haastig opende hij de deur. Buiten stond, rijzig in het maanlicht, een priester.... Toen hij den priester in zijn kamer gelaten had, besefte abbé Flaudrigaux, dat hij hem eigenlijk niet eens had ge vraagd naar de reden van zijn komst. Hij voelde zich zoo overrompeld, hij wist niet hoe hij beginnen zou. Door zijn geest voeren weer al de gedachten, die hem hadden verward, verontrust, die zelfs nu niet aflieten hem te kwellen. Hij zag naar zijn gast en hij kon zich niet voorstellen, dat hij hem ooit eerder had gezien. „Wie bent u," vroeg hij toen, „ik ken u niet. Wordt u gestuurd? Wat komt u hier doen?" Hij wist, dat het niet vriendelijk klonk. Zijn toon was bijna vijandig. „Maar u hebt my toch laten roepen?" vroeg de vreemde. „U laten roepen," riep abbé Flaudrigaux. „Ik?" Hij kon er niets aan doen, maar hij moest er om lachen. En toen trok er een trilhng over zijn gezicht. Zijn han den begonnen te beven. Ik ben zenuw achtig, dacht hij. Hij probeerde deze ner veuze trilling de baas te worden, maar het lukte niet. Hij moest nu wel een heel krampachtig gezicht trekken. Terwijl hij zich wat afwendde, begon de priester te spreken. ,,Ik ben verbaasd," zei hij. „Nog geen uur geleden kwam er een jongen met de boodschap, dat u me noodig had. Ik wil de hem vragen waarom, maar hij was al weggegaan. Ik ging meteen naar hier toe. En het verwondert me daarom, te mer ken, dat u heelemaal niet op mij gere kend hebt." „Wie bent u dan?", vroeg abbé Flau drigaux. „En waar komt u vandaan?" „Ik ben aangesteld om abbé Prévot te assisteeren," antwoordde de vreemde. „Ik ben hier nauwelijks een week. Abbé Pré vot had den Bisschop om een kapelaan gevraagd. Ik ben kapelaan Dubost. „Kapelaan Dubost?", herhaalde abbé Flaudrigaux. Hy kon niet ontkennen, dat hij wan trouwend was. Hy begreep niet, waarom de priester gekomen was. Wat wilde hy van hem? En waarom was abbé Prévot zelf niet naar hem toegegaan? Kon het zyn, dat hem hier een hinderlaag werd gelegd? Was het dit misschien, wat hij had voorvoeld? Een vreemde, die voorgaf kapelaan te zijn? De donkere machten, die haar spel met hem speelden? „En wat bent u van plan te doen?" vroeg hij. „Ja, watf ben ik van plan te doen," her haalde de priester. „Ik denk, dat ik maar weer terug ga. Het is erg ongeioofwaar- dig, maar misschien heeft een of andere grappenmaker geprobeerd de wijding van dezen nacht te verstoren door den draak met ons te steken, door mij dezen tocht te laten maken zonder reden. Toch is het niet erg. Ik kan mij geen nacht heu gen, waarin ik zoo Kerstmis heb ge vierd als nu. U kunt het zich wel voor stellen: je gedachten gaan vanzelf uit naar God, als je buiten loopt, alleen, on der dezen hemel met het nerdenken van het wonder, tweeduizend jaar geleden!" „Ik wilde, dat ik het me voorstellen kon. Ik kan het niet", zei abbé Flaudri gaux. Zelden heb ik zoo weinig den vrede gevoeld, dien ik vroeger voeide m dezen nacht. Ik 'oen onrustig en ver ward. Ik kan niet zeggen, dat ik mij uw gedachten voor kan stellen. Ik zou een leugen spreken als ik het deed." „Maar waarom?" vroeg de priester. Toen begon abbé Flaudrigaux te ver tellen. Maar terwijl hij daarmee bezig was, werd het hem hoe langer hoe moeilijker te spreken. Het was of zijn stem nu eens luid, dan weer zacht klonk, of zij telkens van verder kwam en hem soms in den steek liet. Ook voelde hij het koude zweet op zijn gezicht. Hij probeerde zijn handen stil te houden, maar zij beefden eens zoo sterk. Soms zag hij den kapelaan als door een waas. Hij voelde zich weer duizelig en heel moe. Hij kreeg opeens aandrang te hui len. Hij huilde toen ook even. Hij snikte. Hij was zoo hulpeloos als een kind. „U bent ziek", zei kapelaan Dubost. „Nee, nee", riep abbé Flaudrigaux. Hij probeerde te loopen, maar hij moest meteen steun zoeken bij de tafel. Een oogenblik voelde hij den grond ondei zijn voeten wegzinken. Hij leunde zwaar op den kapelaan, toen deze hem naar zijn leutnstoel bracht. „Be ben bang", zei hij. „U bent bang?" vroeg de priester. Maar abbé Flaudrigaux kon niet ant woorden. Eén keer doorleefde hij nog eens helder de beteekenis der dingen. Het bidprentje en de gedachte aan mon sieur Beyoux. De werken van den Booze en zijn onrust en moeite om in slaap te Zwijgend, vol eerbiedige bewondering, staren de kleinen naar het Kindje in de /.ribbe. Maar ook op de mooie beeldjes van Maria en Jozef met de herders en de schaapjes raken zij niet uitgekeken komen. Zijn angst en zijn vreesachtig heid En toen was er ook het oogenblik weer, dat hij wakker gewerden was sn wist, dat hij wakker moest worden. God schonk hem de genade van niet onvoor bereid heen te gaan. God keerde zijn hoogmoed en ijdelheid nog ten goede. Want het was hoogmoed, dat hij geen verband gelegd had tusschen het bid prentje en zijn betrekkelijken levens duur. Had hij niet willen begrijpen, dat die onrustige gedachten hem tot onder werping dwongen aan 't lot, dat hy aan een ander had toegedacht? Hij zou nu het feest van den Vrede vieren, waar het niemand ontnomen werd. Want zijn vrees voor het kwade was zijn vrees voor den dood. Hij zou kunnen sterven, dap per, zonder lafheid. En monsieur Beyoux? Even nog wilde hij gelooven, dat het toch monsieur Beyoux was, die een priester noodig had. Was niet deze kapelaan gekomen, dat hij gemakkelij ker naar hem heen kon gaan? Maar toen werd alles zwart voor zijn oogen Hij vroeg naar den dokter. Hij begon zijn biecht te spieken Dit zijn de gulden <jagen voor het gezinsleven. Voor het goede gezin. Voor het groote gezin. Als allen naar de Nachtmis geweest zijn vindt de feestelijk gedekte kersttafel allen voor 't ontbijt bijeen! Er is nu eens geen baast: er is geen werk dat wacht; geen club, die dwingt, geen bijeenkomst die wegroept! Klein en groot voelt zich ver heugd: de kaarsen bij den kerststal mooie beelden of eenvoudig houtsnywerk desnoods hl enkele plaat de kaar sen op de versierde tafel, zij spreiden een licht, dat feestelijk stemt. Ook al zal in vele arme of groote gezinnen de luxe en de overvloed op de tafel ont breken, op dezen morgen wordt het ge mis niet gevoeld. De kerstsfeer na een nachtmis is een geheel eigene niet gauw te verstoren. Het geeft niet of een der kleinsten het kaarsje uitblaast van z'n buurman; men wordt niet kwaad als een kopje thee bijna omvalt; de meisjes kiften niet, wie er inschenken of brood bijsnyden moet! Het is Kerstmis, dat wil zeggen,. Vrede op aarde bijzonder- vrede in het gezin. O, de Kerstdagen in een gezin, vooral in een groot gezin, kunnen dagen van groot huiselijk geluk zijn. De wereld mag met groot tam-tam en veel geglin- ster van roode lichten op klatergoud de menschen uit hun echte, ware kerst stemming trachten te halen, den band die het gezin op deze dagen bijeen houdt, kan zij niet makkelijk verbreken. Daar worden voor en na de aloude en de nieuwe kerstliederen gezongen Is het niet ontroerend de kleine bewaarschool- Oberammergau dankt zijn faam op de eerste plaats aan de passiespe len, die er sinds 1633, toen de pest het dorp teisterde, werden gehouden. Wy zuilen ons dikwijls hebben afge vraagd, hoe het toch mogelijk was, dat zulke eenvoudige menschen als de be woners van dat dorpje zooveel byzon- dere eigenschappen aan den dag kon den leggen op het terrein der dramati sche kunst. De verklaring, die wy er van kunnen geven, is mogelijk niet afdoen de, maar in elk geval werpt zij toch het licht op de begaafdheden van men schen, die beschikken over een vermo gen tot uitbeelding, dat slechts aan bij-, zonderbegaafden is voorbehouden. Van vader op zoon wordt by de Oberammer- gauers de houtsnijkunst oeoefend. In kerstgroepen, crucifixen, beelden van heiligen leven zy hun vroom gemoed uit en geven in hout dramatische ge stalte aan wat zy anders verbeelden op het tooneel. Hun kunst is hur, am bacht en dat is eigenlijk wel de gun stigste voorwaarde voor den bloei van een arbeid, die ons telkenmale treft door de gevoeligheid, waarmee hij ver richt wordt. Vele bekende passiespelers beoefenen nog dit ambacht. Het is dus handen arbeid, maar hoe onaangetast door de vervlakking van de moderne techniek! Religieuze kunst, die bedreven wordt met een diep en oorspronkelijk gevoel voor eenvoud van verhouding, sober heid van vorm en vol uitdrukking, zoo als uit ieder der figuren van bygaande foto's blijkt. Men zie maar eens naar de gespannen houding van de herders, op weg naar den stal. Men beschouwe de kerstgroep met den eerbiedigen en zorgzamen Sint Jozef, de middenfiguur en naast de kribbe met het Kind den ouden herder, heelemaal in zijn verruk king opgaand, terwijl hij het schuw en wat verlegen knaapje naast hem stevig vasthoudt. Dat de eenvoud het ken merk is van het ware kon niet beter dan uit deze groepen blijken. Elk voor zich weerspiegelen zy de ongekunsteld heid van hun maker. In zijn kunst dient hy nog God. En daarom krijgen de beelden die onder zyn hand vandaan komen, een beteekenis, die beantwoordt aan wat hij er in wil uitdrukken. Zy zijn de vrucht van moeizamen en ingespan nen arbeid. Een vergelijking met de producten, die stijlloos en zonder ca chet, onharmonieus van kleur en tot geen eenheid verweven, gemeengoed moeten worden van het katholieke ge zin, toont wel aan, hoe er behoefte be staat aan de voortbrengselen van waar achtig gevoel, niet aan den loopenden band gemaakt. De houtsnijkunst van Oberammergau is dan ook op zijn minst al een voortreffelijk getuigenis van goeden smaak. Opmerkelijk is, dat men in de laatste jaren een opleving van deze oude en be proefde kunst kan constateeren. Ook hier te lande legt men zich meer toe op het houtbeeldwerk, al verschijnen de voortbrengselen dier kunst voorloopig nog het meest in den vorm van hout snywerk, soberder natuurlijk en minder moeite vergend, maar niettemin, omdat het 'n persoonlijken stijl vraagt, waard beoefend te worden. Zooals Neurenberg vermaard was om zijn speelgoed wanneer wij de trieste vermaardheid, die het zich mede verwierf, vergeten zoo is het het kleine dorpje Oberammer gau om zyn beelden en groepen. In allen vrede wordt daaraan het geheele jaar gewerkt. En zooals de passiespeler van Oberammergau reeds maanden voor de eerste opvoering zijn r°l instudeert, zoo is hij eigenlijk gedurende de jaren, dat hij voor die spelen niet repeteert, bezig met zijn vorming, terwijl hij gestalten schept in hout: herders en Wijzen, madonna's en crucifixen, het kindje in de kribbe en de fluitspelende herder bij os en ezel. In den geest ziet hij zijn beelden, zooals zij er uit zullen zien, wanneer zij klaar zijn. In den geest ziet hy ook zichzelf, zooals hij zijn zal, wan neer hij in het passiespel zijn rol spelen gaat. Kerstmis en Paschen, Advent en Goede Week, beheerschen het gemoed en den arbeid van de bewoners van Oberam mergau. Is dit bevorderlijk voor 'n chris telijk zuivere levensaanvaarding, het is ook bevorderlyk voor de kunst, die van die aanvaarding alleen maar getuigenis afleggen kan. Hoe schoon die getuigenis wel kan zijn heeft men in Oberammer gau wel bewezen. óreumessen met stralende oogen voor de kerstkribbe te zien neerknielen en hun nog trillende en haperende stem metjes te hooren zingen: „Hier voor Uw kribje neergeknield O Jesu lieve Heer. Ga ik U zeggen hoe mijn hart, U liefheeft immer meer." Maar ook de grooten voelen zich op dezen dag één met de kleinen. Ook zy zingen mee! Op school en club hebben ze andere,mooiere liederen geleerd Ook zij schamen zich niet hun liefde voor 't Kerstkind uit te zingen. Zoo was het vroeger, toen wij thuis warer; zoo is het nu. Zoo zal 't blijven, zoolang wa goede, Christelijke gezinnen hebben. En als we uitgezongen zyn bij de kerstkribbe en het Jezuskind onze hulde gebracht hebben, waarom zouden we dan niet de lichtjes van den kerstboom ontsteken? De middagen zyn reeds donker; het weer buiten lokt niet aan Waarom niet een paar vrienden of ken nissen genoodiga, die mee genieten kunnen van de vreugde? Niemand die iets heidensch in dezen kerstboom naast de kribbe ziet! Waarom in het licht van dezen kerstboom niet gezien het licht dat van Christus, vooral in den nacht van zijn geboorte, uitstraalt over alle menschen? En wat een vreugde paart het niet aan de kribbe-weelde? In heer- lyk spannend ongeduld zitten de klei nen op den grond en volgen vaders be wegingen, die met zyn vlammerje alle kaarsjes doet lichten! Nu beginnen de bellen, de klokken en de sterren te glin steren. De kleinste steekt misschien zijn handje al verlangend uit naar een koekje of lekkertje, dat onder aan den boom hangt Waarom zou men zyn wensch niet vervullen? De groote' heb ben meer geduld en gunnen den klei. nen wel iets extra's. Zijn er huiselyker tafereelen denk baar? Is het geen feest voor allen, zoo eenigen tyd om den lichtenden kerst boom bijeen te zijn? Neen, vaders en moeders, laten we ons niet weerhouden terwille van sommige redeneeringen, die een kerstboon. hei densch vinden. Als de kerstkribbe dp eereplaats heeft, het Jezuskind het middelpunt der feestvreugde is dan binden we met een kerstboom heel ons gezin nog vaster aan den huiselijke!» haard, dan verhoogen We daardoor nog meer onze kerstvreugde, zonder ook maar in het minst afbreuk te doen aan 't kerstgebeuren zelf. Maar dar moet ook de kerstkribbe de eereplaats heb ben. Zijn we in staat een kerstboom te koopen en aan te kleeden, dan kunnen en moeten we ook voor een kerststal zorgen, al zullen zij, die nu pas tot den aankoop daarvan overgaan, nog wei geen hooge eischen kunnen stellen. Ook de kerstavond is van oudsher en zal dat ook nu moeten b.'yven een gezinsavond. De lokkende bios coopprogramma's, de prachtige schouw burgstukken moeten ons deze dagen onbewogen voorbijgaan. Er komen nog genoeg avonden om uit te gaan. Laat op Kerstavond de eenzamen, de ongeioovi- gen en zij, die den huiselijken haard ont. vlucht zijn, de theaterzalen maar rullen. Kerstavond vindt het gezin weer bijeen. Hoe moeilijk we het ook mogen heb ben in het maatschappelijk leven, hoe zwaar onze zorgen in dezen tüd ook zyn, we denken daaraan niet op dezen dag. Misschien hebben goede wenden of onbekende weldoeners gezorgd, dat ook op de tafel der minder met aardsche goederen bedeelden dezen dag en dezen avond iets extra's is. De v.nding- rijkheid der ouders zal in ieder geval, ook vooral in de groote gezinnen den Kerstavond zoo niet tot een smul- dan toch wel tot een feestavond Kunnen maken. Allicht dat er iemand k die muziek weet te maken! Andersniet erg! We zingen zonder muziek! We be denken spelletjes! De gidsen en ver kenners passen toe, wat ze op hun bij eenkomsten doen, om elkander ie ver maken. Die moeten thuis hun beste beentje ook maar eens voorzetten! Voor al als ze wat ouder zijn. Niet al es aan vader en moeder overlaten! Er tan als we met wat meer zijn iets moois voorgelezen of gedeclameerd worden. Voor deze dagen hebben trouwens de ouders al hun kerstlectuur opgediept en te grijp gelegd. Er zyn allicht nog oude kerstnummers; boekjes met kerstverha len met den nieuwen oogst "an dit jaar die misschien nog niet zoo erg groot zal zijn, moeten ze meehelpen de Kerstdagen te vullen. Wie bewaart niet herinneringen aan Kerstavond thuis? Zijn dat geen dingen en feiten, waaraan we graag terugden ken? Moeten alle ouders en opvoeders dan ook niet zorgen, dat de Kerkdagen door de jeugd van dezen tyd met gTOote vreugde gevierd kunnen worden .n den huiselijken kring? Laat geen enkele by- eenkomst, geen enkele, hoe goed ook bedoelde Kerstviering buitenshuis den band verbreken, die in deze dager ge legd en verstevigd wordt tusschen de le den van het gezin. Laat Kerstmis het feest van de Kerk en het feest van het gezin zyn en blij ven. Een typisch, doch meer en meer ver dwijnend Kerstgebruik is stoken van een Kerstblok. Het is nog geen honderd jaar geleden, dat het stoken van een Kerstblok bij ieder Amsterdam mer nog in eere werd gehouden, zooals het thans nog door de Drentsche boe ren wórdt gedaan. Het Kerstblok was een stuk hout van buitengewone afme tingen, dat in den haard werd verbrand. En wanneer het blok in den haard brandde, dan zaten de kinderen er rond om en zongen Kerstliederen. Door het afschaffen van de haarden en het in voeren van andere stookgelegenheden, is het gebruik ook gaan verslappen, zoodat het in nog slechts enkele streken bestaat. Ook de nachtwacht van vroeger dagen had met Kerstmis haar eigenaardig heden en gebruiken. Zoo had deze haar eigen kerstserenade, welke veel langer en mooier was dan gewoonlijk. Onder de ouderen zullen zich wel menschen bevinden, die zich de ratel wacht kunnen herinneren. Vanaf den 24sten December des avonds tot aan Nieuwjaar had deze nuttige stadsdienaar een uitzonderlyk lang couplet bij zyn nachtelijke rondwandelingen. Wanneer alles duister was en de mees te menschen reeds te bed lagen, dan klonk zyn stem door de holle straten. Het eigenaardige bij de liedjes, die hy met Kerstmis en ook bij andere gelegen heden zong, was, dat de laatste regel de tijd aankondigde. Daar de man echter voor de velschillende gelegenheden zoo veel te onthouden had, moest zijn vrouw hem ter zijde staan en hem de strofen af en toe influisteren. Terwyl het bevende licht in den wind heen en weer werd geslingerd, stond daar de nachtwaker te zingen, terwyl zyn vrouw hem regel voor regel voor zegde van het blad papier, dat zy in haar handen >id.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Nieuwe Haarlemsche Courant | 1946 | | pagina 5